Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Vergelijkbare documenten
Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Monitor Plan van aanpak

Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Overijsselse dak- en thuislozenmonitor 2010

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe

Monitor Stedelijk Kompas 2009

METINGEN 2014 EN Monitor opvang Enschede. A. Kruize. B. Bieleman

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe

BIJLAGE voortgangsrapportage mei 2007 Rapportage en planning activiteiten Den Haag Onder Dak. maart Bijgesteld op 4 mei 2007.

Plan van aanpak maatschappelijke opvang in de centrumgemeenten

OGGZ Veldmonitor Utrecht

OGGZ Veldmonitor Utrecht

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe 2012

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe

Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe

VERBETERPLAN MAATSCHAPPELIJKE OPVANG, VERSLAVINGSZORG EN OPENBARE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG

HANDREIKING. Landelijke toegankelijkheid in de maatschappelijke opvang

METINGEN 2014, 2015 EN Monitor opvang Enschede. A. Kruize. B. Bieleman

Wmo beleidsplan Maatschappelijke Zorg Centrumgemeenteregio Zuid-Holland Zuid

Maatschappelijke opvang: trends en ontwikkelingen Verdiepingssessie Stedelijk Kompas Gemeente Eindhoven 31 maart 2015 Mathijs Tuynman

Monitor Stedelijk Kompas 2010

OGGZ Veldmonitor Utrecht

BELEIDSREGEL AL/BR Overheveling GGZ budget AWBZ-Zvw

Stappenplan Stedelijk Kompas. Intensivering van de aanpak van dakloosheid

Onze cliënt staat centraal!

Aanpak: Er op af aanpak vanuit zorgnetwerken. Beschrijving

Rijk Vier grote steden 7 februari Plan van aanpak Maatschappelijke Opvang

OGGZ Veldmonitor Utrecht

Regie en achtervang voor iedere cliënt. Regionaal Kompas Midden IJssel Deventer, Lochem, Olst-Wijhe, Raalte en Zutphen

Landelijke toegang maatschappelijke opvang

Profiel van daklozen in de vier grote. steden. Omz, UMC St Radboud Nijmegen. IVO, Rotterdam. Jorien van der Laan Sandra Boersma Judith Wolf

REGIONAAL KOMPAS TWENTE

Workshop. Toegang tot beschermd wonen in de Wmo 2015

Het advies van de ASD.

Monitor dakloosheid en chronische verslavingsproblematiek. Enschede A. Kruize. S. Biesma. B. Bieleman METINGEN 2004 TOT EN MET 2010

Stappenplan Stedelijk Kompas. Intensivering van de aanpak van dakloosheid

Zwerfjongeren in Nederland: een heldere definitie

Stuknummer: b!

Dakloos in Groningen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Plan van Aanpak Maatschappelijke VAN DE STRAAT NAAR EEN THUIS

Plan van Aanpak Maatschappelijke VAN DE STRAAT NAAR EEN THUIS

Instructie invullen BSN-rapportage ESF-subsidie

Wachttijden. in ggz-instellingen. GGZ Nederland Amersfoort Publicatienummer: juni 2009

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 2, vierde lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ;

Bijlage 1. Afwegingskader ZRM Wonen en zorg

Volgno. : Domein : SCZ Datum : 4 maart 2008 Raadscie : Breed Welzijn Korr.no. : Steller : Karin Martens/

Monitor begeleid wonen Twente 2012

Handreiking Landelijke toegang maatschappelijke opvang

Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Ketensamenwerking Kwetsbare Personen Rotterdam

Maatschappelijke opvang in Haarlem. Regionaal Kompas Openbare Geestelijke Gezondheidszorg

Uw kenmerk. Onderwerp: Navolging onderzoek Maatschappelijke opvang reactie plan van aanpak college

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

B&W Vergadering. Voorgesteld besluit Het college heeft kennisgenomen van de evaluatie herindicaties nieuwe taken Wmo 2015.

Stedelijk Kompas Breda

Rapport Monitor decentralisaties Federatie Opvang

Beleidsplan Opvang en Bescherming. Anne-Marie van Bergen (Movisie) en Daan Heineke (Talenter)

Monitor verslaafden en daklozen Enschede 2008

B&W. Advies. Noodopvang en woningen bijzondere doelgroepen. Zoetermeer steeds ondernemend. \u,/.,;/ 9P..\9\.\ Zocx C?.3-.l.l.--2:c.

Dakloos in Assen Daklozenmonitor Assen

Dakloos in Emmen Daklozenmonitor Emmen

Behandeld door Telefoonnummer adres Kenmerk directie Zorgmarkten Care Care/AWBZ/11/10c 11D

Voorstel. Uitgangspunten regiovisie. De regiovisie gaat uit van de volgende uitgangspunten:

Realisatie Plan van Aanpak Zwerfjongeren

Monitor verslaafden en daklozen Enschede 2006

REGIOCONVENANT Uitstroom Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen

Datum 15 september 2009 Onderwerp Beantwoording kamervragen jeugdige criminelen met ernstige gedragsproblemen

M. Tuynman M. Planije. Het kán dus!

Wachttijden. in ggz-instellingen. GGZ Nederland Amersfoort Publicatienummer: juli 2010

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

Monitor begeleid wonen en bemoeizorg Enschede 2011

Aanvullende informatie op toelichting maatregelen ggz van VWS inzake de eigen bijdrage

Collegevoorstel. Inleiding. Feitelijke informatie. Afweging. Inzet van Middelen. Zaaknummer: OWZDB28. nazorg ex-gedetineerden

Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang

Raadsinformatiebrief Nr. :

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Monitor Regionaal Kompas Oost-Veluwe 2013

Vragen en opmerkingen nav document 'Beantwoording van vragen over het Domus initiatief in Lamweerde te Wehl'.

HANDLEIDING VOOR HET OPSTELLEN VAN MEETBARE DOELSTELLINGEN

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 8 november 2011

Beleidskader Wmo789. Maatschappelijke opvang - Openbare geestelijke gezondheidszorg - verslavingsbeleid. voor

OGGZ Veldmonitor Utrecht

BELEIDSREGEL CA-BR Experiment regelarme instellingen Wlz CONCEPT / PUBLICATIE VOORGENOMEN BESLUIT

Monitor dakloosheid en chronische verslavingsproblematiek

Uitvoering advies aanlevering beleidsinformatie Veilig Thuis

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 5 september 2017 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Regeling gezamenlijke aanlevering ZZP-opgave

Impuls - Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg

Begeleid Wonen. Maatschappelijke opvang en aanpak huiselijk geweld

Monitor verslaafden en daklozen Enschede 2005

gesloten tussen de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas Bodegraven Reeuwljk mgemeente gouda

Strategische visie monitoring en verantwoording sociaal domein

1. Inleiding. 2. Doelen en uitgangpunten van het gemeentebestuur

Opmerkingen en onderzoeksuggesties vanuit de discussiegroepen symposium 16/10/2013 nav de tabellen over huisuitzettingen

Dak- en thuislozenmonitor Fryslân

Toelichting toegangsproces beschermd wonen

1 Inleiding 1.1 Nieuwe taken vanuit de Wmo 1.2 Plan van aanpak maatschappelijke opvang Rijk en G4: Stedelijk Kompas

Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad. 29 september 2017 U Lbr: 17/054 (070) Regeling zorginfrastructuur.

