Datum van inontvangstneming : 08/04/2014



Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

ECLI:NL:HR:2013:1774. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/04717

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

1 Het geding in feitelijke instanties

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 17/02/2014

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

ECLI:NL:HR:2017:849. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/04545

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

Date de réception : 29/11/2011

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:HR:2013:BX9444

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

Datum van inontvangstneming : 17/07/2015

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

Hoge Raad der Nederlanden. Arrest. Derde Kamer. Nrs. 09/00296 en 09/ september 2010

Datum van inontvangstneming : 17/04/2014

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/4855) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

NLF 2018/2225 Onbegrijpelijk oordeel over omkering en verzwaring bewijslast HR, 5 oktober 2018, 17/00374, ECLI:NL:HR:2018:1839

ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0220

Instituut Financieel Management

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHARN:2011:BP8393

ECLI:NL:RBDHA:2016:13238

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:HR:2008:BB6415

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:RBHAA:2007:BC2681

Advocaatkosten tot behoud van toekomstige uitkeringen uit lijfrentepolis aftrekbaar

Datum van inontvangstneming : 13/05/2013

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

Datum van inontvangstneming : 16/05/2017

RAADSINFORMATIEBRIEF 17R.00447

LJN: BF7176, Hoge Raad, Print uitspraak. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Cassatie

Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2017:1464

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

1. Belanghebbende is een in Finland gevestigd ' open-end '-beleggingsfonds.

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:83, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2015:2589, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

Hoge Raad der N ederlanden

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

ECLI:NL:GHDHA:2015:387

Datum van inontvangstneming : 13/05/2013

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:GHARL:2013:8747

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

ECLI:NL:RBZWB:2015:8725

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:RBDHA:2017:2607

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

Directoraat-generaal Belastingdienst, Cluster Fiscaliteit. Besluit van 26 april 2013, nr. DGB 2013/201M

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:GHARN:2006:AW2040

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

Van: W. Lam Tel nr: 8318 Nummer: 17A.00761

Brondatum:

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 14/ Uitspraak op het hoger beroep van

ECLI:NL:GHARL:2017:634

oa/ o ao3 Y Z LB.V., gevestigd te

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:91, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:3990, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

Inleiding. Passenheim-van Schoot

Hoge Raad geeft inzicht over wijze van instelling en heffing antidumpingrechten. Relevante Europese wetgeving

Waardering van op 1 januari 2001 lopende kapitaalverzekering voor het regime ROW

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

, C-'1O/-14- Luxembourg Entrée 1 3 JAN. 2014 Hoge Raad der Nederlanden. \)C(=, C-l/o/1 C( Derde Kamer Nr. 12/02502 20 december 2013 Ingeschreven Luxemburg, in het register van het Hof van Justitie onder nr 9..S:~.:.Q.~s:. 1 4-01- 201t., De Griffier, /' J{deze Fax I E-mail:...~....... 11/1 ~ ~ J1 Ql -{/. M'a~nue a Ferreira Neergelegd op:~bl...j!...:j.. Hoofdadministrateur Arrest gewezen op het beroep in cassatie van J.B.G.T. Miljoen te Oud-Turnhout, België, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtpank te Breda van.27 maart.2012, nr. AWB 10/5437, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Het geding in feitelijke instantie Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar I bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

Nr. 12/02502-2 - 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 9 januari 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De conclusie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. De Advocaat-Generaal heeft op 7 februari 2013 zijn conclusie van 9 januari 2013 voorzien van een addendum.. ', :.' Het addendum is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. uitgegaan. 3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden 3.1.1. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in het onderhavige jaar in België. Hij hield in het onderhavige jaar aandelen in drie in Nederland genoteerde beursfondsen (hierna: de aandelen). 3.1.2. Het gemiddelde van de waarden van de aandelen per 1 januari 2007 en 31 december 2007 bedroeg 169.146.

