HSL vindplaats 45 Boskade (gem. Jacobswoude) Zoölogisch en botanisch materiaal uit een 17e/18e-eeuwse boerderij

Vergelijkbare documenten
Houten constructie De Bilt-KNMIterrein

Houtskool uit ijzertijdcrematiegraven en mogelijke middeleeuwse meilers uit Lomm-Hoogwatergeul

Hout van het onderzoek aan de Heiligeweg in Krommenie, gemeente Zaanstad (Noord-Holland)

Hout uit een Romeins castellum te Leiden-Roomburg

Houtskool uit een kuil van een rivierduin bij Rotterdam-IJsselmonde 't Hart

Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België)

Twee middeleeuwse boomstamputten uit Cothen-De Kamp, gemeente Wijk bij Duurstede

Houten wagenwielen en een ton uit waterputten van de opgraving Terp Heinis (regio s-hertogenbosch).

Archeologisch Diensten Centrum

Meer dan Botten van Dieren

Ees-Zuidesch, houtskool uit mesolithische haardkuilen

Hout, zaden en botten van het Middeleeuwse erf Wierden-Huurne, vindplaats 5

Hout van mogelijke visweren bij Schoonebeek

Beschrijving schaal van Oegstgeest. Figure 1: Bovenaanzicht van de schaal. Foto: Restaura, Haelen.

resten van Bos primigenius (= Oeros) en Bison priscus priscus). Deze wetenschap berust voornamelijk op (fig. 1). (=Steppewisent) Inleiding

Hout en houtskool van Elst-Grote Molenstraat uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen

VLAK-verslag Nr.2.2 Hoogstad 5.19

MAAIKE GROOT ARCHEOLOGISCH CENTRUM VRIJE UNIVERSITEIT-HENDRIK BRUNSTING STICHTING

curriculum vitae ancient hunters, modern butchers

Hout van een vroegmiddeleeuwse vindplaats in Oegstgeest-Nieuw Rhijngeest-Zuid

Houtskool uit een neolithische haardkuil, vindplaats Flanders Expo (stad Gent, provincie Oost-Vlaanderen, België)

Onderzoek van een houten voorwerp uit de opgraving Grote Markt te Lier (België)

Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie

Houtskool van de Romeinse rookkuil, Dr. Poelsstraat, Heerlen

Tussen Rijn en Lek Dl cm. 1. Tekening midden-voetsbeen van eenrund Imetatarsusl.

Romeins bouwhout van het onderzoek aan de Middelbroekweg in Naaldwijk (provincie Zuid-Holland)

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

Geraamte vmbo-b12. banner. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie

HOOGSTAD J. VAN DIJK, H.A. ROBBERS EN T. DE RIDDER (RED.), MET BIJDRAGEN VAN W.J. KUIJPER (SCHELPEN) EN J. SCHELVIS (ECTOPARASIETEN).

Breda Valkenberg

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

platte botten Langwerpige en smalle botten met aan één kant een gewricht, of botten met brede, platte kanten en een gewrichtskom.

RESTEN VAN RIJKE MAALTIJDEN

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

De Ecologie van de Middeleeuwse Stad

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Afb. 1. De vindplaats van het muurwerk is aangegeven met de zwarte driehoek.

Wolharige neushoorn op zijn teentjes getrapt

Zadenonderzoek aan een monster uit een hutkom (ca. 500 AD) en een gracht (14e eeuw) uit Gennep-Houtstraat

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Erfgenamenweg 14, De Elshof Michael Klomp

Onderzoek aan botanische macroresten uit een 17e/18e-eeuwse kuil aan de Duivelsbruglaan in Breda-Ginneken

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

3,7. Antwoorden door een scholier 706 woorden 15 april keer beoordeeld

Het Menselijke skelet vertelt

Archeologieatelier - vondstenmateriaal onder de loep

Geraamte vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Dordrecht Ondergronds 33

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

KONINKLIJKE NEDERLANDSE POLITIEHOND VERENIGING Opgericht Beschermheer: Prof. Mr. Pieter van Vollenhoven

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

0 Archeologische begeleiding (AB) Opsteller Naam, adres, telefoon, datum paraaf Auteur

Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder

evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding

% &! '!#(&#! )"(*!# #+ &,-. '!#( )(/ -#'#!#(0

Dordrecht Ondergronds Waarneming 2 DORDRECHT, SPUIBOULEVARD

Houtskool uit de overgang van het Allerød naar de Jonge Dryas van vindplaats Aalsterhut (gemeente Heeze Leende)

Samenvatting. Deze tekst is in een iets andere vorm in een populairwetenschappelijk. Lauwerier 1988, 90, 92; Zeiler verschenen. Zie Groot 2007.

Meer dan Botten van Dieren Begeleiding

Onderzoek van de drakenfiguur

ARCHEOZOÖLOGISCH ONDERZOEK. MECHELEN GANZENDRIES (prov. ANTWERPEN) BASISRAPPORT

Drempt. Rapport Ned. 52. Gld. 4.

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

Houtskool uit drie Romeinse crematies. Vinex-locatie Wateringse Veld, Den Haag 1997, terrein Vellekoop

Een Middeleeuwse vuurdover van kasteel Nijenrode

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

Hout van de opgraving LR 78- Bouwloods in De Meern (gemeente Utrecht)

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

GERAARDSBERGEN- DUYTSENKOUTER

Checklist toestellen Commissie Agility, Raad van Beheer 1

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Constructie met ringen. Geen titel. Edwin Brand, 2009.

Anatomische terminologie

Plangebied Koningstraat 10

Het gebit. Globaal bestaat iedere kaakhelft (uitgaand van vier kaakhelften, namelijk rechtsboven, linksboven, rechtsonder en linksonder) uit:

Aestimatica. Zutphen-Stadhuis 1997, vondstnummer 862. Archeologisch Adviesbureau. Een zoöarcheologische quickscan met aanvullende opmerkingen

BIJLAGE III wb EISEN AAN DE ANALOGE VELDTEKENING

Adres: Derringmoerweg 7 Plaats: Arnemuiden Gemeente: Middelburg eventueel (centrum)coördinaat (en):

Houtskoolonderzoek aan monsters uit meilers op de vindplaats Doetinchem- Holterhoek 2 (VME?)

ADELLIJK AFVAL. Archeozoölogisch onderzoek van de Laat-Middeleeuwse kastelen Egmond en Brederode. ArchaeoBone rapport nr. 61

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

(bandeliersluiting) (verschillende zalfpotjes)

WANDELROUTE KENNEMERSTRAATWEG POLLEPEL HAMERBIJL ZEVENHUIZERLAAN SIKKELS SPANJAARDSLAAN HOUTWAL WATERPUT PALENCIRCEL WONINGBOUW START HOOGEWEG

Onderzoek aan hout van twee waterputten en uit een vennetje van een opgraving in Udenhout, gemeente Tilburg (provincie Noord-Brabant)

Archeologienota:! bouw! van! appartementen! aan! de! Kanunnik!Davidlaan!te!Lier! !!!!!!!!!!!!!!!!!!!