Transcriptie:

Marjolein Maas en Michel Planije Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rapportage 2008: Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam 20 08

Marjolein Maas en Michel Planije Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rapportage 2008: Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam Trimbos-instituut, Utrecht, 2009

Colofon Opdrachtgever Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Financiering Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Projectleiding Marjolein Maas Projectuitvoering Marjolein Maas en Michel Planije Productiebegeleiding Joris Staal Omslagontwerp Ladenius Communicatie BV Houten Productie Ladenius Communicatie BV Houten Artikelnummer: AF0859 ISBN: 978-90-5253-660-6 Deze uitgave is te bestellen via www.trimbos.nl/producten, onder vermelding van artikelnummer AF0859. U krijgt een factuur voor de betaling. Trimbos-instituut Da Costakade 45 Postbus 725 3500 AS Utrecht T: 030-2971100 F: 030-2971111 www.trimbos.nl 2009, Trimbos-instituut, Utrecht. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande toestemming van het Trimbos-instituut.

Inhoudsopgave Samenvatting 5 Procesresultaten 5 Resultaten in cijfers 6 Financiën 8 1 Inleiding 13 1.1 Uitgangspunten Plan van Aanpak 13 1.2 Doelgroep 14 1.3 Doelstellingen en indicatoren 16 1.4 Leeswijzer 19 2 Resultaten Monitor Plan van Aanpak 2008 21 2.1 Aantal trajecten en aantal positief afgeronde trajecten 21 2.2 Redenen tot dakloosheid 25 2.3 Terugdringen huisuitzettingen 28 2.4 Terugdringen overlast 29 3 Beschrijving stand van zaken Plan van Aanpak 2008 33 3.1 Instrumenten 33 3.2 Centraal meldpunt 33 3.3 Trajecten 35 3.4 Lokale zorgnetwerken 36 3.5 Voorzieningen 38 4 Samenwerking met andere partijen 43 4.1 Zorgkantoor 43 4.2 Zorgaanbieders 44 4.3 Regiobinding 46 4.4 Woningcorporaties 47 4.5 GGZ en verslavingszorg 48 4.6 Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet & CJIB 49 4.7 Penitentiaire inrichtingen 50 4.8 Cliëntenorganisaties 52 Trimbos-instituut 3

5 Financiën 55 5.1 Gemeentelijke financiering (inclusief verdeelsleutel) 55 5.2 AWBZ financiering 56 5.3 Slotbeschouwing 58 Literatuur 61 Bijlage 1 Indicatoren cijfermatig weergegeven 63 Bijlage 2 Analyse instrumenten Plan van Aanpak 71 4 Trimbos-instituut

Samenvatting Op 7 februari 2006 is het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang officieel van start gegaan (Rijk en vier grote steden, 2006). Het Plan van Aanpak is bedoeld om de situatie van daklozen en verkommerden en verloederden te verbeteren en tegelijkertijd de overlast die deze groep veroorzaakt terug te dringen. Het Plan is in 2006 van start gegaan in de vier grote steden (G4): Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam. In de samenvatting zal een beknopt overzicht gegeven worden van de behaalde resultaten en ontwikkelingen in het derde jaar van de uitvoering van het Plan van Aanpak. Procesresultaten In 2008 heeft het Plan van Aanpak zich verder ontwikkeld ten opzichte van 2007 (zie ook Rensen & Planije, 2008). In het Plan van Aanpak zijn dertien instrumenten opgenomen die de uitvoering konden ondersteunen. De G4 hebben deze instrumenten in 2006 en 2007 in de praktijk gebracht en in 2008 daar waar nodig verder ontwikkeld op een wijze die aansluit bij de lokale situatie (zie Bijlage 2). Alle steden hebben onderdelen van de persoonsgerichte en sluitende ketenaanpak gerealiseerd, waarbij de cliënten worden opgenomen in een individueel hulptraject. De vier steden hebben allemaal een vorm van centrale aanmelding, waar de doelgroep van het Plan zich dient te melden alvorens er een zorgverleningstraject kan worden uitgestippeld. Bestaande en nieuwe cliënten krijgen trajectplannen toegespitst op de individuele zorgbehoeften. Deze trajecten worden begeleid door trajectbegeleiders op het niveau van het traject en door cliëntbegeleiders op het niveau van de individuele zorg. In 2008 zijn lokale zorgnetwerken verder uitgebreid. Dit om cliënten die nog niet bekend zijn op te sporen en bekende cliënten (al dan niet ambulant, buiten de instelling) te begeleiden. Voorbeelden hiervan zijn de (verdere) ontwikkeling van maatschappelijke steunsystemen in de gemeenten. Ook hebben de G4, net als in 2006 en 2007, in 2008 een groot aantal diensten en voorzieningen opgestart. Daarbij valt op dat de focus bij de uitbreiding van voorzieningen minder ligt op uitbreiding van basale opvang (zoals dag- en nachtopvang) en meer op hoogwaardigere of langer durende vormen van opvang, zoals 24-uurs woonvormen. Voor het opstarten van de nieuwe diensten en voorzieningen zijn nieuwe locaties gezocht, vastgelegd en geopend. Om die locaties te kunnen realiseren is ook succesvol ingezet op het creëren van draagvlak onder de bevolking in de G4. De gemeenten hebben de regie over het Plan. Zij werken in de uitvoering samen met veel partijen die voor een deel elk hun eigen verantwoordelijkheid hebben, zoals het zorgkantoor en de zorgaanbieders. In 2008 zijn nieuwe samenwerkingsovereenkomsten met deze partners gesloten. De indicatiestelling, de vaststelling van de aard en de hoeveelheid zorg waar een cliënt recht op heeft, is onderdeel van het ontwik- Trimbos-instituut 5

kelen van het individuele traject. Hierin is in 2008 de samenwerking verdiept. Ook de samenwerking met de GGZ en de verslavingszorg is geïntensiveerd. Verder wordt vanaf 2008 en begin 2009 extra ingezet op nazorg van ex-gedetineerden. Tevens hebben de verschillende gemeenten in 2008 in overleg met cliëntenorganisaties extra gebruik gemaakt van de kennis en ervaring van cliënten, bijvoorbeeld door implementatie van zogenoemde ambassadeursprojecten waarin (ex-)cliënten de eigen doelgroep of juist hulpverleners en beleidsmakers informeren. Op het terrein van de registratie en het monitoren van de effecten van het Plan van Aanpak in de G4 is vooruitgang geboekt. De omschakeling van eerdere werkvormen en organisatie van gegevens naar de in het kader van het Plan van Aanpak vereiste organisatie geeft ook in 2008 nog de nodige moeilijkheden voor de gemeenten. Dat geldt vooral voor de eenduidige complete registratie van de verrichte inspanningen. De G4 maken vanaf eind 2008 allemaal gebruik van het Aanmeldings- en Diagnoseformulier (ADF of AD-formulier) wanneer cliënten instromen bij het centrale meldpunt. In dat formulier worden G4-breed vragen gesteld om de ontwikkeling te meten op de vijf hoofdindicatoren van het Plan (zie Tabellen 1 en 2). De G4 hebben toegezegd om deze vragen waar dat nog noodzakelijk is volledig te standaardiseren. Verder is het cliëntvolgsysteem en de implementatie daarvan in de G4 in 2008 nog volop in ontwikkeling. Dit systeem is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het verloop van de trajecten van de individuele cliënten die deelnemen aan het Plan van Aanpak en daarmee voor de bijsturing van de trajecten door de betrokken hulpverleners. De invoering van het cliëntvolgsysteem werd in 2008 nog gekenmerkt door automatiseringsproblemen en heeft daardoor ook de nodige tijd en aandacht gevraagd van de gemeenten en de betrokken partners. Er is door de desbetreffende gemeenten aangegeven dat deze problemen begin 2009 verholpen zullen zijn. Het Plan van Aanpak is in 2008 uitgebreid naar bijna alle overige 39 centrumgemeenten. In 2008 hebben zij de Stedelijke Kompassen ingediend waarin zij hun deelname aan het Plan van Aanpak onderbouwd hebben. Zoals aangekaart in de rapportage Monitor Plan van Aanpak 2007 (Rensen & Planije, 2008) verdient het aanbeveling wanneer deze centrumgemeenten zich aansluiten bij de registratiesystematiek van de G4. In de huidige rapportage is het echter te vroeg om dieper in te gaan op de deelname van de overige centrumgemeenten en de uitwerking van de daarbij behorende registratiesystematiek. Resultaten in cijfers Het Plan van Aanpak geeft per stad de operationele en gekwantificeerde doelstellingen aan. Daarbij valt te denken aan het aantal trajecten dat is opgestart en het aantal trajecten dat met positief resultaat kan worden afgerond. De doelstellingen en bijbehorende streefcijfers zijn weergegeven in Tabel 2. Bij het vaststellen van de streefcijfers is rekening gehouden met de inspanningen die al voor aanvang van het Plan van Aanpak in de verschillende steden waren verricht. 6 Trimbos-instituut

