Handreiking Dubbele Maatregel

Vergelijkbare documenten
Jeugdbescherming in Nederland

Factsheet landelijke inkoopafspraken in het kader van het jeugdstrafrecht

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Jeugdbescherming Informatie voor ouders/opvoeders

Als opvoeden een probleem is

Als opvoeden een probleem is

Presentatie Samen Veilig

DE INTEGRATIE VAN DE METHODE JEUGDRECLASSERING IN NIEUWE GENERIEKE WERKWIJZEN

Als opvoeden een probleem is

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

Als opvoeden een probleem is

Beschermen & Versterken

Bureau Jeugdzorg Gelderland Bereikbaar en Beschikbaar

Jeugdbescherming Informatie voor jongeren

Prof. dr. Geert Jan Stams Universiteit van Amsterdam

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Jeugdbescherming en jeugdreclassering

EXPERTISECENTRUM JEUGDBESCHERMING GELDERLAND

Bescherming en straf in één plan

Bescherming en straf in één plan

Child Safety Now. Towards Effective Case Management for Families in Child Protection and Youth Parole Services I. Busschers

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Ondertoezichtstelling (Gezinsvoogdij)

INZICHT IN JEUGDRECHT

DE JEUGD- & GEZINSBESCHERMER

Er zijn als het moet. Visie van de William Schrikker Groep op gespecialiseerde jeugdzorg aan kinderen (van ouders) met een beperking

Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdbescherming. Mathilde Roubos Anjo Mangelaars

Productenboek Gedwongen Kader Jeugd 2018

Jeugdreclassering Informatie voor jongeren

Welkom bij de William Schrikker Groep

Inhoud presentatie. Introductie Voorbeeld op film Visie op jeugdbescherming Vormgeving jeugdbescherming. Vragen?

Vader pleegde zelfmoord na aanhouding

Jeugdbescherming en jeugdreclassering. Inleiding Nicis/G32 Den Haag, 15 april 2011 Adri van Montfoort

Ons aanbod. Voor professionals

Wat werkt? En komt dit tot zijn recht in het nieuwe wettelijke kader?

Dit betekent dat kennis over de ontwikkeling van het kind onmisbaar is bij de beslissing wel of geen maatregel uit te spreken.

ONDERSTEUNING BESCHERMING TOEZICHT

Risicomanagement bij onder toezicht gestelde kinderen Een notitie naar aanleiding van onderzoek van de Inspectie jeugdzorg oktober 2008

Hoe beïnvloedt de scheiding de advisering rond strafrechtelijke of civielrechtelijke plaatsing?

JEUGDRECLASSERING INFORMATIE VOOR OUDERS/OPVOEDERS

Wat is ondertoezichtstelling?

Ondertoezichtstelling (OTS) Wat betekent een ondertoezichtstelling voor u en uw kind? Wat kunt u verwachten?

Kinderen beschermen we samen. Gemeente Peel en Maas 21 november 2015

Ondertoezichtstelling

Wat is OTS? (Onder ToezichtStelling)

Wat is ondertoezichtstelling?

JEUGDBESCHERMING NOORD. Ondertoezichtstelling (OTS)

Toelichting BenW-adviesnota

Samenvatting Hoofdstuk 1 Inleiding Hoofdstuk 2 Context en visie

Bureau Jeugdzorg Flevoland gaat uit van het recht van ieder kind om uit te groeien tot een gezonde en evenwichtige volwassene.

VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND (IRVK)

Adolescentenstrafrecht

Prof.dr. Geert Jan Stams Universiteit van Amsterdam

Hybride werken bij diagnose en advies. Inleiding

Middelengebruik behandelen en terugdringen. Brains4Use

Methode voogdij. Versie 3

Veiligheid in de lokale veiligheidsketen

Interventie Grip op Agressie

Bureau Jeugdzorg Flevoland gaat uit van het recht van ieder kind om uit te groeien tot een gezonde en evenwichtige volwassene.

Mr. dr. A. van Montfoort. Presentatie Van casus naar gestructureerd beslissen in de jeugdbescherming

Memo JB/JR voor FO Jeugd. In deze memo komen de volgende onderdelen aan de orde:

UW KIND ONDER TOEZICHT GESTELD. WAT BETEKENT DAT? INFORMATIE VOOR OUDERS 1 UW KIND ONDER TOEZICHT GESTELD. WAT BETEKENT DAT?

Deltamethode. Samenvatting. 1. Risico- of probleemomschrijving. Cora Bartelink

Jeugdreclassering Informatie voor ouders/verzorgers

Informatie voor ouders over de jeugdreclasseringsmaatregel

Multi Systeem Therapie. Een opname voorkomende behandeling bij ernstige gedragsproblemen

Raad voor de Kinderbescherming in het nieuwe stelsel voor de jeugd

Wat doet jeugdreclassering Informatie voor beroepskrachten

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Sonja de Pauw Gerlings Döhrn, kinderrechter Rotterdam

Raad voor de Kinderbescherming Ministerie van Justitie en Veiligheid. De gedragsbeïnvloedende. maatregel (GBM)

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Algemeen

Jeugdbescherming Informatie voor ouders/opvoeders

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Uithuisplaatsing (UHP)

Kinderen beschermen we samen. Gemeente en Raad voor de Kinderbescherming in het nieuwe Stelsel voor de jeugd

Jeugdbescherming Informatie voor jongeren

Multi Systeem Therapie bij gedragsproblemen Sterker in de samenleving.

Stap voor stap op zoek naar eigen verantwoordelijkheid. YOUTURN

Fluchskrift Jeugdbescherming: minder als het kan, meer als het moet!

Plan van aanpak onderzoek Jeugdreclassering

Werkwijze gemeente bij opname in Gesloten accommodatie

Informatie voor gezinnen

verwijzers HouVast: voor hulp aan gezinnen Ondersteuning voor ouders met een licht verstandelijke beperking

Aanpak: Voorwaardelijke Interventie Gezinnen. Beschrijving

Congres De ots90 jaar:versleten of vitaal? Workshop: ots, omgang en het belang van het kind

Kwaliteitskader Verantwoorde zorg Caribisch Nederland

Perceelbeschrijving. Jeugdbescherming en Jeugdreclassering

Risicotaxatie en risicohantering geweld bij jongeren

Wat is jeugdreclassering?

1 Inleiding. 1.1 Professionalisering van de jeugdreclassering

Zorgen voor het bedreigde kind. Onderzoek naar de samenwerking tussen Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg

Informatie voor gezinnen over Jeugdbescherming

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Onderzoek Advies- en Meldpunt Kinderbescherming

Trainingen, workshops en coaching

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij. De nieuwe methode voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling

Multi Systeem Therapie

Bescherming in beweging: Verve en Kinderbescherming Thuis. Leiden, 10 september 2013 Adri van Montfoort Wim Slot

Transcriptie:

Handreiking Dubbele Maatregel Bas Vogelvang Joost van den Braak Van Montfoort Collegio in overleg met het Expertisecentrum William Schrikker Groep in opdracht van Jeugdzorg Nederland en het Ministerie van Veiligheid en Justitie Augustus 2012 1

Inhoudsopgave Inleiding 3 1 Afbakening 4 2 De wettelijke kaders 6 2.1 De jeugdbeschemingsmaatregel OTS 6 2.2 De maatregelen Toezicht&Begeleiding en Hulp&Steun 6 2.3 De begrippen Toezicht en Hulp&Steun in beide werksoorten 7 2.4 De Wet op de Jeugdzorg 9 3 De werkwijzen 11 3.1 OTS en Deltamethode 11 3.1.1 De communicatie met de jeugdige en de ouders 11 3.1.2 Ontwikkeling van de jeugdige staat centraal 11 3.1.3 Veiligheid van de jeugdige 14 3.2 Jeugdreclassering: De Jongere Aanspreken 14 4 De integratie 17 4.1 Bestaande en nieuwe bruggen 17 4.2 Deltamethode als leidende werkwijze 19 4.2.1 Uitgangspunten 19 4.2.2 Doelen van de DM 20 4.2.3 Communicatie bij de DM 21 4.2.4 Ontwikkeling staat centraal 23 4.2.5 Veiligheid staat voorop 24 4.2.6 Het vierstappenmodel bij de DM 25 5 DM-routes 27 5.1 Route 1: De eerst uitgesproken maatregel is een OTS 27 5.2 Route 2: De eerst uitgesproken maatregel is de Jeugdreclasseringsmaatregel 28 6 Een geïntegreerd Plan van Aanpak DM 30 6.1 Uitgangspunten 30 6.2 Het DM-Plan van Aanpak 30 6.2.1 Route 1: er is al een OTS 30 6.2.2 Route 2: er is al een jeugdreclasseringsmaatregel 33 2