Dendrochronologische onderzoeken in Bergen op Zoom

RAPPORT FUNDERINGSINSPECTIE PAALFUNDERING GEBOUW F & G.

NEOLITHISCHE BEENDERMONSTERS VAN OUDENAARDE-DONK

Werkblad schedels groep 1

Transcriptie:

BIAXiaal HSL vindplaats 45 Boskade (gem. Jacobswoude) Zoölogisch en botanisch materiaal uit een 17e/18e-eeuwse boerderij J.T. Zeiler L.I. Kooistra November 2002 BIAX C o n s u l t Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie 146

Colofon Titel: BIAXiaal 146 / ArchaeoBone rapport nr. 32. J.T. Zeiler & L.I. Kooistra 2002. HSL vindplaats 45 Boskade (gem. Jacobswoude). Zoölogisch en botanisch materiaal van een 17 e /18 e -eeuwse boerderij. Opdrachtgever: Archeologisch Diensten Centrum ISSN: 1568-2285 BIAX Consult, Zaandam, 2002 Correspondentie adres: BIAX Consult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075-61 61 010 fax: 075-61 49 980 e-mail: BIAX@BIAX.nl

BIAXiaal 146 1 1. Inleiding Voorafgaande aan de aanleg van de Hoge Snelheidslijn van Brussel naar Amsterdam is door het ADC archeologisch onderzoek uitgevoerd op vindplaats 45 Boskade bij Hoogmade (gemeente Jacobswoude). De centrumcoördinaten zijn 98.570/464.600. Op deze locatie stond tot voor kort een boerderij die aan het eind van de zeventiende of het begin van de achttiende eeuw is gesticht. Bouwhistorisch en archeologisch onderzoek moet inzicht verschaffen in de constructie en de precieze ouderdom van de oudste fasen van de boerderij. Tijdens het archeologisch veldwerk zijn van de fundering van de boerderij enkele houten constructie-elementen verzameld, alsook delen van de houten beschoeiing van twee waterputten. Doel van het houtonderzoek is het achterhalen van de dateerbaarheid van het hout met behulp van jaarringonderzoek (dendrochronologie). Daarnaast zijn de stukken hout gedetermineerd en beschreven. Eén van de waterputten had een zeer humeuze vulling. Om te achterhalen waarmee de put was opgevuld, is een monster uit deze vulling gewaardeerd op botanische macroresten (zaden en vruchten). Naast de genoemde constructietechnische zaken, viel tijdens het veldwerk een grote hoeveelheid beenderen op in een kuil onder het voormalig staldeel. De reden voor deze bottendump was onduidelijk en daarom zijn deze botten evenals enkele botten uit andere sporen voor onderzoek verzameld. In dit rapport zijn de resultaten van het zoölogisch onderzoek (Jørn T. Zeiler, (ArchaeoBone) en het botanisch onderzoek (Laura I. Kooistra, BIAX Consult) vastgelegd. Het dendrochronologisch onderzoek wordt door de Stichting RING/ROB uitgevoerd. 2. Methode 2.1 ZOÖLOGISCH ONDERZOEK De vraagstelling van het archeozoölogisch onderzoek richtte zich op de volgende punten: welke diersoorten zijn aanwezig? wat kan uit de samenstelling van het botmateriaal worden afgeleid over de functie van de sporen? Daartoe zijn de resten, voor zover mogelijk, gedetermineerd op soort met behulp van de recente vergelijkingscollecties van de auteur. Vervolgens zijn de fragmenten geteld en gewogen. Daarnaast is gekeken naar de verdeling van de skeletelementen, de aanwezigheid van slachtsporen en pathologieën en aanwijzingen voor slachtleeftijden. De codering van de gegevens gebeurde aan de hand van het Laboratorium protocol archeozoölogie van de ROB, 1 terwijl de analyse van de slachtleeftijden geschiedde op basis van de gegevens van Habermehl. 2 Informatie over de slachtmethoden is verkregen uit de verdeling van de skeletelementen per soort en van de locatie van de slachtsporen op de botten. Bij de interpretatie van de verdeling van de skeletelementen zijn twee aspecten van belang: het onderscheid in slacht- en consumptieafval en het opdelen van de elementen naar vleeskwaliteit. Wat het eerste punt betreft worden hier hoornpitten en alle elementen van de onderpoten (middenhands- en voetsbeenderen, hand- en voetwortelbeentjes en teenkootjes) als slachtafval beschouwd. De overige elementen, dus met inbegrip van de craniale beenderen (schedel, boven- en onderkaak), worden tot het consumptieafval gerekend. Losse gebitselementen worden gewoonlijk niet in de verdeling opgenomen, omdat deze in het 1 Lauwerier 1997. 2 Habermehl 1975.

BIAXiaal 146 2 algemeen beter bewaard blijven dan beenderen en dus vaak oververtegenwoordigd zijn in het faunamateriaal. Daardoor kunnen de onderlinge verhoudingen sterk worden vertekend. Hoewel dit laatste bij het materiaal van de Boskade niet het geval was, is in deze toch de gangbare procedure gevolgd. Voor de indeling van de elementen naar vleeskwaliteit is grotendeels de methode van Uerpmann gevolgd. 3 Hierbij wordt een indeling gehanteerd in drie klassen, waarbij A en B het consumptieafval omvatten, en C het slachtafval. A. Vleesrijke delen: wervels (vertebrae) en heiligbeen (sacrum), schouderblad (scapula), opperarmbeen (humerus), bekken (pelvis) en dijbeen (femur). B. Vleesarme delen: schedel (cranium), onder- en bovenkaak (mandibula en maxilla), ribben (costae), spaakbeen (radius), ellepijp (ulna), scheenbeen (tibia) en kuitbeen (fibula). C. Delen met zeer weinig of geen vlees: hoornpitten en gewei, middenhands- en voetsbeenderen (metapodia), hand- en voetwortelbeentjes (carpalia en tarsalia) en teenkootjes (phalanges). Maten zijn, volgens de methode van Von den Driesch, 4 alleen genomen om schofthoogtes te bepalen. Daarvoor is in dit geval gebruik gemaakt van de gegevens van Matolcsi. 5 De uitwerking van de gegevens is verricht met behulp van Access. De administratieve gegevens van het zoölogisch onderzoek staan in tabel 1. Tabel 1 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude): administratieve gegevens van het zoölogisch en botanisch onderzoek. put spoor context datering botten zaden hout 1 2010 aanleg vlak 1700-1800 + - - 1 2015 haardplaats 1600-1700 + - - 2 5 beschoeiing waterput 2 1800-1900? - - + 2 6 vulling waterput 1 - - + - 2 55 plank onder fundering kelder - - - + 2 149 plank onder fundering kelder - - - + 2 207 plank onder fundering achtergevel - - - + 2 208 afvalkuil met opspit 17 e eeuw 1700-1725 + - - 2 3005 aanleg vlak 1700-1800 + - - 2 3020 oud oppervlak onder stal 1600-1750 + - - 6 1 stortplaats onder spoelhok 1700-1750 + - - 6 19 beschoeiing waterput 1 1700-1800? - - + 2.2 BOTANISCH ONDERZOEK Het bestudeerde hout is door het veldteam verzameld, in plastic verpakt en naar het laboratorium van BIAX Consult gebracht. Daar is het hout beschreven, zijn metrische kenmerken genoteerd en is de houtsoort bepaald. Tevens is aangegeven welke stukken hout geschikt zijn voor dendrochronologisch onderzoek. Voor zover het eikenhout (Quercus) betrof, geschiedde de determinatie van de houtsoort op het blote oog. De andere houtsoorten zijn gedetermineerd met behulp van een doorvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 400 maal en op kenmerken die door Schweingruber zijn beschreven. 6 3 Uerpmann 1973. 4 Von den Driesch 1976. 5 Matolcsi 1970. 6 Schweingruber 1982.