De resultaten voor 2008 staan weergegeven in Tabel 1. Voor een totaaloverzicht van de behaalde resultaten vanaf het begin van het Plan van Aanpak in 2006 verwijzen we naar de tabel in Bijlage 1. Bij het lezen van de gegevens dient rekening gehouden te worden met de volgende zaken. Ten eerste worden idealiter de gegevens van individuele cliënten in elke gemeente aangeleverd via de geautomatiseerde systemen waarin de voornoemde AD-formulieren zijn ingevoerd. Het implementeren van deze registratiesystemen is echter een complex proces. Automatiseringsproblemen en het vullen van de registratiesystemen met reeds bekende gegevens zijn slechts twee zaken waar gemeenten mee te maken hebben. Ten tijde van het verzamelen van de gegevens voor de huidige rapportage waren in twee steden, Utrecht en Den Haag, de registratiesystemen dan ook nog niet volledig operationeel. Deze steden hebben next best-gegevens geleverd op basis van de ingevulde AD-formulieren en de feitelijke kennis van zaken. Deze gegevens zijn volgens deze steden een conservatieve weergave van de daadwerkelijke cijfers. Zij verwachten dat in 2009, wanneer de registratiesystemen naar verwachting volledig operationeel zijn en de daadwerkelijke cijfers uit het systeem gegenereerd kunnen worden, de cijfers hoger uitvallen. In 2009 kan dan ook pas een volledig beeld geschetst worden van de resultaten die alle vier de gemeenten geboekt hebben binnen het Plan van Aanpak. Tot slot moet bij het lezen van de cijfers rekening gehouden worden met het feit dat niet alle indicatoren in elke gemeente op exact dezelfde wijze worden gemeten (dit geldt vooral voor indicator 5). Dit wordt nader toegelicht in Hoofdstuk 2 en daar waar nodig in de Tabel 1 en Bijlage 1. De hierboven beschreven kanttekening in acht nemende, dat de cijfers geen volledige maar eerder een conservatieve weergave van de gegevens uit 2008 zijn, kan op basis van de aangeleverde gegevens voor de huidige monitor gezegd worden dat de G4 tot 1 oktober 2008 minimaal 6437 cliënten in een individueel traject opgenomen hebben (Rotterdam 2409; Amsterdam 2772; Utrecht 429; Den Haag 827) en dat minimaal 3310 cliënten (Rotterdam 971; Amsterdam 1644; Utrecht 292; en Den Haag 403) tot 1 oktober 2008 de stabiele mix bereikt hebben. Dit houdt in dat zij gedurende minimaal drie maanden beschikten over onderdak, zorg en inkomen. Deze cijfers worden uitvoerig toegelicht en genuanceerd in Hoofdstuk 2. Op deze plaats wordt volstaan met de conclusie dat alle vier de grote steden progressie en winst boeken op het aantal trajectplannen en stabiele mixen. De behaalde resultaten worden getoetst aan de streefcijfers met betrekking tot het aantal trajectplannen en stabiele mixen, zoals oorspronkelijk vastgesteld door het Rijk en de G4 (2006). Deze toetsing laat zien dat Rotterdam op koers ligt. Rotterdam stelt 2409 trajecten tegenover het streefaantal van 2250 en 971 stabiele mixen tegenover een streefaantal van 950, waarmee de streefcijfers tot 1 oktober 2008, zoals vastgesteld in het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (Rijk en vier grote steden, 2006), behaald zijn. In Amsterdam bedroeg het streefcijfer van het aantal te realiseren trajectplannen tot 1 oktober 2008 3100, waarvan er 2772 gerealiseerd zijn. Verder bedroeg het streefcijfer voor het aantal stabiele mixen tot 1 oktober 2008 2550, waarvan er 1644 gerealiseerd zijn. Hierbij dient opgemerkt te worden dat bij het vaststellen van deze streefcijfers Trimbos-instituut 7

Amsterdam uitgegaan is van een schatting van 4000 dak- en thuislozen. Een latere inventarisatie van het aantal dak- en thuislozen (Gemeente Amsterdam, 2006) geeft echter weer dat deze schatting aan de hoge kant is. Zeker gezien deze nuancering kan geconcludeerd worden dat ook voor Amsterdam progressie geboekt is in 2008. Zoals hierboven reeds beschreven en toegelicht, zijn de cijfers voor Den Haag en Utrecht een conservatieve weergave van de werkelijkheid. Hierdoor zijn de gegevens van 2008 moeilijk af te zetten tegen de streefcijfers zoals oorspronkelijk bepaald in het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (Rijk en vier grote steden, 2006). Evenwel kan ook voor Den Haag geconcludeerd worden dat er progressie geboekt is in 2008. Den Haag stelt tot 1 oktober 2008 827 trajectplannen tegenover het streefcijfer van 1100. Voor het aantal stabiele mixen stelt Den Haag er 403 tegenover het streefaantal van 750. Den Haag hanteert hierbij de oorspronkelijke streefcijfers zoals die zijn vastgesteld zijn bij de start van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (Rijk en vier grote steden, 2006). Utrecht heeft voor 2008 en 2009 de oorspronkelijke streefcijfers van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (Rijk en vier grote steden, 2006) naar beneden bijgesteld. In het Stedelijk Kompas voor Utrecht zijn de streefcijfers voor 2008 en 2009 gefaseerd in overeenstemming gebracht met de beschikbare middelen voor het zorgkantoor en de gemeente. Dit leidt tot streefcijfers van vierhonderd gerealiseerde trajecten en 312 stabiele mixen in 2008 en achthonderd trajecten en 625 stabiele mixen in 2009. Op basis van dak- en thuislozen die ingestroomd zijn sinds het begin van het Plan van Aanpak in 2006 en in zorg genomen zijn door de toegewezen instanties en met weglating van alle dak- en thuislozen die niet bewijsbaar voldoen aan de doelgroepcriteria, stelt Utrecht voor de huidige monitor tot 1 oktober 429 gerealiseerde trajecten tegenover een streefcijfer van vierhonderd en 292 stabiele mixen tegenover een streefcijfer van 312. Ook voor Utrecht kan daarom geconcludeerd worden dat er progressie geboekt is en dat de gemeente op schema ligt van de herziene in het Stedelijk Kompas weergegeven streefcijfers. Dit zijn positieve resultaten, zeker wanneer dit afgezet wordt tegen de aanloopproblemen van de registratie waar in de vorige monitor sprake van was, de voortdurende automatiseringsproblemen en de benodigde inhaalslagen die gemaakt moesten of nog moeten worden met betrekking tot het bijwerken van de registratiegegevens. De verwachting is dat in 2009, wanneer de registratiesystemen volledig operationeel zijn, een goed en volledig beeld geschetst kan worden van de geboekte resultaten binnen het Plan van Aanpak voor alle vier de gemeenten. Financiën Hieronder volgt een summiere weergave van de stand van zaken en veranderingen op financieel gebied. Voor een gedegen overzicht verwijzen we naar Hoofdstuk 5. 8 Trimbos-instituut