Inleiding Van een dubbele maatregel (hierna: DM) is sprake wanneer een jeugdige twee verschillende maatregelen heeft : een maatregel jeugdbescherming en een maatregel jeugdreclassering. Bij een dergelijke dubbele maatregel is sprake van twee juridische kaders (civiel recht en jeugdstrafrecht) en van twee methodes (de Deltamethode 1 voor gezinsvoogden en het Handboek Methode Jeugdreclassering/ De Jongere Aanspreken 2 voor jeugdreclasseerders). Het aantal OTS-jeugdigen bij BJz met een DM is naar schatting 3 tot 5 % van de totale OTS-populatie. Vanuit de jeugdreclassering gezien is het aantal jeugdigen met een OTS circa 10% van de jeugdreclasseringpopulatie 3. Voor effectief werken met jeugdigen met een dubbele maatregel is nodig dat de DM-werker bekend is met de wettelijke kaders en methodische principes in zowel gezinsvoogdij als de jeugdreclassering. Hij moet daarbij in staat zijn in praktijk gestalte te geven aan een methodische integratie van de Deltamethode en het Handboek JR. De problematiek van de jongeren met een DM is vaak complex. De meeste jongeren met zowel een civiele als een justitiële maatregel hebben een gedragsstoornis 4. Dat geldt zeker voor jongeren met een LVB, die een veel hogere kans hebben op andere stoornissen; met name op een gedragsstoornis. In aanvulling op de problemen van de jongere zelf zijn er doorgaans ook in het gezin ernstige opvoedingstekorten en relatieproblemen. Op systeemniveau zijn daardoor problemen zichtbaar met de onderlinge verbondenheid, de ordening / organisatie en ook de ervaren rechtvaardigheid (de balans van geven en nemen). Juist daarom is in deze situaties de DM een belangrijke interventie. De kracht van de DM is dat er meer mogelijkheden ontstaan om voor de jongere het aanbod te realiseren dat hij echt nodig heeft. Met een DM gaan meer deuren open, en dat kan door de jongere en ouders ook als een doorbraak worden ervaren. De DM is geen laatste strohalm, maar een extra investering. In deze handreiking geven wij eerst kort de wettelijke kaders weer van de OTS en de jeugdreclasseringmaatregelen (paragraaf 2) weer en de kern van beide werkwijzen (paragraaf 3) Vervolgens gaan we in op de methodische integratie. Aan de orde komen: De bruggen tussen OTS en jeugdreclasseringsmaatregel (paragraaf 4) De keuze voor de Deltamethode als leidende methode (idem) o De visie op het omgaan met en combineren van enerzijds ontwikkelingsbedreigingen en gewenste ontwikkelingsuitkomsten (Deltamethode) en anderzijds de What Works beginselen risks, needs en responsivity van de jeugdige (Handboek Jeugdreclassering) o Het vierstappenmodel bij de DM o Veiligheid en risicomanagement in de praktijk 1 Van Montfoort, A. & Slot, W. (2009) Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij,. Utrecht, december 2009 2 Vogelvang, B.O. (2005). De Jongere Aanspreken Handboek Methode Jeugdreclassering. Den Haag / Woerden: Ministerie van Justitie / Van Montfoort Collegio 3 Cijfers van Jeugdzorg Nederland. 4 Prof. Dr. Doreleijers, studiemiddag Rechtbank Amsterdam team Jeugd, 2008 3

DM-routes (paragraaf 5) Het DM Plan van aanpak (paragraaf 6) In deze handreiking spreken wij over de DM-werker. Daarmee bedoelen we de gezinsvoogd of jeugdreclasseerder die geschoold in beide werksoorten - jeugdigen begeleidt die twee maatregelen hebben. 5 In deze handreiking refereren wij met enige regelmaat aan het LIJ, het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtsketen (zie met name hoofdstuk 6). Het LIJ is een keten-instrument. Met het instrumentarium verzamelen professionals in de jeugdstrafrechtsketen informatie over de jeugdige en zijn omgeving. Het LIJ wordt in de loop van 2012 stapsgewijs landelijk ingevoerd. 5 Wij gaan in deze handreiking niet in op de vraag hoe Bjz de organisatie van de dubbele maatregel intern vorm geeft. De huidige subsidiëring gaat uit van de vorming van een apart team met DM-werkers. 4

1 Afbakening Een dubbele maatregel is een combinatie van een jeugdbeschermingsmaatregel en een jeugdreclasseringsmaatregel. Een OTS eindigt van rechtswege bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd van de jeugdige. Een jeugdreclasseringsmaatregel wordt alleen opgelegd aan jeugdigen van 12 jaar en ouder (deze maatregel kan doorlopen tot na het 18 e levensjaar). Dat betekent dat de groep DM-ers per definitie jongeren zijn van 12 tot en met 17 jaar. In deze handreiking beperken we ons tot de combinatie van de jeugdbeschermingsmaatregel Ondertoezichtstelling (OTS) en de Jeugdreclasseringmaatregelen Toezicht en Begeleiding (T&B) of Hulp en steun (MHS). Het gaat met andere woorden om de volgende situaties: 1 een onder toezicht gestelde minderjarige accepteert op voorstel van de Raad de maatregel T&B (duur: tot aan de zitting) 2 een onder toezicht gestelde jongere krijgt bij vonnis of bij schorsing de jeugdreclasseringsmaatregel hulp en steun (MHS) opgelegd, 3 een jeugdige met een T&B of MHS-maatregel krijgt een ondertoezichtstelling opgelegd. Variant 1 zal minder vaak voorkomen in praktijk omdat er al een gezinsvoogd si die de jongere tot aan de zitting kan begeleiden. Dat zal voor de Raad vaak grond zijn om niet apart de maatregel T&B voor te stellen. Ook variant 3 zal voor wat betreft de maatregel T&B minder vaak voorkomen. Immers, een ondertoezichtstelling opleggen tijdens de korte - T&B-duur tot aan de strafzitting ligt minder voor de hand. 5

