Hoevelaken, 4 december 2016, 2e advent. Jesaja 11:1-10; Lucas 3:1-20 U hebt het gehoord, er komt iemand vol wijsheid, verstandig beleid, die niet op geruchten afgaat of uiterlijke schijn, niet feitenvrij dus, extra aandacht voor zwakken en armen Verder gaat het nog: een wolf ligt naast het lam, de panter naast het bokje, zelfs de roofdieren worden vegetariërs! En niemand doet meer kwaad! En alle volken doe er aan mee. De kranten kunnen dus veel dunner, het journaal kan veel korter wat een wereld! We kunnen dus weer naar huis, niks aan de hand! Maar hoe weet Jesaja dat allemaal? Hij weet het niet. Profeten hebben geen extra informatie over de toekomst, er is hun geen glazen bol vanuit de hemel toegeworpen. Wat hij wel weet, Jesaja, is dat hij deze dingen moet zeggen. Wat is dat dan eigenlijk: een profeet? Een profeet is een ziener met twee ogen. Maar anders dan 'gewone' mensen ziet de profeet met elk van die twee ogen verschillende dingen tegelijk. Daar zou je gek van worden toch, en dat werden ze soms dan ook een beetje. Zijn ene oog ziet de feiten van deze wereld en ons leven. Hij ziet ook wat daarin niet zo best is. Profeten kunnen daar behoorlijk tegen te keer gaan. Donderpreken steken ze dan af. En het andere oog van de profeet? Dat heeft een heel ander uitzicht, een andere werkelijkheid, lijkt het wel. Brood waar geen brood is, ziet dat oog; vrede waar geen vrede is. Waar komt dat uitzicht toch vandaan? Natuurlijk, wie honger heeft droomt van brood, wie dorst heeft ziet in de woestijn een fata morgana! Is de narigheid die hij met zijn ene oog ziet de bron voor het paradijs dat hij met zijn andere oog ziet? Ja, dat staat niet los van elkaar, en dat weet de profeet zelf ook wel. Maar hij kan er niet omheen dat hij ook een andere bron heeft. Diep in de profeet, diep in ieder van ons wellicht, zitten twee, vaak tegenstrijdige ervaringen: 1 dat er veel mis is; en ook 2 dat er zoveel goed is! Dat het leven in allerlei opzichten niet te vertrouwen is en ook dat het leven in allerlei opzichten vertrouwenwekkend is, inspirerend is, verwondering wekt en verwachting. Er is de ervaring dat er te veel pijn en onrecht is onder ons; en er is de ervaring dat het daar toch niet om gaat, in het leven. De bedoeling moet toch liggen bij wat dat andere oog ziet, bij wat mooi is en hoopgevend, bij wat vreugde brengt en voldoening. Is er zo'n bedoeling dan? Ja, zeggen de
profeten, die mooie visioenen komen niet alleen voort uit een verlangen naar wat we zo graag zouden willen, maar ook uit een vertrouwen dat in ons gewekt is, vanuit de diepste diepte van ons bestaan: door God. Theologen spreken, als het hier over gaat, wel van een contrastervaring. Een woord dat mij altijd een soort van houvast heeft gegeven. Je kunt natuurlijk zeggen: het goede en het kwade dat we meemaken, dat klopt niet met elkaar, dus ik doe maar één oog dicht. ik kijk alleen met het oog, dat de zorgen ziet, en de ellende in de wereld. dan ga je zeggen: zo is het nu eenmaal, het leven. Of je zegt: ik kijk alleen met het oog dat de mooie dingen wil zien, niks aan de hand, we kunnen weer naar huis, Jesaja heeft het zelf gezegd. Dan kijk je alleen met het oog van de eenzijdige zekerheid van een ongefundeerd geloof. Fact-free politics kennen we helaas al, politiek die niets van feiten wil weten, maar er bestaat ook fact-free religion. Beide ogen open houden is het moeilijkst. Ze lijden er onder, de profeten, dat ze dat doen. Het roept een spanning op die soms ondraaglijk is, maar precies die spanning is het die ons tot mensen maakt die in deze wereld leven kunnen voor het aangezicht van God. De profeten gaan ons er in voor. Zij blijven niet staan bij de platheid van