BIAXiaal 146 3 Het grondmonster uit de waterput is door medewerkers van het ADC gezeefd. De waardering van het monster is uitgevoerd conform ROB-specificatie 4.4.9 Archeobotanie voor opgravingen. 7 De gegevens van het hout- en zadenonderzoek zijn Digit-conform ingevoerd. Voor de administratieve gegevens van het botanisch onderzoek wordt verwezen naar tabel 1. 3. Resultaten en conclusie 3.1 ZOÖLOGISCH ONDERZOEK In totaal zijn 342 dierlijke resten onderzocht. Op vier kleppen van oesterschelpen (Ostrea edulis) na zijn alle resten afkomstig van zoogdieren (tabel 2). Daarvan is een groot deel (43.5%) te determineren als rund (Bos taurus). Aangezien geen andere diersoorten zijn aangetoond, is het aannemelijk dat alle zoogdierresten van rund afkomstig zijn. Dit geldt zowel voor de categorie "groot zoogdier" als voor de categorie "niet determineerbaar zoogdier (zoogdier indet)". Het overgrote deel van de resten (93%) is afkomstig uit spoor 208 (vondstnummer 35), een kuil uit het begin van de achttiende eeuw in het voormalige stalgedeelte. Het overige materiaal komt uit spoor 1 (n=13), spoor 2010 (n=2), spoor 2015 (n=2), spoor 3005 (n=5) en spoor 3020 (n=1). Tabel 2 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude): aantallen (NR) en gewichten (BW, in g) botmateriaal. NR BW Rund (Bos taurus) 147 13980.2 Groot zoogdier 45 85.0 Zoogdier, indet. 146 41.2 Gewone oester (Ostrea edulis) 4 49.4 De conservering van het botmateriaal is in het algemeen redelijk tot goed, al valt het wel op dat met name bepaalde elementen als ribben en schedelbeenderen vatbaar zijn voor (verdere) fragmentatie. Geen van de resten vertoont sporen van verbranding. Daarentegen zijn op twaalf skeletfragmenten slachtsporen te onderscheiden, waarbij het in de meeste gevallen om snijsporen gaat. Drie ribfragmenten (twee van rund en een van groot zoogdier) vertonen diepe snijsporen dwars op het bot, evenals een fragment van middenhandsbeen van rund, dat bovendien aan de distale (onder-) zijde doormidden lijkt te zijn gebroken of geslagen. Daarnaast vertoont een bekkenfragment van rund snijsporen schuin over het oppervlak en zijn op twee dijbeenderen van rund snijsporen te zien op het proximale (bovenste) gedeelte van de schacht en de trochanter (de proximale "kam"), c.q. het distale (onderste) deel van de schacht. Ook twee onderkaken van rund vertonen snijsporen, te weten op de ramus (het achterste deel van de onderkaak) en op de onderzijde van het diastema (de voorzijde van de onderkaak). Slachtsporen van een ander type zijn te zien op drie resten van rund: een doormidden gekliefde halswervel, een bekkenfragment met een hakspoor en een ingeslagen (hersen)schedel van rund. Daarnaast vertonen twee opperarmbeenderen van rund vraatsporen van honden. Behalve slacht- en vraatsporen vertoont een aantal fragmenten pathologieën. Zo is op het craniale (voorste) gewrichtsvlak van een lendenwervel van rund een lichte 7 Brinkkemper et al. 1998.

BIAXiaal 146 4 botwoekering te zien, die mogelijk een gevolg is van een ontsteking. De meeste opvallende pathologieën zijn te zien op de kiezen van vijf onderkaken (drie linker en twee rechter) en een (linker) bovenkaak. Op een (linker) onderkaak na (uit spoor 2015, vondstnummer 18) zijn alle kaken afkomstig uit spoor 208 (vondstnummer 35). Op vrijwel alle aanwezige kiezen, zowel premolaren als molaren, zijn min of meer horizontaal lopende lijnen te onderscheiden die in aantal variëren van 2 à 3 tot 4 à 5. In sommige gevallen zijn deze lijnen duidelijker afgetekend dan in andere. Het lijkt er zeer sterk op dat we hier te maken hebben met het verschijnsel dat bekend staat als lineaire enamel hypoplasie (LEH). Dit is een afwijking in dikte van het tandemail, die zich uit in één of meer lijnen of groeven op het tandoppervlak. In hun analyse van LEH in varkenskiezen beschouwen Ervynck en Dobney 8 het werpen en zogen van jongen als belangrijkste oorzaak: "Both events clearly represent critical periods of physiological and nutritional stress." Daarnaast kan soortgelijke stress als gevolg van tijdelijk voedselgebrek en ongunstige klimatologische omstandigheden gedurende de winter een rol spelen. Aangezien de verschillende permanente kiezen zich op verschillende tijdstippen ontwikkelen, kunnen in principe stressvolle gebeurtenissen in het leven van een dier worden achterhaald. Van belang voor zo'n chronologische interpretatie is dat hypoplasielijnen zich ontwikkelen tijdens de groei van de tandkiem, dus een tijd vóór de eigenlijke doorbraak van de kiezen. Verder is de exacte plaats van de lijnen van belang: de groei van de tandkiem duurt vele maanden en de plaats van de lijnen is derhalve een indicator van het seizoen (mededeling Dr. A. Ervynck, Universiteit Gent). Aangezien gegevens over de ontwikkeling van tandkiemen bij runderen althans op dit moment niet beschikbaar zijn, moeten we in dit geval gissen over de werkelijke oorzaken van de hypoplasie. Met een fors aantal slagen om de arm zouden we kunnen denken aan het volgende scenario: aannemende dat de M1 doorbreekt op een leeftijd van ca. 6 maanden en de M2 met ca. anderhalf jaar 9 dat wil zeggen gedurende de eerste, respectievelijk de tweede winter zou de hypoplasie op deze kiezen kunnen worden verklaard uit tijdelijk voedseltekort en/of ongunstige klimatologische omstandigheden. Het is verleidelijk daarbij te denken aan de strenge winters gedurende deze tijd (Kleine IJstijd). Het wisselen van de premolaren en het doorbreken van de M3 gebeurt volgens Habermehl 10 op een leeftijd van ca. 2 jaar, dwz. gedurende de derde zomer. Klimatologische omstandigheden als oorzaak liggen dan minder voor de hand, en men zou dan kunnen denken aan stress als gevolg van kalven en zogen. Het is echter de vraag of in de zeventiende/achttiende eeuw runderen al op die leeftijd hun eerste kalf konden werpen. Tegenwoordig is dat weliswaar het geval, maar de rassen in die tijd waren mogelijk later geslachtsrijp. Een andere afwijking in het gebit van runderen betreft ongelijke slijtage van kiezen. Dit is te zien bij een linker onderkaak waar de M1 veel sterker gesleten is dan de overige kiezen en bij een linker bovenkaak waar de M1 aan de aborale (achter-)zijde veel sterker is afgesleten dan aan de orale zijde (beide vondstnummer 35). De oorzaak hiervan is niet duidelijk. De resten van rund vertegenwoordigen tenminste vier individuen: twee in spoor 208 (vondstnummer 35) en twee in spoor 3005 (vondstnummer 27). Drie daarvan zijn volwassen dieren met een leeftijd die gezien de complete blijvende gebitten, de matige slijtage van de kiezen en de vergroeiing tussen de wervellichamen en de epifysairschijven rond de 5 jaar moet hebben gelegen. Uitzondering is één van de dieren uit spoor 3005: aangezien de proximale epifyse van het opperarmbeen nog niet met de schacht is vergroeid moet dit dier geslacht zijn op een leeftijd van minder dan 3½-4 jaar. Uit spoor 2015 (vondstnummer 18) komt overigens ook een halswervel van een jonger rund. De epifysairschijven zijn hier nog niet vergroeid met het wervellichaam, wat 8 Ervynck & Dobney 1999, 2000. 9 Habermehl 1975. 10 Habermehl 1975.