2 De wettelijke kaders 2.1 De jeugdbeschermingsmaatregel OTS Een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken door de kinderechter. De wettelijke grond voor de OTS staat beschreven in artikel 1: 254, lid 1, BW 1). Indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of naar is te voorzien zullen falen kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. Het gaat om een en/en situatie: zowel een ernstige bedreiging als het falen van andere middelen. Er kan overigens ook een voorlopige OTS worden uitgesproken voor 3 maanden. Het is de Raad voor de Kinderbescherming die na onderzoek de kinderrechter adviseert om een (voorlopige) OTS uit te spreken. De Raad doet dergelijk onderzoek na inschakeling door BJz of door het AMK (onderdeel van BJz). BJz/AMK zal de Raad inschakelen wanneer zij van mening is dat de ontwikkeling van de jeugdige ernstig wordt bedreigd. Bij de uitspraak van de OTS wordt een gezinsvoogd benoemd. Deze werkt vanuit BJz of vanuit een andere landelijk werkende gezinsvoogdijinstelling (GVI), bijvoorbeeld de William Schrikker Groep (WSG) Idealiter blijft het kind dankzij de inzet van een gezinsvoogd thuis wonen. In praktijk vindt in circa 50% van de ondertoezichtstellingen toch een uithuisplaatsing plaats. Daartoe dient de kinderrechter op verzoek van BJz een machtiging uithuisplaatsing af te geven. Een voorlopige OTS (vots) mag niet langer dan 3 maanden duren. In die tijd onderzoekt de Raad de gezinssituatie en schrijft de Raad een rapport. Aan het einde van de voorlopige OTS moet de kinderrechter beslissen of hij het kind voor langere tijd onder toezicht zal stellen. Een ondertoezichtstelling (OTS) wordt voor maximaal 12 maanden opgelegd, maar de periode kan als de kinderrechter dat nodig acht, meerdere keren met 6 of 12 maanden worden verlengd. De kinderrechter verlengt de OTS als hij vindt dat de problemen (ontwikkelingsbedreigingen) nog niet zijn opgelost. Bij een eventuele verlenging moet de kinderrechter kinderen van 12 jaar of ouder de gelegenheid geven hun mening te geven. Streven van de gezinsvoogdij is dat een OTS maximaal 2 jaar duurt (maximaal 1x verlenging met maximaal 1 jaar). Belangrijke punten: 1 Kinderbeschermingsmaatregelen gaan over gezag. Bij de OTS houden de ouders het gezag (de OTS is op te vatten als een beperking van hun gezag); 2 Het is de jeugdige die onder toezicht wordt gesteld, niet het gezin; 6

3 De jeugdige en de ouders dienen zich tijdens de uitvoering van de OTS te houden aan (schriftelijke) aanwijzingen van de gezinsvoogd. Uiterste consequentie bij niet voldoen aan een schriftelijke aanwijzing kan een uithuisplaatsing zijn. 7

4 De Raad speelt een belangrijke rol in het civiele recht: hij doet onderzoek inzake de noodzaak van een OTS (het Raadsrapport), vraagt een kb-maatregel aan bij de kinderrechter (rekest), toetst het verzoek van BJz of een landelijke werkende GVI de uithuisplaatsing te beëindigen en toetst het voornemen van BJz/landelijke GVI de OTS te beëindigen. 2.2 De jeugdreclasseringmaatregelen Toezicht & Begeleiding en Hulp & Steun Een maatregel jeugdreclassering wordt opgelegd wanneer naast straf - hulpverlening geïndiceerd is. Toezicht en Begeleiding Een jongere die vanwege een delict door de kinderrechter zal worden gevonnist (en dus geen lichtere afdoening heeft gekregen) kan het aanbod krijgen van de Raad voor de Kinderbescherming om tot aan de strafzitting de maatregel T&B te accepteren. Wanneer de jongere dit accepteert is er Toezicht en Begeleiding door de jeugdreclassering tot aan de strafzitting. Het gaat dan om afspraken waaraan de jongere zich dient te houden (bijvoorbeeld: op gesprek komen, niet recidiveren) of om acties die de jongere dient te ondernemen (bijvoorbeeld: naar school gaan of een gedragstraining starten), waardoor de bedreigde participatie van de jongere in school, werk, buurt e.d. kan worden afgewend. Op basis van het verloop van de maatregel T&B rapporteert de jeugdreclasseerder aan de Raad, die daarmee extra materiaal in handen krijgt om de kinderrechter op de zitting te adviseren. Hulp en Steun. De jeugdige kan als afdoening door de Officier van Justitie of bij schorsing of vonnis door de kinderechter een maatregel Hulp en Steun (MHS) opgelegd krijgen, voor de duur van minimaal 6 maanden tot maximaal 2 jaar. De maatregel is een wettelijke voorwaarde: overtreedt de jongere die, dan volgt alsnog (als de OvJ de maatregel oplegde) een gang naar de kinderrechter of (bij schorsing of voorwaardelijk vonnis door de rechter) alsnog uitvoering van de voorwaardelijke straf. Het komt regelmatig voor dat een maatregel T&B tijdens de zitting wordt omgezet in een MHS. Het plan van aanpak is dan, tijdens de T&B, al grotendeels voorbereid. Als de jeugdige als onderdeel van het vonnis in jeugddetentie moet of een PIJ-behandeling krijgt, kan hij bij vrijlating ook verplichte nazorg 6 krijgen van de jeugdreclassering (eveneens MHS). Met een jeugdreclasseringsmaatregel grijpt Justitie in het leven van de jongere in, doordat de jeugdreclasseerder de jeugdige aanwijzingen kan geven die hij moet opvolgen, en het doen en laten van de jeugdige op diverse manieren kan controleren. Onderstaand schema laat zien op welke momenten en door wie jeugdigen in de strafrechtsketen een maatregel jeugdreclassering opgelegd kunnen krijgen. 6 In de nieuwe Beginselenwet Kinderbescherming is verplichte nazorg na een PIJ opgenomen. Het betreft t de laatste fase / het extramurale deel van de PIJ. Deze verplichte nazorg geschiedt in de vorm van de MHS. 8

Maatregel Toezicht en Begeleiding Belangrijke punten: 1. Een maatregel jeugdreclassering is een justitiële voorwaarde. Dat wil zeggen dat de jeugdige zich moet houden aan de aanwijzingen en afspraken van de jeugdreclassering. Wanneer een jeugdige zich niet aan de regels houdt volgt een officiële waarschuwing, een gele kaart, en een gesprek met de jeugdige. Een tweede officiële waarschuwing, een rode kaart, betekent een melding aan de officier van justitie of de kinderechter. De jeugdige kan dan een andere vorm van jeugdreclassering opgelegd krijgen of een (zwaardere) straf. 2. Jeugdreclassering is dus ook geen vorm van straf (ook al ervaren jeugdigen dat soms wel zo), maar een vorm van begeleiding onder voorwaarden. De jeugdige kan naast de jeugdreclassering ook een straf opgelegd krijgen. 3. De jeugdreclasseerder houdt geen toezicht op jeugdige, maar op naleving van de voorwaarden die de OvJ of kinderrechter heeft gesteld en op gemaakte afspraken. Voor het toezicht op naleving van de voorwaarden legt de jeugdreclasseerder eventueel contact met de school, de behandelaar of bijvoorbeeld de wijkagent, en er vinden gesprekken plaats met de jeugdige en de 9

ouders. Ook urinecontrole wanneer de jeugdige geen alcohol of drugs mag gebruiken is mogelijk, alsmede elektronische controle (aparte voorwaarde). 4. De Raad voor de Kinderbescherming speelt bij de totstandkoming en uitvoering van de maatregel jeugdreclassering een belangrijke rol. Een maatregel T&B wordt doorgaans door de Raad aan de jongere aangeboden/geadviseerd op basis van een afname het LIJ (Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrecht, deel 2A, of deel 2B ) bij jeugdigen die in verzekering zijn gesteld. Na verloop van tijd kan de jeugdreclassering op basis van de uitvoering van T&B ook zelf het LIJ aanvullen (actualiseren), met het oog op de komende rechtszitting. Deel 2A wordt dan uitgebreid naar 2B een aangevuld, of het al bestaande deel 2B wordt aangevuld. Het advies aan de kinderrechter wordt zo een gezamenlijk product van de Raad en de jeugdreclassering. Ook bij het adviseren, inrichten en evalueren van een maatregel H&S, ITB Criem of ITB Harde Kern speelt dus Deel 2B van het LIJ een grote rol. Actualisering van Deel 2B vindt ook plaats rond de vrijlating uit jeugddetentie of PIJ. Bij de uitvoering van de maatregelen heeft de Raad de casusregie. Doorgaans is dit een controlerende taak, waarbij de Raad nagaat of de belangen en rechten van de jeugdige door alle partners in de Justitieketen worden gewaarborgd. 2.3 De begrippen Toezicht en Hulp en Steun in beide werksoorten Bij beide werksoorten worden de begrippen Toezicht en Hulp en Steun gebruikt. Binnen de jeugdreclassering en gezinsvoogdij worden hier soms verschillende zaken onder verstaan: - In de jeugdreclassering is sprake van toezicht op naleving van de voorwaarden en afspraken. Dit vindt zowel plaats in de maatregel Toezicht en Begeleiding als in de maatregel Hulp en Steun. - De gezinsvoogd houdt toezicht op het kind zelf. De OTS dankt haar naam aan het woord toezicht. Het kind staat onder toezicht. In de Deltamethode is de functie toezicht houden verbonden met risicomanagement. - Binnen de jeugdreclassering is Hulp en Steun de naam van een specifieke maatregel die door de kinderrechter wordt opgelegd. Bij de uitvoering van die maatregel wordt naast het bieden van begeleiding (dat wil zeggen: hulp en steun) toezicht gehouden op naleving van de voorwaarden. Hetzelfde gebeurt in de maatregel Toezicht en Begeleiding. Doel van beide maatregelen is altijd het tegengaan van recidive. Daarnaast worden meer individuele (persoonsgerichte) doelen afgesproken. - Ook bij de OTS is er in de wettekst sprake van hulp en steun als taak van de gezinsvoogdij. De wet geeft in artikel 257:1 BW, lid 1 de volgende omschrijving van de uitvoering van de OTS: Het bureau jeugdzorg houdt toezicht op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met gezag belaste ouder hulp en steun worden geboden teneinde de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden. De taak van het bureau jeugdzorg om hulp en steun te verlenen aan het kind en de ouders is een belangrijk onderdeel van de deltamethode. De hulp en steun is gericht op het wegnemen van de bedreiging voor het kind,- en daarmee op het opheffen van de grond van de OTS. 10

