Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/333



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/232

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 16 maart 1998 Rapportnummer: 1998/060

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 31 december 2002 Rapportnummer: 2002/399

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/304

Rapport. Rapport over een klacht over de directeur van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. Datum: 4 augustus Rapportnummer: 2011/233

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) en de gemeente Leiderdorp (hierna: gemeente).

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland te Leiden. Datum: Rapportnummer: 2014/025

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Rapport. Datum: 21 november 2002 Rapportnummer: 2002/357

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 29 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/262

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 9 juli 1998 Rapportnummer: 1998/270

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit Zwolle. Datum: 20 april Rapportnummer: 2011/121

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 21 november 2007 Rapportnummer: 2007/264

Rapport. Datum: 16 juli 1998 Rapportnummer: 1998/285

Rapport. Datum: 18 december 2003 Rapportnummer: 2003/486

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 14 maart Rapportnummer: 2011/093

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Rapport. Datum: 18 maart 1999 Rapportnummer: 1999/112

Rapport. Datum: 23 november 2007 Rapportnummer: 2007/271

Rapport. Rapport over een klacht over Huurcommissie te Den Haag. Datum: 14 september Rapportnummer: 2012/146

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Transcriptie:

Rapport Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/333

2 Klacht Verzoeker, slachtoffer van mishandeling, klaagt erover dat de juridisch medewerker van het regionale politiekorps Twente verzoeker bij brief van 3 januari 2005 - ondanks erkenning van een omissie van een ambtenaar van dit korps waardoor verzoeker zijn schade niet via het strafproces vergoed heeft gekregen - voor verhaal van de schade heeft verwezen naar de verdachte van de mishandeling. Beoordeling Algemeen 1. Op 10 juni 2003 is verzoeker vroeg in de ochtend betrokken bij een handgemeen in een café. In verband met de verwondingen die hij daarbij opliep, werd hij opgenomen in het ziekenhuis, waar hij één nacht verbleef. Ambtenaar G. van het regionale politiekorps Twente bezocht verzoeker op 10 juni 2003 in het ziekenhuis en nam zijn aangifte van mishandeling tegen de verdachte op. In de aangifte werd onder meer het volgende opgenomen: "Letsel omschrijving Lichte hersenschudding en een bult op het rechter voorhoofd ( ) De bult op het voorhoofd is waargenomen door verbalisant. Schade niet van toepassing Schadebedrag 0.00 EUR" Dit deel van de aangifte was niet door verzoeker ondertekend. 2. Het Openbaar Ministerie te Almelo deed de verdachte van de mishandeling in het kader van het snelrecht op 10 juni 2003 een transactieaanbod. De verdachte accepteerde dit aanbod, waardoor hij verder niet strafrechtelijk werd vervolgd. 3. Op 11 juni 2003 maakte de betrokken politieambtenaar G. een aanvulling op de aangifte van verzoeker. In deze aanvulling is onder meer het volgende opgenomen: "Op woensdag 11 juni 2003, kreeg ik, verbalisant, van slachtoffer en benadeelde K. (verzoeker; N.o.) het verzoek dat deze zich civielrechtelijk partij wenste te stellen met betrekking tot geleden schade. Dit was niet door mij, verbalisant, in de aangifte vermeld." 4. Bij brief van 7 oktober 2003 deed Slachtofferhulp Nederland te Almelo namens verzoeker beklag bij het gerechtshof te Arnhem over het niet verder vervolgen van de verdachte door het Openbaar Ministerie.

