Kerncompetenties
Kerncompetentie 1 Vakinhoudelijk handelen De beroepsbeoefenaar integreert alle vakinhoudelijk kennis en vaardigheden en een professionele attitude t.b.v. optimale patiëntenzorg en werkprocessen. De kerncompetentie vakinhoudelijk handelen vormt de rode draad van elke leerweg. De andere kerncompetenties zijn daarbij ondersteunend. Voor het eigen denken en handelen is het belangrijk dat je overziet welke kennis je daarvoor nodig hebt..je kan snel en doelmatig informatie vinden zowel op het gebied van de individuele patiëntenzorg als op het gebied van de volksgezondheid. Om de behoefte aan en de mogelijkheden tot zorg en behandeling in kaart te brengen, verzamel, analyseer en interpreteer je continu op systematische wijze gegevens van de patiënt en zijn omgeving. Je maakt daarbij gebruik van specifieke hulpmiddelen zodat de zorgverlening en behandeling optimaal zijn. Je stemt de zorgverlening steeds opnieuw af op de zorgvraag. Vakinhoudelijke kennis en kritisch denken tijdens het gehele zorgproces en behandeltraject zijn een voorwaarde om zorg op maat te kunnen geven Alle zorginspanningen die gedurende het zorgproces en behandeltraject nodig zijn voor het beantwoorden van een zorgvraag vormen samen de ketenzorg. Een goede organisatie en coördinatie van de zorg en de behandeling zijn belangrijk om het proces van ketenzorg rondom een patiënt te bewaken. Daarin speel jij een belangrijke rol. De beroepsbeoefenaar 1.1 inventariseert, analyseert en interpreteert de gegevens over de gezondheids- en gemoedstoestand van de patiënt op systematische wijze en als een continu proces; 1.2 stelt op basis van gegevens over de gezondheids- en gemoedstoestand van de patiënt, een zorgen werkplan op waarin prioriteiten zijn aangegeven en de beoogde criteria en resultaten zijn vastgelegd; 1.3 past interventies toe volgens de professionele standaarden, ethische normen en het best verkregen bewijs (Evidence Based Practice); 1.4 coördineert, organiseert en evalueert de totale zorg en het werkproces als een continue en integraal proces binnen een multidisciplinaire zorgsetting. 2
Kerncompetentie 2 Communicatie De beroepsbeoefenaar communiceert effectief met de patiënt en diens naasten om patiëntgerichte zorg te geven Communicatie met patiënten en diens naasten vormt een essentieel onderdeel van de begeleiding gedurende het ziekte- en behandeltraject. De confrontatie met een gezondheidsprobleem brengt voor iedere patiënt in meer of mindere mate fysieke en of psychosociale veranderingen teweeg. Veranderingen die gepaard gaan met beleving van emoties en gevoelens. De mate waarin en de wijze waarop de patiënt met deze gevoelens omgaat wordt beïnvloed door persoonlijkheidskenmerken, levenservaring, de sociale context, cultuur en het maatschappelijk functioneren. Jij kan op basis van die observaties de juiste zorgvragen onderkennen, interventies vast stellen en de begeleiding daarop af te stemmen. Ook krijg je gedurende de uitoefening van je beroep met diverse ontwikkelingen en trends te maken, welke van invloed kunnen zijn op de begeleiding. De beroepsbeoefenaar 2.1 communiceert op methodische wijze met de patiënt en diens naasten, afgestemd op culturele-, levensbeschouwelijke-, sociale aspecten en situationele omstandigheden; 2.2 stelt de patiënt en diens naasten in staat het evenwicht te vinden tussen enerzijds de gevolgen van de ziekte en de medische behandeling en anderzijds de eisen die hij stelt aan zijn leven en zijn levensstijl; 2.3 ondersteunt en bevordert transitieprocessen door middel van psychosociale en (ped)agogische begeleiding(*). 3
Kerncompetentie 3 Samenwerken De beroepsbeoefenaar werkt effectief samen binnen een multidisciplinair team ten behoeve van optimale patiëntenzorg. Om te komen tot een gezamenlijk resultaat en continuïteit van patiëntenzorg werk je samen met andere beroepsbeoefenaren. Samenwerken begint met een doeltreffende en respectvolle communicatie. In de samenwerking (h)erken je verschillende rollen en deskundigheid. Je weet hoe je expertise en kwaliteiten ingezet kunnen worden en maakt je gebruik van die van anderen om te komen tot de best mogelijke zorgverlening of behandeling. Je onderkent de vakgebieden van teamleden met hun eigen deskundigheid. Je werkt aan teamontwikkeling en zoekt oplossingen voor conflicten. De beroepsbeoefenaar.. 3.1 draagt bij aan een effectieve multidisciplinaire samenwerking ten behoeve van een optimale ketenzorg; 3.2 gaat op professionele wijze om met de verschillen in (beroeps)deskundigheid, rollen en taken in een multidisciplinair team. 4