2.4 De Wet op de Jeugdzorg De Wet op de Jeugdzorg geeft in artikel 10 aan dat het BJz tot taak heeft om de uitvoering te doen van zowel de (gezins)voogdij, als de jeugdreclasseringmaatregelen, maar over de dubbele maatregel staat in de WJZ niets vermeld. Het Uitvoeringsbesluit bij de WJZ geeft in artikel 37 aan dat indien de stichting ten aanzien van een jeugdige meer dan één taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, b, c, d, van de wet uitoefent, bevat het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de wet, een beschrijving van de wijze waarop de uitvoering van de verschillende taken op elkaar worden afgestemd. M.a.w.: de regeling verplicht het BJZ slechts om de hulpverleningsplannen op elkaar af te stemmen in geval er sprake is van een dubbele maatregel, maar zegt verder ook niets over de uitvoering of werkwijze ervan. Over de beëindiging van een van beide maatregelen zegt art. 38 van het Uitvoeringsbesluit het volgende: het artikel verplicht het BJZ een rapport op te stellen over de jeugdige waarin beschreven wordt op welke wijze zij haar taak heeft verricht. In dat rapport moet ook worden opgenomen of de jeugdige naar het oordeel van de stichting behoefte heeft aan nazorg en op welke wijze hierin kan worden voorzien. Als de ene maatregel eerder afloopt dan de andere kan de DM-werker in de afsluitende rapportage opnemen hoe en op welke wijze de nazorg wordt ingevuld in het andere kader. 11

3 De werkwijzen 3.1 OTS en Deltamethode De Deltamethode bestaat nu ongeveer 8 jaar. De Delta methode is schatplichtig aan benaderingen als de oplossingsgerichte hulpverlening en Signs of Safety 7 De kern van de Deltamethode heeft betrekking op de communicatie met de jeugdige en ouders, het centraal stellen van de ontwikkeling van de jeugdige, en het vormgeven van veiligheid voor de jeugdige. 3.1.1 De communicatie met de jeugdige en de ouders. De gezinsvoogd richt zich niet zozeer op de (vermoedelijke of bevestigde) mishandeling of verwaarlozing van de jeugdige, maar op de veiligheid voor de jeugdige en de mogelijkheden die veiligheid te waarborgen. Daardoor omzeilt de gezinsvoogd mogelijke ontkenning en weerstanden. Hij presenteert zich als iemand die oplossingsgericht wil werken (hij engageert, spreekt krachten aan) maar tegelijk resoluut en onkreukbaar is als het gaat om de veiligheid (hij positioneert, hij kadert de begeleiding en beschermt de jeugdige). Hij definieert veiligheid in het gezin als een opvoeding die goed genoeg is. Engageren houdt in dat de gezinsvoogd het volgende doet: Open communiceren (het plan ligt op tafel) Positief communiceren Aansluiten bij de wensen in het gezin Aansluiten bij de krachten in het gezin Bieden van een ontwikkelingsperspectief Positioneren houdt in dat gezinsvoogden het volgende verduidelijken: De maatregel Het feit dat het gaat om de veiligheid en de ontwikkeling van het kind Hun deskundigheid Hun bevoegdheden en plichten Hun positie ten opzichte van ouders en kind 3.1.2 De ontwikkeling van de jeugdige staat centraal. De gezinsvoogd gebruikt hiervoor het 4-stappenmodel 8 dat tijdens de begeleiding voortdurend ( cyclisch ) wordt herhaald, net zo lang als nodig is om de ontwikkelingsbedreigingen op te heffen: 7 Voor recente informatie ver deze ontwikkelingen: zie de literatuurlijst achterin 8 De WSG werkt voor zijn specifieke doelgroep met een vijfde stap waarin borging en permanente en cyclische ondersteuning centraal staan. 12

Stap 1 en 2 hebben betrekking op de gronden voor de OTS, stap 3 en 4 op de opheffing van de OTS. In het cyclisch doorlopen van de vier stappen stapt de gezinsvoogd voortdurend heen en weer tussen de grond van de OTS (de ontwikkeling die wordt bedreigd) en de stappen die gezet moeten worden om de OTS op te heffen. Bij stap 1 en 4 spelen de ouders en de omgeving/de context een belangrijke rol; Bij stap 2 en 3 vindt een versmalling plaats van de blik op het hele gezin en het netwerk naar alleen de jeugdige. Dit is, zoals we later bespreken, een belangrijk aangrijpingspunt om ook aan het delictgedrag van de jongere te kunnen werken. Stap1. Inventariseren van sterke punten en zorgpunten De gezinsvoogd gaat na welke bedreigingen van de ontwikkeling bij de jeugdige grond(en) waren voor de OTS. Daartoe analyseert hij het Raadsonderzoek en de rapportage. Daarna inventariseert hij met betrokkenen wat de zorgpunten en sterke punten zijn. Voor stap 1 staan de gezinsvoogd diverse hulpmiddelen en technieken ter beschikking, zoals communicatievormen, een veiligheidslijst, een netwerkschema, etc. Stap 2. De ontwikkelingsbedreigingen Bij stap 2 analyseert de gezinsvoogd de ontwikkelingsbedreigingen en de veiligheid. Daartoe gebruikt hij opnieuw vanuit het positieve, oplossingsgerichte perspectief van de Deltamethode - de zogenoemde ontwikkelingstaken voor kinderen en jongeren: 13

Hij gaat na welke zorgpunten de ontwikkeling ernstig kunnen bedreigen. Hij stelt vast: Voor welke ontwikkelingstaken staat deze jeugdige? Hiervoor worden de ontwikkelingstaken van het sociale-competentiemodel gehanteerd. Voor jongeren met een LVB geldt dat ook de ontwikkelingstaken van belang zijn die gelden voor kinderen in de basisschoolleeftijd. LVBjongeren zullen immers lang niet altijd de voorliggende vaardigheden beheersen. Daarom zijn ontwikkelingstaken die bij een jongere leeftijdscategorie passen ; vaak meer van toepassing op hen. Welke ontwikkelingstaken worden door welke zorgpunten nu en/of in de toekomst bedreigd, en welke sterke kanten bieden hiertegen weerstand? Daarbij kijkt de gezinsvoogd naar kenmerken van zowel de jongere als van de omgeving, waaronder natuurlijk ook de opvoedingsvaardigheden en opvattingen van de ouders, en de rol van de bredere familie en het sociaal netwerk van de jongere zelf. Ook gaat de gezinsvoogd na in hoeverre de uitkomsten van 1 en 2 (nog steeds) overeenkomen met de gronden voor de OTS zoals die door de Raad geformuleerd zijn. In de tussentijd kunnen immers veranderingen zijn opgetreden. Stap 3. Gewenste ontwikkelingsuitkomsten Ook bij stap 3 gaat het om de focus op de jeugdige: de gezinsvoogd formuleert gewenste ontwikkelingsuitkomsten ( GO s ), en presenteert die als een vertaling van de lijst van stap 2 in termen van een positieve ontwikkeling. Hij plaatst daarmee de doelen van de OTS in een positief ontwikkelingsperspectief. Stap 4. Actieagenda / werkagenda Bij stap 4 worden de gewenste ontwikkelingsuitkomsten eerst smart vertaald en daarna omgezet in een actie- of werkagenda. 14

