DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE, 1584-1810



Vergelijkbare documenten
Kustlijn van de Noordzee

NOORDZEE SYMPOSIUM 2007

HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE:

Dorpsraad Westdorpe Adviesrapport namen toekomstige viaducten Tractaatweg (N62)

Cultuurhistorische verkenning Zandwijksingel Woerden. Datum 2 mei 2011

Thema: Slag om de Schelde en de invloed op het Nieuwe land.

Het Ieperleekanaal. Historisch

Lesbrief. Dijken. Kijken naar dijken. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

Averboodse Baan (N165), Laakdal

B1 Hoofddorp pagina 1

Rapportage vondstmelding: Oostende, zeedijk (thv. Hertstraat)

a) Getijdenwerking en overstromingen op de Schelde

DE METAMORFOSE VAN DE HAVEN VAN OOSTENDE (Deel 11).

met historische gegevens. Nog meer gegevens kunt u vinden op: en dan klikken op Drenthe 3 t/m 7

Informatie over de versterking van de Noord-Hollandse kust Voor je spreekbeurt of werkstuk

Gelieve bij gebruik van (stukken uit) deze tekst, gelieve de naam van de auteur te vermelden.

Texel Landschappelijke ontwikkelingen

De geschiedenis van het Zwin

KORTE GESCHIEDENIS VAN HET GELDERS RIVIERENGEBIED

Raakvlak Rapport Archeologisch onderzoek op het Hof van Praet te Oedelem

DE CACHE MEER POLDER. De volgende attributen zul je zeker nodig hebben: - natuurlijk een GPS (al dan niet in de vorm van een smartphone),

Grenzeloze Schelde 25 november MDK-Afdeling Kust Kustbescherming- Masterplan Kustveiligheid. ir. Peter DeWolf

Zoekopdrachten bij Het water komt. **

De D13 gaat enkel over de Vlaamse Kaai en de situatie rond de brug naar Ledeberg

Saint-Quentin (Frankrijk) Frankrijk. België. Nederland. in de Noordzee (Nederland) Vlaams Gewest. Waals Gewest

Saint-Quentin (Frankrijk) Frankrijk. België. Nederland. in de Noordzee (Nederland) Vlaams Gewest. Waals Gewest


ADDENDUM 10. Werkput 5

Geschiedenis van de duinen

Een andere mogelijke betekenis is dat het zou gaan over een verheffing naast de Zenne

De ondergang van de Spaanse Armada een spannend verhaal

REDENGEVENDE OMSCHRIJVING RIOOL ONDER HET GLOP EN DE BOTERHAL

Waterdunen. Waterdunen is een groot recreatienatuurproject

geheimzinnige, waterlopen. Deze deels onbekende waterwegen worden weer zichtbaar en bruikbaar voor de kleinere recreatievaart.

Van Welkom op de 250 e verjaardag van de Hazerswoudsche Droogmakerij. Vierheemkinderenweg 7 Hazerswoude

GITS TIJDENS DE EERSTE WERELDOORLOG

Opdracht 1: rivieren het stroomgebied en kanalen van in Vlaanderen

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

centrum voor onderzoek waterkeringen i > \J^> «5,7 - "2- C

DIE VIJF DAGEN IN MEI

De Schelde, een globale schets: Geomorfologie van de Schelde

De steen die verhalen vertelt.

Werkblad: Slag om de Schelde en de invloed op het Nieuwe land. 1

EEN LANDSCHAPSKUNSTWERK IN OPDRACHT VAN HET WATERSCHAP BRABANTSE DELTA WASTELAND WARLAND PAUL DE KORT

GROOT-BRITTANNIË en zeeklimaat

Invloed van menselijke ingrepen en klimaatsverandering op de evolutie van zoet-zoutwaterverdeling in het Vlaamse kustgebied

De ontginning van het woeste land

Polder Halsteren Schade en herstel 1953

Rampzalig dijkbestuur

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

VENSTER OP HET LANDSCHAP (3) De Zwingeul tussen Sint-Anna ter Muiden en Sluis

Steekkaart. Meer uitleg over de structuur en inhoud van de steekkaarten, vindt u in de leeswijzer.

Diepzeehaven als Ontwerpopgave

LEZEN. Terpentijd

De Zeeschelde: varen tussen Temse en Antwerpen

Bouwhistorische notitie proefsleuf Fort Sint Michiel Blerick

Oostkerke ademt Mien Ruys

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN

DR WILLEM VAK DER HELM. VAN LANSCHOT, 110

De wens van de Portus a/d Reep en omwonenden in verband met de herwaardering.

GEHEUGENSPOOR. Een schetsontwerp voor kunst rond het knooppunt N242/N241. van beeldend kunstenaar PAUL DE KORT in samenwerking met

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

De ramp in 1953 waarbij grote stukken van Zeeland, Noord-Brabant en Zuid- Holland overstroomden.

Stofomschrijving Deze opdracht hoort bij en 3.2 van De Republiek in tijd van Vorsten (Geschiedenis Werkplaats).

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Rapportage vondstmelding Oostende, Wellingtonrenbaan

Oudenburg in het Brugse Ommeland

Grondboor en Hamer. Oldenzaal juni pag afb. De steenbank

Verkenning RV Rijnland van mogelijke vaarverbindingen Vlietland Rotte

Lesbrief. Watersysteem. Droge voeten en schoon water. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

THIS IS HOLLAND IN DE KLAS / LES 4 - WERKBLAD 1

germaans volk), een sterke Franse groepering. Ze verkochten haar aan de Engelsen die haar beschuldigden van ketterij (het niet-geloven van de kerk).

