WERKENDE ARMEN ONDERZOEK NAAR DE OMVANG EN KENMERKEN VAN DE GROEP HAAGSE WERKENDE MINIMA EN HET



Vergelijkbare documenten
Bijlage 4: Werkenden met een laag inkomen

Armoede in 2010 niet verminderd, toename verwacht in 2011 en 2012

PERSBERICHT. Armoedesignalement 2013: Sterke groei armoede in 2012, maar afzwakking verwacht ONDER EMBARGO TOT DINSDAG 3 DECEMBER 2013, 00:01 UUR

Persbericht. Aantal huishoudens met kans op armoede in 2008 toegenomen. Centraal Bureau voor de Statistiek

PERSBERICHT. Armoedesignalement 2014: Armoede in 2013 toegenomen, maar piek lijkt bereikt. Den Haag, 18 december 2014

Kerncijfers armoede in Amsterdam

De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus 250

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Verdere daling langdurige minima. Aandeel langdurige minima gedaald

Armoedemonitor Den Haag 2008

Minimuminkomens in Leiden

Bijlage III Het risico op financiële armoede

Informatie 17 december 2015

Armoedemonitor Leidschendam-Voorburg 2012

Armoedesignalement 2012: Armoede in 2011 sterk toegenomen

Persbericht. Armoede gedaald in 2006 en 2007, maar in 2008 vrijwel stabiel

Minimuminkomens in Leiden

Informatie 10 januari 2015

Bereik minimaregelingen onder Leidse huishoudens

Armoedemonitor : Lage inkomens in Amsterdam

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2005

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE OLST-WIJHE

ARMOEDEMONITOR 2016 GEMEENTE DEN HAAG

Armoedemonitor Voorschoten 2012

Burgerplatform Minima Ridderkerk (BMR)

EVALUATIE MINIMABELEID GEMEENTE OLST-WIJHE

Armoede in de Stad. Armoedemonitor Groningen 2015

Armoedemonitor 2014 gemeente Zoetermeer

Notitie draagkracht naar 120 %

Armoedemonitor Voorschoten 2012

Uitgewerkte voorbeelden koopkracht Prinsjesdag 2012

ARMOEDEMONITOR GEMEENTE RIDDERKERK 2015

Armoedemonitor gemeente Menterwolde 2014

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE HATTEM

Inkomenstatistiek 2008 Westfriesland

Armoedemonitor Zoetermeer 2010

Armoedemonitor Wassenaar 2012

Oudere minima in Amsterdam en het gebruik van de AIO

Rapportage Cliënten inkomensregelingen Almere 2016

Inkomen uit werk en toch risico op armoede

Afhankelijk van een uitkering in Nederland

Minimamonitor Haarlem 2012

LAAGGELETTERDHEID IN DEN HAAG

Armoede en gezondheid

Werkloosheid nauwelijks veranderd

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Koopkrachtberekeningen voor 2016 Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2015

Koopkrachtberekeningen

Koopkrachtberekeningen voor 2016 Uitgewerkte voorbeelden januari 2016

Grote dynamiek in kleinschalig ondernemerschap

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

INVENTARISATIE DOELGROEP ARMOEDEBELEID AMELAND

Koopkrachtberekeningen Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2017

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

BIJLAGE 5 INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE NOORDWIJK 2015

Van baan naar eigen baas

Sociaal-economisch wijkprofiel: De Wierden en gebied 1354

Inkomsten uit werk en toch een. langdurig laag inkomen : kenmerken en verklaringen. Conclusie

2014 Hoofdstuk 7. Dit hoofdstuk gaat over de arbeidsparticipatie van Leidenaren, over uitkeringen en over huishoudinkomens.

11. Stijgende inkomens

ARMOEDE NIET IN BEELD Overzicht op basis van CBS-data

Armoede in 2005 licht gestegen, maar daling verwacht voor

Betaalbaarheid Haaglanden

Koopkrachtberekeningen

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE VLISSINGEN

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2006

Koopkrachtontwikkelingen

Koopkrachtberekeningen voor 2015 Uitgewerkte voorbeelden januari 2015

Rondkomen van een minimuminkomen, kan dat? Corinne van Gaalen 20 september 2019

10. Veel ouderen in de bijstand

Koopkrachtberekeningen voor 2014 Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2013

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Koopkrachtberekeningen Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2016

Armoedemonitor Tilburg 2014

In Amsterdam wonen veel mensen met een minimuminkomen én veel mensen met een relatief hoog inkomen. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de

Aantal werklozen in december toegenomen

leiderdorp lililtilililtilililtililtililtiltilililliliililililililt illilil

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

ARMOEDEMONITOR 2018 GEMEENTE RIDDERKERK

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

Wethouder van Sociale Zaken, Werkgelegenheid en Economie

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE RIDDERKERK 2018

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

Armoedemonitor Ridderkerk 2009

Koopkrachtberekeningen Uitgewerkte voorbeelden januari 2017

Armoedemonitor. Roosendaal 2006

Sociale index: Gebiedsteam Sneek Noord 1 oktober 2014

Hoofdstuk 24 Financiële situatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ontwikkeling van het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen in 1,000,00 in de periode in Zuid-Holland en Nederland

ARMOEDE-INDEX GEMEENTE KRIMPENERWAARD

[Geef tekst op] Onderzoek, Informatie en Statistiek

afdeling Beleidsonderzoek en Geo Informatie inkomen

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014

BIJLAGE 5 INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE NOORDWIJK 2015

ARMOEDEMONITOR GEMEENTE LEEUWARDEN 2017

BIJLAGE 4 ARMOEDEMONITOR 2015 GEMEENTE NOORDWIJK

Sociale index Gebiedsteam Bolsward, Platteland Bolsward en Witmarsum-Arum 1 oktober 2014

Onderzoek Armoedeval 2016 Zeist

Transcriptie:

WERKENDE ARMEN ONDERZOEK NAAR DE OMVANG EN KENMERKEN VAN DE GROEP HAAGSE WERKENDE MINIMA EN HET BEREIK VAN GEMEENTELIJKE INKOMENSONDERSTEUNENDE VOORZIENINGEN ONDER DEZE GROEP GEMEENTE DEN HAAG DIENST SZW MARTINE BOS & OLIVIER VAN DER VET 2013

SAMENVATTING INLEIDING Sinds 2008 neemt de armoede onder huishoudens in Nederland toe. Deze stijging wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat het aantal huishoudens onder werkende minima groeit. Huishoudens zijn werkend arm, als hun inkomsten uit loondienst of vanuit een eigen onderneming onder de armoedegrens blijven. De gemeente Den Haag hanteert als inkomensgrens 110 procent van het sociaal wettelijk minimum. Hoeveel huishoudens in Den Haag werkend arm zijn, is nog onbekend. Evenmin is bekend hoeveel van deze huishoudens bij de gemeente in beeld zijn. De Commissie Samenleving heeft daarom bij de bespreking van het armoedebeleid gevraagd om nader onderzoek naar de werkende armen van Den Haag. In het onderzoek staan de volgende drie vragen centraal: 1. Wat is de omvang van de groep werkende armen in Den Haag? 2. Wat is het bereik van inkomensondersteunende voorzieningen onder deze huishoudens? 3. Wat zijn kenmerken van werkende armen in Den Haag? Voor de beantwoording van deze vragen is gebruikgemaakt van gegevens van het CBS en van de Haagse Armoedemonitor. Er is aansluiting gezocht bij de armoedegrens die de gemeente Den Haag hanteert. De Haagse Armoedemonitor is in principe het instrument waarmee uitspraken worden gedaan over minimahuishoudens, maar in de monitor wordt de bron van het inkomen niet voor alle minimahuishoudens gespecificeerd. Het aantal werkende minima kan hierdoor met de monitor niet direct worden vastgesteld. Daarnaast zijn voor de totstandkoming van de monitor niet alle gewenste bronbestanden beschikbaar. Inkomensgegevens van de Rijksbelastingdienst voor alle werkende minimahuishoudens en gegevens van het UWV over huishoudens met een laag inkomen uit een werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen zonder wettelijk grondslag niet aan de gemeente worden geleverd. Dit betekent dat alleen die werkende armen bij de gemeente bekend zijn die één of meer voorzieningen aanvroegen. Ondanks deze beperking is, volgens de makers van de Armoedemonitor (KWIZ), door de bestandskoppeling minimaal 90 procent van de minima in beeld. De onderzoekers baseren zich hierbij op cijfers van het CBS. De nog onbekende tien procent zal voor een deel bestaan uit huishoudens met werkende armen. Om de totale omvang van de groep werkende armen te kunnen vaststellen, is daarom gebruikgemaakt van aanvullende cijfers van het Regionaal Inkomensonderzoek van het CBS, naast de Armoedemonitor. De meest recente gegevens van het CBS gaan over 2010, de Armoedemonitor rapporteert over 2011. OMVANG VAN DE GROEP WERKENDE ARMEN (INCLUSIEF ZELFSTANDIGEN) Volgens het CBS hadden in Den Haag in 2010, 11.000 huishoudens een inkomen uit werk tot 110 procent van het sociaal minimum. 6.700 waren in deze periode werknemer en 4.300 huishoudens bestonden uit zelfstandig ondernemers. Ten opzichte van het totale aantal minimahuishoudens in Den Haag, is een derde werkend arm. Den Haag wijkt hiermee niet af van de rest van Nederland of van Amsterdam en Utrecht. Alleen Rotterdam had in 2010 min- 2