3.1.3 Veiligheid van de jeugdige De gezinsvoogd zet toezicht op de jeugdige en risicomanagement in om er zeker van te zijn dat er een veilige context is om gezamenlijk aan de ontwikkelingstaken te kunnen werken. Risicomanagement houdt in dat de gezinsvoogd vanaf de start van de OTS zicht houdt op de elementen waar de bedreiging voor de jeugdige uit bestaat (signalering en risicotaxatie), in de gaten houdt welk risico de jeugdige loopt bij het voortduren van de bestaande situatie (het volgen) en hier actie op moet ondernemen (risicomanagement). De gezinsvoogd gebruikt daarvoor tools (zoals een veiligheidslijst) en hij bij het nemen van de belangrijkste beslissingen in het traject (de zogenoemde vier kernbesluiten ) werkt hij gestructureerd / stapsgewijs en treedt hij altijd in overleg met collega s. Indien nodig maakt hij gebruik van wettelijke bevoegdheden, zoals de mogelijkheid de kinderrechter te vragen de jeugdige (tijdelijk) uit huis te plaatsen. Bij iedere OTS zijn er risico s voor de jeugdige! De OTS is uitgesproken omdat de ontwikkeling van de jeugdige ernstig wordt bedreigd. Deze bedreiging is aangetoond in het onderzoek door de raad en dit is getoetst door de rechter. Het is dus niet de vraag of er risico s zijn, maar de vraag hoeveel risico s er zijn, welke het zijn, hoe bedreigend ze zijn en hoe ze kunnen worden teruggedrongen. Er is sprake van een omgekeerde bewijslast : de gezinsvoogd gaat actief op zoek naar gedragingen en belevingen die aangeven dat de situatie veilig genoeg is en vraagt ouders ook expliciet om met overtuigende argumenten te komen dat de jeugdige veilig is. Het is niet genoeg als de gezinsvoogd constateert dat er geen tekenen zijn wijzen die op risico s en onveiligheid. Tijdens de OTS kunnen zich altijd nieuwe feiten en omstandigheden voordoen, die de bedreiging voor de jeugdige (weer) vergroten. Het is dus niet zo, dat het toezicht uitsluitend gericht is op de feiten en omstandigheden die in het rekest aan de rechter bij de start van de OTS genoemd werden. De communicatie met het gezin over veiligheid speelt hierbij een cruciale rol. Daarnaast blijft de gezinsvoogd ook alert op signalen uit de omgeving van de jeugdige. Het komt voor, dat gedurende de OTS de opvoedingssituatie verslechtert door nieuwe levensgebeurtenissen, het verergeren van een ziekte of stoornis van een gezinslid of externe oorzaken, waardoor het gezin verder ontregeld raakt. De ontwikkelingsbedreiging voor de jeugdige kan daardoor toenemen, waardoor meer ingrijpende maatregelen nodig zijn. Dit kan zijn: extra afspraken, inschakelen van meer intensieve hulp op indicatie tot en met het uit huis plaatsen van de jeugdige. De gezinsvoogd signaleert een dergelijke terugval in zijn contacten met de gezinsleden. 3.2 Jeugdreclassering: De Jongere Aanspreken Het Handboek Methode Jeugdreclassering ( De Jongere Aanspreken ) gaat uit van een indeling in drie perspectieven in elke relatie (in een gedwongen kader) van professionals en cliënten: een normatief / normstellend perspectief, een wetenschappelijk / evidence-based perspectief en een pragmatisch / practice-based perspectief 9. Omdat de Jeugdreclassering met de jeugdige een aantal vaste fasen doorloopt tijdens het begeleidingsproces, worden deze perspectieven ook routes genoemd. De opbouw van het Handboek 9 Montfoort, A.J. van (2004). Vraaggericht werken? Drie modellen voor de relatie hulpverlener-cliënt. Sociale Interventie, 13 nr 1, pag. 9-17 15

(en ook de methoden ITB Criem en ITB Harde Kern) volgt de fasering van het begeleidingsproces en daarbinnen worden de drie routes (die alle drie doorlopen moeten worden) verbonden aan handelingsaanwijzingen. Normatieve route Wetenschappelijke route Pragmatische route Diagnostiek en planvorming Uitvoering Evaluatie en afsluiting In de drie routes en fasen staan voorop: - een grote nadruk op planmatig werken: voor elke fase zijn op elke van de drie routes specifieke te behalen doelen geformuleerd; - verminderen van de kans op recidive en het (weer) op gang brengen van bedreigde participatie (in het gezin, de school, werkomgeving, buurt) zijn in alle gevallen de einddoelen van de maatregel, per jeugdige worden deze per route en per fase op maat gebracht; - een combinatie en verwevenheid van controle en begeleiding is nodig: fundamentele gedragsverandering is vrijwel niet mogelijk zonder een goede werkalliantie met de jeugdige en zonder een context van heldere en consequente afspraken. Binnen die werkalliantie worden diverse vormen van gedragsverandering ingezet door de jeugdreclasseerder of zij worden extern ingebracht (via behandeling, training of coaching). De jeugdreclasseerder kan de jongere ook verwijzen naar erkende gedragsinterventies. - een goede werkalliantie is sterk afhankelijk van de mate waarin de jeugdreclasseerder de controle over de doelen, werkwijze en situaties met de jeugdige kan delen; onderhandelen en motiverende gespreksvoering zijn daarom belangrijke middelen; - de ouders (en soms overige familie) en school / dagbesteding worden nauw bij de maatregel betrokken, zowel als risicofactor als beschermende factor, en ook als deelnemers in erkende gedragsinterventies die zich op het gezin richten (FFT, MST, MDFT, NPT); Voor het werken in de wetenschappelijke route volgt het handboek de zogenoemde What Works beginselen van risk, needs en responsivity (RNR), en de beginselen van professionaliteit, programmaintegriteit en eigen context De beginselen geven sturing aan de intensiteit van de controle en begeleiding en de specifieke, persoonsgerichte inhoud van de begeleiding. Ook in het LIJ zijn deze beginselen leidend: 1. Risicobeginsel: stem de intensiteit van de interventie af op de recidivekans en schadekansen (deze laatste zijn de kansen op geweld tegen personen, de kansen op slachtofferschap of 16

zelfbeschadiging bij de jeugdige zelf, en de kansen op schade aan het traject, bijvoorbeeld door het niet opvolgen van aanwijzingen of stoppen met een verplichte behandeling). 2. Behoeftebeginsel: stem de interventie af op veranderbare criminogene factoren van de jeugdige. Criminogene factoren (in het LIJ risicofactoren genoemd) zijn kenmerken of omstandigheden die kunnen bijdragen aan het plegen van delicten. Zij maken herhaling van delictgedrag meer waarschijnlijk naarmate ze groter of ernstiger zijn. 3. Responsiviteitsbeginsel: kies effectieve werkwijzen en (gedrags-)interventies en laat deze aansluiten bij de motivatie, mogelijkheden en leerstijl van de jeugdige. Bij de (on- )mogelijkheden van de jeugdige is ook van belang dat sommige problemen weliswaar niet delictgerelateerd zijn, maar wel de nodige zorg vereisen. Denk aan sommige vormen van psychopathologie of ziektes en handicaps. De jeugdreclasseerder moet, vanuit de normatieve route, het recht van de jeugdige op goede zorg voor die problemen bewaken. 4. Professionaliteitsbeginsel: de jeugdreclasseerder is in staat om behoeften en methoden op elkaar af te stemmen en is als professional competent (goed getraind, gesuperviseerd, gesteund door randvoorwaarden). 5. Integriteitsbeginsel: voer de interventie volledig uit zoals beschreven, zorg als management voor registratie en zo nodig correctie hiervan. 6. Eigen-contextbeginsel: Voer de interventie bij voorkeur uit in de eigen sociale omgeving van de jongere. Meer informatie: lees de samenvatting van het Handboek Jeugdreclassering (www.jeugdreclassering.nl). 17