ARCHEOLOGIENOTA PROGRAMMA VAN MAATREGELEN ANTWERPEN DELWAIDEDOK

Het Masterplan Kustveiligheid

Piscine Mai. In een poging het lelijke effect van de grafitti te minimaliseren, heb ik deze reeks in zwart/wit bewerkt

1.2 MESOSCHAAL: Historische analyse van de Oostendse Oosteroever...p 41

Kaart van 1755 van de Keizersen. Lievenspoort. St lievenspoort. Brusselsepoort. Oud Scheldeken. Heuvelpoort. St Pietersdorp.

DE LEIDSE GRACHTEN. RLERS, der stadt Leyden, Leiden 1641, blz.

X BASISLES LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS ANTWOORDEN OPDRACHTEN MAASVLAKTE 2

De Mandel aan de Durme gebonden.

Eindexamen geschiedenis havo I

Albrecht van Oostenrijk: (Wiener Neustadt, 15 november 1559 Brussel, 13 juli 1621

De plek waar de zee als een brede rivier het land instroomt. Al het werk dat gedaan is om het Deltaplan uit te voeren.

Het Nieuwe Blokhuis van Harderwijk H.A.R. Hovenkamp, 2018

De Noordzee HET ONTSTAAN

Aquädukt Schmidt, 2006 Bernhard WEBER 2-4 spelers vanaf 8 jaar ± 45 minuten

Rond en groen De piramiden van Ronse

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

CULTUURHISTORISCHE LANDSCHAPSINVENTARISATIE GEMEENTE BREDA IV RELICTEN VAN HET HISTORISCHE LANDSCHAP

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur.

Archief van de. Vereniging. Van der Lek de Clerq kleuterschool. te Stavenisse

Opdrachten bij de tentoonstelling over het NAP

Artikel: De verborgen Kadesj-scenes in de tempel van Karnak. Patrick van Gils

Naam: FLORIS DE VIJFDE

17 september juni 1975 Goederenvervoer: 1 februari maart 1970

Transcriptie:

DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE, 1584-1810 1

Stadsarchief Oostende Oostendse historische publicaties 15 Oostende 2006 2

Oostendse Historische Publicaties De historische polders van Oostende, 1584-1810 Daniel Farasyn 3

4

Inhoud Voorwoord...7 1. Inleiding...9 2. De polders omstreeks 1570... 15 s Heerwoutermans Ambacht... 15 3. De polders vanaf 1576... 19 4. De heropbouw na 1604... 21 5. Drie ingrijpende wijzigingen, 1618-1633... 29 Sas van Plassendale en kanaal Oostende - Plassendale... 29 De bouw van de Legaersdijk... 29 De bouw van de Blauwe sluis en de Bredensche dijk... 33 6. De inpoldering van het Potteriepoldertje en de Saspolder, 1634... 37 7. De situatie van Oostende en de Oostendse polders, 17de eeuw... 41 In Oostende... 41 Catherineschorre... 41 Geünieerde polders van Zandvoorde... 41 Het zuidwesten van de grote polder van Bredene... 41 Rechttrekking van de Yperleet... 42 8. De plannen van Michel Van Langren van 1650... 43 9. Geplande overstromingen en de bouw van Sas Slykens, 1660-1676... 49 10. Bedijking van de Zandvoordeschorre, 1700... 63 11. De Nieuwe Inondatie van 1720... 71 12. De bedijking van het Steenseschorre en de vorming van de Sint-Catherinepolder, 1744-1745... 79 13. De invloed van Napoleon, 1803-1810... 89 Iconografie... 93 Curriculum vitae... 95 Oostendse Historische Publicaties... 99 Colofon... 100 5

6

Voorwoord In 1998 ging het stadsarchief van Oostende graag in op het aanbod van historicus Daniel Farasyn om zijn studie over de 18de-eeuwse Oostendse bloeiperiode van Oostende uit te geven. Het boek werd toen in aanwezigheid van de auteur en onder ruime belangstelling aan pers en publiek voorgesteld en werd zowel door kenners als gewone Oostendenaars bijzonder goed onthaald. Daniel Farasyn was er immers in geslaagd om door zijn jarenlange en doorgedreven onderzoek een heel ander licht te werpen op een tot dan toe minder gekende en vaak miskende periode uit de Oostendse geschiedenis. Het was een gelukkig moment voor deze erudiete, maar bescheiden man die niet graag in de schijnwerpers stond, maar zich door de grote belangstelling voor zijn werk geapprecieerd wist. Helaas overleed de auteur enkele maanden later aan een slepende ziekte. Zijn weduwe schonk enkele jaren later het kaarten- en plannenarchief en nog enkele jaren later ook de persoonlijke notities en werknota s van wijlen haar echtgenoot aan het Archief. In 2005 besloot mevrouw Farasyn om ook het manuscript over de historische polders van Oostende dat Daniel Farasyn naar aanleiding van een voordracht in 1979 had geschreven, uit te geven. Mevrouw Farasyn nam de moeilijke taak op zich om het nette, maar voor de meesten onleesbare handschrift van de auteur te transcriberen en uit te tikken op de computer. Zij bezorgde de tekst aan het Stadsarchief met de vraag om het uit te geven in de reeks Oostendse Historische Publicaties die ondertussen al 14 uitgaven telt. Alhoewel er strikt genomen enkele bezwaren konden geopperd worden om het werk niet uit te geven -zo ontbrak, allicht vanuit de doelstelling van het manuscript, een voetnotenapparaat en een bibliografie-, toch meende het Archief dat het een goede zaak zou zijn voor het historisch onderzoek over Oostende om het manuscript als dusdanig uit te geven. Het vertelt immers op een heldere en chronologische wijze het boeiende verhaal van de wisselwerking tussen de stad Oostende en het omringende polder- en zeelandschap. Het is verrassend te ontdekken hoeveel invloed het water op de ontwikkeling van Oostende heeft gehad, maar ook omgekeerd. Door haar unieke ligging aan zee blijkt de stad een heel eigen ontwikkeling te hebben doorgemaakt die op haar beurt ook weer bepalend was voor de omgeving. Deze interactie van natuurkrachten en menselijk ingrijpen van de 16de tot de 19de eeuw heeft Oostende en haar omgeving vormgegeven en is tot op vandaag zichtbaar. Alleen zijn we ons daar niet van bewust. Deze korte maar bijzonder interessante studie moet daar verandering in brengen. 7

