1 Wat is, volgens de reflectoire verklaring van massage, de receptor? A de afferente zenuwbaan B de efferente zenuwbaan C de hand van de masseur D de huid 2 Waarop is de reflectoire en biochemische werking van de massage het grootst? A op de circulatie B op de spiervezelcontracties C op het verplaatsen van bloed en lymfe in de richting van het hart D op het verwijderen van de afgestorven epitheelcellen 3 Wat doet u, in de juiste volgorde, voorafgaande aan een massage? A anamnese, inspectie en functie-onderzoek B anamnese, inspectie en intermitterend drukken C anamnese, palpatie, functie-onderzoek D anamnese, palpatie en inspectie 4 Wat is de belangrijkste reden voor het gebruik van massagetussenstof? A de handgrepen makkelijker laten verlopen B de huid soepel maken C de spieren soepel maken D een hyperaemie opwekken 5 Welke handgreep heeft de meest oppervlakkige werking? A kloppen B ulnair hakken met gesloten vingers C ulnair hakken met gespreide vingers D waaierslagen 6 Hoe bereikt men optimale dehydratie bij massage van een been? A Het meest centraal gelegen weefsel moet eerst behandeld worden. B Het meest perifeer gelegen weefsel moet eerst behandeld worden. C Het meest centraal gelegen weefsel moet eerst geëffleureerd worden. D Het meest perifeer gelegen weefsel moet eerst met intermitterend drukken behandeld worden. 7 Welke handgrepen kunnen het beste worden toegepast hij intracutane verklevingen? A effleurage en huidverschuiving B effleurage en petrissage C intermitterend drukken en effleurage D intermitterend drukken en huidverschuiving 1
8 Waarbij worden huidhandgrepen primair toegepast? A bij een niet optimale spierdoorbloeding B bij een slecht doorbloede huid C bij segmentale verklevingen D bij verklevingen in de spieren 9 Welke massage is een volwaardig alternatief voor een actieve warming-up? A een sederende massage B een stimulerende massage C passieve bewegingen en massage D geen van bovengenoemde 10 Welke massagehandgrepen kunnen bij een massage na een inspanning beter NIET worden toegepast? A fricties B intermitterend drukken C schuddingen D tapotements 11 Welke van de onderstaande factoren is een absolute contra-indicatie voor massage? A koorts B nervositeit C transpiratie D vermoeidheid 12 Welke invloed heeft een massage op de lymfecircutatie? A een depletorische B een hyperaemiserende C een preparatieve D een sedatieve 13 Welke vroegsymptomen van overbelasting kan de sportmasseur door middel van palpatie opsporen? A startpijn en verhoogde spiertonus B startpijn en spiervermoeidheid C veranderingen in het spierweefsel en spiervermoeidheid D verhoogde spiertonus en veranderingen in het spierweefsel 14 Wat is desquamatie? A het losmaken van huidverklevingen B het ontschilferen van de huid C het ontwateren van het weefsel D het vermeerderen van mastcellen in de huid 2
15 Welke stelling is juist? Het effect van een petrissage wordt bepaald door: I de intensiteit en de snelheid van de handgreep. II de richting van de handgreep ten opzichte van het vezelverloop. A I en II zijn juist B Alleen I is juist C Alleen II is juist D I en II zijn niet juist 16 Wat zijn handgrepen ter ontspanning? A huidverschuiven, walken en vibratie B intermitterend drukken, schudden en vibratie C intermitterend drukken, tapotements en vibratie D petrissage, tapotements en schudden 17 Waarop dient u te letten bij het aanbrengen van een preventieve bandage voor spieren? A dat er lichte spierspanning is B dat er maximale spierspanning is C dat origo en insertie en opzichte van elkaar niet kunnen