Kerncompetentie 4 Kennis en wetenschap Om de kwaliteit van het beroep op peil te houden en te ontwikkelen werkt de beroepsbeoefenaar aan de bevordering van de eigen deskundigheid en die van anderen. Je bent zelf verantwoordelijk voor het onderhouden en (verder) ontwikkelen van je bekwaamheden en professionele ontwikkeling. Je houdt vakinhoudelijke ontwikkelingen bij en kan kritisch reflecteren op je eigen competenties,,je professionaliteit en groei daarin. Je bent je er van bewust dat kennis snel veroudert en dat inzichten onderhevig zijn aan verandering. Je volgt de nieuwe ontwikkelingen daarom op de voet en zoekt actief naar bewijs (evidence based en best practice) waaruit blijkt dat de beste zorg gegeven wordt. Met als doel de kwaliteit van zorg te handhaven en/of verbeteren lever je een bijdrage een de implementatie van (nieuwe) kennis en inzichten in de beroepspraktijk In de beroepspraktijk is een praktijkervaring een leermoment. Je benut de mogelijkheden om feedback te vragen en je ervaring te delen met anderen. Daarbij begeleidt en ondersteun je andere beroepsbeoefenaren en disciplines actief bij het bevorderen van hun deskundigheid. Ik vind deze onderstaande tekst wel sprekender. De beroepsbeoefenaar 4.1 toont een levenslange leerhouding en destilleert leermogelijkheden uit de eigen beroepspraktijk met behulp van het juiste instrument; 4.2 ondersteunt en bevordert de beroepsdeskundigheid van de medewerker door te coachen op de zelfverantwoordelijkheid en het leerproces van de medewerker; 4.3 herkent en erkent de grenzen van de eigen deskundigheid en schakelt andere disciplines in indien de eigen deskundigheid ontoereikend is; 4.4. neemt beslissingen op basis van het best beschikbare bewijs (EBP). 5
Kerncompetentie 5 Maatschappelijk handelen De beroepsbeoefenaar gebruikt op een verantwoorde wijze haar of zijn expertise en invloed ten voordele van de gezondheid en het welzijn van de individuele patiënt, groepen patiënten en de samenleving (GVO). Het geven van voorlichting, advies en instructie is een belangrijk onderdeel van het zorg- en behandelproces. Kennis en inzicht in de aandoening, de behandelingsmogelijkheden en de eventuele bijwerkingen en/of complicaties zijn voorwaardelijk voor de patiënt om mee te kunnen participeren in het zorgtraject en het behandelplan. De beroepsbeoefenaar wordt steeds meer geconfronteerd met patiënten die actief mee willen beslissen tijdens de opname over zijn of haar behandeling. Daarnaast zijn er patiënten die deze beslissingen liever overlaten aan de betrokken beroepsbeoefenaren. In de voorlichting, het advies en de instructie zal je steeds de afweging maken wat wenselijk, mogelijk en noodzakelijk is voor de individuele patiënt om het welbevinden, de zelfredzaamheid en de veiligheid van de patiënt te waarborgen en te bevorderen. De beroepsbeoefenaar 5.1 geeft op methodische wijze voorlichting, advies en instructie om de risico s ten gevolge van de aandoening en behandeling bij de patiënt te beperken/verminderen; 5.2 organiseert en coördineert gezondheidsvoorlichting en preventieve zorgprogramma s op afdelingsen organisatieniveau(*). 5.3 treedt adequaat op bij incidenten in de zorg met het doel de veiligheid van de patiënt te waarborgen en te verbeteren. 6
Kerncompetentie 6 Organisatie De beroepsbeoefenaar draagt bij aan de continuïteit en effectiviteit van de ziekenhuisorganisatie in het algemeen, dat van de afdeling in het bijzonder en van de gezondheidszorg. Je bent als beroepsbeoefenaar een schakel in de hulpverleningsketen. Enerzijds met de opdracht de best mogelijke zorg te verlenen: doelmatig, efficiënt, effectief en veilig en anderzijds om je professionele attitude te ontwikkelen zodat je als een volwaardig teamlid kan functioneren. Om de best mogelijke zorg te kunnen verlenen, moet allereerst worden vastgesteld wat de beste zorg is en, hoe deze zorg moet worden uitgevoerd, door wie en onder welke voorwaarden. Hierna kan je de verleende zorg toetsen, evalueren en bijstellen. Je herkent de kwaliteitscyclus in de zorgverlening en past deze toe. Wanneer je werkt aan kwaliteitszorg, werk je aan kwaliteitsbevordering en dat betekent samenwerken. Niet alleen binnen de instelling maar ook op landelijk en regionaal niveau. Je maakt daarvoor afspraken over de wijze waarop aan kwaliteitsbevordering wordt gewerkt en zet deze afspraken om in beleid of beleidsplannen. De beroepsbeoefenaar.. 6.1 bewaakt, waarborgt en verbetert de kwaliteit van zorg door te participeren in beleid, beheer en kwaliteitszorg 6.2 werkt effectief en doelmatig binnen de ziekenhuisorganisatie en de afdeling 6.3 signaleert beleid, trends en ontwikkelingen binnen de gezondheidszorg en vertaalt deze naar zorgprogramma s op patiëntniveau 7
Kerncompetentie 7 Professionaliteit De beroepsbeoefenaar werkt volgens professionele standaarden en de beroepsethiek. Je beweegt mee met de ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Een dynamiek die op gang wordt gehouden door maatschappelijke-, economische- en technische ontwikkelingen, met als resultaat een continue verandering in zorgvragen, medisch-technische mogelijkheden en taakherschikking. De visie van de instelling over hoe, wanneer en aan wie zorg wordt verleend en de normen en waarden zoals die zijn opgetekend in de beroepscode zijn voor jou het uitgangspunt. Je werkt binnen de wettelijke kaders, waarin de grenzen van bevoegdheden zijn aangegeven (professioneel gedrag) en waarin de rechten en plichten van de patiënt staan beschreven. Je toetst je eigen handelen aan protocollen,standaarden en evaluaties. De beroepsbeoefenaar.. 7.1 handelt binnen de grenzen van de wet- en regelgeving betreffende gezondheidszorg en vanuit de normen en waarden zoals beschreven in de beroepscode/professionele standaard; 7.2 vertoont adequaat professioneel gedrag; 7.3 herkent ethische vraagstukken en morele dilemma s met betrekking tot het beroepsmatig handelen en maakt deze bespreekbaar. 8