We wensen mevrouw Farasyn nadrukkelijk te bedanken voor het vertrouwen dat ze jaren geleden al heeft gesteld in het Stadsarchief en voor haar beslissing om het manuscript uit te geven. Deze uitgave is een postuum eerbetoon aan één van de grootste historici die Oostende ooit heeft gekend. Namens het College de Stadssecretaris namens de Burgemeester i.o. de Schepen Johan Vandenabeele Willy Labens 8

1. Inleiding In deze bijdrage 1 zal worden nagegaan welke relaties hebben bestaan tussen de stad Oostende en de polders en welke invloed de stad heeft gehad in de wijzigingen die het polderlandschap heeft ondergaan. Het wordt dus een brok stadsgeschiedenis en een brok polderhistoriek. Eerst een korte schets van de geologische evolutie van deze streek, zoals zij, dankzij het bodemkundig onderzoek van Prof. Ameryckx en het historisch onderzoek van Prof. Verhulst en hun medewerkers bekend is geworden. Vóór de 2de eeuw voor Christus was poldergebied moerassige veenvlakte tussen duin- en zandstreek. Vanaf de 2de eeuw voor Christus kwamen eeuwenlange overstromingsfasen voor door het stijgen van de zeespiegel en doorbraak van de zee (= transgressie). Deze overstromingsfasen werden gevolgd door een kortere periode van daling van de zeespiegel en het terugtrekken van het water (= regressie). De eerste transgressie gebeurde van de 2de eeuw voor Christus tot de 1e eeuw na Christus. Door de doorbraak o.a. bij De Haan, kwam het gebied ten noorden van Nieuwpoort, Oudenburg, Houtave onder water en werd een kleilaag van 1 tot 2 meter dikte afgezet. In de 1ste eeuw trok de zee zich terug (Romeinse regressie) tot de 4de eeuw. Er doken nederzettingen op waarvan sporen gevonden zijn in Klemskerke, Bredene, Leffinge. Van de 4de tot de 8ste eeuw kwam de Duinkerkse transgressie die het gehele polderland overspoelde, o.m. bij duindoorbraak bij Middelkerke en ten oosten van Oostende. Kreken werden ingesneden in het kleidek, zelfs in het veen. In die kreken werd achteraf zand afgezet, daarbuiten klei. Volgens prof. Ameryckx zou de hoge zanderige rug waarop 1 Noot van de redactie Dit manuscript wordt postuum uitgegeven. Het bevat geen voetnoten noch bibliografie omdat de tekst gebruikt werd voor een lezing. Uit de notities van wijlen de auteur weten we dat hij zijn onderzoek hoofdzakelijk steunt op originele bronnen die bewaard worden in de Algemene Rijksarchieven in Brussel, Gent en Brugge en het Universiteitsarchief van Gent. Voor meer informatie, zie Stadsarchief Oostende, BE/SAO/AC040, Archivalia Daniël Farasyn 9

Zandvoordedorp en de baan naar Oudenburg liggen en de lagere zandstrook waarop de Kuipweg ligt een dergelijke verzande kreek zijn geweest. Rond de 8ste eeuw trok de zee zich opnieuw terug en werd de poldervlakte opnieuw gekoloniseerd. Er ontstonden centra van schapenteelt in de 9de - 10de eeuw, b.v. Testerep in 922. De eerste dorpen ontstonden, bijv. Leffinge in 988. In de eerste helft van de 11de eeuw kwam de zee voor de derde maal de duingordel doorbreken vanuit de IJzermonding. Om de overstroming te beperken werd een waterweringsdijk, de dijk van Bredene naar Oudenburg, opgeworpen. Het gebied dat de Watering van Blankenberge zou worden, werd niet meer overspoeld, het Camerlinckx en s Heerwoutermans wel. Maar het water reikte nauwelijks tot deze dijk. Een nieuwe kleilaag werd er afgezet: van enkele centimeter in de buurt van de lijn Oostende - Zandvoorde - Oudenburg tot ongeveer één meter bij Nieuwpoort. Nieuwe kreken werden uitgespoeld waarin nu Albertus, Fleuriskot, Taverniersgeleed, kreken van zware klei, lagen. De overstroming duurde ook zolang niet. Vroegere en nieuwe dorpen of nederzettingen werden vermeld: Testerep in 1065, Leffinge in 1060, Snaaskerke in 1067, Leke in 1088, Slype in 1115, Stene in 1121. Eerst werden schapen gekweekt en later vanaf de tweede helft van de 12de eeuw werd op zilte grond aan akkerbouw gedaan. Historisch gezien merken we dus een tegenstelling tussen 1. het gebied ten oosten van de oude zeedijk van de Watering van Blankenberge dat niet werd overvloeid in de 11de eeuw, dus met kleidek van één tot twee meter (Duinkerke II, 4de - 8ste eeuw) Het gebied bleef bewoond en uitgebaat vanaf de 8ste - 9de eeuw. Dit gebied was het Oudland, 2. het gebied ten westen van de oude zeedijk, `s Heerwoutermans- en Catharinapolder, werd wel overstroomd in de 11de eeuw met een kleidek van 30 tot 40 cm (Duinkerke III) en opnieuw bewoond vanaf de tweede helft van de 11de eeuw. Dit gebied was het Middelland. 10