BIAXiaal 146 5 betekent dat het betreffende dier bij zijn dood in ieder geval jonger dan ca. 4 jaar is geweest. Het is echter niet te zeggen of dit fragment een vijfde individu vertegenwoordigt of dat het van hetzelfde rund afkomstig is als het bovengenoemde opperarmbeen (vondstnummer 27). Berekening van de schofthoogte op grond van de grootste lengte (GL) van verschillende lange beenderen (radius, femur en tibia) van de twee runderen uit spoor 208 wees uit dat beide dieren ongeveer even groot zijn geweest, met een schofthoogte van ca. 123 cm (bijlage 1). Ter vergelijking: bij het moderne zwartbont Fries-Hollands vee ligt de schofthoogte tussen ca. 136 en 142 cm. 11 De resten van rund uit de sporen 1, 2010, 2015, 3005 en 3020 betreffen elementen uit de kop (onderkaak), romp (wervels en ribben) en voor- en achterpoten en zijn te interpreteren als consumptieafval, met uitzondering van een teenkoot (phalanx I) uit spoor 2010 die in de categorie slachtafval thuishoort. De resten van rund uit spoor 208 vertegenwoordigen vrijwel alle skeletelementen (tabel 3). Desondanks is er geen sprake van complete skeletten, en dus hebben we hier niet te maken met hele kadavers die zijn gedumpt of begraven. 12 Eén van de dingen die hier op wijzen is de opvallende ondervertegenwoordiging van elementen uit de onderpoten, zoals middenhands- en voetsbeenderen, hand- en voetwortelbeenderen en teenkoten. Met name de laatste twee categorieën betreffen compacte elementen die relatief minder vatbaar zijn voor fragmentatie en dus in het algemeen een grotere kans hebben bewaard te blijven. Het feit dat er maar één fragment van middenhandsbeen en slechts enkele voetwortelbeenderen en teenkoten zijn aangetroffen betekent dat deze elementen voor het overgrote deel vooraf zijn verwijderd. Ook valt op dat hoornpitten in het materiaal ontbreken en dat wel hals-, borst- en lendenwervels en heiligbeen zijn aangetroffen, maar geen staartwervels. Misschien hebben we hier met ongehoornde runderen te maken, maar waarschijnlijk is dit niet. Volgens Clason en Knol 13 lijkt het er op dat ongehoornde runderen met enige regelmaat alleen worden aangetroffen in het kustgebied, en mogelijk alleen in de Romeinse tijd. 14 De meest voor de hand liggende verklaring is dat de runderen zijn gevild, wat gezien de slachtsporen op het middenhandsbeen hier overigens op nogal ruwe wijze lijkt te zijn uitgevoerd. Volgens Kasteleijn 15 werden verse huiden van runderen, schapen en geiten aan de leerlooier verhandeld met de horens, de staart en (meestal) de onderpoten er nog aan vast. In dit verband kan ook worden gewezen op de vondst van een scheepswrak in Oostelijk Flevoland (OM 65), dat is vergaan rond 1700. 16 Het hoofdbestanddeel van de lading bestond uit schelpen, maar daarnaast werd een aantal runderbotten aangetroffen. Aangezien het uitsluitend elementen uit de onderpoten betrof, werd geconcludeerd dat deze onderdeel hebben uitgemaakt van een (kleine) partij huiden. Overigens kan ook het snijspoor op de onderzijde van het diastema van één van de onderkaken een gevolg zijn van villen, dwz. het lossnijden van de huid rond de snuit. Dat de runderen niet alleen zijn gevild, maar dat de karkassen - met het oog op consumptie - ook in kleinere stukken zijn opgedeeld, bewijzen de verschillende slachtsporen op ribben, bekken, dijbeen en onderkaak (snijsporen op de ramus); ook het doormidden klieven van een halswervel wijst hierop. Daarnaast is uit de ingeslagen schedel af te leiden dat mogelijk de hersenen zijn verwijderd voor consumptie. Al met al kunnen ook de resten van rund uit dit spoor voor het overgrote deel (ruim 95%) worden beschouwd als consumptieafval. Van deze categorie betreft ruim eenderde (37%) vleesrijke delen. 11 Dekker & Stapel 1977. 12 Dit is ook in het veld door de opgravers niet geconstateerd. 13 Clason & Knol 1994. 14 Zie ook Lauwerier & Laarman 1999. 15 Kasteleijn 1789, in: De Jong 1992 16 Buitenhuis & van Holk 1996.