Nr. 12/02502-3 - 3.1.3. In het onderhavige jaar zijn aan belanghebbende op de aandelen dividenden uitgekeerd tot een totaalbedrag van 4852 (hierna: de dividenden), waarop 729 aan dividendbelasting is ingehouden. Belanghebbende is voor de dividenden belastingplichtig in de zin van artikel 1, lid 1, Wet op de dividendbelasting 1965. 3. 1.4. Belanghebbende heeft in het aan hem uitgereikte aangiftebiljet in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van nihil en heeft daarbij geen te verrekenen Nederlandse dividendbelasting opgenomen. De Inspecteur heeft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 conform belanghebbendes aangifte vastge~teld. 3.1.5. Belanghebbende heeft tegen voormeld~.' aanslag bezwaar gemaakt en daarbij.": verzocht om teruggave van Nederlandse dividendbelasting tot een bedrag van 438. 3.2. Voor de Rechtbank was onder meer in geschil of de heffing van dividendbelasting in het voorliggende geval in strijd is met het recht van de Europese Unie, meer in het bijzonder artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Rechtbank heeft dienaangaande als volgt geoordeeld. Volgens de Rechtbank is sprake van een verschil in behandeling tussen belanghebbende, bij wie de dividendbelasting het effect heeft van een eindheffing, en een binnenlandse aandeelhouder, die de dividendbelasting als een voorheffing op de inkomstenbelasting mag verrekenen. Naar het oordeel van

Nr. 12/02502-4 - de Rechtbank is voorts de situatie van een binnenlandse aandeelhouder van een Nederlandse vennootschap objectief gezien in zoverre vergelijkbaar met die van een buitenlandse aandeelhouder in die Nederlandse vennootschap, dat een buitenlandse aandeelhouder in Nederland aan dezelfde bronbelasting onderhevig is over door hem ontvangen dividend als een binnenlandse aandeelhouder zou zijn, en is in zoverre van een als strijdig met de vrijheid van kapitaalverkeer aan te merken belemmering geen sprake. Aangezien voor binnenlandse en buitenlandse (particuliere) aandeelhouders sprake is van objectief gezien gelijke situaties, ligt volgens de Rechtbank de vraag voor of belanghebbende door het verschil in behandeling nadeel ondervindt ten opzichte van een binnenlandse aandeelhouder, waarbij de ~iteindelijke, effectieve belastingdruk op de dividenden als vergelijkingsmaatstaf.' '. moet dienen, hetgeen inhoudt dat niet: alleen naar het tarief van de Nederlandse dividendbelasting moet worden gekeken, maar ook naar de Nederlandse inkomstenbelasting die een binnenlandse aandeelhouder over de dividenden verschuldigd zou zijn. De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de feitelijke belastingdruk op de dividenden in Nederland niet zwaarder is dan de belastingdruk waarmee een binnenlandse vergelijkbare aandeelhouder, situatie die overigens in een verkeert, zou worden geconfronteerd, zodat van een belemmering van het vrije verkeer van kapitaal in zoverre geen sprake is. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het past in het systeem van de Wet IB 2001 om voor het bepalen van het inkomen

Nr. 12/02502-5 - uit sparen en beleggen uitsluitend de waarde van de aandelen in aanmerking te nemen. Om die reden acht de Rechtbank de door,belanghebbende voorgestane pro rata toedeling van de 'fictieve box 3 belasting' naar de waardemutatie van de aandelen en het feitelijke dividendrendement niet juist. Voor zover bij het antwoord op de vraag of sprake is van een belemmering ook de Belgische belastingheffing in de beoordeling betrokken zou moeten worden, heeft de Rechtbank vastgesteld dat het in de gegeven situatie voor belanghebbende in 2007 niet minder aantrekkelijk was om in Nederlandse aandelen te beleggen dan dat voor een binnenlandse aandeelhouder was. Daarom is in het geval van belanghebbende in 2007, aldus nog steeds de Rechtbank, geen sprake van een belemmering van de vrijheid van kapitaalverkeer. 3.3.1. De middelen keren' zich tegen de hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen van de Rechtl?ank, met, naar de kern genomen steeds het betoog dat" 'de"rechtbank is uitgegaan van een onjuiste vergelijkingsmaatstaf. Alleen het feitelijke di:videndrendement zou in de vergelijking moeten worden betrokken. 3.3.2. Bij de beoordeling van de middelen moet het volgende worden vooropgesteld. Verdedigbaar is dat in gevallen als het onderhavige geen sprake is van een ingevolge het recht, van de Europese Unie verboden discriminatie van gelijke of objectief vergelijkbare gevallen, aangezien belanghebbende op het punt van de heffing van dividendbelasting niet minder gunstig wordt behandeld dan een vergelijkbare binnenlandse aandeelhouder die soortgelijke dividenden ontvangt, en het volgens de