der werkende armen. Het aantal huishoudens met een laag inkomen uit werk is in de periode 2008-2010 jaarlijks gegroeid. Het aandeel in de totale doelgroep van het armoedebeleid bleef gelijk, omdat huishoudens met een uitkering in deze periode sterker groeiden. Wel heeft zich binnen de werkende armen een verschuiving voorgedaan. Tussen 2008 en 2010 is het aantal zelfstandigen onder de werkende armen toegenomen. In 2010 zijn bijna vier op de tien werkende minima, werkzaam als zelfstandige. HET BEREIK VAN VOORZIENINGEN Hoeveel van de 11.000 huishoudens met werkende armen die het CBS vindt, maken gebruik van gemeentelijke minimavoorzieningen? In de Armoedemonitor zijn er 13.250 huishoudens met een inkomen tot 110 procent waarvan de bron van het inkomen onbekend is. Onder deze huishoudens bevinden zich werkende armen, maar eveneens huishoudens met een uitkering (bijvoorbeeld WW of een Arbeidsongeschiktheidsuitkering) en studiefinanciering. Om na te gaan hoeveel van deze huishoudens werkend arm zijn, is een aselecte en representatieve steekproef getrokken van 300 huishoudens. Aan de hand van dossieronderzoek in verschillende administratieve systemen (Suwinet- Inkijk, Kamer van Koophandel, Socrates en Allegro) is nagegaan wat er over deze huishoudens bekend is. Uit het dossieronderzoek blijkt dat 41 procent van deze huishoudens werkend arm is. Vertaald naar de totale groep huishoudens met een ander inkomen, zijn er in Den Haag 5.353 huishoudens bij de gemeente bekend. Driekwart van de huishoudens heeft werk als voornaamste inkomstenbron en een kwart van de huishoudens is in 2011 actief als zelfstandige. Het CBS gaat uit van 11.000 huishoudens, wat betekent dat ongeveer de helft van de Haagse werkende armen bekend is bij de gemeente omdat ze gebruikmaken van gemeentelijke minimavoorzieningen. Het bereik van de minimavoorzieningen onder deze huishoudens, is lager dan onder huishoudens met een WWB of AOW-uitkering. Het bereik van de verschillende voorzieningen, is in het rapport beschreven. KENMERKEN VAN HAAGSE WERKENDE ARMEN De achtergrondkenmerken van werkende minima zijn afkomstig uit de Armoedemonitor, aangevuld met gegevens uit andere administratieve systemen zoals Suwinet 1. De meerderheid van de werkende armen bestaat uit huishoudens met personen jonger dan 49 jaar (86 procent). Vergeleken met alle Haagse minima, zijn ze relatief jong. De meeste minima vormen een gezin of een eenoudergezin (60 procent). Werkende minima vormen vaker een gezin dan alle Haagse minima. Alleenstaanden komen relatief weinig voor onder de werkende minima, vergeleken met de totale groep minimahuishoudens. Driekwart van de werkende minima heeft geen startkwalificatie. Werkende armen wonen vooral in de stadsdelen Centrum en Escamp. Haagse minimahuishoudens met een werk als belangrijkste bron van inkomsten, zijn vaak werkzaam via een reguliere werkgever en hebben over het algemeen constant inkomsten. Iets meer dan de helft heeft een vast arbeidscontract. Werknemers zijn vooral werkzaam in de handel of horeca of in de gezondheidszorg. Zelfstandigen zijn eveneens actief in de horeca en handel en daarnaast in de 1 Zoals is beschreven, is niet de hele groep werkende minimahuishoudens via de Armoedemonitor in beeld te brengen. Mogelijk representeert de groep die wel in beeld is niet de volledige groep werkende minima in Den Haag. Resultaten over de kenmerken van de Haagse werkende armen, zijn daarmee indicatief. 3

bouw. Meerpersoonshuishoudens onder de werkende minima zijn vaak aangewezen op één inkomen en hebben hierdoor een kleinere kans om uit de armoede te raken dan huishoudens met twee inkomens. Vanuit de literatuur is bekend dat armoede vrijwel uitsluitend voorkomt onder eenverdieners. TOT SLOT Uit het onderzoek blijkt dat vooralsnog niet alle Haagse werkende armen gebruikmaken van gemeentelijke minimavoorzieningen. Dit geldt in het bijzonder voor zelfstandigen. Waarom deze huishoudens niet aankloppen bij de gemeente, is niet bekend. Wel blijkt uit eerder onderzoek naar het nietgebruik van voorzieningen dat deze huishoudens de ondersteuning niet aanvragen omdat zij de voorzieningen niet kennen, denken er geen recht op te hebben of tegen de aanvraag opzien (Stimulanz, 2011). Een andere mogelijkheid is dat bestaande voorzieningen niet goed aansluiten op de behoeften die minima hebben. Werknemers en zelfstandigen kunnen specifieke behoeften hebben waar het armoedebeleid op dit moment niet in voorziet. Nader onderzoek onder deze groep werkende armen zou moeten uitwijzen of dit het geval is, om welke voorzieningen het hierbij gaat en in hoeverre de gemeente in staat is om hierin in te voorzien. 4

INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING... 2 1. INLEIDING... 6 1.1 AANLEIDING EN ONDERZOEKSVRAGEN...6 1.2 DEFINITIES VAN ARMOEDE...6 1.3 WAT IS ER BEKEND OVER WERKENDE ARMEN?...6 1.4 OPZET VAN HET ONDERZOEK...9 1.5 BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK...11 1.6 LEESWIJZER...11 2. OMVANG VAN DE GROEP WERKENDE ARMEN IN DEN HAAG... 12 2.1 AANTAL WERKENDE MINIMA VOLGENS HET CBS...12 2.2 HAAGSE WERKENDE ARMEN IN DE TIJD...13 2.3 SLOTSOM...14 3.HET BEREIK EN GEBRUIK VAN VOORZIENINGEN... 15 3.1 WERKEND ARM EN BIJ DE GEMEENTE BEKEND...15 3.2 BEREIK GEMEENTELIJKE MINIMAVOORZIENINGEN...15 3.3 BEREIK VAN ANDERE VOORZIENINGEN...16 3.4 SLOTSOM...17 4.KENMERKEN VAN WERKENDENDE MINIMA IN DEN HAAG... 18 4.1 ACHTERGRONDKENMERKEN VAN HAAGSE WERKENDE ARMEN...18 4.2 DUUR VAN ARMOEDESITUATIE...19 4.3 BAANOMVANG, TYPE ARBEIDSCONTRACT EN EENVERDIENERS...20 4.4 SECTOREN WAAR HAAGSE WERKENDE ARMEN WERKEN...21 4.5 SLOTSOM...22 BIJLAGE 1... 24 BIJLAGE 2... 27 BIJLAGE 3... 28 BIJLAGE 4... 29 5

1. INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft de aanleiding van het onderzoek ( 1.1), geeft weer welke definities van armoede bestaan ( 1.2) en gaat in op wat er bekend is over werkende armen ( 1.3). Daarna wordt de opzet van het onderzoek beschreven ( 1.4), inclusief de beperkingen ervan ( 1.5). Een leeswijzer sluit dit hoofdstuk af ( 1.6). 1.1 AANLEIDING EN ONDERZOEKSVRAGEN Het aantal huishoudens met een laag inkomen neemt in Nederland sinds 2008 toe. Verwacht wordt dat deze stijging de komende jaren door zal zetten. Een belangrijke reden voor deze groei is de toename van het aantal werkenden onder de minimahuishoudens (Vrooman en Wilde Boer Schut, 2013). Hoewel werk wordt gezien als de snelste weg uit de armoede, heeft een groeiend aantal huishoudens ondanks dit werk moeite om uit de armoede te raken. Over de omvang en kenmerken van de Haagse werkende armen is nog weinig bekend. De Commissie Samenleving heeft daarom bij de bespreking van het armoedebeleid gevraagd om nader onderzoek naar de werkende armen van Den Haag. In het onderzoek staan de volgende drie vragen centraal: 1. Wat is de omvang van de groep werkende armen in Den Haag? 2. Wat is het bereik van inkomensondersteunende voorzieningen onder deze huishoudens? 3. Wat zijn kenmerken van deze werkende armen? 1.2 DEFINITIES VAN ARMOEDE Armoede is een onderwerp waar de afgelopen decennia veel onderzoek naar is gedaan. Centraal in deze onderzoeken staat de vraag hoe armoede moet worden afgebakend (Vrooman en Wilde Boer Schut, 2013). Zowel het CBS als het SCP rapporteren over armoede en hanteren verschillende definities met verschillende inkomensgrenzen. Het CBS beschrijft armoede aan de hand van de lage inkomensgrens en het wettelijk sociaal minimum, en rapporteert op persoons- en huishoudniveau. Het SCP gaat uit van een budgetbenadering en rapporteert over huishoudens. De inkomensgrenzen behorend bij de verschillende definities zijn beschreven in bijlage 1, evenals de omvang van armoede in Nederland volgens deze benaderingen. De gemeente Den haag hanteert (sinds 2012) een inkomensgrens tot 110 procent van het wettelijk sociaal minimum als maatstaf voor armoede. 1.3 WAT IS ER BEKEND OVER WERKENDE ARMEN? LANDELIJK BEELD Het CBS en het SCP brengen in hun meest recente Armoedesignalement de omvang van de groep werkende armen in beeld. Grofweg kan worden gesteld dat in 2011 vier op de tien minimahuishoudens, of vijf op de tien arme personen, inkomen uit werk verkrijgt. Zowel het CBS als het SCP geven aan dat het aantal werkende armen in Nederland sinds 2005 is toegenomen. De sterkste groei vond plaats tussen 2008 en 2009. Het aandeel werkende minima in de totale groep minima(huishoudens), is de afgelopen jaren min of meer con- 6

stant gebleven omdat het aantal minima(huishoudens) met een uitkering of pensioen in deze periode nog sterker groeide. Binnen de groep werkende minima(huishoudens) vond tussen 2008 en 2011 wel een verschuiving plaats. Zowel het CBS als het SCP concluderen dat het aandeel zelfstandigen is gegroeid. In 2011 heeft ongeveer de helft van de werkende armen een eigen onderneming. De kans op armoede hangt samen met diverse (persoons)kenmerken, buiten inkomstenbron. Een aantal ervan is weergegeven in tabel 1.1. Tabel 1.1: Kenmerken werkende armen (loondienst en onderneming) Inkomsten uit loondienst Inkomsten uit eigen onderneming Relatief vaker vrouw, lager opgeleid en vaker van niet-nederlandse herkomst dan niet arme werknemers (Janssen en Bos, 2011 2 ) Relatief vaker alleenstaand of alleenstaande ouder dan niet arme werknemers (Janssen en Bos, 2011). Opvallend kenmerk is dat alleenstaande ouders (logischerwijs) vaker alleenverdiener zijn. Werkende armoede komt bijna alleen voor onder eenverdieners (Snel et al. in Snel et al., 2012). Vaak man en relatief vaker lager of middelbaar opgeleid vergeleken met niet arme zelfstandigen. De meerderheid is Nederlands, maar we zien relatief veel niet-westerse arme zelfstandigen (Janssen en Bos, 2011). (Kleine) ondernemers die de Nederlandse taal niet machtig zijn hebben een groter risico op een laag inkomen (Stimulanz, 2010) Relatief vaker alleenstaand en hiermee alleenverdiener dan niet arme zelfstandigen. Desondanks is één op de vier (alleenstaande) ouder, maar dat is niet vaker dan bij niet arme-zelfstandigen (Janssen en Bos, 2011). Werken relatief vaker in deeltijd dan niet arme werknemers, hoewel een derde voltijd werkt. De wens tot uitbreiding van uren is beperkt aanwezig, bijvoorbeeld vanwege zorgtaken of arbeidsbeperkingen (Josten, 2007 3 ). Extra werk loont daarnaast niet voor gezinnen met kinderen omdat extra inkomen vaak resulteert in vermindering van huursubsidie of meer kosten voor kinderopvang (Van der Geest et al. 2004, Allers en De Kam, 2010 4 ). Voltijd-werkenden hebben vaker een lager uurloon en zijn vaker eenverdiener zijn dan niet arme voltijd werkenden. Zij hebben ook meer kostenposten omdat ze vaker één of meer minderjarige kinderen hebben. Hebben relatief vaker flexibele arbeidsrelatief dan niet arme werknemers, hoewel de meerderheid van de werkende armen een vaste arbeidsrelatie heeft (Janssen en Bos, 2008). Werken vaak voltijds, ongeveer net zo vaak als niet arme-zelfstandigen (Josten, 2007; Janssen en Bos, 2011). Oorzaken van armoede liggen vooral in een laag en soms negatief inkomen uit loon. Zelfstandigen missen de bescherming van het minimumloon en CAO-afspraken over lonen die werknemers wel hebben. Daardoor zit er geen ondergrens aan het inkomen van zelfstandigen. Verder voelen ze een daling van de winst veel directer in hun eigen portemonnee (Josten, 2007). Niet van toepassing. In de praktijk zou een combinatie van ongunstige factoren ervoor zorgen dat personen (of huishoudens) in een situatie van werkende armoede terechtkomen (Snel et al., 2012). Het gaat bijvoorbeeld om de alleenstaande ouder die 2 Janssen en Bos (2011) gaan uit van de lage-inkomensgrens, resultaten gaan over 2008 en zijn gerapporteerd op persoonsniveau. 3 Josten (2007) gaat uit van de budgetbenadering (niet-veel-maar-toereikendgrens). Resultaten zijn gerapporteerd op persoonsniveau en gaan over de periode 2002 tot 2004. 4 Wanneer het bruto inkomen van mensen met een laag inkomen stijgt, vermindert hun aanspraak op regelingen als de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget; de armoedeval (RWI, 2011). Allers en De Kam rekenden uit dat het voor een paar met kinderen tussen de 105 en 115 procent van het minimumloon niet loont om meer uren te gaan werken. 7