3 Bij beschikking van 28 januari 2004 overwoog het gerechtshof dat de officier van justitie op goede gronden had besloten om de verdachte een transactievoorstel aan te bieden. In het transactievoorstel was niet opgenomen dat beklaagde de schade van verzoeker zou moeten vergoeden. Dat die voorwaarde niet was opgenomen, viel de officier van justitie niet aan te rekenen, omdat verzoeker bij de aangifte niet had aangegeven zich als civiele partij te willen stellen. Dat was pas gebeurd na het transactieaanbod, aldus het hof. 5. Bij brief van 29 november 2004 diende mevrouw A. Schriemer-Ardesch van Slachtofferhulp Nederland te Almelo (verder: gemachtigde van verzoeker) namens verzoeker bij het regionale politiekorps Twente een verzoek in om vergoeding van de schade die hij had geleden, omdat hij zich niet had kunnen voegen in een strafproces tegen de verdachte. Verdachte had geen vaste woon- en verblijfplaats in Nederland, zodat een civiele vordering niet mogelijk zou zijn. 6. Medewerker R. van het regionale politiekorps Twente liet bij brief van 11 december 2004 aan gemachtigde van verzoeker weten dat zij het verzoek zou doorsturen aan de afdeling schadeverhaal van de politie Twente. Zij zou daarbij adviseren om niet over te gaan tot betaling van de schade. Dit advies had volgens haar te maken met het feit dat het in eerste instantie niet vermelden dat het slachtoffer in aanmerking wenste te komen voor schadevergoeding tijdens het strafproces, niet leidde tot de onmogelijkheid van verzoeker om zijn schade vergoed te krijgen. R. was van mening dat verzoeker een civiele vordering had op verdachte. Het speet haar zeer dat de fout in eerste instantie was gemaakt door haar medewerkers, maar deze fout sloot echter niet uit dat verzoeker de schade vergoed kon krijgen. Verdachte was immers wel in het bezit van een postadres, aldus R. 7. Bij brief van 3 januari 2005 reageerde juridisch medewerker H. van het regionale politiekorps Twente op het verzoek tot schadevergoeding. In die brief staat onder andere: "De stukken gelezen hebbende kom ik tot de conclusie dat er geen grond is op basis waarvan de politie Twente gehouden zou zijn om in casu de schadevergoeding te betalen. Niet de politie Twente maar degene die de heer K. mishandeld heeft, is de directe veroorzaker van de schade. Ongeacht de omissie die er aan de zijde van de politie valt te verwijten, bestaat er voor de heer K. bovendien nog steeds de mogelijkheid om zijn schade te verhalen langs de civielrechtelijke weg. Het feit dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, doet hier niets aan af. Ondergetekende sluit zich derhalve geheel aan bij het advies van R. en moet u dan ook helaas mededelen dat de politie Twente zich niet aansprakelijk acht voor de door de heer K. geleden schade. Er zal derhalve niet worden overgegaan tot vergoeding van de schade." I. Bevindingen

4 1. Verzoeker klaagt erover dat juridisch medewerker H. hem bij brief van 3 januari 2005 - ondanks erkenning van een omissie van een ambtenaar van dit korps waardoor verzoeker zijn schade niet via het strafproces vergoed heeft gekregen - voor verhaal van de schade heeft verwezen naar de verdachte van de mishandeling. 2. De beheerder van het regionale politiekorps Twente oordeelde dat ten aanzien van het aandeel van de politie in deze zaak de redenering van het gerechtshof werd gevolgd dat ook de politieambtenaar hier niets viel te verwijten. Het hof oordeelde volgens de korpsbeheerder namelijk dat verzoeker pas na het transactieaanbod had aangegeven dat hij zich wilde voegen in het strafproces. Voorts deelde de korpsbeheerder mee dat hij gemachtigde van verzoeker niet kon volgen in haar stelling dat de politie Twente een fout had gemaakt. De politieambtenaar kreeg pas de volgende dag het verzoek van verzoeker en had dat bij aanvullend proces-verbaal correct verwerkt. De conclusie van medewerker R. dat er bij de politie een fout was gemaakt, was daarom niet juist en ondoordacht geweest. Juridisch medewerker H. verwees verzoeker in haar brief van 3 januari 2005 voor vergoeding van zijn schade naar de verdachte van de mishandeling, omdat niet de politie Twente maar de verdachte de directe veroorzaker was van de schade. Volgens de korpsbeheerder ging H. er in deze brief aan voorbij dat de politie iets te verwijten viel, omdat voor verzoeker de mogelijkheid bestond om zijn schade te verhalen langs civielrechtelijke weg. De korpsbeheerder is verder van oordeel dat er geen causaal verband bestaat tussen de schade en het handelen van de politie. Verzoeker meldde zich immers pas een dag na de aangifte als benadeelde partij. De opvatting dat verzoeker nu niet meer in staat is om een civiele vordering in te stellen omdat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, houdt geen stand omdat de personalia van de verdachte bekend waren. Alhoewel hij een buitenlandse nationaliteit heeft, verbleef hij ten tijde van de aangifte in Nederland. Verzoeker was er een aantal keren op gewezen dat het in de rede lag om een civielrechtelijke vordering in te stellen. Het was zijn keus om dit niet te doen, aldus de korpsbeheerder. 3. De gemachtigde van verzoeker liet in haar reactie weten dat er wel degelijk een causaal belang bestaat tussen de schade en het handelen van de politie. In de Aanwijzing slachtofferzorg (zie Achtergrond) is bepaald dat de politie het slachtoffer inlicht over de mogelijkheden om hulp, praktisch en juridisch advies, een schadevergoeding van de dader of een schadeloosstelling van overheidswege te verkrijgen. De Aanwijzing is bedoeld om de rechten van het slachtoffer te waarborgen. Verzoeker is dit recht in eerste instantie onthouden door handelen c.q. nalaten van de politieambtenaar.