wat één oog ziet. Ze verwijzen steeds weer naar diepere dimensies die ze met hun twee ogen zien. Onder de feiten en dwars er doorheen wordt er in hen zo steeds opnieuw een vertrouwen gewekt dat de angsten steeds opnieuw overwint, en vandaar uit een heel nieuwe toekomst ziet. Wat hebben we een behoefte aan zulke profetische figuren! Hoor, in het evangelie komen we weer zo iemand tegen. Johannes de doper. En hoor hoe Lucas over hem vertelt: In het vijftiende jaar van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus Judea bestuurde, Herodes tetrarch (viervorst) van de landstreek Galilea, zijn broer Filippus over. Wat een saaie opsomming is dat! Nou ja, saai Lucas maakt wat hij vertellen wil niet los van de geschiedenis van zijn dagen. Met al die namen doet hij ons meekijken naar het journaal van die tijd. En we weten er alles van: in elk journaal komen grote namen voor. Voortdurend horen we van Trump; van
Erdogan, van Poetin; van Rutte, van Merkel, Obama, van Assad, ik noem er zo maar zeven. Dat doet Lucas ook: zeven grote namen. Wat doen ze met ons, zulke namen? Van alles doen ze: ze maken ons bang, ze geven ons hoop, ze maken ons boos, somber, of juist verwachtingsvol, toch. Ze wekken bewondering of afschuw, zou dat in Lucas dagen anders geweest zijn? Zeven grote namen, het getal van de volheid, alsof Lucas zeggen wil: zo leven mensen onder hun leiders, altijd, en zulk soort gevoelens worden door die leiders opgeroepen, altijd. Zo zijn de feiten. Grote namen! Bij hen vallen de beslissingen, geen wonder dat we door hen gefascineerd zijn. Zij krijgen voortdurend de microfoon onder hun neus geduwd, de camera s op zich gericht. Maar ja, nu wordt het spannend, vind ik. Want Lucas noemt ze wel, maar op hen richt hij niet de camera; hun geeft hij niet het woord, in het verhaal dat hij ons vertellen wil, zijn zij alleen maar achtergrond, screensaver, meer niet. Hoor maar: In het vijftiende jaar van keizer Tiberius toen Pontius Pilatus nee, ik ga ze niet allemaal opnieuw opnoemen Toen Annas en Kajafas hogepriester waren (twee hogepriesters? Dat is de wereld op zijn kop, maar we gaan niet in op de details van het journaal van die dagen, achtergrondfiguren zijn het) richtte God zich in de woestijn tot Johannes. God? Ja, daarom vind ik dit zo spannend. Lucas gelooft in God, dat is duidelijk, maar toch op een beetje andere manier dan we misschien zouden verwachten. Vallen bij God dan niet de beslissingen waar het in het journaal over gaat? Nee, Lucas ziet God geen rol spelen in het centrum van die gebeurtenissen. De beslissingen die bij God vallen, zijn elders te ontdekken, liggen op een ander vlak. God komt niet op het journaal, in dit evangelieverhaal. Hij komt en werkt in de woestijn. Dat is in de bijbel een veelzeggend woord. Het is de plek waar de Israëlieten terecht kwamen toen ze uit de slavernij weg waren getrokken, maar nog niet in het beloofde land waren aangekomen. Niet meer in slavernij, maar nog niet op hun plek. Een tussenland. Ooit waren ze daar bij de Jordaan, die grens tussen woestijn en bewoonde wereld, hun beloofde land binnen getrokken. Wonderlijk, dat juist dat grensland, in de marge, hier het centrum is van Gods activiteit. Is God marginaal dan? Het hangt er maar van af waar je dat centrum plaatst. Zeker, aan het eind van ons verhaal zal Johannes