Voor de uitvoering van het Plan van Aanpak in de vier grote steden heeft het Rijk middelen vrijgemaakt. De kosten van het Plan van Aanpak zijn voor de vier grote steden geraamd op 61 miljoen euro in 2006 oplopend tot 175 miljoen euro vanaf 2009 (Rijk en vier grote steden, 2006, p. 19). Het Rijk nam op basis van de raming (februari 2006) twee derde van dit bedrag (117 miljoen euro) voor haar rekening door het budget van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geoormerkt voor deze doelgroep te verhogen. De gemeenten betalen een derde van de kosten (58 miljoen euro) uit de eigen begroting. Een voorwaarde voor ophoging van het uitgavenniveau van rijkszijde voor de doelgroep van het Plan van Aanpak, is dat de G4 hun huidige uitgavenniveau voor deze doelgroep (136 miljoen euro) minimaal zullen handhaven. De G4 geven aan voldaan te hebben aan deze voorwaarde. Zo hebben de gemeenten buiten de AWBZ-zorg bijvoorbeeld afspraken gemaakt over flankerende intramurale en extramurale voorzieningen (o.a. schuldhulpverlening, dagactiviteiten, woonbegeleiding) die betaald worden uit het gemeentebudget. De G4 hebben de financiële inzet op deze producten opgevoerd. Er vindt conform de afspraken in het Grotestedenbeleid (GSB III) een aanpassing van de verdeelsleutel van de specifieke uitkering maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid plaats in overleg tussen Rijk en centrumgemeenten. Ten tijde van dit schrijven heeft er nog geen besluitvorming plaatsgevonden. De invoering is met ingang van 2010 gepland. Vooruitlopend op de aanpassing van de verdeelsleutel heeft de minister van Financiën zich bereid verklaard een ophoging van de uitkering aan de G4 voor te financieren. Tot en met 2009 wordt door het ministerie, vooruitlopend op de herziening, aan de G4 een overbruggingsbijdrage verstrekt van vijftien miljoen euro per jaar (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 13 november 2007a). In 2008 hebben zich voor het Plan van Aanpak drie belangrijke veranderingen voorgedaan, waarvan de steden vermoeden dat die van invloed zijn op de voortgang van het Plan van Aanpak. De eerste wijziging is dat een deel van het geld dat tot 1 januari 2008 via de AWBZ ter beschikking werd gesteld (curatieve GGZ) is overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet. De tweede verandering is dat met ingang van 2008 de AWBZ-gelden die voor het Plan worden uitgetrokken niet langer geoormerkt ter beschikking worden gesteld. Dit betekent dat de middelen voor het Plan van Aanpak Maatschappelijk Opvang uit de AWBZ op het niveau van het jaar 2007 weliswaar beschikbaar bleven, maar dat de G4 voor de verdere uitbreiding zijn aangewezen op het reguliere regiobudget van het zorgkantoor. De derde wijziging is het vervallen van de grondslag psychosociaal voor de functie Ondersteunende Begeleiding Algemeen. Hiervoor gold 2008 als overgangsjaar, waardoor er in 2008 feitelijk voor de steden nog niets veranderde. In 2009 worden de steden hiervoor door het ministerie van VWS financieel gecompenseerd om de voortgang van het Plan van Aanpak en de uitvoering van de Stedelijke Kompassen niet in gevaar te brengen. Daarnaast heeft de staatssecretaris van VWS in 2008 de pakketmaatregel begeleiding getroffen waardoor vanaf 2009 de functies ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding en behandeling worden samengevoegd tot twee nieuwe aanspraken: begeleiding en behandeling. Ook is de grondslag psychosociaal per 1 januari 2009 voor de functies Ondersteu- Trimbos-instituut 9

nende Begeleiding-dagbesteding en Persoonlijke Verzorging geschrapt uit de AWBZ. De (centrum)gemeenten worden ook hiervoor financieel gecompenseerd. VWS laat verder de gevolgen van de AWBZ-pakketmaatregel monitoren. De staatssecretaris van VWS heeft aangegeven dat voorkomen moet worden dat verwaarlozing optreedt of dat er geen ander alternatief is dan opname. Dat zijn immers onbedoelde effecten van de maatregel, die de voortgang van het Plan kunnen belemmeren. De G4 maken zich vanwege de genoemde veranderingen zorgen over de voortgang van het Plan van Aanpak. De zorgen spitsen zich toe op de duurzaamheid van de financiering en de regierol van de gemeenten. Hoewel deze veranderingen in de financiering in 2008 er niet toe hebben geleid dat bepaalde voorzieningen niet gerealiseerd zijn, is het door het loslaten van de oormerking van AWBZ-gelden mogelijk dat oorspronkelijk voor het Plan van Aanpak gereserveerd geld wordt aangewend voor andere doelen. De G4 uiten hun zorg dat hierdoor de financiering van het Plan van Aanpak onder druk komt te staan. De zorgen over de regierol van de gemeenten hebben betrekking op dat deel van het Plan, dat gefinancierd wordt door de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar regelt de financiën direct met de zorgaanbieder. Formeel heeft de gemeente hierin geen rol, dus ook geen regierol. Verder vragen de G4 zich af hoe de financiering vanuit de Zorgverzekeringswet zich zal gaan verhouden tot de doelstellingen van het Plan van Aanpak, gezien het feit dat het profiel van doelgroepen in de MO-OGGZ altijd afwijkt van doelgroepen met een gemiddeld, regulier zorgprofiel. Het ministerie van VWS en de vier grote steden zijn in overleg over deze materie. 10 Trimbos-instituut

Tabel 1: Behaalde resultaten op indicatoren Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang in 2008 Voor een volledig overzicht en gedegen toelichting op de cijfers, zie Bijlage 1 en hoofdstuk 2. Indicator 1A Aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot totaal aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente Rotterdam Amsterdam Utrecht Den Haag Uitgevoerde huisuitzettingen tot 1 oktober 2008: < 400 (± 600 op jaarbasis) Aantal corporatiewoningen: ±150.000 Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,40% Daling van 33% t.o.v. 2005 Nog niet beschikbaar, oplevering eerste kwartaal 2009 Wordt verwacht in 2009 Uitgevoerde huisuitzettingen tussen 1 januari en 1 oktober 2008: 428 Aantal corporatiewoningen: 77.982 Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatie woningen: 0,55% Daling van 28% t.o.v. 2005 Indicator 1B Aantal uit huis gezette personen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang binnen 30 dagen na huisuitzetting en in die periode dakloos was Rotterdam Amsterdam Utrecht Den Haag 21 (alleen gegevens van woningcorporaties) 26 personen van de 731 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel in 2008 met een intake en een individueel trajectplan 15 personen van de 535 sinds 2006 ingestroomde, feitelijk en residentieel daklozen 42 personen (147 personen hebben huisuitzetting als reden dakloosheid opgegeven. Van 105 personen is niet uit het registratiesysteem te achterhalen of ze binnen de 30 dagen aangemeld zijn bij MO) Indicator 2 Aantal tot de doelgroep behorende ex-gedetineerde mensen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang binnen 30 dagen na ontslag uit detentie en in die periode dakloos was* Rotterdam Amsterdam Utrecht Den Haag Totaal aantal ex-gedetineerden 2008: 3110 Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2008: 233 Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 55 personen Totaal aantal ex-gedetineerden tot 1 oktober 2008: 2302 Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2008: 230 Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 2 personen van de 731 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel in 2008 met een intake en een individueel trajectplan Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 13 personen van de 535 sinds 2006 ingestroomde, feitelijk en residentieel daklozen Totaal aantal ex-gedetineerden 2008: er komen per jaar circa 2500 personen uit detentie die zijn toe te rekenen aan Den Haag Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2008: 188 Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 74 personen Trimbos-instituut 11

