Examentraining onderwerp: diagrammen Moet er een diagram getekend worden? Bedenk: Welk type grafiek is er nodig. Is het een Lijndiagram? bedenk dan: wat komt er op de X-as? (de onafhankelijke variabele, dus de variabele die de onderzoeker kiest. Wat komt er op de Y-as: (de afhankelijke variabele, dus de variabele die de onderzoeker meet. Noteer grootheden en zo mogelijk eenheden Zijn er waarden gegeven van de variabelen? deel dan de X en Y as in Zijn er waarden gegeven van de metingen noteer gegevens in de assen (en maak de grafiek) Zijn er meerdere lijnen: A. Maak een duidelijke legenda. (bijvoorbeeld doorgetrokken en stippellijn) Wordt er een algemene grafiekvorm verwacht? Welke? - Optimumcurve voor a-biotisch factoren of enzymwerking - J curve voor exponentiele groei - S-curve voor groei die stabiliseert - Golvende curve voor bijvoorbeeld hormoonbalansen met negatieve terugkoppeling. Moet je een diagram beoordelen? Bedenk Wat staat er op de assen vermeld? Wat wordt er in de tekst over gezegd? Moet je nog extra biologische kennis gebruiken? onderwerp: Bloedsomloop Waar komt de stof in het bloed: drie verschillende type mogelijkheden 1- Via inhalering (dus in de longen) dan gaat het via de longhaarvaten via de longader - linkerboezem-linkerkamer- naar de aorta. Vanaf daar gaat het naar een slagader en komt het op de bestemming aan. 2- Via een plek in het lichaam (maar niet de longen of de darmen), bijvoorbeeld via de huid, slijmvliezen of een injectie, insectenbeet of hormoonklier (behalve de alvleesklier) Dan gaat het via de haarvaten van het betreffende orgaan naar de ader van het betreffende orgaan naar de onderst OF bovenste holle ader (even checken in BINAS) naar de rechterboezem-rechterkamer -longslagader-longhaarvaten (en verder zoals boven vermeld (tenzij het uitgeademd wordt, dan stopt t hier!) 3- Via opname uit voeding in maag, dunne of dikke darm, of hormonen vanuit de alvleesklier Eerst naar de poortader, dan naar de leverhaarvaten, leverader, onderste holle ader - rechterboezem-rechterkamer -longslagader-longhaarvaten (en verder zoals boven vermeld (tenzij het uitgeademd wordt, dan stopt t hier!)
onderwerp: voedselweb-voedselketen Wordt er een voedselweb gevraagd? Markeer elk organisme in de tekst. Bekijk de onderlinge relaties. VERGEET DE PRODUCENTEN NIET (planten algen wiren etc.) Neem de organismen over op je antwoordblad trek pijlen vanaf het organisme dat gegeten worden naar het organisme dat het eet, dus plant herbivoor Prooi carnivoor Wordt er een voedselketen gevraagd? Neem dan telkens een organisme uit elke trede van de voedselpiramide: dus producent consument eerste orde consument tweede orde consument tweede orde (en evt verder) (let wel op dat deze organismen elkaar eten, dus geen willekeurige als het een groot voedselweb is) Onderwerp: onderzoek doen Als er materialen/organismen genoemd zijn bedenk dan eerst wat je daar mee zou moeten doen in dit onderzoek (per onderdeel dat is genoemd) Bedenk eerst welke factor onderzocht wordt, deze moet dus gevarieerd worden, bijvoorbeeld verschillende temperaturen, toedienen van een medicijn. Beschrijf ook dat alle andere omstandigheden gelijk zijn/dat je een groep proefpersonen van gelijke samenstelling gebruikt. Bedenk wat het onderzoeksobject is: groeiende planten, populaties vissen, mensen. Spreek altijd over een groep planten, een groep vissen, een aantal mensen (nooit 1 of 2). Als er specifiek een aantal proefpersonen wordt genoemd verdeel je ze netjes over de proef. Bedenk wat de controleproef is. (bijvoorbeeld bij het toedienen van medicatie moet de controle groep een placebo krijgen bijvoorbeeld ook een pil of ook een injectie (zonder werkzame stof). Soms wordt de controle proef omgekeerd bevraagd: Waarom was er een groep die niet aan.. werd blootgesteld? Als het gevraagd wordt: Omschrijf wat er gemeten moet worden als resultaat. (dus nooit hierna werden de resultaten gemeten maar bijvoorbeeld hierna meet je hoe lang de planten waren, hoe zwaar de ratten waren etc.) Als er een conclusie getrokken moet worden zoek dan nog even goed op wat de onderzoeksvraag is (vaak vaag omschreven als de onderzoekers wilden weten of.) Evolutie Een vraag over het ontstaan van een bepaalde eigenschap of organismesoort heeft een vaste structuur asl antwoord: 1: door mutaties ontstaat er variatie in de beschreven eigenschap. soms in het verleden: Er is door mutaties variatie binnen een soort in de eigenschap. Beschrijf zo mogelijk de eigenschap: lichtere kleur, langere haren, konden beter tegen kou oid. 2: Door natuurlijke selectie overleefden de individuen met de meest geschikte eigenschap BETER en krijgen dus meer nakomelingen. (het is niet zo dat alle andere doodgaan, maar degenen die beter zijn aangepast hebben meer overlevingskans)