vanwege een combinatie van werk en zorg onvoldoende uren kan werken om boven de armoedegrens uit te komen, de voltijd werkende zelfstandige met een laag uurloon zonder vangnet, of de eenverdiener met een laag inkomen, die van dit inkomen een gezin onderhoudt. Zowel de landelijke als de lokale overheid hebben voorzieningen die het inkomen van minimahuishoudens ondersteunen. Uit landelijk onderzoek blijkt dat werkende armen minder vaak gebruikmaken van inkomensondersteunende voorzieningen dan uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden. Dit geldt zowel voor zelfstandigen als voor werknemers. Als werkende armen al een voorziening aanvragen, is dit vaker een landelijke dan een gemeentelijke voorziening. Er zijn verschillende redenen voor het niet-gebruik. Een deel van de werkende armen blijkt niet op de hoogte van het bestaan van deze voorzieningen of denkt er geen recht op te hebben. Anderen weten niet wat de financiële gevolgen zijn als zij een aanvraag doen. Deze minima zijn bang het verstrekte bedrag terug moeten betalen, als achteraf blijkt dat zij er toch geen recht op hebben. Daarnaast is er een groep die de regie over het eigen leven kwijt is en daardoor niet in staat is om een aanvraag te doen (Tempelman et al., 2011). Zelfstandigen vragen ten slotte voorzieningen niet aan omdat zij de procedure te ingewikkeld of te omslachtig vinden (Stimulanz, 2010). ARMOEDE IN DEN HAAG Voor uitspraken over armoede in Den Haag, wordt de Armoedemonitor gebruikt. Deze monitor komt om de twee jaar uit en beschrijft de omvang en samenstelling van de minimahuishoudens in Den Haag. De gemeente Den haag hanteert zoals gezegd een inkomengrens tot 110 procent van het wettelijk sociaal minimum als maatstaf voor armoede. Volgens de meest recente monitor telde Den Haag in 2011, 43.782 minimahuishoudens. Dat is zeventien procent van alle Haagse huishoudens. 5 De Armoedemonitor stelt een beperkt aantal inkomstenbronnen vast van minimahuishoudens, namelijk WWB en AOW (zie tabel 1.2). De omvang en kenmerken van de groep werkende minimahuishoudens binnen de categorie andere inkomen, is vooralsnog onbekend. Tabel 1.2: inkomensbronnen van minimahuishoudens in Den Haag in 2011 (Armoedemonitor) Tot 110 % WWB 18.059 41 AOW 12.473 29 Ander inkomen 13.250 30 Totaal 43.782 100 Bron: Hak en Hauwen, 2012 (Armoedemonitor 2012) De minimavoorzieningen die de gemeente biedt, zijn in tabel 1.3 weergegeven. Nog onbekend is of en hoeveel werkend arme huishoudens worden bereikt met de voorzieningen uit het minimabeleid. 5 De Armoedemonitor telt in 2011 255.912 huishoudens in Den Haag (Hak en Hauwen, 2012) 8

Tabel 1.3: voorzieningen in Den Haag voor minimahuishoudens: uitgaande van 2012 Voorziening Huishoudens met een inkomen tot maximaal: Bijzondere bijstand 105 procent Kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen 105 procent Azivo collectieve ziektekostenverzekering 110 procent Iza cura collectieve ziektekostenverzekering 110 procent Schoolkostenfonds 110 procent met kinderen onder de 18 jaar Langdurigheidstoeslag 110 procent met drie jaar of langer een laag inkomen Ooievaarspas 130 procent Bron: Hak en Hauwen, 2012 (Armoedemonitor 2012) 1.4 OPZET VAN HET ONDERZOEK Onderzoek moet in beeld brengen wat de omvang is van de groep Haagse werkende armen, hoe zij te typeren zijn en wat het bereik van inkomensondersteunende voorzieningen is onder deze groep. Er wordt in het onderzoek gerapporteerd over huishoudens met inkomen uit werk, tot 110 procent van het wettelijk sociaal minimum. Voor de beantwoording van de onderzoekvragen is gebruikgemaakt van gegevens van het CBS en van de Haagse Armoedemonitor. OMVANG VAN DE GROEP WERKENDE ARMEN De Haagse Armoedemonitor is in principe het instrument waarmee uitspraken worden gedaan over minimahuishoudens, maar in de monitor wordt de bron van het inkomen niet voor alle minimahuishoudens gespecificeerd. Het aantal werkende minima kan hierdoor met de monitor niet direct worden vastgesteld. Daarnaast zijn voor de totstandkoming van de monitor niet alle gewenste bronbestanden beschikbaar. Voor het verkrijgen van inkomensgegevens van de Rijksbelastingdienst voor alle werkende minimahuishoudens (en gegevens van het UWV over huishoudens met een laag inkomen uit een werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkering), bestaat geen wettelijke grondslag. De Armoedemonitor baseert zich op andere bronnen. Zo worden onder andere registraties van de dienst SZW (WWB, Wmo, voorzieningengebruik), de Sociale Verzekeringsbank (AIO), de gemeentelijke belastingdienst (kwijtschelding gemeentelijke heffingen) en de landelijke belastingdienst (AOW) gebruikt. Haagse huishoudens die in deze registraties voorkomen én die een inkomen hebben tot 110 procent van het sociaal minimum, worden tot de Haagse minima gerekend. Huishoudens met inkomen uit WWB of (aanvullende) AOW, zijn via deze registraties volledig of grotendeels in beeld te brengen. KWIZ, het onderzoeksbureau dat verantwoordelijk is voor de totstandkoming van de monitor, geeft aan dat via deze bronnen, minimaal 90 procent van de doelgroep in beeld te brengen is. De onderzoekers baseren zich hierbij op cijfers van het CBS. De nog onbekende (maximale) tien procent zal naar verwachting voor een deel bestaan uit huishoudens met werkende armen. Werkende minima komen alleen voor in de registraties van het voorzieningengebruik. Dit betekent dat alleen die werkende armen bij de gemeente bekend zijn, die één of meer voorzieningen aanvroegen. Om uitspraken te doen over de totale omvang van de groep werkende armen, wordt daarom van het Regionaal Inkomensonderzoek (RIO) van het CBS uitgegaan. Het RIO stelt net als de Armoedemonitor vast hoeveel huishoudens er zijn die rondkomen van een inkomen tot 110 procent van het sociaal minimum. Het RIO gaat uit van integrale waarneming van inkomensgegevens en geeft hiermee een volledig beeld 9