Indicator 3 Aantal tot de doelgroep behorende mensen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang binnen 30 dagen na ontslag uit een zorginstelling en in die periode dakloos was Rotterdam Amsterdam Utrecht Den Haag Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2008: 241 Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 47 0 personen van de 731 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel in 2008 met een intake en een individueel trajectplan 18 personen van de 535 sinds 2006 ingestroomde, feitelijk en residentieel daklozen Indicator 4A Aantal tot de doelgroep behorende mensen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan 7 personen Rotterdam Amsterdam Utrecht Den Haag Cumulatief tot 1 oktober 2008: 2409 Cumulatief tot 1 oktober 2008: 2772 429 personen van de 535 sinds 2006 ingestroomde, feitelijk en residentieel daklozen (42 personen hebben ontslag uit zorginstelling als reden dakloosheid opgegeven, van wie er 7 binnen 30 dagen na ontslag dakloos zijn geworden) Indicator 4B Aantal tot de doelgroep behorende mensen voorzien van een stabiele mix van verblijf, inkomen en zorg Rotterdam Amsterdam Utrecht Den Haag Cumulatief januari 2006 tot 1 oktober 2008: 971 1644 van de 2772 personen met een trajectplan zijn voorzien van stabiele mix 292 personen van de 535 sinds 2006 ingestroomde, feitelijk en residentieel daklozen 827 Cumulatief tot 1 oktober 2008: 403 waarvan 263 in 2008 Indicator 5 Aantal tot de doelgroep behorende mensen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan die in 1 jaar 5 keer of meer in de systemen van politie en justitie voorkomen** Rotterdam Amsterdam Utrecht Den Haag Voor 102 personen in de stabiele mix is de veroorzaakte overlast in het jaar van de stabiele mix vergeleken met 5 jaar voorafgaand aan het bereiken van de stabiele mix. Dit laat een gemiddelde afname zien van: 75% voor het aantal overtredingen 55% voor het aantal misdrijven 407 van 2369 tot de doelgroep behorende mensen (403 van de 2772 personen genoemd onder indicator 4A staan onder begeleiding van een MO trajecthouder en zijn niet meegenomen bij het meten van overlast) 48 overlastgevende personen van 535 sinds 2006 ingestroomde, feitelijk en residentieel daklozen (9%) Nog niet beschikbaar * Weergegeven in de tabel is conform de streefcijfers van het Plan van Aanpak het maximaal toegestane aantal ex-gedetineerden tot 1 oktober van het meetjaar versus het tot 1 oktober van het meetjaar daadwerkelijk gerealiseerde aantal. ** Voor de huidige monitor heeft elke gemeente apart cijfers aangeleverd met betrekking tot overlast. Onderlinge vergelijkingen zijn daardoor niet te maken. 12 Trimbos-instituut

1 Inleiding Begin 2006 is het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (PvA) van start gegaan in Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam (de G4). Bij deze start van het Plan van Aanpak is, behalve aan de G4, ook aan de overige 39 centrumgemeenten aangeboden om deel te nemen. In deze rapportage is het te vroeg om dieper in te gaan op de deelname van de overige centrumgemeenten. Wel kan gerapporteerd worden dat in 2008 nagenoeg al deze centrumgemeenten een plan ingediend hebben ter onderbouwing van hun deelname aan het Plan van Aanpak onder de overkoepelende naam Stedelijk Kompas. In de huidige rapportage ligt de focus op de effecten van het Plan van Aanpak in de G4. Tussen het Rijk en de vier steden vindt halfjaarlijks een bestuurlijk overleg plaats waarin de voortgang van het Plan van Aanpak wordt besproken en waarin indien nodig, mede op basis van actueel beschikbare inzichten, aanpassingen in de werkwijze en de planning kunnen worden aangebracht. De basis daarvoor is de Bestuurlijke Monitor waarin de resultaten per hoofddoelstelling van het Plan gemonitord worden. Het Trimbos-instituut monitort en rapporteert jaarlijks in een rapportage Monitor Plan van Aanpak over de progressie die geboekt is in dat jaar. a Deze rapportage heeft zowel betrekking op de resultaten als op het proces dat tot deze resultaten heeft geleid. Voor u ligt de derde rapportage waarin bericht wordt over 2008. 1.1 Uitgangspunten Plan van Aanpak Het Plan van Aanpak is gericht op 21.800 mensen in de grote steden die leven in een kwetsbare situatie. Deze groep sociaal kwetsbaren kan worden opgedeeld in een groep van 10.000 feitelijk en residentieel daklozen en een groep van 11.800 personen die (nog) niet allemaal in beeld zijn bij de zorg en hulpverlening maar wel behoren tot de groep sociaal kwetsbaren. Deze groep werd eerder in het Plan van Aanpak aangeduid als verkommerden en verloederden. In gezamenlijk overleg tussen de G4, het ministerie van VWS en het Trimbos-instituut is begin 2009 besloten om voortaan te spreken van de groep dreigend of potentieel daklozen in plaats van verkommerden en verloederden. De doelgroepen worden nader toegelicht in 1.2. Het doel van het Plan van Aanpak is de situatie van de 21.800 personen te verbeteren en tegelijkertijd te zorgen dat de overlast die ze veroorzaken vermindert. In de prestatieafspraken van het Plan van Aanpak G4 is voorrang gegeven aan de 10.000 feitelijk en residentieel daklozen. Zij moeten vanaf de aanvang van het Plan van Aanpak zo spoedig mogelijk in een traject worden ondergebracht. Vanaf 2010 volgen de potentieel daklozen. a De Bestuurlijke Monitor is een onderdeel van de Monitor Maatschappelijke Opvang die het Trimbos-instituut in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert. Trimbos-instituut 13