BIAXiaal 146 6 Ook in de overige sporen is sprake van een dump die hoofdzakelijk bestaat uit consumptieafval, met in spoor 2010 en spoor 208 een kleine bijmenging met slachtafval. De resten van oesters moeten eveneens worden beschouwd als consumptieafval, gezien de lengtes van de kleppen van 6-8 cm. 17 Volgens Dhr. W.J. Kuijper (Faculteit der Archeologie Universiteit Leiden) wijst de aanwezigheid van deze oesters op een zekere welstand. Dit sluit aan bij de vermelding van Burema dat in de achttiende eeuw in de steden van Holland oesters een delicatesse waren voor de welgestelden; mosselen waren er voor het volk en de burgers. 18 Tabel 3 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude): aantalsfrequenties van skeletelementen van rund uit spoor 208 (vondstnummer 35). A, B, C = vleeskwaliteit (voor nadere uitleg zie tekst). Losse gebitselementen (n=2) niet opgenomen. skeletelement % schedels en kaken (B) cranium 14.4 maxilla 1.5 mandibula 3.8 ribben (B) 35.6 sternum (B) 0.8 wervels (A) 18.2 sacrum (A) 3.0 pelvis (A) 6.8 vleesrijke pootdelen (A) scapula 3.8 humerus 1.5 femur 19 2.3 vleesarme pootdelen (B) radius 0.8 ulna 0.8 tibia 2.3 onderpoten (C) metacarpus 0.8 tarsalia 3.0 phalanges 0.8 3.2 BOTANISCH ONDERZOEK 3.2.1 Houtbeschrijvingen Er zijn in totaal 37 stukken hout onderzocht, afkomstig uit vijftien vondstnummers. De algemene resultaten van het houtonderzoek staan in bijlage 2 en 3. De tabelvorm waarin de bijlagen zijn opgebouwd laten een gedetailleerde beschrijving van het hout echter niet toe. Daarom worden de verschillende objecten hier apart besproken. 17 Esser & Gehasse 1995. 18 Burema 1977. 19 Patella (n=1) bij femur gerekend.

BIAXiaal 146 7 3.2.1.1 Palen en balken De vondstnummers 40 tot en met 43 bestonden uit stukken rondhout. Het gaat hier waarschijnlijk om palen, waar het schors nog omheen zat. De vier palen varieerden in diameter tussen de zes en negen centimeter en waren gemaakt van wilgenhout (Salix). Vondstnummer 54 bevatte een stuk rondhout met een diameter van negen centimeter. Twee tegenover elkaar gelegen zijden waren gerecht, dat wil zeggen dat deze twee zijden vlak gemaakt waren, waarmee de dikte van het hout tot zes centimeter is teruggebracht. Het is niet duidelijk of het hier om een paal of een balk gaat. In bijlage 2 is het object als paal benoemd. Vondstnummer 5 bestaat een stuk van een eikenhouten balk met een breedte van 16 en een dikte van 9,5 centimeter. Het ene uiteinde was verweerd, maar het andere was intact. In het midden van het intacte kopse uiteinde is over de hele dikte van de balk tussen de 6,8 en 9 centimeter een groef aanwezig,. Daarmee is tegelijk de breedte van de groef (of een half gat) vastgesteld, te weten 2,2 centimeter. Aan de ene zijde van de balk lijkt de groef door verwering vergroot. 3.2.1.2 Planken Drie planken zijn onderzocht. Twee daarvan (vondstnummer 51 en 52) waren van dennenhout (Pinus) en één van eik. Elk van de planken bestaat uit twee stukken die in bijlage 3 afzonderlijk zijn beschreven. Over de eikenhouten plank wordt opgemerkt dat deze uit twee niet passende stukken bestaat. Deze plank heeft minimaal zes gaten die op het oog willekeurig over de plank zijn verdeeld. De diameter van de gaten is gemiddeld 2,2 centimeter. De functie van de gaten in de plank is onduidelijk. 3.2.1.3 Duigen Er zijn duigen onderzocht van vijf tonnen. De vervaardiging van alle aangetroffen duigen was hetzelfde, zo ook de houtsoort: eik. Voor het maken van duigen werden bomen in parten gekliefd. Vervolgens is elk part zodanig bewerkt dat er een plank met een dikte van één tot twee centimeter overbleef. De planken zijn aan de beide uiteinden iets smaller gemaakt. Op een paar centimeter van de beide uiteinden van de plank is loodrecht op de lengterichting met een speciaal mes een groef gesneden. Als de ton af is en de duigen met hoepels aan elkaar zijn gezet, passen in de groeven van de duigen de deksel en de bodem. Van vondstnummer 55 zijn zeven complete duigen verzameld. De duigen waren tussen de 110,3 en 111,3 centimeter lang. De breedte varieerde, maar dat is gebruikelijk bij duigen van één ton. De groef bevond zich tussen de 3,7 en 4,2 centimeter van de uiteinden van de duig en was gemiddeld 0,2 centimeter breed en diep. De groefvorm was u-vormig. Twee duigen vielen op door gaten die geboord waren tussen de groef en het uiteinde van de duig. Het betreft de duigen zes en zeven in bijlage 3. De diameter van de gaten was gemiddeld 0,9 centimeter. In figuur 1 staan de uiteinden van de betreffende duigen afgebeeld. Vondstnummer 56 bevatte drie incomplete duigen die aan één uiteinde verweerd waren. De lengte van de duigen wordt geschat op circa 90 centimeter. De afstand van de groef tot het uiteinde bedroeg vier centimeter. De groefbreedte en -diepte was circa 0,4 centimeter. Bij één duig (duig 2 in bijlage 3) is een tweede smallere groef op anderhalve centimeter van het uiteinde aangetroffen. Van vondstnummer 58 zijn vijf duigen onderzocht. Ook deze duigen waren door verwering aangetast en daardoor niet compleet. Op basis van de aanwezigheid van de groeven op één duig (nummer 5 in bijlage 3) is de lengte van de duigen gereconstrueerd op circa 95 centimeter. De groef was gemaakt op 3,2 tot 3,4 centimeter van het uiteinde van de duigen en had een breedte en diepte van gemiddeld 0,3 centimeter. In vondstnummer 59 zijn drie duigen aangetroffen, waarvan twee compleet waren en één incompleet. De lengte van de complete duigen bedraagt circa 98 centimeter. De

BIAXiaal 146 8 Figuur 1 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude), locatie van gaten tussen groef en uiteinde van twee duigen van vondstnummer 55. Het maatbalkje rechtsonder geeft 1 cm aan. groeven zijn aanwezig op circa 3,4 centimeter van het uiteinde en zijn circa 0,4 centimeter breed en diep. Op één van de duigen is aan de buitenzijde een merk aangebracht. Het bevindt zich vrijwel exact in het midden (het breedste deel) van de duig. Het betreft een cirkel met een diameter van zeven centimeter. In de cirkel is een stuk van een tweede even grote cirkel zichtbaar en mogelijk nog een fragment van een derde cirkel (zie figuur 2). Het kan zijn dat het hier een merk van een handelaar betreft. Een tweede mogelijke verklaring is dat het hier gaat om de aanzet van een sponggat, die om een onbekende reden uiteindelijk niet in de duig is aangebracht. De maat en de locatie op de duig wijzen daar sterk op. In vondstnummer 60 zijn drie duigen aangetroffen, waarvan er één compleet is. De duigen van deze ton zijn circa 90 centimeter lang geweest. De groef bevindt zich op vijf centimeter van het uiteinde van de duigen en is circa 0,2 centimeter breed en diep. 3.2.1.4 Bodem of deksel van een duigenton In vondstnummer 57 zijn drie stukken van een bodem of een deksel van een ton gevonden. De stukken zijn gebruikt onder de stenen opbouw van een waterput. Wellicht behoorden ze oorspronkelijk bij één van de tonnen die als beschoeiing van dezelfde waterput zijn gebruikt. Het voorwerp is incompleet, het middenstuk ontbreekt. De gevonden stukken zijn van goed eikenhout gemaakt en fraai afgewerkt. Het gaat hier om een schijf met een diameter van ruim 50 centimeter. De randen van de schijf waren aan de ene zijde over een breedte van 1,5 tot 3,5 centimeter dunner gemaakt. Aan de keerzijde was de schijf over een breedte van 0,8 tot 1,5 centimeter verdund. Door deze handelwijze kon de schijf als deksel of als bodem in de groef van een duigenton worden geplaatst. In het vondstnummer kwam ook een fragment van een hoepel voor waarmee duigen van een ton worden samen gebonden. Het betrof een gekliefde tak van een eik met een diameter van 3 centimeter.