kaart 1 - de dertien historische polders van Oostende 11

12

Historisch gezien zijn de gebieden die tot de zogenoemde 13 historische polders van Oostende behoren, begrensd 2 : 1. in het zuiden door het kanaal Nieuwpoort - Plassendale; 2. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden door duin, stad en duin. Deze 13 polders waren destijds gegroepeerd in één Ambacht : s Heerwoutermansambacht, behalve de Snaaskerksepolder die tot het Camerlinckxambacht behoorde. Sommige polders en schorren hebben in de loop der jaren verschillende benamingen gekregen: - Snaaskerkepolder: Nieuwe Inondatie, Nieuw Schorre; - Sint-Catherinepolder: Steense schorre, Oud Schorre; - Gouverneurspolder en Molendorp ten zuiden van Sas-Slykens zijn niet van naam veranderd; - Keignaertpolder: vroeger Zwaenhoeck; - Oude Zandvoordepolder: oorspronkelijk Swaenepolder, Pardopolder, later in tegenstelling met de Nieuwe Zandvoordepolder: Cleene polder; - Nieuwe Zandvoordepolder : oorspronkelijk Crocht Gloribus polder; - Gouweloze polder; - ten noorden van het kanaal Oostende - Plassendale - Brugge: Lisje Mores, Potterie, Grote polder van Bredene, Vrije polder van Bredene; - Saspolder : Swaneke saspolder, Blankenbergspolderken, Plasschendaele polderken. Bodemkundig gezien zouden er naar de opvatting van prof. Ameryckx slechts elf polders de Historische Polders van Oostende uitmaken. De Grote polder van Bredene en de Oude Zandvoorde polder rekende hij niet bij de Historische Polders omdat zij slechts gedeeltelijk en voor betrekkelijk korte tijd werden overvloeid In de verhoudingen tussen Oostende en de achterliggende polders kunnen wij grosso modo drie perioden onderscheiden : 1. vóór 1584, een periode waarin Oostende zeer weinig invloed op het polderlandschap uitoefende; 2 zie kaart 1 13

2. de periode 1584-1810, waarin Oostende landschappelijk de polders zeer sterk beinvloedde en domineerde door zijn economisch meer speciale havenfunctie alsook door zijn militaire functie als vestingstad; 3. de periode na 1810: in de 19de eeuw wordt het herstelde agrarische polderlandschap gaaf gehouden, in de 20ste eeuw en vooral na de Tweede Wereldoorlog wordt het verdrongen, weggeveegd onder de pletrol van de havenuitbreiding, stadsuitbreiding, inplanting van industrieterreinen en urbanisatie van de landelijke kernen. Wij zullen ons beperken de evolutie te schetsen van het polderlandschap tussen 1584 en 1810, zoals het onder de druk van Oostende werd omgevormd. De Historische Polders van Oostende verkregen een typisch eigen karakter dat hen onderscheidt van de overige kustpolders. 14

2. De polders omstreeks 1570 Als uitgangspunt nemen wij de situatie van de polders zoals Pourbus ze voor ons heeft geschetst in ongeveer 1570 3. s Heerwoutermans Ambacht s Heerwoutermans Ambacht dat bijna 9.000 gemeten besloeg, was een volledig agrarisch gebied. Het reliëf ervan helde licht golvend naar het zuidwesten af. De hoogte ervan bedroeg er 2 tot 3 meter boven de zeespiegel, behalve in het zuidoosten. Hier kwamen twee zandige ruggen voor die wat hoger lagen: - een 250 meter brede rug waarover de weg Oudenburg - Zandvoorde loopt, bereikte bij Zandvoorde dorp de vijf meter; - een smallere rug trouw gevolgd door de Cuypweg en Zandvoorde en Plassendale. De bodem bestond er uit grijsbruine vruchtbare klei. Indien wij Pourbus mogen geloven, lagen er in dit Ambacht een vijftigtal boerderijen. Deze hofsteden lagen vooral langs de wegen, in de oostelijke helft van het gebied. De afwatering gebeurde langs geleden, die samenliepen in het groot geleed tegenaan de Steensedijk en in zee uitmondden aan het latere fort Albertus. Op de kaart van Pourbus merkt men dat een geleed van aan de Yestebrug langs de dijk van de Watering van Blankenberge tot op een 800 meter van Bredene dorp en hier naar het westen afzwenkte, om zich aan de Steenendam in twee takken te splitsen : de ene naar het Rattegat, de andere naar een Rabot waar de Gouweloze Spye ligt. Talrijke wegen doorkruisten het gebied. Van het zuiden naar de Bredeneweg die zich vanuit Zandvoorde dorp onder dezelfde naam naar Bredene splitste en twee vertakkingen had met de Bredenedijk, nl. de Cuypweg en de Bonenweg, terwijl de andere, de Keignaertweg zich op een drietal kilometer van Zandvoorde splitste in de West- en Oost-Keignaertweg. Van west naar oost liepen de zeedijk, de dijkweg die over Wilskerke naar Nieuwpoort leidde over Leffinge naar Slype, een weg van Stene naar Bredene en een weg van de Snaaskerkebrug over xxxxbrugge 4 naar de Keignaert. 3 zie kaart 2 4 onleesbaar 15