van de voornaamste inkomstenbronnen van een huishouden, over een jaar genomen. Door middel van het RIO, kunnen met andere woorden alle werkende armen in beeld worden gebracht. BEREIK VAN VOORZIENINGEN Door middel van dossieronderzoek is vastgesteld hoeveel van de minimahuishoudens uit de Armoedemonitor met een onbekende inkomstenbron, werkten én minimaal één voorziening uit het minimabeleid aanvroegen. Zo kunnen uitspraken worden gedaan over hoeveel werkende armen in beeld zijn bij de gemeente, via de Armoedemonitor. De omvang van deze groep werkende armen, is afgezet tegen het totale aantal werkende armen dat het CBS vindt. Hierdoor is het mogelijk om in te schatten hoeveel werkende armen wel en niet bereikt worden met inkomensondersteunende voorzieningen. Uit de groep van in totaal 13.250 huishoudens met een onbekende inkomstenbron, is een aselecte en representatieve steekproef getrokken van 300 huishoudens (zie bijlage 2) 6. In Suwinet 7 is nagegaan wat in 2011 de belangrijkste inkomstenbron was van het huishouden, zoals loondienst, een uitkering of studiefinanciering. De inkomensindeling van de armoedemonitor is hierbij leidend. Dat wil zeggen dat van werkende huishoudens niet opnieuw het inkomen is berekend. Iemand kan verschillende activiteiten in een jaar ontplooien en dat geldt ook voor een eventuele partner. In bijlage 2 is beschreven hoe met combinaties van activiteiten is omgegaan. In dit onderzoek zien we een huishouden als werkend arm, als het huishoudinkomen onder de armoedegrens van maximaal 110 procent van het sociaal minimum ligt en werk, gedurende een jaar, de belangrijkste bron van inkomsten vormt. Bij werk kan het gaan om inkomsten uit loondienst of inkomsten uit een eigen onderneming. In Suwinet wordt niet vastgelegd of mensen werkzaam zijn als zelfstandige. Er kan op de site van de Kamer van Koophandel wel op naam gezocht worden of iemand bekend is als zelfstandige. Als naam én adres een match opleveren, is verondersteld dat een huishouden inkomsten uit een onderneming genereert. Naast Suwinet is via Socrates achterhaald worden of iemand in 2011 of eerder Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ) heeft ontvangen. Beide bronnen leveren een indicatie voor zelfstandig ondernemerschap, maar geen exact antwoord 8. KENMERKEN VAN DE GROEP WERKENDE ARMEN Het RIO van het CBS biedt geen achtergrondgegevens van de groep Haagse werkende armen. De achtergrondkenmerken van werkende minima zijn daarom afkomstig uit de Armoedemonitor en uit Suwinet. De Armoedemonitor beschrijft de persoons- en huishoudkenmerken en Suwinet levert informatie over de gevolgde opleiding, de activiteit(en) die een persoon in 2011 ontplooide(n) en om wat voor soort activiteit het hierbij ging (werk, uitkering of opleiding). 7 Suwinet is een webapplicatie voor overheidsorganisaties. Deze applicatie biedt de mogelijkheid om gegevens te raadplegen van burgers die bij diverse overheidsorganisaties of basisregistraties zijn opgeslagen. 8 Zelfstandige ondernemers die het bedrijf op een ander adres dan hun huisadres hebben ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, komen bijvoorbeeld niet in Suwinet in beeld. Een koppeling met administratieve gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK) geeft wel een exact antwoord. Voor een koppeling van gegevens was volgens de KvK geen wettelijke grondslag aanwezig. 10

1.5 BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK Het onderzoek kent een aantal beperkingen. Zo zijn de gegevens uit het RIO van het CBS zijn niet één op één vergelijkbaar met de gegevens uit de Armoedemonitor. Het jaar waarover wordt gerapporteerd verschilt: de Armoedemonitor rapporteert over 2011, het RIO van het CBS over 2010. Ook de definiëring van huishoudens verschilt. Dit is toegelicht in bijlage 3. In het kort, komt het erop neer dat het CBS een striktere definitie hanteert en minder huishoudens meetelt dan de Armoedemonitor. Er kan hiermee een indicatie worden gegeven van het aantal werkende armen dat niet bekend is bij de gemeente, maar een exact aantal kan niet worden genoemd. Het CBS kijkt daarnaast over een heel jaar naar de belangrijkste inkomstenbron van het huishouden. De Armoedemonitor kijkt op één moment wat voor inkomstenbron een huishouden heeft. Ook bij het toekennen van voorzieningen, wordt één peilmoment gehanteerd (namelijk één maand, via een loonstrookje van de aanvrager plus eventuele partner). Zelfstandigen moeten wel hun jaarinkomen opgeven. Het is mogelijk dat we ook onder de andere groepen (WWB en minder waarschijnlijk AOW) werkende armen terugvinden, als de inkomstenbron niet op één, maar meerdere peilmomenten zou worden vastgesteld. Het is echter aannemelijk dat de groep werkende minima die nu mogelijk gemist worden, klein is. In april 2013 werkt van alle klanten circa zeven procent parttime naast de uitkering. De achtergrondkenmerken van werkende minima zijn afkomstig uit de Armoedemonitor (aangevuld met gegevens uit Suwinet en Socrates). Zoals is beschreven, is niet de hele groep werkende minimahuishoudens via de Armoedemonitor in beeld te brengen. Mogelijk representeert de groep die wel in beeld is, niet de volledige groep werkende minima in Den Haag. De beschrijving van de kenmerken van de Haagse werkende armen is hiermee indicatief. Vooralsnog zijn er echter geen andere bronnen om meer te weten te komen over de achtergrondkenmerken van de Haagse werkende armen. 1.6 LEESWIJZER Het volgende hoofdstuk besteedt aandacht aan de omvang van de groep huishoudens die werkend arm zijn. In hoofdstuk drie wordt beschreven hoeveel werkende armen er bij de gemeente bekend zijn wat het gebruik is van ondersteunende voorzieningen van de gemeente. De kenmerken van de groep werkende armen komen in hoofdstuk vier aan bod. 11

2. OMVANG VAN DE GROEP WERKENDE ARMEN IN DEN HAAG Hoeveel werkende armen zijn er in Den Haag? En, is dit aantal in de tijd toeof juist afgenomen? Eerder is beschreven dat de toename van het aantal minimahuishoudens voor een deel voor rekening komt van werkende minima. Geldt dat ook voor de Haagse minima? Aan de hand van cijfers van het CBS worden deze vragen beantwoord. Dit hoofdstuk gaat eerst in op het aantal werkende minima in Den Haag en vergelijkt dit aantal met de landelijke situatie en de G3 ( 2.1). Daarna wordt ingegaan op het aantal Haagse werkende armen door de jaren heen ( 2.2). 2.1 AANTAL WERKENDE MINIMA IN DEN HAAG, NEDERLAND EN DE G3 Nederland telde volgens het CBS in 2010, 757.600 minimahuishoudens met een inkomen tot 110 procent van het sociaal minimum. Bijna een derde is werkend arm. In Den Haag waren er volgens het CBS in 2010 37.100 minimahuishoudens. Dat is bijna zestien procent van alle Haagse huishoudens. Van deze huishoudens zijn er 11.000 huishoudens werkend arm. 6.700 huishoudens hadden een inkomen uit werk en 4.300 huishoudens hadden een inkomen uit een eigen onderneming. Dit betekent dat ongeveer een derde van alle Haagse huishoudens met een laag inkomen werkend arm is. In de andere grote steden is eveneens ongeveer een derde werkend arm, alleen in Rotterdam is het aandeel werkende armen lager (zie tabel 2.1) 9. Tabel 2.1: Werkende armen (werknemers en ondernemers samen) in de grote steden in 2010 Totaal minima Werkende minima Percentage Nederland 757.600 219.000 29% Amsterdam 69.900 22.100 32% Den Haag 37.100 11.000 30% Rotterdam 54.900 11.800 22% Utrecht 15.700 5.100 33% Bron: CBS Statline, bewerking Gemeente Den Haag Zelfstandigen meer kans op armoede dan werknemers Komt armoede in verhouding nu meer voor onder werknemers of onder zelfstandigen? Uit tabel 2.2 blijkt dat van alle huishoudens die in 2010 in Den Haag inkomsten hadden uit werk als werknemer, vijf procent een inkomen had onder de armoedegrens. Bij zelfstandigen ligt dit aandeel veel hoger. Zestien procent van alle zelfstandigen in Den Haag had een inkomen tot 110 procent van het wettelijk sociaal minimum. Werkende minimahuishoudens in Den Haag, Amsterdam en Rotterdam hebben een grotere kans op armoede dan in de rest van het land. De kans op armoede onder huishoudens met een inkomen uit werk in loondienst is landelijk stabiel en ligt al een aantal jaar rond de drie procent. Voor zelfstandigen is die kans in 2010 elf procent. 9 Eerder werd aangegeven dat één op de vier huishoudens en één op elke vijf personen volgens het CBS en SCP werkend arm waren. Het gaat hier om een andere inkomenscategorie en om de situatie in 2011. Voor Den Haag zijn de gegevens over 2011 eind 2013 beschikbaar. 12