5 De aangifte werd al in het ziekenhuis opgenomen en daaruit bleek dat er niets was opgenomen over het wel en niet wensen van schadevergoeding. Die vraag was in het geheel niet aan het slachtoffer gesteld, aldus gemachtigde. Voorts deelde zij mee dat de aanvulling van de politieambtenaar op 11 juni 2003 nadrukkelijk een omissie in eerste instantie weergaf, en verwachtingen wekte bij verzoeker met betrekking tot het recht op schadevergoeding in het strafproces. 4. De korpsbeheerder liet in zijn reactie weten dat hij in zijn eerdere reactie aan de Nationale ombudsman had weergegeven dat de politie Twente de schade van verzoeker niet had veroorzaakt. Er lag geen direct handelen van de politie ten grondslag aan de schade die bij verzoeker was veroorzaakt. Op dat punt bestond er op geen enkele wijze causaliteit. Het verwijt dat de politie niet conform de Aanwijzing had gehandeld, leverde ook geen grondslag op voor causaliteit. Op geen enkele wijze was overigens komen vast te staan dat de politieambtenaar niet had gehandeld conform de Aanwijzing. Volgens de korpsbeheerder kon de betrokken politieambtenaar zich niet meer herinneren hoe een en ander was verlopen. In alle redelijkheid kon daarom niet worden gezegd op welke wijze het element schadevergoeding bij de aangifte precies aan de orde was gekomen. Een redenering zou kunnen zijn dat het gezien de Aanwijzing wel was gevraagd. Verzoeker gaf toen niets te kennen en in het proces-verbaal werd vastgelegd dat er geen schade was. Pas de volgende dag gaf het slachtoffer te kennen dat hij zich civiele partij wenste te stellen. Omdat niet meer met zekerheid was vast te stellen hoe toen een en ander was gegaan, was het niet fair om dit gemis te wijten aan de politieambtenaar dan wel verzoeker, aldus de korpsbeheerder. Ten slotte liet hij nog weten dat de politieambtenaar in het proces-verbaal van 11 juni 2003, dat naar aanleiding van het verzoek van verzoeker tot civiele partijstelling was opgemaakt, concludeerde dat er een verschil was tussen het proces-verbaal van aangifte en de situatie na het verzoek van aangever. Het was daarom niet zo dat door dit proces-verbaal daadwerkelijk door de politieambtenaar verwachtingen waren gewekt dat er een recht op schadevergoeding zou ontstaan. Het kon de politieambtenaar dan ook niet worden verweten dat hij niet correct had gehandeld dan wel had nagelaten. 5. In haar reactie op het voorgaande gaf de gemachtigde van verzoeker ten slotte nog aan dat de herhaalde verwijzing naar de mogelijkheid voor het slachtoffer om een civiele procedure in te stellen niet relevant was, aangezien de klacht betrekking heeft op het ontnemen van het wettelijke recht van het slachtoffer om zich te voegen in het strafproces. Een civiele procedure is echter bedoeld voor zaken die niet-ontvankelijk zijn verklaard door de rechter of om andere reden niet geschikt zijn voor het strafproces, aldus gemachtigde. II. Beoordeling