het niet laten om ook in het centrum van het journaal zijn boodschap te brengen, als hij Herodes aanspreekt op zijn wangedrag, hij zal dat later zelfs met de dood moeten bekopen, zo pijnlijk kan het zijn om met twéé ogen te kijken. Maar ook in het centrum van het journaal komt Gods activiteit vanuit het centrum dat de woestijn is. Zo kwam ook Mozes uit de woestijn toen hij naar de Farao moest. Wat is dat toch, die woestijn? De plek waar je niet meer bent waar het niet goed was, maar ook nog niet waar je wezen moet. Daar waar je vandaan komt, had je in elk geval de zekerheid van de vleespotten in Egypte. En straks, in het beloofde land, mag je verwachten dat je de zekerheid zult krijgen van je bestemming, en van je dagelijkse portie melk en honing. Maar nu? De woestijn is bij uitstek de plek van de onzekerheid, van de crisis. En hoe vreemd het misschien ook klinkt, ik heb in al mijn gepreek, mijn leven lang, toch een voorkeur gehad voor die onzekerheid. Je zou misschien denken dat een dominee de mensen tot zekerheid zou willen brengen, maar dat is niet zo. Want laten we wel wezen: het leven is alleen maar zeker als je zo'n profeet gelooft die zijn ene oog dicht doet. Valse profeten zijn dat. Het gaat in het geloof niet om zekerheid. Maar het gaat wél om een vertrouwen dat er onder die onzekerheid een bodem ligt waar je niet doorheen zult zakken. Die bodem kunnen we God noemen. Even terug in de tijd, mijn intochtspreek hier, februari 1974. Die ging over Abram, die zich geroepen wist om op weg te gaan, zonder te weten waar hij komen zou. 'Wat zullen zijn dorpsgenoten wel niet gezegd hebben, toen hij daar stond, bepakt en bezakt om te vertrekken?' vroeg ik mij af in die preek. 'Abram, waar ga je naar toe?' 'Ik weet het niet, zei Abram.' 'Maar Abram, waarom ga je dan weg?' 'Ja, ik weet wel dat ik niet hier moet blijven, hier, waar alles gaat zoals het gaat. Ik word gelokt, geroepen om hier vandaan te gaan.' 'Maar Abram, wie roept je dan?' 'Hoe moet ik dat zeggen', zegt Abram, 'zal ik het maar een stem noemen? Een innerlijke stem, die mij zegt dat dat goed is, dat die weg de onzekerheid in, te vertrouwen is. Ik weet dat er hier waar wij zijn allerlei goden worden vereerd, maar voor mij is die stem 'God'. In Hem heb ik alle vertrouwen.'
Ik heb mij altijd herkend in die Abram. Wat dat betreft ben ik niet veel veranderd in al die jaren. Mijn zekerheid is niet groter geworden. Maar mijn vertrouwen is - ook al wordt het steeds op de proef gesteld, dat is nu eenmaal de definitie van onzekerheid - nog steeds niet beschaamd. Tenslotte nog even terug naar het verhaal van Lucas. God richt zich tot Johannes de Doper in de woestijn. Als God zich tot hem richt, gaat hij, van zijn kant, wat doen met de mensen. Hij geeft ze een donderpreek. Alweer zo'n profeet die heftig te keer gaat. Dat is niet mijn stijl geweest, al die jaren. Maar aan het eind van het verhaal vat Lucas samen wat die Johannes met die donderpreek nou eigenlijk deed. vs 18: Op deze en andere wijze spoorde hij de mensen aan en verkondigde hij hun het goede nieuws. Drie dingen: 1. die donderpreek was een aansporing; 2. hij deed dat ook op andere wijze, 3. zo bracht hij goed nieuws. Wat was dan dat goede nieuws? Wel, hij stond niet voor niets bij de Jordaan, ooit het eind van de lange woestijnreis, en de toegangspoort naar het beloofde land. Zo'n intocht stond opnieuw te gebeuren, zei hij, en verwees daarbij met name naar degene die na hem zou komen, naar Jezus, wiens komst we straks vieren. En wat was dan dat 'aansporen' wat hij deed in die donderpreek? 'Vermanen', heette dat in onze vorige vertaling. Heel letterlijk vertaald staat daar: erbij roepen. Kom eens hier jij, ja ook jij, ja jij ook. Iedereen mag deel worden van die vreemde activiteit van God. En die andere wijze waarop hij dat ook deed? Nu ja: hij doopte, liet ze opnieuw door die Jordaan heengaan. Ritueel opnieuw het beloofde land in. Opnieuw. We doen dat nog steeds in de kerk, dopen. Steeds opnieuw. Steeds opnieuw. Zo, en vanuit die plek in de woestijn, werkt God. Amen.