Tabel 2.2: Aantal en aandeel werkende armen binnen de categorie werknemers en zelfstandigen Totaal werkenden Werkende minima Percentage Inkomen uit arbeid 127.100 6.700 5% Inkomen uit eigen onderneming 26.300 4.300 16% Totaal 153.400 11.000 22% Bron: CBS Statline, bewerking Gemeente Den Haag 2.2 HAAGSE WERKENDE ARMEN IN DE TIJD Het aandeel van Haagse minimahuishoudens temidden van alle huishoudens, is door de jaren heen stabiel en ligt volgens het CBS rond de vijftien procent. Hoewel het aantal huishoudens met een laag inkomen uit werk tussen 2008 en 2010 continu groeide, is het aandeel werkende minima in de totale doelgroep van het armoedebeleid in deze periode nauwelijks veranderd. Dit komt doordat het aantal minimahuishoudens met een uitkering in deze periode nog iets sterker steeg. Van alle minima in Den Haag was in 2008 29 procent werkend arm. In 2010 is dat aandeel met één procentpunt gestegen (zie figuur 2.1). Binnen de groep werkende minima vond in deze periode wel een verschuiving plaats. Het aandeel werknemers onder de werkende minima nam in deze periode af, terwijl het aandeel zelfstandigen steeg. In 2008 bestond 32 procent uit zelfstandigen met een laag inkomen en in 2010 ging het om 39 procent. De sterkste stijging van werkende minimahuishoudens vond tussen 2008 en 2009 plaats. Figuur 2.1: Ontwikkelingen in samenstelling minimahuishoudens in Den Haag (2005-2010) 45% 40% Uitkering WWB 35% 30% Werkende armen 25% Uitkering AOW 20% 15% 10% Uitkering UWV 5% 0% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bron: CBS Statline, bewerking Gemeente Den Haag 13

2.3 SLOTSOM Uitgaande van het CBS, blijkt in 2010 ongeveer een derde van de minimahuishoudens werkend arm. Het aandeel van werkende armen binnen de groep minimahuishoudens lag in 2010 ongeveer vijf procentpunt hoger dan in 2005. Toch is hun aandeel in 2010 kleiner dan in 2009. In aantallen, neemt de hoeveelheid werkende armen elk jaar toe, maar dat geldt ook voor alle werkenden in Den Haag. 14

3. HET BEREIK VAN INKOMENSONDERSTEUNENDE VOORZIENINGEN Dit hoofdstuk geeft weer hoeveel werkende minima bij de gemeente bekend zijn ( 3.1) en vergelijkt dit aantal met het aantal huishoudens waarover het CBS rapporteert ( 3.2). Daarna wordt beschreven hoe groot het bereik is van inkomensondersteunende voorzieningen van de gemeente, als uit wordt gegaan van deze totale groep werkende armen ( 3.3). Naast de voorzieningen uit het armoedebeleid, wordt ook beschreven of werkende minima bekend zijn bij schuldhulpverlening en bij bureau zelfstandigen. 3.1 WERKEND ARM EN BIJ DE GEMEENTE BEKEND Hoeveel werkende armen zijn bij de gemeente bekend? Omdat de Armoedemonitor de bron van het inkomen niet voor alle huishoudens specificeert, is via een steekproef van 300 huishoudens met een ander inkomen achterhaald waar zij in 2011 van leefden. Ruim 40 procent van deze 300 minimahuishoudens had vooral inkomsten uit werk en wordt daarom tot de werkende armen gerekend. Als dit percentage wordt vertaald naar de totale groep huishoudens met een ander inkomen tot 110 procent (in totaal 13.250 huishoudens) dan zijn 5.353 werkende minimahuishoudens bij de gemeente bekend 10. De groep werkende armen die bekend is bij de gemeente, bestaat voor ongeveer driekwart uit huishoudens met inkomsten uit werk en voor een kwart uit huishoudens met inkomsten uit een eigen onderneming. Een vergelijking met de cijfers van het CBS maakt duidelijk dat niet alle werkende armen de weg naar gemeentelijke minimavoorzieningen hebben gevonden. Dit betekent dat een deel van de werkende minimahuishoudens niet wordt bereikt. 3.2 BEREIK GEMEENTELIJKE MINIMAVOORZIENINGEN De gemeente kent verschillende voorzieningen die bedoeld zijn om het inkomen van minimahuishoudens te ondersteunen. Het gaat hierbij om de langdurigheidstoeslag, het schoolkostenfonds, de Ooievaarspas, de collectieve ziektekostenverzekering, kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en bijzondere bijstand. In figuur 3.1 wordt beschreven hoeveel procent van de werkende armen van deze voorzieningen gebruik hebben gemaakt. Als wordt uitgegaan van 11.000 huishoudens, dan zijn er 3.961 werkende minimahuishoudens die in 2011 een Ooievaarspas hadden. Dat betekent dat 36 procent van de doelgroep is bereikt. Op dezelfde manier berekend, had vijftien procent van alle werkende armen in 2011 een collectieve ziektekostenverzekering via de gemeente Den Haag. De kwijtschelding van gemeentelijke belastingen is aan 49 procent van de doelgroep toegekend en bijzondere bijstand is door twaalf procent van de werkende armen gebruikt. 11 10 Omdat wordt uitgegaan van een steekproef is een exact aantal of percentage eigenlijk niet te noemen, maar moet worden uitgegaan van een interval waarbinnen de gevonden waarde met 95 procent zekerheid ligt. Als 40 procent tot de werkende armen gerekend kan worden dan ligt dit aantal met 95 procent zekerheid in de totale populatie tussen 4.705 en 6.159 huishoudens. 11 Voor de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en bijzondere bijstand is de totale doelgroep iets kleiner (8.800 werkende armen) omdat deze voorzieningen alleen voor huishoudens met een inkomen tot 105 procent van het wettelijk sociaal minimum bestemd zijn. 15

Voor het schoolkostenfonds en de langdurigheidstoeslag kan deze vertaling naar de totale doelgroep (11.000 huishoudens) niet worden gemaakt. Dat komt doordat van de groep die de gemeente niet in beeld heeft, de samenstelling van het huishouden en duur van de armoede niet bekend is. Figuur 3.1: Gebruik en niet-gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen door werkende minima Bijzondere bijstand Kw ijtschelding gemeentelijke belastingen Collectieve ziektekostenverzekering Ooievaarpas 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% gebruik geen gebruik Bron: Dossieronderzoek en Armoedemonitor 2012 Doordat de gemeente de helft van de werkende in beeld heeft is het bereik van inkomensondersteunende voorzieningen onder deze huishoudens lager dan in andere groepen huishoudens met een laag inkomen (zie tabel 3.2). Van alle voorzieningen, is het bereik van de mogelijkheid gemeentelijke belastingen kwijt te schelden het grootst onder de werkende armen. Het bereik van de voorziening bijzondere bijstand is het laagst. Tabel 3.1: Gebruik van voorzieningen bij alle minimahuishoudens en bij werkende armen Werkende armen Alle minima huishoudens Aandeel Aantal huishoudens Aandeel Aantal huishoudens Bijzondere bijstand (105%) 12% 8.800 17% 31.090 Kwijtschelding (105%) 49% 8.800 71% 31.090 Collectieve verzekering (110%) 15% 11.000 40% 43.782 Ooievaarspas (110%) 36% 11.000 82% 43.782 Bron: dossieronderzoek, Armoedemonitor 2012 en CBS 3.3 BEREIK VAN ANDERE VOORZIENINGEN BBZ Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen Het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ) is bedoeld om zelfstandigen te ondersteunen die tijdelijk niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien. In Den Haag waren er in 2011 gemiddeld 91 huishoudens met een BBZ uitkering. Maandelijks stroomden ongeveer 23 huishoudens in en verliet eenzelfde aantal weer de BBZ (bron: SZW monitor 2011). Onder zelfstandigen in de steekproef zijn geen huishoudens aangetroffen met deze voorziening. Drie huishoudens hadden in het verleden wel BBZ. Op het totaal van 4.300 zelfstandigen in Den Haag in 2010, maakt dan twee procent van de zelfstandigen jaarlijks van het BBZ gebruik. 16