6 6. Allereerst merkt de Nationale ombudsman op dat naar zijn oordeel wel degelijk sprake is van een verzuim aan de zijde van de politie. Ingevolge de Aanwijzing Slachtofferhulp is het de taak van politieambtenaar G. geweest om verzoeker bij de aangifte op 10 juni 2003 te voorzien van algemene informatie over de mogelijkheden tot schadevergoeding, en om verzoeker daarbij nadrukkelijk te vragen of schadevergoeding was gewenst. Deze handelingen had hij behoren te verrichten ongeacht of verzoeker nadrukkelijk om deze informatie verzocht. Dit klemt te meer nu verzoeker met een - zij het lichte - hersenschudding was opgenomen in het ziekenhuis. Nu de korpsbeheerder heeft aangegeven dat politieambtenaar G. zich niet meer kon herinneren hoe een en ander was verlopen en verzoeker heeft tijdens het onderzoek nadrukkelijk gesteld dat G. hem in het ziekenhuis niets over eventuele schadevergoeding had meegedeeld, is aannemelijk geworden dat politieambtenaar G. dit in het ziekenhuis niet uit eigen beweging heeft gedaan. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat verzoeker heeft ingestemd met de in het proces-verbaal opgenomen mededeling dat de schade 0.00 EUR bedroeg en schadevergoeding niet van toepassing was. Dit deel van de aangifte was immers niet door verzoeker ondertekend. Overigens had de politie ook zonder informatie van verzoeker moeten inzien dat onwaarschijnlijk was dat verzoeker geen schade zou hebben geleden als gevolg van een mishandeling waardoor hij met een lichte hersenschudding in het ziekenhuis was beland. Het voorgaande heeft tot gevolg gehad dat de strafzaak tegen de verdachte werd afgedaan, zonder dat enige schade aan verzoeker is vergoed. 7. Het motiveringsvereiste houdt in dat het handelen van bestuursorganen feitelijk en logisch wordt gedragen door een kenbare motivering. Dit vereiste brengt met zich mee dat een beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om schadevergoeding logisch en begrijpelijk moet zijn onderbouwd. 8. De beslissing van 3 januari 2005 op het verzoek om schadevergoeding voldoet niet aan dit vereiste, nu de politiemedewerker daarin als reden voor afwijzing opgeeft dat niet de politie Twente maar de verdachte van de mishandeling de directe veroorzaker van de schade is. Dit is weliswaar op zich zelf juist voor zover het betreft de door de mishandelaar toegebrachte letselschade of schade aan kleding als zodanig. Een afdoende reactie op verzoekers schadeclaim is het echter niet; de politie gaat er namelijk aan voorbij dat verzoeker aan de politie vergoeding heeft gevraagd van schade die het gevolg is van door hem gestelde nalatigheid van de politie, te weten het niet tijdig noteren van zijn wens om via de strafrechtelijke afdoening van de mishandeling schade op de verdachte te verhalen. Daardoor is een relatief eenvoudige wijze van verhaal verloren gegaan. Bij schade die door toedoen van de politie is ontstaan kan worden gedacht aan de kosten van het verhaal op de dader van de mishandeling via een civiele procedure, of, als een dergelijk verhaal niet mogelijk blijkt: het verlies van de kans om via de strafprocedure zijn schade vergoed te krijgen. Het is niet ondenkbaar dat terzake aansprakelijkheid voor de