4 De integratie 4.1 Bestaande en nieuwe bruggen Wat zijn nu bestaande bruggen - overeenkomstige centrale elementen in beide methodes - en welke nieuwe bruggen moeten er worden geslagen om tot een vruchtbare integratie te komen? JEUGDBESCHERMING JEUGDRECLASSERING VISIE EN THEORIE Jeugdige in gevaar: wordt bedreigd De gevaarlijke jeugdige: vertoont delinquent gedrag Bescherming van de jeugdige Bescherming van slachtoffer, samenleving en jeugdige Veiligheid van de jeugdige bevorderen Veiligheid van samenleving en jeugdige bevorderen Brug 1 (nieuw): Veiligheid voor de jeugdige betekent ook: voorkomen van recidive, en de jeugdige daardoor beschermen tegen de gevolgen van zijn eigen delictgedrag. Daarop heeft de jongere recht, en hebben ook het (mogelijke) slachtoffer en de samenleving recht. Uitval: Bedreigde ontwikkeling Uitval: Bedreigde maatschappelijke participatie Brug 2 (bestaand): Een bedreigde maatschappelijke participatie is per definitie ook een ontwikkelingsbedreiging. Focus op ontwikkeling van de jeugdige Focus op het delictgedrag van de jeugdige Brug 3 (bestaand): Binnen een hoger systemisch perspectief zijn zowel het delictgedrag als de ontwikkeling van de jongere niet los te zien van de betrekkingen in gezin en in netwerk Brug 4 (bestaand): Zowel het delictgedrag als de ontwikkeling van de jongere zijn te beïnvloeden door voldoende (opvoedings)vaardigheden en opvattingen van ouders en netwerk PROCES PDCA-cyclus: 4-stappen model PDCA- cyclus: diagnostiek, planvorming, uitvoering, evaluatie en afsluiting Brug 5 (nieuw): Kies bij uitvoering van de dubbele maatregel voor één van deze cycli en herhaal deze. DIAGNOSTIEK EN PLANVORMING In kaart brengen veiligheid jongere: boxen In kaart brengen veiligheid jongere:: LIJ Brug 6 (nieuw): De veiligheid in de boxen komt overeen met o.a. het Domein Gezin in het LIJ Ingrijpen op ontwikkelingsbedreigingen Ingrijpen op dynamische criminogene factoren Brug 7 (bestaand): Ontwikkelingsbedreigingen kunnen overeen komen met de dynamische criminogene factoren. Beide zijn vormen van risico. Realiseren gewenste ontwikkelingsuitkomsten Realiseren lagere recidivekans en participatie Brug 8 (nieuw): 18

Passend en vaardig gedrag (in plaats van delictgedrag) om persoonlijke doelen te bereiken kan als gewenste ontwikkelingsuitkomst worden geformuleerd. Brug 9 (bestaand): Deelname aan de maatschappij kan als ontwikkelingsuitkomst worden geformuleerd. Plan van Aanpak met actieagenda Plan van Aanpak op basis LIJ ( what works + zorg). Brug 10 (nieuw): Er is één Plan van Aanpak mogelijk door de indicaties vanuit het LIJ samen met ouders en jeugdige in de actieagenda te plaatsen. RELATIEVORMING EN WERKEN AAN VERANDERING Engageren en positioneren Controle en begeleiding: duaal / hybride werken Brug 11 (bestaand): Engageren/positioneren en duaal/hybride werken zijn verschillende woorden voor dezelfde houding en strategie. Betrokkenheid /activeren gezin en netwerk Idem, plus peergroup (met name ITB Harde Kern / Criem) Brug 12 (bestaand): Kijk voor ontwikkelingsbedreigingen en uitkomsten naar het gezin en naar het sociaal netwerk van de jongere. Bovenstaand overzicht maakt duidelijk dat in de methode DM verschillende elementen moeten worden gecombineerd en geïntegreerd: Combineer de veiligheid van de jeugdige met de veiligheid van/voor de samenleving. Combineer de ontwikkelingsgerichte benadering (ontwikkelingsbedreigingen en gewenste ontwikkelingsuitkomsten) met de dynamisch criminogene factoren en beschermende factoren. Beschouw ontwikkelingsbedreigingen en delictgedrag beide als een van de onderdelen van de gezinsdynamiek. Combineer gewenste ontwikkelingsuitkomst (en) met het tegengaan van recidive. Anders geformuleerd: combineer de gewenste ontwikkelingsuitkomsten met de het realiseren van participatie met een verlaagde recidivekans. Combineer het praten over de inhoud van de veiligheidsboxen met het praten over de uitkomsten van het Domein Gezin (naast de andere relevante domeinen in het LIJ. Combineer engageren en positioneren met het duaal en hybride werken. Combineer de uitkomsten en consequenties van het LIJ met de acties in de actie-agenda. Combineer het betrekken van ouders en de sociale context met het betrekken van de peer groep. Maak een keuze welke werkwijze leidend is bij de dubbele maatregel. In de volgende paragraaf gaan we eerst in op de keuze voor een leidende werkwijze bij de dubbele maatregel. Bij de bespreking van de andere elementen van de methode DM (doelen, communicatie, ontwikkeling, veiligheid, het vierstappenmodel) komen de andere bruggen en accenten aan de orde. 19

4.2 Deltamethode als leidende werkwijze 4.2.1 Uitgangspunten Brug 5 in de vorige paragraaf vraagt om een keuze welke van de twee werkwijzen leidend dient te zijn bij de methodische integratie. In deze handreiking wordt de keuze gemaakt om de Deltamethode leidend te laten zijn in de uitvoering van de DM. Dat wil zeggen dat het werken volgens het vierstappenmodel en het denken in ontwikkelingsbedreigingen en gewenste ontwikkelingsuitkomsten leidend is. Een van de cruciale aspecten daarbij is dan het voorkomen van recidive door de jongere door de bevordering van zijn maatschappelijke participatie. De grote overlap tussen de focus van de jeugdreclassering en gezinsvoogdij maakt het mogelijk dat de Deltamethode leidend is, en dat de centrale elementen van de methode jeugdreclassering daarbinnen een plaats krijgen. We baseren deze keuze op de volgende gedachtegang: 1 Delictgedrag is op te vatten als een ontwikkelingsbedreiging. Het delictgedrag leidt immers tot aanhouding, sancties, diverse (al dan niet bewuste) normerende opmerkingen of soms intimidatie, sociale uitsluiting of pesterijen en verlies aan controle over het eigen leven (brug 1). Al deze zaken maken het oppakken en afronden van ontwikkelingstaken niet gemakkelijker. Door het delictgedrag gooit de jongere ook zijn eigen ruiten in. De kans bestaat dat jongeren zich (nog meer) terugtrekken uit contexten die bijdragen aan hun ontwikkeling (de participatie slinkt), en steeds meer in situaties verkeren die delictgedrag uitlokken (brug 2). 2 Criminogene factor(en) die aan het delictgedrag bijdragen (ze veroorzaken het of houden het in stand) zijn ook per definitie te zien als ontwikkelingsbedreiging(en), maar niet iedere ontwikkelingsbedreiging is een criminogene factor. In die zin zijn de ontwikkelingsbedreigingen ruimer dan de dynamisch criminogene factoren. omgeving jongere ontwikkelingsbedreigingen criminogene factoren delictgedrag Figuur 1. De verbanden tussen ontwikkelingsbedreiging, criminogene factoren en delictgedrag 20