Schuldhulpverlening Daarnaast is onderzocht of werkende armen bekend zijn bij schuldhulpverlening. Zelfstandigen kunnen alleen terecht bij schuldhulpverlening als het bedrijf failliet is gegaan. Bedrijven met schulden die zich tot de gemeenten wenden, worden in eerste instantie doorverwezen naar Bureau zelfstandigen. Daar wordt vastgesteld of een bedrijf met schulden nog levensvatbaar is. Zelfstandigen kunnen wel bij het pandhuis terecht. Van de 121 werkende minima in de steekproef zijn er twaalf bekend bij Den Haag OpMaat. In negen gevallen ging het om een bezoek aan het pandhuis. De andere drie huishoudens hadden een budgetbeheerrekening of een lopende schuldregeling. 3.4 SLOTSOM Ongeveer de helft van de werkende minimahuishoudens is bij de gemeente bekend, omdat zij een of meer voorzieningen uit het armoedebeleid aanvroegen. Doordat een aanzienlijk deel van de werkende armen niet bij de gemeente in beeld zijn, is het gebruik van voorziening lager dan in de andere huishoudens met een laag inkomen. Werkende armen vroegen vooral kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en de Ooievaarspas aan. 17

4. KENMERKEN VAN WERKENDEN MINIMA IN DEN HAAG Dit hoofdstuk beschrijft de kenmerken van werkende minimahuishoudens in Den Haag. De basis hiervan vormt de groep Haagse werkende armen die in het dossieronderzoek is geïdentificeerd 12. Allereerst worden de achtergrondkenmerken van de Haagse werkende armen besproken ( 4.1). Daarna wordt ingegaan op de duur van hun armoedesituatie ( 4.2), baankenmerken ( 4.3) en tot slot op de sectoren waar de Haagse werkende armen werkzaam zijn ( 4.4). 4.1 ACHTERGRONDKENMERKEN VAN HAAGSE WERKENDE ARMEN Wat is er over werkende armen in Den Haag bekend? 84 procent van de werkende minima bestaat uit huishoudens met personen die jonger zijn dan 49 jaar. De meeste minima vormen een gezin of een eenoudergezin. Alleenstaanden komen relatief weinig voor onder de werkende minima. De ondervertegenwoordiging van alleenstaanden onder werkende armen heeft te maken met het minimum loon dat voor alleenstaanden hoger is dan het wettelijk sociaal minimum. Personen met werk komen hierdoor snel boven de inkomensgrens van 110 procent terecht. Dat er meer gezinnen onder werkende armen worden aangetroffen, kan te maken hebben met de voorzieningen die de gemeenten Den Haag aanbiedt. Deze zijn voor een belangrijk deel gericht op gezinnen, zoals het schoolkostenfonds en de Ooievaarspas (bijvoorbeeld Kinderen doen Mee). Van 76 procent van de minimahuishoudens is bekend dat zij geen startkwalificatie hebben. Hiervan is sprake als een persoon een mbo-2, havo of vwo diploma heeft behaald. Omdat hier uitspraken worden gedaan op het niveau van huishoudens is uitgegaan van de hoogst genoten opleiding (al dan niet met diploma) van de aanvrager of partner binnen een gezin. Werkende armen vinden we, net als de totale doelgroep van het minimabeleid, vooral terug in de stadsdelen Centrum en Escamp. Ten opzichte van de alle minimahuishoudens zijn werkende armen jonger dan 49 jaar en vormen zij vaker een gezin (zie tabel 4.1). 12 De bevindingen in dit hoofdstuk zijn zoals gezegd indicatief. Zoals bleek, is niet de hele groep werkende minimahuishoudens via de Armoedemonitor in beeld te brengen. Van de huishoudens die ontbreken, weten we niet of het om een hele specifieke groep gaat of om huishoudens die toevallig ontbreken. De groep die wel in beeld is, is dan mogelijk selectief en representeert niet alle werkende minima in Den Haag. 18

Tabel 4.1: Kenmerken van huishoudens werkende armen (werknemers en zelfstandigen) Leeftijd oudste persoon Werkend arm Totaal minima t/m 26 jaar 7% 9% 27 jaar t/m 39 jaar 36% 20% 40 jaar t/m 49 jaar 41% 20% 50 jaar t/m 59 jaar 11% 17% 60 jaar t/m 64 jaar 5% 7% 65 jaar en ouder 0% 27% Huishoudtype Alleenstaand 22% 55% Eenoudergezin 25% 13% Gezin met kinderen 40% 14% Gezin zonder kinderen 12% 18% Opleiding Geen startkwalificatie 76% - Stadsdeel Escamp 29% 28% Centrum 26% 32% Laakkwartier-Spoorwijk 15% 10% Segbroek 7% 8% Haagse Hout 5% 6% Leidschenveen-Ypenburg 10% 3% Loosduinen 5% 7% Scheveningen 3% 6% Etniciteit oudste persoon Nederland 31% 36% Suriname 16% 14% Nederlandse-Antillen 3% 5% Turkije 13% 9% Marokko 7% 11% Andere landen 31% 25% Totaal 100% 100% N 121 43.782 Bron: dossieronderzoek en Armoedemonitor 2012 4.2 DUUR VAN ARMOEDESITUATIE In de totale doelgroep van het armoedebeleid is 87 procent van de minimahuishoudens langdurig (drie jaar of langer) afhankelijk van een laag inkomen. Bij huishoudens die in 2011 werkend arm waren, ligt dit aandeel lager. 59 procent heeft drie jaar of langer een laag inkomen. Dit kan een indicatie zijn dat, net als uit landelijk onderzoek blijkt (Snel en Boom, 2008), armoede onder werkenden eveneens in Den Haag een tijdelijk probleem is (zie tabel 4.2). 19

Tabel 4.2: Hoelang heeft een huishouden een laag inkomen? Werkend arm Totaal minima*) Tot een jaar 7% 4% 1 tot 3 jaar 34% 13% 3 jaar of langer 59% 87% N 121 35.064 *) Alleen huishoudens met WWB of een andere inkomensbron zijn geteld. AOW niet/ Bron: dossieronderzoek en Armoedemonitor 2012 4.3 BAANOMVANG, TYPE ARBEIDSCONTRACT EN EENVERDIENERS Het soort arbeidscontract en de omvang van de baan worden gezien als factoren die samenhangen met armoede. Huishoudens met tijdelijk en met parttime werk zijn vaker aangewezen op een laag inkomen dan huishoudens met constante inkomsten en een fulltime baan (Josten, 2007; Janssen en Bos, 2008). De meeste Haagse minimahuishoudens werken via een reguliere werkgever (68 procent). Iets minder dan een kwart werkt via een uitzendbureau. De resterende werkende minima hebben gesubsidieerd werk (zie tabel 4.3). Vrijwel alle werkende armen hebben constant inkomsten uit werk. Iets meer dan de helft heeft een vaste aanstelling (54 procent). Uit landelijk onderzoek blijkt dat 70 procent van de werkende armen een vaste arbeidsrelatie heeft en tien procent werkt via een uitzendbureau. Tabel 4.3: Soorten arbeidsrelaties van arme werknemers in Den Haag (huishoudens) Werknemers Regulier 68% Gesubsidieerd 11% Uitzendkracht 21% Totaal 100% Aantal werknemers 121 Bron: dossieronderzoek Werkende armen hebben vaak een laag inkomen omdat zij parttime werken (Josten, 2007). Van parttime werk is sprake als iemand minder dan 35 uur per week werkt (CBS). Volgens het CBS had 43 procent van alle Nederlandse werknemers parttime werk. Het CBS rapporteert in dit geval op het niveau van personen en niet van huishoudens. Als in het dossieronderzoek ook een vertaling wordt gemaakt van huishoud- naar persoonsniveau dan heeft 58 procent van de werkende arme personen een parttime baan. Hierbij zijn mensen die naast het werk een aanvullende WWB-uitkering hebben niet meegeteld. De reden hiervoor is dat de Armoedemonitor ervan uit gaat dat voor hen, de WWB de belangrijkste bron van inkomsten vormt. Om hoeveel personen het in 2011 ging, is niet bekend. Voor het totale klantenbestand (stroomgegevens) bedroeg het percentage personen met parttime werk in 2011, zestien procent (Nas en Van der Vet 2013). Ten slotte is nagegaan of meerpersoonshuishoudens met een laag inkomen uit werk vooral uit één- of tweeverdieners bestaan. Landelijk onderzoek toonde aan dat werkende armen vaak rond moeten komen van één inkomen. Dat geldt ook voor werkende armen in Den Haag. Driekwart van de werkende armen bestaat uit huishoudens die van één inkomen leven. 20