BIAXiaal 146 9 Figuur 2 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude), merk in het midden en aan de buitenzijde van een duig van vondstnummer 59. Het maatbalkje rechtsonder geeft 1 cm aan. 3.2.2 Hout voor dendrochronologisch onderzoek Eén van de vragen van het houtonderzoek had betrekking op de geschiktheid van planken en duigen voor dendrochronologisch onderzoek. Er zijn drie factoren die bepalend zijn voor jaarringonderzoek, te weten de houtsoort, het aantal jaarringen en de aanwezigheid van de buitenste (laatst gegroeide) jaarringen van een boom. De planken en duigen bestaan uit eiken- of dennenhout. Deze beide houtsoorten zijn goed te gebruiken voor dendrochronologisch onderzoek. De houtsoort vormt dus geen belemmering voor het jaarringonderzoek. Ten aanzien van de tweede factor, het aantal jaarringen, geldt in principe een minimum van zestig jaarringen. Ook aan die voorwaarde voldoen de planken en de meeste duigen van vindplaats 45 (zie tabel 4). Alleen de balk van vondstnummer 5 valt af, omdat deze slechts 35 jaarringen telt. Ook de duigen van vondstnummer 58 hebben vrij weinig jaarringen (tot 40 per duig) en komen niet in aanmerking voor het jaarringonderzoek. De derde factor voor de geschiktheid van het hout is de aanwezigheid van de buitenste jaarringen van een boom. Bij geen van de onderzochte planken en duigen is dit hout aangetroffen. Het is dus onduidelijk hoeveel jaarringen ontbreken en daardoor kan bij geen van de stukken een precieze kapdatum worden vastgesteld. Bij eikenhout zijn de circa 20 laatst gevormde jaarringen lichter van kleur. Dit lichter gekleurde hout wordt spinthout genoemd, dit in tegenstelling tot het donker gekleurde overige hout dat kernhout heet. Op geen van de onderzochte stukken eikenhout is spinthout aangetroffen. Dat betekent dat van de stukken eikenhout minimaal 20 jaarringen weg zijn, te weten het spinthout alsmede een deel van het kernhout. Men dient er bij het interpreteren van de dendrochronologische resultaten tevens op bedacht te zijn dat de planken, maar zeker de duigen secundair gebruikt kunnen zijn. Dat betekent dat een mogelijke datering (veel) ouder kan zijn dan de constructies waarin het hout secundair is verwerkt. Tabel 4 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude): geschiktheid voor dendrochronologisch onderzoek van de gevonden eik (Quercus) en den (Pinus) op basis van het aantal jaarringen. Spinthout noch bast is aangetroffen. Legenda: <: minder dan of even veel als; >: meer dan. nr. put spoor element houtsoort N ringen spint geschikt voor aanwezig? dendrochronologie 5 2 55 balk eik ca.35 nee nee 44 2 207 plank eik > 60 nee ja 51 2 149 plank den ca.100 nvt ja 52 2 55 plank den > 100 nvt ja 55 6 19 duigen eik 1 x > 100 nee ja 56 6 19 duigen eik 1 x > 100 nee ja 58 2 5 duigen eik < 40 nee nee 59 2 5 duigen eik 1 x ca.100 nee ja 60 2 5 duigen eik 1 x ca.90 nee ja

BIAXiaal 146 10 3.2.3 Waarderingsresultaten botanische macroresten In het monster uit de vulling van waterput 1 zijn vooral onverkoolde plantenresten aangetroffen. Deze waren matig geconserveerd. Naast fragmenten van worteltjes zijn knopschubben van bomen aangetroffen en zaden van diverse soorten boterbloemen (Ranunculus acris/repens; R. flammula, R. sceleratus), enkele kleinzadige grassen (Alopecurus, Glyceria, Phleum/Poa), varkensgras (Polygonum aviculare), waterpeper (Persicaria hydropiper), enkele russen (Juncus) en een zegge (Carex). Er zijn geen voedsel- of gebruiksplanten gevonden. Verkoold materiaal is niet aangetroffen met uitzondering van enkele determineerbare stukjes houtskool. Dierlijke resten waren vertegenwoordigd in de vorm van twee stukjes verbrand bot, insectenresten en veel eieren van regenwormen. Het idee van de opgravers is dat waterput 1 is dichtgegooid met materiaal dat vrijkwam bij het graven van waterput 2. De samenstelling van het botanisch materiaal spreekt deze gedachte niet tegen. Er is echter niet alleen bodemmateriaal in de waterput vertegenwoordigd. Het lijkt erop dat ook wat materiaal houtskool, verbrand bot en enkele van de gevonden plantenresten, zoals varkensgras van het toenmalige loopvlak in de waterput is terecht gekomen. In de vulling is ook een enkele millimeters groot metaaldruppeltje gevonden. Wellicht gaat het hier om zogenoemd hamerslag, een metaaldruppeltje dat tijdens het smeden van een metalen voorwerp afspringt. 4. Conclusie In totaal zijn 342 dierlijke resten onderzocht, die op vier kleppen van oesterschelpen na allemaal afkomstig zijn van zoogdieren. Een groot deel daarvan betreft resten van rund. Opvallend genoeg zijn geen andere diersoorten aangetoond; wel zijn op twee skeletfragmenten van rund vraatsporen van hond te zien. Het materiaal is over het algemeen redelijk tot goed geconserveerd. Hoewel de dierlijke resten afkomstig zijn uit zes sporen, is het overgrote deel afkomstig uit één spoor: spoor 208 (vondstnummer 35), een kuil uit het begin van de achttiende eeuw in het voormalige stalgedeelte. In alle sporen wijzen zowel de frequentie van de verschillende skeletdelen als de slachtsporen er op dat de runderen zijn gevild en dat daarna de kadavers zijn opgedeeld in kleinere stukken voor consumptie. De resten zijn dus te interpreteren als een dump van consumptieafval, met een kleine bijmenging van slachtafval. Wat betreft spoor 35 is het overigens zeer opvallend dat het stalgedeelte is uitgekozen voor een dergelijke dump. Mogelijk was op dat tijdstip de stal niet (meer) als zodanig in gebruik. De resten van rund vertegenwoordigen tenminste vier individuen, waarvan drie zijn geslacht op een leeftijd van circa 5 jaar en één op een leeftijd van minder dan 3½-4 jaar. Van twee individuen kan de schofthoogte worden bepaald, die voor beide ca. 123 cm bedraagt. Er zijn verschillende pathologieën te onderscheiden, waarvan de meest opvallende die op de kiezen betreft. Het gaat hier om het verschijnsel van lineaire enamel hypoplasie (LEH), een afwijking in dikte van het tandemail die zich uit in één of meer lijnen of groeven op het tandoppervlak. De oorzaak hiervan kan stress zijn als gevolg van het werpen en zogen van jongen, maar ook tijdelijk voedselgebrek en ongunstige klimatologische omstandigheden gedurende de winter kunnen een rol spelen. Hoewel de exacte oorzaak in dit geval niet te achterhalen is, zouden we misschien kunnen denken aan de invloed van de strenge winters gedurende deze periode (Kleine IJstijd). De resten van oesters moeten eveneens worden beschouwd als consumptieafval en wijzen op een zekere welstand van de toenmalige bewoners. Naast dierlijke resten zijn 37 stukken hout onderzocht. Het betrof onder andere 21 duigen afkomstig van vijf tonnen. Deze tonnen waren als beschoeiing in twee waterputten