Om te kunnen bereiken dat de situatie van de 21.800 personen verbetert, berust het Plan van Aanpak op twee pijlers: Een persoonsgerichte benadering met behulp van individuele trajectplannen en aan de individuele personen gekoppelde cliëntmanagers. Deze persoonsgerichte benadering zal zich tot 1 januari 2013 uitstrekken over de 21.800 feitelijk, residentieel en potentieel daklozen in de grote steden. Een honderd procent sluitende ketensamenwerking tussen alle betrokken partijen en instellingen onder regie van de gemeente en het zorgkantoor. Deze sluitende samenwerking wordt vormgegeven op bestuurlijk en uitvoerend niveau. 1.2 Doelgroep Zoals reeds beschreven, kan de totale doelgroep van het Plan van Aanpak worden onderverdeeld in verschillende groepen, namelijk de feitelijk, residentieel en potentieel daklozen. Voor feitelijk en residentieel daklozen worden de definities aangehouden zoals die in eerdere rapportages van het Plan van Aanpak en andere documenten gebruikt worden (zie bijvoorbeeld Rijk en vier grote steden, 2006; VNG, 2007; Wolf et al., 2002). Feitelijk daklozen Personen die niet beschikken over een eigen woonruimte en die voor een slaapplek gedurende de nacht ten minste één nacht (in de maand) waren aangewezen op buiten slapen ofwel overnachten in de openlucht en in overdekte openbare ruimten (portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto) en binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse noodopvang, of binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzichten op een slaapplek voor de daarop volgende nacht. Residentieel daklozen Personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang (internaten en sociale pensions, woonvoorzieningen op basis van particulier initiatief dat zich richt op semi-permanente bewoning door daklozen en particuliere commerciële pensions waar voornamelijk daklozen wonen). Tot de potentieel of dreigend daklozen is een brede groep mensen te rekenen wat het een moeilijk te definiëren groep maakt. Vooralsnog wordt deze doelgroep noch in het Plan van Aanpak, noch in de literatuur duidelijk gedefinieerd. In de huidige rapportage Monitor Plan van Aanpak wordt dan ook volstaan met een werkbeschrijving van de groep potentieel daklozen. Deze werkbeschrijving is mede gebaseerd op rapporten en literatuur waarin de groep potentieel daklozen omschreven wordt (zie bijvoorbeeld 14 Trimbos-instituut

Sleegers, 2005; Rensen, 2007; Rensen & Planije, 2008; VNG, 2007). Zo kan uit het Plan van Aanpak afgeleid worden dat potentieel daklozen: (nog) niet bekend zijn bij zorg- en hulpverlening bij de start van het Plan; en/of (nog) niet dakloos zijn; en/of behoren tot de OGGZ-doelgroep, waarbij het gaat om mensen met meerdere problemen op meerdere leefgebieden tegelijkertijd die niet in staat zijn deze problemen zelfstandig op te lossen. In andere onderzoeken en rapporten komen soortgelijke omschrijvingen aan bod (zie bijvoorbeeld VNG, 2007; Wolf et al., 2002). Ook de omschrijving van de OGGZdoelgroep door Sleegers (2005, p. 10) dekt voor een groot gedeelte de lading: Aanwezigheid van een psychiatrische stoornis (waaronder verslavingsproblemen) of ernstige psychosociale problemen; tegelijkertijd aanwezigheid van meerdere problemen op andere leefgebieden; leidend tot het niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (zoals huisvesting, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging); gebrek aan mogelijkheden om de problemen op te lossen; afwezigheid van een adequate hulpvraag. Op basis van de verschillende beschrijvingen komt, toegespitst op de huidige rapportage Monitor Plan van Aanpak, de volgende globale omschrijving van potentieel daklozen naar voren. Personen die: nog of weer zelfstandig wonen en bij wie sprake is van een ernstige multi-problematiek waarvan ze niet in staat zijn die problemen zelfstandig op te lossen. Vaak ontbreekt een adequate hulpvraag. Bij deze groep speelt langdurige zorgafhankelijkheid als gevolg van een combinatie van factoren, zoals psychiatrische problemen, ernstige psychosociale problemen, verslavingsproblemen, (draaideur)crimina liteit, zorgmijding en problemen op andere leefgebieden; die voorafgaand aan ontslag uit detentie of de klinische zorg niet beschikken over zelfstandige woonruimte en een zorgvraag hebben. De insteek van de G4 is voorkomen dat de meest kwetsbare groepen in de G4 dakloos zijn of worden. Conform de prestatieafspraken van het Plan van Aanpak G4, ligt in de rapportage Monitor Plan van Aanpak de focus op de groep van 10.000 feitelijk en residentieel daklozen. Daarnaast wordt ook reeds gekeken of dakloosheid van ex- gedetineerden en ex-patiënten uit de klinische zorg, die voorafgaand aan hun ontslag uit detentie of de klinische zorg niet over huisvesting beschikken en een zorgvraag hebben, over de jaren afneemt. Vanaf 2010 zullen de overige potentieel daklozen aan bod komen en gemonitord worden. Trimbos-instituut 15

1.3 Doelstellingen en indicatoren Om te kunnen monitoren of de gewenste effecten van het Plan van Aanpak in de G4 behaald worden, zijn er vijf hoofddoelstellingen ontwikkeld die gekwantificeerd zijn. Vanaf 2006 hebben de G4 en VWS in samenwerking met het Trimbos-instituut de vijf hoofddoelstellingen uit het Plan van Aanpak uitgewerkt tot meetbare (deel)indicatoren. Deze worden in Tabel 2 nader toegelicht. Hierbij dient opgemerkt te worden dat Indicator 5 (overlast) in 2009 verder uitgewerkt wordt. Tevens zijn dertien instrumenten uitgewerkt die dienen als richtlijn en gebruikt kunnen worden bij het behalen van de doelen van het Plan van Aanpak. Belangrijke onderdelen hiervan voor het verzamelen van de gegevens voor de Monitor Plan van Aanpak zijn centrale meldpunten en Aanmeldings- en Diagnose Formulieren (ADF of AD-formulieren). Het Plan van Aanpak voorziet voor elke stad in een centrale toegang waar cliënten van de maatschappelijke opvang zich kunnen melden. Bij dit centrale meldpunt worden standaardformulieren ingevuld waaruit de cijfers gehaald kunnen worden die nodig zijn om te kunnen achterhalen of de hoofddoelstellingen worden behaald, de zogenoemde AD-formulieren. De centrale meldpunten zijn opgericht en de AD-formulieren ingevoerd. In de Rapportage Monitor Plan van Aanpak 2007 werd gerapporteerd dat de monitor voor de meeste steden net te vroeg kwam om de resultaten in de vier grote steden adequaat te monitoren aan de hand van de vastgestelde indicatoren van de hoofddoelstellingen. De reden die hiervoor gegeven werd was dat het opnemen van de AD-formulieren in de automatiseringssystemen van de vier steden een tijdrovende klus bleek. In 2008 zijn wat dit betreft zeker vooruitgangen geboekt, waardoor alle vier de gemeenten gegevens aangeleverd hebben en er daar waar nodig inhaalslagen gemaakt zijn ten opzichte van voorgaande jaren. Evenwel blijven automatiseringsproblemen Utrecht en Den Haag parten spelen; waar nodig zal dit in de tekst toegelicht worden. Beide gemeenten verwachten dat deze problemen begin 2009 opgelost zullen zijn. 16 Trimbos-instituut

Tabel 2 Hoofdindicatoren Indicator 1 Huisuitzetting Doelstelling Dakloosheid ten gevolge van huisuitzetting komt (vrijwel) niet meer voor. Deelindicatoren & uitwerking 1A Het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot het aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente daalt in 2008 met 30% ten opzichte van 2005. 1B Het aantal uit huis gezette personen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang binnen dertig dagen na huisuitzetting en in die periode dakloos was. Daling van het aantal uit huis gezette personen in 2008 met 30% ten opzichte van 2005. Indicator 2 Detentie Doelstelling Indicator Uitwerking Dakloosheid ten gevolge van ontslag uit detentie komt (vrijwel) niet meer voor. Indicator 3 Zorg Aantal tot de doelgroep horende ex-gedetineerde mensen die zich binnen een maand na ontslag uit detentie bij de MO melden en in die periode dakloos waren. Doelstelling Indicator Uitwerking Dakloosheid ten gevolge van uitval uit zorginstellingen komt (vrijwel) niet meer voor. Aantal tot de doelgroep horende mensen die zich binnen een maand na ontslag uit een zorginstelling bij de MO melden. Komt (vrijwel) niet meer voor wordt gekwantificeerd als een daling van het aantal meldingen in het jaar 2013 tot maximaal 10% van het totaal aantal ex-gedetineer den (tot de centrumgemeente te rekenen) dat in een jaar uit detentie komt. Bepalend voor het totaal aantal ex-gedetineerden is de woonplaats op het moment van detentie. De woonplaats wordt bepaald aan de hand van het adres dat de gedetineerden opgeven bij binnenkomst in de gevangenis. Komt (vrijwel) niet meer voor wordt gekwantificeerd door uit te gaan van een daling van het aantal meldingen in het jaar 2013 tot maximaal 10% van het totaal aantal personen dat tot de doelgroep behoort, zich meldt bij het centrale loket en in een traject geplaatst wordt. Trimbos-instituut 17