Ieder dorp of stad had zijn molen: Stene, Snaaskerke, Bredene, Plassendale, Zandvoorde, Oudenburg had er twee, Oostende drie. De stad Oostende lag aan de noordrand van het `s Heerwoutermansambacht en was in twee delen verdeeld door de in 1445 uitgegraven haven die aan de huidige Van Iseghemlaan lag. Ten noorden van de haven lag de Oude stad, ten zuiden de haven lag de Nieuwe stad. De haven was met de kronkelende Yperleet verbonden door het afwateringskanaal van de Overdracht van Snaaskerke tot twee spyen en dan door de nieuwe Oostendse Watergang. Het kanaal Nieuwpoort-Plassendale bestond nog niet. Samen met de havenvliet omsloot de Nieuwe Oostendse Watergang de stad. Sinds het eerste kwart van de 16de eeuw werd de haven gezuiverd door het lossen van zoetwater doorheen de Westsluis en de Oostsluis. De invloed van de stad op het gewest was dus gering en beperkte zich tot het beslaan van een kleine oppervlakte van het Ambacht tot het mobiliseren van wat polderwater om de haven te schuren. Tijdens het laatste kwart van de 16de eeuw werd op brutale manier een einde gesteld aan de relatieve rust die Oostende en `s Heerwoutermansambacht hadden gekend. 16

kaart 2 - Oostende en s Heerwoutermansambacht naar P. Pourbus, ca. 1570 17

18

3. De polders vanaf 1576 Van de politieke en religieuze spanningen die Vlaanderen van 1566 beleefde, had het Oostendse zich weinig aangetrokken. Maar na een inval van geuzenbenden in 1572 achtten de Oostendenaars het geraadzaam zich efficiënter te beschermen door het opwerpen van versterkingen. De eerste nog rudimentaire werken werden in 1576 en volgende jaren voortgezet. Aangezien Gent en Brugge de kant opgingen van de opstandelingen, volgde ook Oostende deze trend. De stad kreeg een blijvende bezetting van Nederlandse en Engelse troepen die Oostende tot een vestingstad uitbouwden. Farnese slaagde er, dankzij een diplomatieke milde houding in om de Vlaamse steden één voor één tot reconciliatie over te halen, met uitzondering van Antwerpen die na een merkwaardig beleg in 1585 in zijn handen viel en van Oostende die van overgave niet wilde horen en in 1585 de korte dijk op de oostkant naar Bredene doorstak om de Spaanse troepen op afstand te houden. Dit was het begin van een lange miserieperiode voor s Heerwoutermansambacht. Door dit gat in de oostelijke dijk stroomden tweemaal daags tonnen zeewater binnen en buiten, wat stilaan dit gat verbreedde, verdiepte en steeds meer landerijen onder water stelde. In 1586 was deze inbraak 70 meter breed en en bleef er bij laag water één meter water staan op een breedte van 20 meter. Maar buiten dit gat bleef alles droog en kon men best te voet of te paard van de ene naar de andere kant gaan. Bij hoog water moest men de overtocht per boot maken. In 1587 staken de Oostendenaars nog een zuiddijk door om de overvloeiing rond Oostende kracht bij te zetten. Exact omschrijven welke gebieden onder water liepen en wanneer dit juist gebeurde is niet mogelijk. Gegevens hieromtrent ontbreken. Sinds 1584 waren er geen dijk-, sluis- noch wegenschouwingen meer en werden in de Watering van Blankenberge, s Heerwoutermansambacht en Camerlinckx geen belastingen meer verpacht noch geïnd omdat deze streken deur de jeghenwoordige oorloghe niet beweunt nogh ghecultiveert en syn gheweest. Iedereen scheen op de vlucht, niet alleen voor het water maar ook voor de plunderingen en afpersingen die de Oostendse bezetting, samen met Vlaamse rabouwen tot diep in het land uitvoerden. 19