BIAXiaal 146 11 verwerkt. De duigen waren gemaakt van eikenhout. Twee duigen van vondstnummer 55 hadden gaten met een diameter van 0,9 cm, gelegen tussen de groef en het uiteinde van de duig. In vondstnummer 59 kwam een duig voor met een cirkelvormig merk (diameter zeven cm) in het midden op de buitenzijde van de duig. Het kan hier gaan om een handelsmerk. De locatie en de grootte van de cirkel doet echter sterk denken aan een aanzet van een spongat, dat om de één of andere reden uiteindelijk niet is gemaakt. De zestien overige stukken hout zijn eveneens in constructies gebruikt. Het gaat hier om enkele planken, palen, balken en drie delen van een deksel of bodem van een ton. De gebruikte houtsoorten zijn wilg, voor de palen, den voor twee planken (vondstnummers 51 en 52) en eik voor een plank, balk, deksel of bodem en hoepelfragment (waarschijnlijk voor een ton). Veel van de planken en duigen zijn geschikt voor dendrochronologisch onderzoek (zie tabel 4). Een precieze kapdatum kan evenwel niet worden vastgesteld, omdat van geen van de stukken hout de laatst gegroeide jaarringen bewaard gebleven zijn. Alle duigen als ook de planken die voor dendrochronologisch onderzoek in aanmerking komen, zijn secundair gebruikt. Bij de interpretatie van dateringsresultaten die in een rapport van de Stichting RING/ROB zullen worden gepresenteerd, moet men hiermee rekening houden. Tot slot is een grondmonster uit waterput 1 gewaardeerd op plantenresten, met als doel het achterhalen van de herkomst van de vulling. De waarderingsresultaten wijzen op resten afkomstig uit een natuurlijke bodem en van een oud oppervlak. Het is dus mogelijk dat de waterput is gevuld met materiaal dat vrijkwam bij het graven van de tweede waterput. 5. Literatuur Brinkkemper, O., M.C. Eerden, K. van der Graaf, R.M. van Heeringen, A.A. Kerkhoven, M.C. Kosian, H.J.M. Meijers, J.H.M. Peeters, I.M. Roorda, H. Sarfatij & I.A. Schute 1998: Handboek ROB-specificaties, Amersfoort (Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek). Buitenhuis, H., & A.F.L. van Holk 1996: Botten aan boord, Paleo-aktueel 7, 113-6. Burema, L., 1977: 58 miljoen Nederlanders en hun voedsel. Clason, A.T., & E. Knol 1994: Het ongehoornde rund in de Nederlandse kuststreken, Paleo-aktueel 5, 85-8. Dekker, H.W.J., & K.P. Stapel 1977: 100 jaar Koninklijke Vereniging Het Nederlands Rundvee-Stamboek, 1874-1974 (tweede druk), Voorschoten. Driesch, A. von den, 1976: A guide to the measurement of animal bones from archaeological sites, Cambridge (USA). Ervynck, A., & K. Dobney 1999: Lining up on the M1: a tooth defect as a bio-indicator for environment and husbandry in ancient pigs, Environmental Archaeology 4, 1-8. Ervynck, A., & K. Dobney 2000: Interpreting developmental stress in archaeological pigs: the chronology of linear enamel hypoplasia. Journal of Archaeological Science 27, 597-607. Esser, E., & E.F. Gehasse 1995: Onderzoek van huisafval. Het organisch materiaal, in P. Bitter (red.), Geworteld in de bodem. Archeologisch en historisch onderzoek van een pottenbakkerij bij de Wortelsteeg in Alkmaar (Publicaties over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie I), Zwolle, 77-87. Habermehl, K.-H., 1975: Die Alterbestimmung bei Haus- und Labortieren, Berlijn/Hamburg.

BIAXiaal 146 12 Jong, T. de, 1992: Slachten, eten en huiden looien. Beenderen uit de late 14de eeuw geven inzicht in de dagelijkse omgang tussen mens en dier, in: W. Hurtak, A. Laenen & H. Muntjewerff (red.), Amateursverslag Bodemonderzoek IV Archeologische Vereniging Breda, Breda, 41-55. Lauwerier, R.C.G.M., 1997: Laboratorium protocol archeozoölogie (ROB), Amersfoort. Lauwerier, R.C.G.M., & F.J. Laarman 1999: Dierlijk botmateriaal, in: J.-K. A. Hagers & M.M. Sier (red), Castricum-Oosterbuurt, bewoningssporen uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen (ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg 53), Amersfoort, 129-214. Matolcsi, J., 1970: Historische Erforschung der Körpergrösse des Rindes auf Grund von ungarischen Knochenmaterial, Zeitschrift für Tierzüchtung und Züchtungsbiologie 87, 89-137. Schweingruber, F.H., 1982: Mikroskopische Holzanatomie, Birmensdorf. Uerpmann, H.-P., 1973: Animal bone finds and economic archaeology: a critical study of "osteo-archaeological" method, World Archaeology 4, 307-22.