3: deze nakomelingen hebben ook allemaal de erfelijke informatie (en hebben ook weer meer voordeel) voor deze eigenschap waardoor er steeds meer individuen komen met deze eigenschap. Als er gevraagd wordt naar het ontstaan van een soort: Als de ene groep organismen zich niet meer kan voortplanten/geen vruchtbare nakomelingen meer krijgt met de andere groep spreken we van een nieuwe soort. Evolutionaire stambomen. De splitsing die het dichtstbij het organisme ligt is het kortst geleden in de tijd ontstaan en geeft dus de meeste overeenkomsten aan tussen organismen. DNA, RNA EIWIT DNA bevat de code voor eiwitten. In alle cellen komen dezelfde genen voor. In verschillende cellen werken echter verschillende eiwitten en alleen die worden gemaakt. Dus alleen die genen worden geactiveerd. Dat noemen we genexpressie. Hierbij wordt er RNA gemaakt van een gen. Elke drie nucleotiden van een RNA molecuul worden op het ribosoom vertaald in een aminozuur. Alle aminozuren aan elkaar vormen dan een eiwit. De codes kunnen in BINAS (tabel 71G) worden opgezocht. De volgorde van deze aminozuren bepalen hoe dit wordt opgevouwen. De ruimtelijke structuur die zo ontstaan zorgt voor de functie van dit eiwit. Door hitte, zuurgraad of zoutconcentratie kan deze ruimtelijke structuur veranderen (het eiwit denatureert) en verliest het eiwit zijn functie. Alle enzymen zijn eiwitten, maar ook hemoglobine, receptoren, transportpoortjes in celmembranen, en sommige hormonen Erfelijkheid Zoek informatie de tekst: staat er welke eigenschap dominant is? Staat er op welk chromosoom het gen ligt of staat er dat de eigenschap autosomaal (nietgeslachtsgebonden) of juist X-chromosomaal overerft? Als dit zo is noteer je meteen de genotypes en fenotypes: dus bijvoorbeeld er staat dat het gen voor haarkleur op chromosoom 19 ligt dan weet je dat het autosomaal is. Er staat dat bruin dominant is dan schrijf je op: BB en Bb: bruin haar, bb blond haar. Gebruik letters waarvan de hoofdletters verschilt van kleine letters, dus A, B, M N oid, en geen P, O, Z oid.
Staat er dat de eigenschap X-chromosomaal is dan noteer je de geslachtschromosomen met als bijschrift het genotype: dus X H X H, X H X h, X H Y: kleurenziend, X h X h, X h Y: kleurenblind. (De X en Y dus alleen als het X-chromosomaal is, anders gewone letters.). Wordt er een kans gevraagd, zoek dan uit wat de genotypen van de ouders zijn (terugkijken naar je zojuist opgeschreven lijstje. Gaat het om dieren met het dominante fenotype, bekijk dan of ze ook nakomelingen hebben met het recessieve fenotype, dan weet je dat ze heterozygoot zijn. Maak een kruisingstabel: vul de allelen in en voeg ze samen Stambomen Als er een stamboom wordt gegeven en gevraagd wordt of een eigenschap dominant, recessief, X-chromosomaal of autosomaal (niet X-chromosomaal) is probeer je eerst te bekijken welke eigenschap dominant is. Dit doe je door twee ouders te zoeken die dezelfde eigenschap hebben met een nakomeling met een andere eigenschap. (soms is er geen stamboom maar wordt deze situatie wel beschreven!) De eigenschap van de ouders is dan dominant. De ouders zijn dan heterozygoot voor deze eigenschap. Dan moet je uitzoeken of de eigenschap autosomaal is. Hiervoor ga je drie dingen na. Bekijk alle mannen met de dominante eigenschap. Als een van hen een dochter of een moeder heeft met de recessieve eigenschap is de eigenschap autosomaal (dus niet X-chromosomaal) Bekijk alle vrouwen met de recessieve eigenschap. Als een van hen een zoon of een vader heeft met de dominante eigenschap is de eigenschap autosomaal (dus niet X-chromosomaal) In alle andere gevallen is kan de eigenschap X-chromosomaal zijn, maar ook nog steeds autosomaal.
onderwerp: DNA profielen/piekpatronen In een DNA profiel worden stukjes DNA als piekjes weergegeven. Piekjes op dezelfde afstand van het begin van de lijn stellen hetzelfde allel voor. De hoogte van de piek stelt het aantal allelen voor.