3 Alleen de jongere vertoont delictgedrag, maar dit gedrag hangt bij een DM altijd samen met zowel kenmerken van de jongere zelf als met de omgeving (gezinssituatie, opvoeding en het sociaal netwerk - brug 3). Niemand met een DM ontwikkelt delictgedrag buiten invloeden van het gezin, de familie en het sociaal netwerk om. Anders gezegd: bij een DM zijn de domeinen gezin en familie en vrienden en vrijetijdsbesteding altijd criminogene factoren die matig tot ernstig aanwezig zijn, en in veel gevallen geldt dat ook voor het domein school. 4 Door de ontwikkelingsbedreigingen kan de jongere niet goed kan werken aan de ontwikkelingstaken waar hij gezien zijn kalenderleeftijd voor staat. De jongere heeft een (gedrags)stoornis / beperking heeft waar de ouders onvoldoende antwoord op hebben, en/of wordt lichamelijk of geestelijk mishandeld, seksueel misbruikt of verwaarloosd (niemand kijkt echt meer naar hem om). Bij een DM is het altijd zo dat het delictgedrag van de jeugdige één van de effecten (uitkomsten) van die ontwikkelingsbedreigingen is, en ook dat het gezin of de familie niet (adequaat) omgaat met het plegen van delicten door de jeugdige. Door dat laatste neemt de ontwikkelingsbedreiging nog meer toe. Het is een negatieve spiraal, die nog kan worden versterkt door invloed van het sociaal netwerk van de jongere. Dit netwerk wordt in deze leeftijdsfase steeds belangrijker als referentiepunt. Van belang hierbij is dat jongeren die al op vroege leeftijd gedragsproblemen of beperkingen hebben, in de adolescentie gemakkelijker een deviante vriendenkring opbouwen en een marginale positie krijgen, die delictgedrag uitlokt. Bovenstaande vier punten zijn de aanleiding om bij de uitvoering van en DM de Deltamethode leidend te laten zijn. De kern van de methode jeugdreclassering moet hierin bewaard blijven. Cruciaal hierbij is de positionering van het delictgedrag en de criminogene factoren (jr) als ontwikkelingsbedreiging (jb), van gezin/opvoeding en sociaal netwerk (jb) als dynamische criminogene factoren (jr) en van toegenomen maatschappelijke participatie en afzien van delictgedrag (jr) als gewenste ontwikkelingsuitkomsten (jb). Het leidend zijn van de Deltamethode moet met andere woorden gepaard gaan met expliciete aandacht voor het delict, het delictscenario, en het toezicht in verband met voorkoming van recidive. Realiseren van gewenste ontwikkelingsuitkomsten en bevordering van maatschappelijke participatie moeten hand in hand gaan. 4.2.2 Doelen van de DM In de doelen van de DM worden de doelen van OTS en jeugdreclasseringsmaatregel gecombineerd Er zijn verschillende lange-termijn doelen en voorwaarden voor de realisatie daarvan: Lange-termijndoelen (gewenste ontwikkelingsuitkomsten): 1. De jongere kan veilig werken aan zijn ontwikkelingstaken of kan (nieuwe) ontwikkelingsbedreigingen zelfstandig of met hulp van anderen keren. 2. Bij het werken aan zijn ontwikkelingstaken kiest de jongere niet meer voor delictgedrag, maar voor alternatief, passend en vaardig gedrag voor het bereiken van persoonlijke doelen 21

3. De veilige situatie voor het werken aan ontwikkelingstaken heeft de volgende kenmerken: a. Er is (weer) sprake van maatschappelijke participatie van de jongere b. Veiligheid voor de samenleving / omgeving van de jeugdige, door: Geen recidive door de aanpak van de dynamische criminogene factoren Minder negatieve gevolgen van het delictgedrag door het opheffen van bedreigde participatie. c. De kans op persoonlijke schade door nieuw delictgedrag, mishandeling, misbruik of verwaarlozing is gedaald tot een beheersbaar niveau. f. Met name bij jeugdigen die beperkte mogelijkheden hebben, is een steunend én monitorend systeem rond de jeugdige gevormd, dat voor langere duur beschikbaar is (door de William Schrikker Stichting wordt dit doel care genoemd, dat als eigenstandig doel naast de reguliere doelen control en cure wordt geplaatst) Voorwaarden voor realisatie: 1. Geen recidive tijdens de begeleiding. 2. Groei van vertrouwen bij de ouders en familie: versterken van a) opvoedingskennis, - vaardigheden en - opvattingen b) de binding, organisatie en balans in het gezin en de familie. 3. Groei van vertrouwen bij de jeugdbeschermer en in de justitiële context: sterke werkrelatie, inzet van evidence-based werken en een congruente / transparante aanpak in de keten. 4.2.3 Communicatie bij de DM In de uitvoering van de DM zal de DM-werker de ouders en jeugdige duidelijk moeten maken dat er door de tweede maatregel nieuwe aandachtsgebieden en accenten een rol gaan spelen (zie ook hoofdstuk 5 over DM-routes). In de uitvoering van de DM wordt het engageren en positioneren in de Deltamethode (die zich sterk op de jongere en zijn ouders richt expliciet uitgebreid naar de jeugdige zelf: de DM-werker combineert het engageren van de jeugdige (werkalliantie ontwikkelen) met het positioneren van de jeugdige als iemand die niet alleen bescherming nodig heeft, maar zijn ontwikkelingskansen ook door zijn eigen gedrag bedreigt en zijn maatschappelijke participatie op de helling heeft gezet. Het kiezen van de balans tussen engageren en positioneren wordt daardoor voor de DM-werker een meer complexe taak. Hoe moet de DM-werker zich bijvoorbeeld opstellen wanneer de ouders alle medewerking toezeggen, maar de jeugdige niets van hem wil weten? Of: de ouders beschimpen de jeugdige voortdurend over zijn delictgedrag, en zetten zich daarom ook niet in om de situatie te verbeteren? Systemisch kijken en werken is een belangrijk middel dat de DM-werker in dit verband kan inzetten: Op basis van de handreiking systemisch werken van de methode jeugdreclassering brengt de DMwerker in kaart hoe de ontwikkelingsbedreigingen, inclusief het delictgedrag, samenhangen met de binding en organisatie tussen de gezinsleden, en de in het gezin ervaren rechtvaardigheid (balans van geven en nemen), de vaardigheden van de ouders en de relaties met vrienden en school. Dit levert doorgaans een beeld op als in figuur 2 10 (z.o.z.). Ouders en jongere staan tegenover elkaar door het delictgedrag. De ouders wijzen dit af en de jongere is daartoe aangetrokken. Daarbij kan hij zijn 10 Gebaseerd op: Choy, J., Pont, S. & Doreleijers, Th (2003). Moet-willige hulpverlening. Systeemtheoretische methodiek voor gezinsvoogden en jeugdreclasseerders. Amsterdam: SWP. 22