bewegen D dat origo en insertie zo ver mogelijk uit elkaar zijn 18 Hoe kan men de werking van een bandage verklaren? A mechanisch B psychologisch C reflectoir D alle bovengenoemde 19 Wat is een contra-indicatie voor het aanleggen van tape? A een immobiel gewricht B een spierprobleem C een verhoogde belasting D huidirritatie 20 Wat is de juiste uitgangshouding bij een preventieve kniebandage? A de knie 90 graden gebogen en een polstering in de knieholte B de knie 120 graden gebogen C staan met een gestrekt been D zitten of staan met een licht gebogen knie 21 Waarvoor wordt tapen en bandageren toegepast? A om de belasting en belastbaarheid aan elkaar aan te passen B om een te grote bewegingsuitslag van een gewricht te voorkomen C ter ondersteuning van ligamenten of spieren D alle bovengenoemde 3
22 Hoe dient u te handelen bij chronische peesirritaties? A doorverwijzen naar een arts B een massage geven C een preventieve bandage geven tijdens belasting D rust voorschrijven 23 Hoever moet een blessure hersteld zijn voordat een sporter de training mag hervatten? A ongeveer 50% B ongeveer 65% C ongeveer 60% D ongeveer 95% 24 Welke preventieve bandage geeft de meeste steun? A alleen sporttape B sporttape plus een ideaalwindsel C sporttape plus een cambrich bandage D sporttape plus een elastisch kleefpleisterverband 25 Bij welke bandage laat u de patella NIET vrij? A bandage voor het lig. cruciatum anterius B bandage voor het lig. cruciatum posterius C drukverband D ondersteunende bandage 26 In welke uitgangshouding plaatst men de elleboog bij taping met als doel een remming van de hyperextensie? A lichte extensie B maximale extensie C lichte flexie D maximale flexie 27 Waarbij wordt bij voorkeur een elastisch kleefpleisterverband gebruikt? A bij dekverband B bij fixatieverband C bij steunverband D bij wondverband 28 Wat is de stand van de voet bij het aanleggen van een preventieve enkelbandage aan de laterale zijde? A eversie en de enkel in 90 graden B eversie en de enkel in lichte plantairflexie C inversie en de enkel in 90 graden D inverse en de enkel in lichte dorsaalflexie 4
29 In welke richting leggen we de werkstroken aan als we de inversie van de rechter enkel willen remmen? A van mediaal caudaal naar mediaal craniaal B van mediaal craniaal naar mediaal caudaal C van lateraal caudaal naar lateraal craniaal D van lateraal craniaal naar lateraal caudaal 30 Wat is een contra-indicatie voor het aanleggen van een preventieve bandage? A een acuut bandletsel B een gevoelige huid C een medisch herstelde, blessure D overbelasting verschijnselen 31 Waarvoor dient de polstering achter in de knieholte bij een kniebandage? A om allergische reacties tegen te gaan B om extra druk in de knieholte te nevel C om irritatie van de pezen die zich in de knieholte bevinden te vermijden D voor een grotere beweeglijkheid 32 Wat is het doel van een preventieve bandage? A het aanpassen van de belastbaarheid van het lichaamsdeel aan de belasting B het getroffen lichaamsdeel immobiliseren C het herstel van een blessure bevorderen D het prestatieniveau verhogen 33 Hoe is de pols hij een slachtoffer in shocktoestand? A langzaam B onregelmatig en langzaam C regelmatig en zwak D snel en zwak 34 Wat is de oorzaak van een shock? A hartzwakte B tekort aan hoeveelheid circulerend bloed C schrikreactie D slechte ademhaling 35 Wat zijn de symptomen van een distorsie? A abnormale stand van het gewricht B standsafwijking van het gewricht C vergroting van de beweeglijkheid in het gewricht D Verminderde beweeglijkheid in het gewricht 5