7 politie bestaat, nu zij immers zelf op enig moment van een omissie heeft gesproken. Voor deze schade had de politie verzoeker niet simpelweg naar de verdachte van de mishandeling mogen verwijzen. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. 9. Het bovenstaande vormt voor de Nationale ombudsman aanleiding om de korpsbeheerder de aanbeveling te doen opnieuw te beslissen op het verzoek om schadevergoeding, met inachtneming van het bovenstaande, maar ook van het navolgende. Er moet ruimte zijn voor coulance in concrete situaties waarin een juridische verplichting tot vergoeding van schade weliswaar niet is komen vast te staan, maar een burger wel financieel is benadeeld door een verzuim van een bestuursorgaan. Ofwel: coulance is aangewezen indien in een concrete situatie de billijkheid vraagt om een financiële tegemoetkoming. Die situatie doet zich naar het oordeel van de Nationale ombudsman hier voor. Over de hoogte van de tegemoetkoming kan de Nationale ombudsman zich niet uitlaten omdat onvoldoende informatie beschikbaar is over het schadebedrag dat verzoeker door toedoen van de politie is misgelopen. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente is gegrond, wegens schending van het motiveringsvereiste. AANBEVELING De beheerder van het regionale politiekorps Twente wordt in overweging gegeven om een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek om schadevergoeding van verzoeker van 29 november 2004 met inachtneming van het oordeel van de Nationale ombudsman dat het het regionale politiekorps Twente is toe te rekenen dat voor verzoeker een relatief eenvoudige mogelijkheid tot verhaal van zijn schade verloren is gegaan. Bij brief van 6 december 2006 liet de korpsbeheerder de Nationale ombudsman weten de aanbeveling te zullen opvolgen en dat het door Bureau Slachtofferhulp namens verzoeker ingediende verzoek om vergoeding ter zake coulance zou worden toegekend. De korpsbeheerder merkte daarbij nadrukkelijk op dat dit geen erkenning impliceerde van schuld van wat verzoeker de politie Twente verweet. De Nationale ombudsman liet de korpsbeheerder bij brief van 19 januari 2007 weten met instemming te hebben kennisgenomen van de brief van 6 december 2006. Bij brief van 19 maart 2007 zond de regionaal klachtencoördinator de Nationale ombudsman een briefwisseling tussen de gemachtigde van verzoekster en de korpsleiding

8 waaruit bleek dat verzoekster een schadebedrag van 750 had geaccepteerd. Onderzoek Op 19 juli 2005 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Almelo, ingediend door mevrouw A. Schriemer-Ardesch van Slachtofferhulp Nederland te Almelo, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd een ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van de gemachtigde van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. Informatie overzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Het verzoekschrift van verzoeker van 12 juli 2005 met bijlagen, waaronder het proces-verbaal van aangifte van 10 juni 2003, het aanvullende proces-verbaal van 11 juni 2003, de brief van medewerker R. van het regionale politiekorps Twente van 11 december 2004 en de brief van juridische medewerker H. van het regionale politiekorps Twente van 3 januari 2005. De brief van verzoeker van 1 augustus 2005 met aanvullende informatie, waaronder de beschikking van het gerechtshof van 28 januari 2004. Het standpunt van de korpsbeheerder van 23 september 2005 met bijlage en zijn reactie met bijlage van 5 januari 2006. De reacties van verzoeker van 26 oktober 2005 en van 9 februari 2006.

9 Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond De inmiddels vervallen Aanwijzing Slachtofferzorg (Stcrt. 1999, 141) van het College van procureurs-generaal, geldend op 10 juni 2003: "1. Aangifte De politie neemt op zorgvuldige wijze de aangifte van een slachtoffer op. Daartoe behoort ook het doorverwijzen van het slachtoffer naar hulpverlenende instanties, in het bijzonder naar de bureaus voor slachtofferhulp. De politie geeft daarbij aan het slachtoffer algemene informatie over de gang van zaken volgend op de aangifte, geeft informatie over de mogelijkheden tot schadevergoeding, geeft een voorlichtingsfolder slachtofferhulp en vraagt uitdrukkelijk of schadevergoeding gewenst is en of het slachtoffer van de gang van zaken volgend op de aangifte op de hoogte wenst te worden gehouden. De politie neemt in het proces-verbaal dan wel in een bijlage bij het proces-verbaal relevante informatie op over het slachtoffer met name of deze van de gang van zaken op de hoogte gehouden wenst te worden, en zo ja, of deze (materiële en/of immateriële) schade heeft geleden, hoeveel schade deze heeft geleden, of een schadevergoedingsregeling is getroffen en of het slachtoffer in het kader van het strafproces zijn schade vergoed wenst te krijgen. Voorts geeft de politie in het proces-verbaal dan wel in een bijlage bij het proces-verbaal de bemoeiingen weer die zij met het slachtoffer heeft gehad, met name met betrekking tot de eventuele regeling van de schade. De politie voegt voor zover mogelijk kopieën van op de schade betrekking hebbende bewijsstukken bij het proces-verbaal. Het beginpunt van het verzamelen van informatie over de schade van het slachtoffer, de betalingsbereidheid en de financiële draagkracht van de dader ligt bij de politie."