Naar mijn mening stond het grootste deel van `s Heerwoutermansambacht onder water, met uitzondering van de rug van Zandvoorde, een deel van de Cuypweg en de duinendijkranden van Bredene. Wegens het gebrek aan onderhoud kon het ook best zijn gebeurd dat de Steensedijk bij het Albertusgeleed en ten zuiden van Stene doorspoelde. Teksten spreken van overstromingen tot in Leffinge, Snaaskerke, Oudenburg, Bredene. Geleden waren kreken geworden, wegen werden kreken. De dijkdoorbraak en overstroming waren uitgevoerd uit louter militaire, defensieve redenen maar bleken algauw, nog vóór het beleg begon, een tweede voordeel voor de stad aan te bieden. Op de oostzijde had het in- en uitvallende water een lange, brede, diepe geul uitgegraven, best te bevaren met schepen die de stad konden voorzien van wapens, manschappen en proviand. Deze geul kon als havengeul worden benut. Er werden geleden gegraven voor aanvoer van kanonnen en van munitie. Er werden sperforten gebouwd: Sint-Isabella, Sint-Clara, Groten Dorst, Sint-Michiels en de forten van Bredene. Indien wij de talloze kaarten die het beleg illustreren mogen geloven, werden in de westelijke hoek rijen schansen opgeworpen en werd er zelfs een ringweg aangelegd om de westelijke kwartieren van Sint-Albert met de oostelijke kwartieren van Graaf de Bucquoy te verbinden. Dit was een dijkweg die min of meer de latere Legaertsdijk volgt. Wat er ook van zij, op 22 september 1604 gaf Oostende zich over en kwam weer onder Spaans bewind. De geuzen waren van de kust verdreven. Heer en meester op zee, kruisten zij voortdurend voor onze kust en bleven de reeds teruggekeerde of terugkerende kustbevolking schrik inboezemen voor nieuwe invasies. 20

4. De heropbouw na 1604 Wat te doen met de stad? Wat te doen met de omgeving? Wat de stad betrof, die nu als een doorschoten puinhoop op het uiteinde van een smalle landtong lag, omgeven door zeewater, was men het er snel over eens geworden dat de stad moet bevolkt en heropgebouwd worden, van de nodige verdedigingswerken moest worden voorzien en als haven moest fungeren aangezien de Schelde gesloten was. Een edict van Oktober 1604 dat ruime vrijheden gaf aan wie katholiek was en naar Oostende wilde komen wonen, kende wel enig succes. Naar Loontiens wist op te maken uit documenten die in de brand van het stadsarchief zijn gebleven, was het gros inwijkelingen samengesteld uit veeleer arme families die naar Oostende waren getrokken, om hun financiële schuldenlast te ontvluchten. Bij de leidinggevende groep troffen wij ontwikkelden aan maar ook velen die een aardige stuiver hadden verdiend met leveranties aan het Spaanse leger tijdens het beleg. De wederopbouw verliep traag: straten moesten geruimd worden, puin weggevoerd, grachten gedempt, schansen geëffend, huizen gebouwd, straten gelegd en geplaveid. De stad moest ook verdedigd worden. Oostende moest opnieuw een vesting worden. Het weinig of niet-betaalde garnizoen werkte hieraan mee om de karige soldij wat aan te dikken. Bolwerken, courtines en halve manen rezen weer uit de grond op. De stad moest ook verdedigd worden tegen de zee en dat was een veel lastiger karwei. Tijdens de paasdagen in 1606 hield een storm zo lelijk huis, dat men er in dagen van wanhoop aan dacht om de stad die niet te herstellen noch te onderhouden is met 1 miljoen gulden op te geven en te verlaten. Toch bleef men er. Oostende moest ook een havenstad worden. Een haven is een verkeersknooppunt tussen zee en achterland en moest over loskaaien beschikken en een gemakkelijke verbinding vormen tussen de zee en het binnenland. De westelijke haven werd volledig opgegeven en als vestingsgracht benut. De uitbouw van de haven gebeurde dus op de oostkant. In 1608 legde men een loskaai aan rechtover de Langestraat, buiten de oostpoort, ongeveer ter hoogte van het gebouw van de Jachtclub. Maar die kaai spoelde voortdurend weg onder de druk van de sterke schuurstroom die de geul in- en uitviel. Tenslotte gaf men die kaai einde 1609 op en legde men in 1610 een kleine open kom aan in het zuidoosten buiten de stad, in de hoek tussen 21

de geul en de Catherinekreek, de latere Stinkput (nu verdwenen). Hier konden de schepen veilig buiten de schuurstroom liggen. Veel trafiek was er tot 1609 niet want de Hollandse schepen lagen op de rede. Om de veilige in- en uitvaart van enkele visserssloepen te garanderen, gingen leden van het schepencollege van de stad aan boord van de Hollandse schepen presentwijnen offreren. Eerst na 1609 verbeterde de toestand wat. De eerste schepen die met Engels laken en met Franse wijnen in 1612 aan de nieuwe kaai kwamen liggen, kregen van stadswege een gratuyteit van 52 pp om daermede te maeken eene vlagge verwapent mette wapenen deser stede omme denzelven te encourageren op andere tijden deze haven meer te frequenteren. Het is merkwaardig dat vanaf 1609 een kleine groep nieuwe inwijkelingen zich in Oostende kwamen vestigen. Deze mensen hielden zich bezig met haven- en dijkwerken, namen de leiding ervan in handen, verzorgden overzees transport van hout en stenen en deden later pogingen om de haringvisserij te doen floreren in Oostende. Het waren Hollanders die tijdelijk, tot 1621, een belangrijke rol hebben gespeeld in de heropleving van Oostende. De haven moest ook een verzekerde verbinding hebben met de zee. Oostende lag aan een lage, vlakke, zandige kust, aan een zee met getijden van 4,50 meter en met een westoost vloedstroom. De oostgeul was uitgeschuurd, maar voor de havenmond lag een bank van hard zand. Het achterliggende schorreland lag op 2,5 tot 3 kilometer, door grillige kreken doortrokken. Bij iedere vloed kwam zeewater het schorre invloeien, beladen met zand en klei. Dit water vloeide bij ebbe uit het schorre langs de geul naar zee. Geografisch gezien oefent de zee een drievoudige werking uit. Zij vervoert, zij schuurt, maar zet ook materialen af. De bestaande kreken zijn een voorbeeld van uitschuring. Het uitschuringsproces of erosie verloopt op drieërlei wijze: de verticale erosie leidt tot het verdiepen van de kreken. In 1613 waren de Catherinekreek en de Keignaertkreek 10 tot 14 vadem (d.i. 3,9 tot 4,5 meter) diep. Op de tweede plaats is er een zijdelingse erosie. Door de verdieping kabbelen de wanden af wat samen met het kronkelen leidt tot de verbreding van de kreken. In 1613 was de Catherinekreek op zijn breedst: 35 m. In het midden van de 18de eeuw was de kreek 110 meter breed. Tenslotte heeft men nog de terugsnijdende erosie die maakt dat de kreken altijd maar langer worden, in elkaar verstrengeld raken en zelfs de voet van de dijken gaat afknagen. 22