Indicator 4 Traject en stabiele mix Doelstelling Voor 2010 is voor alle 10.000 dak- en thuislozen in de G4 een trajectplan opgesteld en zijn zij afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden voor zover mogelijk voorzien van inkomen, passende huisvesting, effectieve ondersteuning, zorg, zinvolle dagbesteding en (voor zover mogelijk) werk. Deelindicatoren & uitwerking 4A Aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan. 4B Aantal daklozen, voorzien van een stabiele mix van stabiele huisvesting, (geregeld) inkomen en (stabiel) contact met hulpverlening, waarbij de onderdelen als volgt worden gedefinieerd: - Stabiele huisvesting: Cliënt beschikt de afgelopen drie maanden aaneengesloten over woonruimte. - (Geregeld) inkomen: Cliënt heeft de afgelopen drie maanden aaneengesloten een vast legaal maandelijks inkomen. - (Stabiel) contact met hulpverlening: Cliënt heeft de afgelopen drie maanden minstens eenmaal per maand contact gehad met belangrijkste hulpverlener uit keten en komt zijn trajectafspraken na. Per cliënt wordt er op alle relevante leefgebieden toegewerkt naar het van toepassing zijnde niveau. De drie leefgebieden worden gehanteerd als indicator. Als dit niveau is bereikt, en drie maanden wordt volgehouden, dan is er sprake van een stabiele mix. Wanneer een cliënt na negen maanden nog steeds of opnieuw in de stabiele mix zit (dus in totaal twaalf maanden), wordt er gesproken van een geslaagd en afgerond traject. Cliënten worden dan nog als slapende cliënt in het systeem gehouden. Indicator 5 Overlast* Doelstelling Indicator Uitwerking Bij een groot deel van de doelgroep is overlastgevend gedrag verminderd. Aantal processen-verbaal (inclusief bekeuringen) en meldingen van daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan in het kader van het Plan van Aanpak. De overlast wordt voor 1 januari 2013 gereduceerd tot maximaal 75% van een nader te bepalen nulmeting. Of er sprake is van overlast wordt gemeten op basis van individuele gevallen. Personen die in een jaar vijf of meer processen-verbaal en/of meldingen op hun naam hebben, tellen mee als overlastgevend. * Voor de huidige monitor heeft elke gemeente apart cijfers aangeleverd met betrekking tot overlast. Onderlinge vergelijkingen zijn daardoor moeilijk te maken. Er wordt gestreefd voor de monitor 2009 een voor alle gemeenten werkbare operationalisatie van indicator 5 te hebben ontwikkeld. Hierbij wordt tevens per gemeente gespecificeerd in welk jaar met terugwerkende kracht de nulmeting plaats zal vinden. 18 Trimbos-instituut

1.4 Leeswijzer De rapportage geeft een beschrijving van de uitvoering van het Plan van Aanpak in de vier grote steden, waarbij ook wordt gekeken naar de processen die achter de totstandkoming van de kwantitatieve gegevens liggen. Allereerst zullen in Hoofdstuk 2 de resultaten zoals weergegeven in de tabel in Bijlage 1 nader besproken en toegelicht worden. Het eerste dat besproken wordt zijn het aantal trajecten en positief afgeronde trajecten (indicatoren 4A en 4B). Vervolgens worden dakloosheid na huisuitzetting, uitval uit detentie of uitval uit zorg besproken (indicatoren 1B, 2 en 3). Dit wordt gevolgd door een bespreking van het terugdringen van het aantal huisuitzettingen (indicator 1A) en tot slot het terugdringen van de overlast (indicator 5). Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 de stand van zaken van het Plan van Aanpak in 2008 besproken. Hierbij komen achtereenvolgens aan bod: de instrumenten (welke ook schematisch weergegeven worden in de tabel in Bijlage 2 op pagina 65), het Centraal Meldpunt, de trajecten, de lokale zorgnetwerken en de voorzieningen. In Hoofdstuk 4 wordt de samenwerking met andere partijen nader belicht waarin achtereenvolgens ingegaan wordt op het zorgkantoor, zorgaanbieders, regiobinding, woningcorporaties, GGZ en verslavingszorg, de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet & CJIB, penitentiaire inrichtingen en de cliëntenorganisaties. In Hoofdstuk 5, waarin de financiën nader besproken worden (veelal vanuit het perspectief van de G4), komen aan bod de gemeentelijke financiering (inclusief verdeelsleutel) en de AWBZ-financiering. De rapportage beoogt geen uitputtende beschrijving van alle activiteiten in het kader van het Plan van Aanpak weer te geven. Wel wil de rapportage laten zien welke richting het Plan van Aanpak is ingeslagen, met welke tussentijdse resultaten en welke progressie er al dan niet geboekt is. Trimbos-instituut 19

2 Resultaten Monitor Plan van Aanpak 2008 De resultaten zijn cijfermatig weergegeven per indicator in Bijlage 1 op pagina 55. Daar waar nodig worden de cijfers in dit hoofdstuk tekstueel toegelicht. In het Plan van Aanpak (Rijk & vier grote steden, 2006) worden per stad de te realiseren doelstellingen genoemd. Ook wordt aangegeven hoe die doelstellingen geoperationaliseerd en te behalen zijn. Bij het vaststellen van de streefaantallen is rekening gehouden met de inspanningen die al voor aanvang van het Plan van Aanpak in de steden waren verricht. 2.1 Aantal trajecten en aantal positief afgeronde trajecten Terugdringen van dakloosheid wordt onder andere gemeten door te kijken naar het aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan en het aantal individuele trajecten dat met positief resultaat kan worden afgerond. De cijfers hiervoor worden weergegeven in Bijlage 1 bij respectievelijk indicatoren 4A en 4B. Het gaat hierbij dus niet om het aantal potentieel daklozen. In 2007 is in overleg tussen VWS, de G4 en het Trimbos-instituut vastgelegd dat een in het kader van het Plan van Aanpak succesvol individueel traject wordt aangeduid als een stabiele mix. Er is sprake van een stabiele mix als gedurende drie maanden sprake is van stabiele huisvesting, inkomen en contact met hulpverlening. Het aantal bereikte stabiele mixen in 2008 wordt weergegeven in Bijlage 1 onder indicator 4B. In Tabel 1 is de precieze omschrijving van de stabiele mix beschreven. Bij het lezen van de resultaten in Bijlage 1 moet rekening gehouden worden met het feit dat voor indicator 4B de gegevens gemeten zijn tot 1 oktober 2008, dus niet voor heel 2008. Verder zijn Utrecht en Den Haag door automatiseringsproblemen nog niet in staat om alle gegevens te leveren volgens de gemaakte afspraken in het kader van het Plan van Aanpak. Idealiter zouden de gegevens van individuele cliënten aangeleverd worden via het geautomatiseerde systeem waarin de voornoemde AD-formulieren zijn ingevoerd. Deze systemen zijn echter (nog) niet gereed. De steden zijn wel op de hoogte van de feitelijke situatie en de gegevens die zij hebben geleverd zijn op die situatie gebaseerd. De betreffende steden hebben dan ook next best-gegevens geleverd en deze cijfers toegelicht. De cijfers van Utrecht en Den Haag geven daardoor geen exacte of volledige weergave van de gegevens uit 2008, maar geven eerder een conservatieve weergave van de daadwerkelijke aantallen weer. Deze kanttekening in acht nemende, hebben op basis van de aangeleverde gegevens voor de huidige monitor (zie indicator 4A, Bijlage 1) de G4 tot 1 oktober 2008 minimaal 6437 cliënten in een individueel traject opgenomen (Rotterdam 2409; Amsterdam 2772; Trimbos-instituut 21