Bijlage 1 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude): grootste lengte (GL) van lange beenderen en schofthoogtes (SH) van rund. vondstnummer spoornummer doosnummer skeletelement GL (in mm) SH (in cm) 035 208 DBOT002 radius r. 287,0 123,4 035 208 DBOT003 tibia l. 355,6 122,7 035 208 DBOT003 tibia r. 355,8 122,8 035 208 DBOT003 femur l. 380,1 122,7 035 208 DBOT003 femur r. 379,2 122,5 035 208 DBOT004 tibia l. 356,2 122,9

Bijlage 2 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude): de onderzochte houten objecten. De omschrijvingen van ARTEFACT en ART_SPEC zijn conform ARCHIS codes. VONDSTNR. ARTEFACT ART_SPEC OPMERKING DATUM INVDATUM LAB ANALIST V000005 constructie balk. 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000040 constructie paal. 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000041 constructie paal. 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000042 constructie paal. 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000043 constructie paal. 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000044 constructie plank. 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000051 constructie plank. 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000052 constructie plank. 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000054 constructie paal. 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000055 waterput duig meerdere exemplaren 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000056 waterput duig meerdere exemplaren 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000057 constructie voorwerp bodem of deksel van een duigenton ook een hoepelfragment aanwezig 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000058 waterput duig meerdere exemplaren 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000059 waterput duig meerdere exemplaren 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra V000060 waterput duig meerdere exemplaren 31-10-2002 1-11-2002 BIAX L.I. Kooistra

Bijlage 3 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude): resultaten van het houtonderzoek. De metrische kenmerken zijn in centimeters. Voor grondvormcodes, zie omme zijde. VONDSTNR. VOLGNR. LENGTE BREEDTE DIKTE DIAMETER GRONDVORM HOUTSOORT SCHORS OPMERKING V000005 1 34,0 16,0 9,5. GV10 Quercus N aan kopse zijde in het midden (op 8 cm) een half gat (2,2 cm breed en 1,5 cm diep) V000040 1 22,0.. 6,0 GV1 Salix J paalmonster V000041 1 15,0.. 8,0 GV1 Salix J paalmonster V000042 1 15,0 6,5 8,0. GV1 Salix J paalmonster, tak/stam met zijtak daarom diameter niet rond maar 6,5 x 8 cm V000043 1 21,0.. 9,0 GV1 Salix J paalmonster V000044 1 93,0 25,0 2,5. GV14a Quercus N deel van plank met vier gaten met diameters tussen 2,3-2,4 cm V000044 2 59,0 27,5 2,5. GV14a Quercus N deel van plank met twee kapotte gaten (ca. 2 cm diameter) op gelijke hoogte aan de kopse kant V000051 1 34,5 14,0 6,0. GV16a Pinus N deel van plank met ca. 64 ringen. Beide planken samenvoegen en dan ca. 100 ringen V000051 2 34,5 22,5 6,0. GV16a Pinus N deel van plank met ca. 40 ringen. Beide planken samenvoegen en dan ca. 100 ringen V000052 1 47,0 16,5 4,5. GV16a Pinus N deel van plank met ca. 40 ringen. Beide planken samenvoegen en dan meer dan 100 ringen V000052 2 48,5 26,0 4,5. GV16a Pinus N deel van plank met ca. 100 ringen. Beide planken samenvoegen en dan meer dan 100 ringen V000054 1 112,0 9,0 6,0. GV9 Pinus J paalmonster, balk/paal is aan twee (ipv vier) tegenover elkaar gelegen zijden gerecht V000055 1 110,3 15,6 1,2. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig met meer dan 100 ringen is meest geschikt voor dendro V000055 2 111,3 13,0 1,2. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig met ca. 100 ringen V000055 3 111,3 13,0 1,3. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig met ca. 100 ringen V000055 4 111,3 8,0 1,3. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig met ca. 50 ringen (onregelmatig hout), niet geschikt voor dendro V000055 5 111,3 8,8 1,4. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig met ca. 60 ringen V000055 6 111,0 14,0 1,2. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig met ca. 100 ringen, duig met gaten aan basis en top V000055 7 110,5 9,0 1,2. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig met ca. 60 ringen, duig met gaten aan basis en top V000056 1 84,5 14,0 1,0. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, ca. 80 ringen V000056 2 70,5 14,8 1,6. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, meer dan 100 ringen, meest geschikte duig voor dendro V000056 3 83,5 11,7 1,0. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, ca. 80 ringen V000057 1 49,0 8,3 1,5. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, deel van bodem of deksel van duigenton, past aan volgnr 2 V000057 2 32,0 5,5 1,5. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, deel van bodem of deksel van duigenton, past aan volgnr 1 V000057 3 41,5 9,5 1,5. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, deel van bodem of deksel van duigenton, past niet aan 1 en 2 V000057 4 19,0 3,0 1,2. GV2 Quercus J hoepelfragment, gemaakt van tak van tenminste 4 jaar oud, gesneden in najaar/winter V000058 1 88,0 10,0 1,0. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, minder dan 40 ringen, niet geschikt voor dendro V000058 2 91,0 12,6 1,5. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, minder dan 40 ringen, niet geschikt voor dendro V000058 3 91,0 11,5 1,3. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, minder dan 40 ringen, niet geschikt voor dendro V000058 4 91,0 14,3 1,0. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, ca. 40 ringen, niet geschikt voor dendro

Bijlage 3 (vervolg) VONDSTNR. VOLGNR. LENGTE BREEDTE DIKTE DIAMETER GRONDVORM HOUTSOORT SCHORS OPMERKING V000058 5 93,0 13,7 1,0. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, ca. 40 ringen, niet geschikt voor dendro V000059 1 97,5 11,6 2,0. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig compleet, ca. 60 ringen, op buitenzijde merk of aanzet voor gat V000059 2 98,0 13,5 2,5. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig compleet, ca. 100 ringen, meest geschikte duig voor dendro V000059 3 95,0 10,0 1,8. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, minder dan 40 ringen V000060 1 89,5 14,8 1,3. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig compleet, ca. 90 ringen, meest geschikte duig voor dendro V000060 2 88,5 14,0 1,2. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, ca. 60 vrij brede ringen V000060 3 80,0 10,5 1,2. GV14a Quercus N beschrijving zie tekst, duig incompleet, ca. 80 ringen

Bijlage 3 HSL vindplaats 45 Boskade (Jacobswoude), legenda grondvorm. 1 hele stam 11 vierzijdig gerechte balk uit kwart stam 2 halve stam 12 eenzijdig gerechte plank 3 derde stam 13 radiale plank door hart (kwartiers) a. zonder bastkanten b. met bastkant(en) 4 kwart stam 14 radiale plank maximaal tot hart a. zonder bastkanten b. met bastkant(en) 5 radiaal kleiner dan omtrek 6 radiaal gelijk aan omtrek 7 radiaal groter dan omtrek 15 tangentiale plank niet door hart, breedte groter dan kwart stam (dosse) a. zonder bastkanten b. met bastkant(en) 16 plank niet door hart, breedte maximaal kwart stam a. zonder bastkanten b. met bastkant(en) 17 relatief klein vierkant deel uit stam 8 eenzijdig gerechte balk 18 segment van een uitgeholde stam 9 vierzijdig gerechte balk door het hart van de stam 0 onbekend 10 vierzijdig gerechte balk uit halve stam