De zee zet ook klei, zandsedimenten af. Dit gebeurt wanneer het water in zijn beweging wordt geremd en stilstaat bij het keren van het tij, vooral bij hoogtij op schorreland dat geleidelijk wordt opgehoogd en mettertijd alleen bij springtij onder water komt. In die jaren moest men er dus niet alleen voor zorgen dat er zo weinig mogelijk zand en slib in de geul terechtkwam, maar ook dat het kleiige afbraakmateriaal van de kreken zo ver mogelijk de zee werd ingejaagd, Om de geul op diepte te houden moest men dus defensieve werken uitvoeren om zandinval te reduceren en bijv. op het strand van Lisje Mores het Lang Hoofd bouwen om opstuiven of inspoelen van zand tegen te gaan en langs het oosterhoofd en ook een deel van het westerhoofd, rijswerken uitvoeren. Men moest vooral offensieve werken uitvoeren in de strijd tegen verzanding en dat was een passend volume water en een serie kribben om de uitvallende schuurstroom juist te oriënteren om slib en zand uit de geul en de banken voor de haven weg te ruimen. Het watervolume moest passend zijn want te veel water bracht te grote schuring, met als gevolg vernieling van de geulwerken. Te weinig volume bracht verzanding. Dit juiste watervolume kon men bereiken door 1. spoelpolders te gebruiken waarin men het water vrij in en uit liet lopen, aangevuld met de mobilisatie van polderwater, zoetwater op Oostende ter aanvulling. Dit is natuurlijke schuring. 2. spoelpolders te gebruiken afgedamd door schuursluizen waarin men zee- of zoetwater ophield om dit bij laagtij in de geul te lossen. Dit is kunstmatige schuring, Een haven moet niet alleen kaaien hebben en beschikken over een veilige verbinding met de zee, het moet ook aansluiting hebben met het achter- en binnenland Vrachtvervoer langs wegen was in die tijd nog zeer beperkt. Men gaf er de voorkeur aan dit over waterlopen, kanalen te laten gebeuren. Gent en Brugge ijverden van meet af aan om betere directe verbindingen te hebben met de kust, vooral met Oostende. De aanleg van kanalen zou ook het uitzicht en het leven van de Oostendse polders sterk beïnvloeden. Kanalen moesten van water worden voorzien dat hoog genoeg gehouden moest worden om scheepvaart toe te laten. Het laatste, maar ook meest prangende probleem dat in september 1604 werd gesteld, was de vraag wat men moest doen met de drassige schorrevlakte die regelmatig door het zeewater werd ingenomen: zou men dit inpolderen of overstroomd laten? 23

Onmiddellijk na de inname van de stad in 1604 had aartshertog Albrecht het inzicht het hele schorre te laten bedijken. Dit project werd zeker niet gunstig onthaald door de stad omdat men bevreesd was voor het verder bestaan van de haven. Ook de militairen -en vooral Spinola, de veroveraar van Oostende- zagen dit niet zitten en oordeelden dat het behoud van het overstromingsgebied een onmisbaar element was voor de verdediging van de vesting. Het Brugse Vrije en de Staten van Vlaanderen waren er wel voor te vinden om tot een bedijking over te gaan. Maar om dit te realiseren was er geld nodig. Op hulp van de centrale regering of Spanje moest men niet rekenen. Die hadden altijd geld te kort. De eigenaars van dit overstroomde gebied kon men moeilijk laten opdraaien voor de inpoldering van hun landen die sinds 20 jaar niets hadden opgebracht. Het geld moest dus van de generaliteyt komen. De Staten van Vlaanderen waren wel bereid om voor een deel in de financiering van de werken tussen te komen, maar er kwam geen schot in de zaak. De geweldige storm van Pasen 1606 bracht hierin een verandering. Ten eerste werden er plannen en projecten opgemaakt om over te gaan tot het stoppen van de geul etoufement de la geule. Maar het bleef bij plannenmakerij, vues de lieux, rondvaarten in het schorre. Ten tweede werd de Steense dijk, die reeds grotendeels bestond, verhoogd en versterkt. In het zuidelijk deel werd een nieuwe dijk aangelegd, dus een zijdeling jeghens s Heerwoutermans tot het afsluiten van de zee. Deze dijk liep int geschut van Camerlinckx en `s Heerwoutermans, strekkende van t fort St Albertus deur Snaeskerke tot aen de Haegebrugge, dus tot aan het huidige kanaal Plassendale - Nieuwpoort, zodat het Camerlinckx op zijn oostelijke kant volledig van overstroming gespaard zou blijven. De Steensedijk werd niet in 1608 gelegd zoals altijd werd voorgehouden, maar wel in 1607. Tezelfdertijd werd in deze dijk bij de vroegere Speerbrugge naar de Gouweloze de ontwateringssluis van Camerlinckx gelegd. Na de storm van 1606 werd ook de Bredensedijk tussen Oudenburg en de duinen over 5,7 km hersteld. Die dijk was op verscheidene plaatsen, vooral rond Plassendale, doorgevloeid. In 1607 werd de dijk over een lengte van 6,2 km verhoogd. 24