Utrecht 429; Den Haag 827). Nogmaals, voor Den Haag en Utrecht is uitgegaan van een conservatieve weergave van het aantal cliënten met een intake en opgesteld individueel trajectplan, omdat door automatiseringsproblemen het aan leveren van exacte gegevens over de totale groep die tot en met 1 oktober 2008 in beeld was niet haalbaar bleek te zijn. Dit geldt ook voor de gegevens met betrekking tot het aantal cliënten dat een stabiele mix bereikt heeft. Meer specifiek houdt dit in dat in de vier grote steden minimaal 3310 cliënten (Rotterdam 971; Amsterdam 1644; Utrecht 292, van wie 109 na negen maanden nog steeds/weer in de stabiele mix zitten; en Den Haag 403) sinds het begin van het Plan van Aanpak in 2006 tot 1 oktober 2008 de stabiele mix bereikt hebben. Dit houdt in dat zij gedurende minimaal drie maanden beschikten over onderdak, zorg en inkomen. Met betrekking tot de gegevens zoals weergegeven bij indicatoren 4A en 4B in Bijlage 1 kan per gemeente het volgende gezegd worden: Rotterdam De door Rotterdam weergegeven aantallen zijn gebaseerd op tellingen van AD-formulieren in combinatie met opgestelde individueel trajectplannen. In deze aantallen zijn, zoals ook vermeld in de monitor 2007, 529 cliënten opgenomen die een traject hebben in het kader van de Persoonsgebonden Aanpak en behoren tot de doelgroep van het Plan van Aanpak. Dit omdat Rotterdam reeds ervaring had met trajecten in het kader van de Persoonsgebonden Aanpak (PGA), die vooral gericht waren op overlastveroorzakers in de stad. In dat kader had de stad reeds ruim duizend cliënten in beeld voor de start van het Plan van Aanpak. Rotterdam heeft geanalyseerd welk gedeelte van het aantal personen vanuit het PGA paste in het kader van het Plan van Aanpak. Deze 529 cliënten worden, zoals afgesproken, meegeteld bij het aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan (indicator 4A). Verder hebben in de verslagperiode 2008 circa negenhonderd personen een trajectplan gekregen via de Rotterdamse centrale intake voor de maatschappelijke opvang (Centraal Onthaal). Dit maakt dat cumulatief vanaf de start in 2006 tot 1 oktober 2008 2409 personen zijn voorzien van een traject. Van deze 2409 cliënten zijn, cumulatief vanaf de start van het Plan van Aanpak in 2006 tot 1 oktober 2008, 971 cliënten bij wie sprake is van een stabiele mix (indicator 4B, Bijlage 1). Amsterdam Amsterdam heeft de gegevens gebaseerd op tellingen van AD-formulieren in combinatie met opgestelde individueel trajectplannen. Ook heeft Amsterdam met het aanleveren van de gegevens van 2008 een inhaalslag gemaakt door alle cliënten mee te tellen die reeds in beeld waren op basis van trajectplanformulieren in plaats van AD-formulieren en voor wie gebleken is dat ze vallen onder de doelgroep van het Plan van Aanpak. Dit is gedaan op basis van het steekproefsgewijs vaststellen dat de gegevens, zoals deze geregistreerd worden op basis van de AD-formulieren, grotendeels terug te vinden zijn in de verschillende trajectformulieren en cliëntendossiers. 22 Trimbos-instituut

Er waren in 2007 in totaal 3100 personen in beeld bij de veldregie, het coördinatiepunt voor de monitoring van de OGGZ. Van deze 3100 personen bleken er 2772 daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan (indicator 4A) te zijn. Dit is een cumulatief aantal gemeten vanaf het begin van het Plan van Aanpak in 2006 tot 1 oktober 2008. Ook in de registratie van het aantal cliënten met stabiele mix is een inhaalslag behaald ten opzichte van 2007. Zoals in Bijlage 1 te zien is bij indicator 4B hebben van de 2772 daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan 1644 cliënten de stabiele mix bereikt tussen 2006 en 1 oktober 2008. Utrecht Door automatiseringsproblemen bij het implementeren van het nieuwe cliëntvolgsysteem was Utrecht genoodzaakt de gegevens op een andere wijze te verzamelen. Op grond van beschikbare gegevens uit het oude cliëntvolgsysteem kon van 803 (vermoedelijk) dak- en thuislozen voor wie sinds 2006 een AD-formulier is ingevuld, nagegaan worden of zij tot de doelgroep van het Plan van Aanpak behoren. Met behulp van een enquête is vervolgens nagegaan of deze 803 personen gedefinieerd konden worden als dakloos volgens het Plan van Aanpak. Indien geen informatie ter beschikking gesteld kon worden om de daklozenstatus van een bepaalde persoon vast te stellen is deze persoon niet meegeteld. Dit heeft geleid tot de vaststelling voor Utrecht van ten minste 535 dak- en thuislozen, van wie 429 daklozen voldoen aan de criteria van een intake en een opgesteld individueel trajectplan (indicator 4A, Bijlage 1). De gegevensverzameling heeft dan ook betrekking op slechts een deel van het aantal dak- en thuislozen. Utrecht streeft ernaar om het nieuwe cliëntvolgsysteem in 2009 volledig operationeel te hebben. Vanaf dat moment zal een beter beeld gegeven kunnen worden van het daadwerkelijke aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan. Dit aantal zal waarschijnlijk hoger liggen dan het aantal zoals vermeld in de huidige jaarrapportage. Dit omdat wanneer het cliëntvolgsysteem volledig operationeel is, bijvoorbeeld ook gekeken kan worden naar dak- en thuislozen die voor 2006 ingestroomd zijn en naar dak- en thuislozen die na aanmelding door anderen dan de aanmelder in zorg genomen zijn. Van de 535 dak- en thuislozen bleken 292 cliënten de stabiele mix bereikt te hebben. Op het moment van meten (oktober 2008) bleken van die 292 cliënten die de stabiele mix bereikt hadden tussen 2006 en 1 oktober 2008, 109 cliënten negen maanden na het bereiken van de stabiele mix nog steeds of opnieuw in de stabiele mix te zitten. Met andere woorden, 109 cliënten hadden een duurzame stabiele mix bereikt of het individuele traject succesvol afgerond. Drieëntwintig van de 292 cliënten bleken negen maanden later niet meer in de stabiele mix te zitten. Van de overige 160 cliënten kon nog niets gezegd worden aangezien de duur van negen maanden na het bereiken van de stabiele mix nog niet afgesloten was. Den Haag Den Haag is bezig met het aanpassen van het registratiesysteem ten behoeve van de rapportage op individuele trajectvoortgang. Dit bemoeilijkt met name het eenduidig Trimbos-instituut 23