36 Wat is het gevolg van een zonnesteek? A blauwkleuring B langzame ademhaling C langzame pols D verstoring van de warmtehuishouding 37 Wat is het kenmerkende verschijnsel van een eerstegraads verbranding? A bloedblaren B pijnloze plekken C rode gezwollen huid D vochtblaren 38 In welke volgorde dient u te handelen bij het verlenen van eerste hulp? 1 het slachtoffer geruststellen 2 nagaan wat er is gebeurd en wat het slachtoffer mankeert 3 op gevaar letten 4 slachtoffers helpen op de plaats waar ze liggen of zitten 5 zorgen voor deskundige hulp A 1-2-3-4-5 B 2-4-3-5-1 C 3-2-1-5-4 D 4-1-2-5-3 39 Een slachtoffer vertoont de volgende verschijnselen - geheugenverlies - langzame pols - misselijkheid Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? A een beroerte B een flauwte C een hersenschudding D een shock 40 Tot welke categorie letsels hoort zweepslag? A acuut endogeen B acuut exogeen C chronisch endogeen D chronisch exogeen 6
41 Hoe begeleidt u een voetballer die zijn linker sleutelbeen heeft gebroken? A beschermen aan de linkerzijde B hem zelf laten lopen C zijn arm ondersteunen D alle bovengenoemde 42 Een sporter heeft een laesie van de m. semitendinosus Welke beweging zal voor hem het meest pijnlijk zijn? A extensie van de knie onder weerstand B flexie van de knie onder weerstand C passieve extensie van de knie D passieve flexie van de knie 43 Wat is de voornaamste oorzaak van tendinitis? A een blokkering van een beweging B een te plotselinge beweging C extrinsieke oorzaken D overbelasting 44 Welk symptoom treedt op bij een flauwte? A daling van de bloeddruk B rode kleuring van de huid C snelle pols D zweten en/of bleek worden 45 Waar is de kans op myogelosen het grootst? A in goed doorbloed peesweefsel B in goed doorbloed spierweefsel C in slecht doorbloed peesweefsel D in slecht doorbloed spierweefsel 46 Wat is een oorzaak van het optreden van bewusteloosheid tijdens hyperventilatie? A een daling van de temperatuur van het bloed B een te hoge zuurstofspanning in het bloed C een te lage koolzuurspanning in het bloed D vermoeidheid van de ademhalingsspieren 47 Bij de schuifladetest van de knie is er wel speling naar voren maar niet naar achteren. Welk ligament is in deze situatie langer dan normaal? A lig. collaterale laterale B lig. collaterale mediale C lig. cruciatum anterior D lig. cruciatum posterior 7
48 Over welke functieproef spreken we als een arm bovenlangs over de schouder bewogen wordt, zodanig dat de duim/vinger langs de wervelkolom naar beneden gaat tot een maximale uitslag is bereikt? A abductie in het schoudergewricht B adductie in het schoudergewricht C endorotatie in het schoudergewricht D exorotatie in het schoudergewricht 49 Wat is juist ten aanzien van het uitvoeren van een passieve functietest? A De beweging wordt door de sporter zelf uitgevoerd. B De weerstand wordt getest C Men let op de spierkracht D Men let op het eindgevoel 50 Wat is GEEN doel van functieproeven? A onderzoek naar de beperking van de spierfunctie B onderzoek naar de doelmatigheid van de spierfunctie C onderzoek naar de lenigheid van de sporter D onderzoek naar de mate van herstel van de spierfunctie 8
1 A 26 C 0-10 goed 1 2 B 27 C 11-16 goed 2 3 A 28 A 17-21 goed 3 4 A 29 C 22-26 goed 4 5 D 30 A 27-31 goed 5 6 D 31 C 32-36 goed 6 7 A 32 A 37-40 goed 7 8 nvt 33 D 41-44 goed 8 9 D 34 B 45-49 goed 9 10 D 35 D 50 goed 10 11 A 36 D 12 A 37 C 13 D 38 C 14 B 39 B 15 A 40 A 16 B 41 A 17 A 42 B 18 D 43 D 19 D 44 D 20 D 45 D 21 D 46 C 22 A 47 C 23 D 48 D 24 D 49 D 25 C 50 B 9