Nr. 12/02502-6 - internationale beginselen ter verdeling van de heffingsbevoegdheid ter zake van portfoliodividenden niet aan de bronstaat is om ter voorkoming van juridische dubbele belasting verrekening te verlenen van door deze bronstaat zelf ingehouden dividendbelasting. De juistheid van dit standpunt kan in twijfel worden getrokken op grond van het argument dat, hoewel in het algemeen de situatie van ingezetenen en die van nietingezetenen voor de directe belastingen niet vergelijkbaar zijn (zie HvJ 14 februari 1995, Schumacker, C-279/93, BNB 1995/187, punt 31), ingezetenen en nietingezetenen wel vergelijkbaar zijn indien beiden voor hetzelfde inkomen in de belastingheffing van de bronstaat worden betrokken (vgl. HvJ 20 oktober 2011, Commissie/Duitsland, C-284/09, V-N 2011/53.22.1, punten 56 t/m 58). Hieraan zou de gevolgtrekking kunnen worden verbonden dat de vergelijking van een niet-ingezetene als...' ~.' ~.... belanghebbende met een ingezetene zich mede dient uit te strekken tot de belasting over dividendinkomsten, waarmee de dividendbelasting bij ingezetenen wordt verrekend. Een verschil in behandeling van niet-ingezetenen tegenover ingezetenen mag voor eerstbedoelden niet leiden tot een hogere effectieve belasting (druk) (vgl. HvJ 18 oktober 2012, Voetbalclub X NV, C-498/10, BNB 2013/23, punt 26, HvJ 22 december 2008, Truck Center, C-282/07, V-N 2009/7.23, punt 49, HvJ 19 januari 2006, Bouanich, C- 265/04, V-N 2006/7.5, punt 56, en HvJ 12 juni 2003, Gerritse, C-234/01, BNB 2003/284, punt SS). Hierbij moet worden aangetekend dat, anders dan in het hiervoor vermelde arrest Commissie/Duitsland, het in het

Nr. 12/02502-7 - onderhavige geval niet gaat om deelnemingsdividenden, maar om portfoliodividenden. 3.3.3. Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de vergelijking van een niet-ingezetene zoals belanghebbende met een ingezetene zich mede dient uit te strekken tot de inkomstenbelasting waarmee de dividendbelasting bij ingezetenen wordt verrekend, rijst allereerst de vraag op welke. wijze vastgesteld dient te worden of een niet-ingezetene in Nederland is onderworpen aan een hogere effectieve belastingdruk dan een ingezetene. Een inwoner van Nederland is ter zake van zijn inkomen uit beleggingsactiviteiten jaarlijks inkomstenbelasting verschuidigd, berekend op 30 percent over een forfaitaire grondslag (artikel 5.2 van de Wet IB 2001). Deze grondslag is gesteld op 4 percent van het gemiddelde van de waarde van de bezittingen en schulden van de desbetreffende belastingplichtige per 1 januari.'. van het jaar waarover de inko~s'te'~elasting is verschuldigd en de desbetreffende waarde per 31 december van dat jaar, voor zover deze gemiddelde waarde meer beloopt dan het heffingvrije vermogen. Bepaalde vermogensbestanddelen,. waaronder tot een ondernemingsvermogen te rekenen bezittingen en schulden, blijven buiten beschouwing. Tot de wel in aanmerking te nemen bezittingen behoren onder meer ter belegging aangehouden aandelen. In het onderhavige jaar geldt een heffingvrij vermogen van 20.014. Dit laatste buiten beschouwing gelaten, dragen de beleggingsaandelen dus voor 1,2 percent van de gemiddelde waarde in het jaar van heffing bij aan de verschuldigde inkomstenbelasting. In het kader van een vergelijking van de effectieve