ondersteund door zijn vrienden, met wie hij gezamenlijk ook de school afwijst. De beperkingen en stoornissen van de jongere zelf en de gebrekkige opvoedingsvaardigheden van de ouders versterken dit patroon. De jongere komt aan meerdere ontwikkelingstaken niet, of niet meer toe. Het delictgedrag biedt de DM-werker een kans dit patroon te doorbreken. Dit gaat als volgt: Om aan gedragsverandering te werken is in de eerste plaats een werkalliantie met de jeugdige en de ouders nodig. De handreiking systemisch werken biedt daartoe de DM-er de nodige aanwijzingen. De DM-werker positioneert zich als iemand die het delictgedrag niet tolereert, en de andere ontwikkelingsbedreigingen ook niet. Daar moet echt iets aan gebeuren. Hij benoemt deze in stap 2 van de Deltamethode. Hij engageert door te benoemen welke gevolgen het delictgedrag heeft (gehad) op het gezinssysteem. Hij roept de emoties op, of erkent de emoties van schuld, boosheid, zich in de steek gelaten voelen en gebrek aan vertrouwen. Vanuit de praktijk van de DM 11 zien we dat het uitspreken van de tweede maatregel zelf de DM-werker diverse aanknopingspunten kan bieden om te engageren. De volgende voorbeelden laten dit zien: - Ouders geven aan dat ze zagen dat het slecht ging maar er werd niets gedaan: nu kan er worden doorgepakt - Wanneer een bestaande OTS naar een DM wordt uitgebreid ervaren ouders het vaak als prettig dat nu ook hun zoon/dochter wordt aangesproken. De jongere vindt het fijn dat er ook met hem/haar gepraat wordt, maar baalt soms dat er meer doorgepakt gaat worden. - Wanneer vanuit een maatregel jeugdreclassering naar een DM wordt uitgebreid ervaren ouders dit vaak als extra persoon die meegaat kijken hoe het met hun zoon/dochter goed kan gaan. Dit kan lastig gevonden worden omdat ouders zich gepasseerd voelen nu er na 15 jaar iemand bij komt en er soms ook over UHP gepraat wordt. De jongere vindt het fijn dat ook met ouders gepraat wordt en dat zij ook dingen moeten gaan doen. Het kan spannend als er nu ook UHP kan volgen. De jongere kan zeggen: ik heb alleen maar wat gestolen! De DM-werker verbindt het engageren aan oplossingen: aan het samen werken aan onderlinge verbondenheid, aan structuur en regels, aan onderling betrouwbaar zijn, aan nieuwe opvoedingsvaardigheden en als dat voor de jongere nodig is ook een specifieke gedragstraining of behandeling. Dan ontstaan er mogelijkheden voor doorgroei naar de situatie als afgebeeld in figuur 3. 11 Aangereikt door de WSG 23

In figuur 3 is te zien dat de jongere het delictgedrag afwijst, samen met de ouders. Deze afwijzing is resultaat van het gaandeweg opheffen van de ontwikkelingsbedreigingen en het oppakken van ontwikkelingstaken. Voor deze doorgroei kan ook een time-out zijn vereist in de vorm van een korte uithuisplaatsing. Cruciaal bij een dergelijke plaatsing is, dat de oorspronkelijke tegenstelling tussen jongere en ouders als gevolg van het delictgedrag al geen rol meer speelt op het moment van de plaatsing van de jongere en later ook niet bij het besluit over de terugkeer naar huis. De afbeelding laat ook zien dat de relatie met (deviante) vrienden door de afwijzing van het delict (en van school) op het spel komt te staan. Deze relaties zijn nu niet meer in evenwicht. Choy, Pont en Doreleijers stellen dat er een doorbraak kan ontstaan (nieuw evenwicht) als de jongere in het bijzijn van de ouders en/of DM-werker tegen zijn vrienden zegt dat hij geen delicten meer zal plegen en ook zijn school wil afmaken. Er kan dan een nieuwe situatie ontstaan (niet afgebeeld) waarin andere, nieuwe vrienden het delictgedrag eveneens afwijzen en school positief waarderen. De DM-werker helpt de jongere met zijn zoektocht naar deze andere vrienden. 4.2.4 Ontwikkeling staat centraal In beide methoden staat de ontwikkeling van de jongere centraal. In de Deltamethode wordt daartoe met ontwikkelingstaken gewerkt. Bij de jeugdreclassering staat één specifieke ontwikkelingsuitkomst centraal: zodanige gedragsverandering dat de kans op recidive en een bedreigde participatie is afgenomen. Bij de methodische integratie van de Deltamethode en de methode jeugdreclassering moet daartussen een verband bestaan: het werken aan ontwikkelingstaken bij een DM betekent dat bij elke ontwikkelingstaak wordt bekeken hoe die in verband staat met delictgedrag, en hoe dat kan worden aangepakt. Daartoe is het nodig de domeinen van het LIJ in de DM te introduceren, omdat die zicht geven op de relatie met het delictgedrag en ook samenhangen met de indicaties voor justitiële gedragsinterventies. Vooral de specifieke informatie in het domein Gezin van het LIJ is belangrijk: deze biedt zicht op de manier waarop het gezin / de opvoeding in verband staat met het delictgedrag, 24

en welke andere ontwikkelingsbedreigingen er in de gezinsomgeving zijn (brug 8). Voor de DM is dit domein van groot belang. Andere delictgerelateerde ontwikkelingsbedreigingen (en kansen) in de omgeving vinden we bij de LIJ-domeinen school, werk, relaties, en vrije tijd. Bij de jongere zelf vinden we eventuele bedreigingen in de LIJ-domeinen school, werk, geestelijke gezondheid, alcohol- en drugsgebruik en gokken, agressie, attitude en vaardigheden. Zoals aangegeven in de vorige paragraaf moet niet op het wegnemen van deze risico s worden gefocust maar op het samen met de jongere en ouders herformuleren van deze bedreigingen als hindernissen op weg naar een andere toekomst. De DM-werker opereert oplossinggericht. De protectieve factoren (ook in verschillende LIJ-domeinen geïnventariseerd), zijn daarbij het startpunt. Zoals altijd in de Deltamethode geldt ook hier: niet het confronteren met risico s (of zelfs straf) staat voorop, maar ontwikkeling in een veilige context. Die veilige context kan ook inhouden dat risicomanagement nodig is (brug 7), en hulp van de ouders of het bredere netwerk bij zowel toezicht als controle van de jongere. 4.2.5 Veiligheid staat voorop De aandacht voor veiligheid van de jeugdige in de Deltamethode krijgt in de DM een uitbreiding: de jeugdige moet nu ook worden beschermd tegen steeds ingrijpender interventies van Justitie en ook de samenleving / nieuwe slachtoffers moeten worden beschermd. Daar kan de jeugdige zelf aan werken, maar naarmate het risico groter is dat hem dat nog minder goed afgaat, wordt het belang van risicomanagement groter (brug 7), en daarbij is ook hulp van de ouders of het bredere netwerk nodig. Als ook de ouders deze bijdrage (nog) niet goed kunnen bieden, kunnen zij in het kader van de OTS hierop worden aangesproken. Ook komt er dan een sterker appel op het netwerk te liggen om aan het risicomanagement bij te dragen, of er komt een residentiële time-out in beeld. Naarmate jeugdigen ouder worden, wordt de inzet van het netwerk meer en meer van belang. Ook voor het werken aan veiligheid is een integratie nodig: de veiligheidsboxen in de Deltamethode staan centraal, maar moeten worden ingekleurd door de resultaten van afname van het LIJ: het algemene recidiverisico bepaalt met welke intensiteit de controle moet plaatsvinden en specifieke domeinen bepalen specifieke controlemiddelen In de Deltamethode is het werken aan veiligheid verweven met de hoofdpunten communicatie en ontwikkeling. De DM-werker communiceert dat controle geen doel is van de DM, maar een middel dat door de rechter is opgelegd om veiligheid en ontwikkeling te garanderen. De tijd van proberen en laten gaan is voorbij, er zijn garanties nodig. Daartoe zijn controlemiddelen beschikbaar, zoals aanwijzingen en de stok achter de deur van terugmelding. De controlemacht leidt bovendien tot een vorm van externe motivatie: de jeugdige en ouders werken mee omdat ze wel moeten. De DM-werker kan die externe motivatie omzetten in een interne motivatie, primair door zich niet achter deze macht te verschuilen en door te werken aan een goede werkalliantie. Hij schenkt aandacht aan de weerstand die de DM bij de jeugdige en ouders kan hebben opgeroepen (hij begint daarover zelf het gesprek) en laat zien dat hij een professional is met kennis van zaken en iemand bij wie wat te halen valt. Op deze wijze wordt controle verweven met begeleiding of hulp (werken aan verandering) en eventuele care (zorg, het beperken van de schade van een handicap of stoornis). 25