4.4 SECTOREN WAAR HAAGSE WERKENDE ARMEN WERKEN Werknemers werken vooral in de horeca, handel en gezondheidszorg In welke sectoren werken de werkende armen? Werknemers zijn vooral actief in de gezondheidszorg (onder andere in de thuiszorg), horeca en handel. Van twintig procent is de sector onbekend, omdat deze personen werkzaamheden verrichten via het uitzendbureau en via gesubsidieerd werk (zie tabel 12). Haagse werkende armen zijn grotendeels actief in dezelfde sectoren als werkende armen in de rest van Nederland. Zo werkte in 2008 een kwart van de werkende armen in Nederland in de handel of horeca, achttien procent in de gezondheidszorg en veertien procent in de financiële dienstverlening (Janssen en Bos, 2011). Zelfstandigen zijn eveneens actief in de horeca en handel Zelfstandige ondernemers zijn net als werknemers actief in de horeca en handel (zie tabel 4.4). Daarnaast is een op de vijf ondernemers werkzaam in de bouw. Het gaat hierbij om kleine zelfstandigen met een klus- of timmerbedrijf. Volgens de Kamer van Koophandel is vooral in de regio Den Haag het starten van een bouwbedrijf populair (Kamer van Koophandel 2012). Achttien procent van de zelfstandigen is actief in de zakelijke dienstverlening. Acht procent heeft een eigen zaak in de computerindustrie of is actief in de kunstensector. Landelijke cijfers vertonen overeenkomsten met de Haagse verdeling. Zo zijn de meeste zelfstandigen actief in de handel of horeca (27 procent), landbouw of visserij (achttien procent), zakelijke dienstverlening (veertien procent) en tien procent van de ondernemers is actief in de kunstensector (Janssen en Bos, 2011). Tabel 4.4: Sectoren waarin werkende armen met een inkomen tot 110 procent werkzaam zijn 13 Werknemers Zelfstandigen Horeca en handel 21% 38% Bouw 6% 17% Zakelijke dienstverlening 5% 14% Gezondheidszorg 21% 0% Overheid 10% - Computer - 3% Kunsten - 7% Reiniging 6% - Transport 2% 3% Agrarisch 3% - Bewaking 5% - Onbekend 18% - Overige 5% 17% Totaal 100% 100% N 92 29 Bron: dossieronderzoek 13 Indien beide personen werken, is uitgegaan van de baan van de oudste persoon van het huishouden. Als een klant meerdere banen had in verschillende sectoren is uitgegaan van de sector waar deze persoon het grootste deel van de tijd actief was. 21

4.5 SLOTSOM De werkende armen wijken in een aantal opzichten af van de totale groep minimahuishoudens. Gezinnen en eenoudergezinnen treffen we vaker onder werkende minima aan dan in de totale groep huishoudens met een laag inkomen. Werkende armen zijn over het algemeen jonger en vaker afkomstig uit het buitenland. Werkende minima zijn in verhouding tot alle minima minder lang bij de gemeente bekend dan huishoudens die afhankelijk zijn van een uitkering. Dit kan een indicatie zijn dat armoede onder werkenden een tijdelijk probleem is. Werknemers met een laag inkomen hebben vaak parttime werk, maar wel met constante inkomsten via een reguliere werkgever. Vaak is er in meerpersoonshuishoudens sprake van een situatie waarin van de twee volwassen personen in een huishouden er één voor het inkomen zorgt. De afhankelijkheid van één inkomen verkleint voor deze huishoudens de kans om uit de armoede te raken. 22

BIJLAGEN 23

BIJLAGE 1 DEFINITIES VAN ARMOEDE In kader 1 zijn in Nederland gangbare definities van armoede beschreven. Kader 1: Definities van armoede Benadering Lage-inkomensgrens armoede van Budgetbenadering van armoede Armoede gerelateerd aan het sociaal minimum Omschrijving De lage-inkomensgrens is een grens die voor alle jaren en alle huishoudens eenzelfde koopkracht vertegenwoordigd. Een persoon is arm wanneer het netto besteedbare inkomen van het huishouden waartoe hij of zij behoort, beneden een bepaalde, absolute grens ligt. De lageinkomensgrens is afgeleid van het bijstandsniveau voor alleenstaanden in 1979 en wordt jaarlijks geïndexeerd met de inflatie. Daarnaast vindt correctie plaats voor de omvang en samenstelling van het huishouden. Het CBS spreekt over overigens over de kans op armoede. Hebben van een inkomen dat onder een bepaalde grens ligt, op zich niet voldoende om armoede te kunnen spreken. Soms beroep op spaargeld of vermogen (CBS/SCP, 2012). Het SCP stelt in samenwerking met het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) twee referentiebudgetten vast. Het basisbehoeftenbudget omvat de minimale uitgaven aan zaken zoals voedsel, kleding, wonen en enkele andere moeilijk te vermijden kosten. Het niet-veel-maartoereikend budget houdt daarnaast rekening met minimale kosten van ontspanning en sociale participatie. De referentiebedragen zijn vastgesteld voor alleenstaanden en worden vertaald naar meerpersoonshuishoudens aan de hand van equivalentiefactoren van het CBS. Personen met een netto besteedbaar inkomen onder deze referetiebedragen, zijn volgens de budgetbenadering arm. (CBS/SCP, 2012). Het sociaal minimum is het wettelijk bestaansminimum zoals dat door politieke besluitvorming is vastgesteld. Het gaat om normbedragen die verschillen per huishoudtype. Het sociaal minimum is gelijk aan AOW of bijstand plus kinderbijslag, kindgebonden budget en zorgtoeslag, maar exclusief huurtoeslag en kinderopvangtoeslag. De beleidsmatige inkomensgrens ligt doorgaans boven deze wettelijke bedragen (CBS, 2012). De gemeente Den Haag hanteert bij het minimabeleid grenzen van 110% of 130%, afhankelijk van de voorziening. Voor internationale vergelijkingen werd als armoededefinitie de grens van zestig procent of minder van het mediane inkomen in een land gehanteerd. Deze grens is relatief en gekoppeld aan het welvaartsniveau in een land. Binnen de Europese Unie is ervoor gekozen om deze monetaire indicator uit te breiden met een niet-monetaire- en arbeidsmarktgerichte indicator. Iemand loopt een risico op armoede en/of sociale uitsluiting met een inkomen lager dan zestig procent van het mediane inkomen van een land, hij of zij ernstig is achtergesteld in de consumptie van gangbare goederen en diensten of tot een huishouden behoort waarvan de werkintensiteit laag is (Huynen, 2011) 14. 14 De werkintensiteit van het huishouden wordt berekend als de verhouding van (1) het totaal aantal maanden dat de volwassen gezinsleden jonger dan 60 jaar hebben gewerkt in het voorgaande kalenderjaar, en (2) het totaal aantal maanden dat zij theoretisch hadden kunnen werken in dat jaar. In Europees verband spreekt men van een lage werkintensiteit als deze factor lager is dan of gelijk aan 0,20 (bron: CBS Statline). 24