Nr. 12/02502-8 - Nederlandse belastingdruk op dividenden genoten door respectievelijk een niet-ingezetene en een ingezetene leidt het stelsel van de Nederlandse inkomstenbelasting tot onder meer de volgende vragen: (i) Verzet het recht van de Europese Unie zich ertegen dat in een geval als het onderhavige waarin bij de heffing van de Nederlandse inkomstenbelasting niet het feitelijk genoten dividend van in dit geval circa 2,87 percent van de gemiddelde waarde van de aandelen in aanmerking wordt genomen, de van een niet-ingezetene ingehouden dividendbelasting desalniettemin wordt vergeleken met de op de forfaitaire grondslag berekende, door een ingezetene verschuldigde inkomstenbelasting? Indien de dividendbelasting moet worden vergeleken met op een andere grondslag berekende Nederlandse inkomstenbelasting, op welke wijze dient die grondslag dan te worden bepaald? Het middel pet909t in het kader van deze vergelijking dat de voor een ingezetene in aanmerking te nemen forfaitaire grondslag moet worden gesplitst in dividend rendement en rendement bestaande uit vermogensgroei. (ii) Moet, in aanmerking nemend dat op bezien de verhouding tussen het ',:.' jaarbasis feitelijke dividendinkomen en de forfaitaire heffingsgrondslag sterk kan fluctueren, de van een niet-ingezetene ingehouden dividendbelasting worden vergeleken met uitsluitend de door een ingezetene verschuldigde inkomstenbelasting over het jaar waarin het dividend is ontvangen, of dient een referentieperiode van meerdere jaren te worden gehanteerd, en zo ja, hoeveel jaren dient deze dan te omvatten?

Nr. 12/02502-9 - (iii) Moet de vergelijking van de effectieve Nederlandse belastingdruk worden gemaakt voor alle door een niet-ingezetene in een bepaalde.referentieperiode (van een jaar of anderszins) genoten dividenden op Nederlandse aandelen tezamen, of voor de in de desbetreffende referentieperiode genoten dividenden per uitdelende Nederlandse vennootschap afzonderlijk? 3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene zal de Hoge Raad op de voet van artikel 267 VWEU vragen voorleggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de uitlegging van het recht van de Europese Unie. 4. Beslissing De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak te doen over de volgende vragen: 1. Dient voor de toepassing va? artikel 63 VWEU de ~. t vergelijking van een niet-ingezetene 'met;een ingezetene in een geval als het onderhavige waarin op een dividenduitkering door de bronstaat dividendbelasting. is ingehouden, zich mede uit te strekken tot de op de dividendinkomsten drukkende inkomstenbelasting, waarmee de dividendbelasting bij ingezetenen wordt verrekend? 2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, dient bij de beoordeling of de effectieve belastingdruk voor een niet-ingezetene hoger is dan de belastingdruk voor een ingezetene, een vergelijking te worden gemaakt van de ten laste van de niet-ingezetene ingehouden Nederlandse dividendbelasting met de door een ingezetene verschuldigde Nederlandse inkomstenbelasting berekend over het forfaitaire inkomen dat in het jaar van

Nr. 12/02502-10 - ontvangst van de dividenden kan worden toegerekend aan het totale bezi taan beleggingsaandelen in Nederlandse vennootschappen, of noopt het recht van de Europese Unie ertoe dat een andere vergelijkingsmaatstaf in aanmerking wordt genomen? De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van vorenstaand verzoek uitspraak heeft gedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinclt, M.A. Fierstra en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend. '.'.'. griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.