Een reeks stormen in 1610, die gepaard gingen met duindoorbraak en steeds maar dreigender gevaar voor dijkdoorvloeiing, verplichtten de Staten van Vlaanderen samen met de Wateringen, over te gaan tot dijkversterking en duinverzorging rond Oostende o.m. door het aanbrengen van helmgrasbeplanting. Ook zouden ze nu eens definitief de bedijking van s Heerwoutermans aanpakken naar de plannen die de dijkgraaf Van Couwerve had uitgewerkt. Die laatste wenste -om de geul af te sluiten ter hoogte van de Groenendijk- een dijk op te werpen doorheen het noordoostelijk deel van de latere Catherinepolder en die tot aan het duin van het vroegere militair hospitaal door te trekken. Een drietal schuursluizen in de dijk zouden voor de nodige geuldiepte moeten zorgen. A. W. Van Couwerve wenste tot kunstmatige schuring over te gaan. Vanwaar hij het water zou halen dat hiervoor nodig was en hoe en waar hij dat zou stockeren, is mij niet bekend 5. Eind maart 1612 werden de werken aanbesteed en ondanks het protest van Oostende in de zomer van dat jaar aangevat. Maar zo heel veel kwam er van het beverschen, het inpolderen van s Heerwoutermans niet terecht. Slechts drie dijken werden aangelegd. Op de oostkant van de geul kwamen de Groenedijk en de Dweersdijk tussen de Groene- en de Bredenedijk, wat tot de inpoldering van de Grote polder van Bredene leidde, 830 gemeten groot. Verder kwam er nog een stuk dijk op de westelijke geuloever tussen de Gouweloze- en de Catherinekreek. Tot het bouwen van de schuursluizen kwam het niet, vooral door geldtekort, twijfel aan de voorziene schuurmethode en gebrek aan interesse voor kanalenbouw. Alhoewel bedijking toch belangrijk was, werden de werken in 1615 stopgezet. In 1614 vroeg het Vrije point en zettinge op soldaten en burgers die bestialen postureren in s Heerwoutermans. Het Vrije vroeg aan de stad dat herbergen ten zuiden van de stad ook belastingen aan het Vrije zouden betalen. 5 zie kaart 3 25

Van de ongeveer 7.500 gemeten van s Heerwoutermans waren slechts 830 gemeten aan de overstroming onttrokken. 6670 gemeten bleven bedekt met water. Rond de weg Oudenburg - Zandvoorde en rond Zandvoordedorp waren er enkele nederzettingen ontstaan die geïsoleerd lagen temidden van het water. Het schorre werd niet alleen als waterreservoir voor havenschuring benut, maar ook gebruikt voor schapenteelt. Aan de randen van het schorre, vooral aan de westelijke rand, werden oude forten, waaronder het fort Isabella, het fort Sint-Clara en Lange schuur als schaapstallen ingericht. Ook aan de duinrand liepen er schapen o.m. geweid voor de stadsgouverneur. Er waren ook bezaaide oppervlakten. 26

kaart 3 de historische polders van Oostende, 1607-1612 27

28

5. Drie ingrijpende wijzigingen, 1618-1633 Drie feiten zouden grote delen van het s Heerwoutermansambacht grondig wijzigen, m.n. de bouw van het Sas van Plassendale en aanleg van het kanaal van Plassendale in 1622-1623, de aanleg van de Legaertsdijk en de bedijking van de drie geünieerde polders van Zandvoorde en de bouw van de Blauwe sluis en de Bredensche dijk 6. Sas van Plassendale en kanaal Oostende - Plassendale In verband met de sluiting van de Schelde hadden Gent en Brugge het plan opgevat deze steden onderling met de zee te verbinden door het graven van de kanalen Gent-Brugge en Brugge-Ieperleet-Plassendale-Oostende. In 1613 begon men aan de graafwerken, die in 1624 voltooid werden. Het kanaalgedeelte Brugge - Plassendale en het sas van Plassendale waren reeds klaar in 1620. Het kanaal Oostende - Plassendale werd in 1622-1623 uit den rauwe gegraven en doorsneed in rechte linien het schorreland. Aangezien er geen sas was in Sas Slijkens in 1619, had Spinola zich hiertegen verzet. Omdat het kanaal aan het getij onderhevig was, konden bij hoogtij kleine zeeschepen naar of van Brugge zeilen of geketst worden zonder overslag in Oostende. Dit betekende een groot verlies voor de Oostendse schippersgilde die tot 1629 met hun platte binnenlanders de Bredense kreek opvaarden tot aan de overdracht van Plassendale en daar in de Yperleet werden overgenomen. Het Sas van Plassendale leverde theoretisch althans ook schuurwater op voor de haven. Men mocht al tevreden zijn als het geloste water het kanaal zelf van aanslibbing verloste. De bouw van de Legaersdijk De belangrijkste gebeurtenis voor die periode is wel de bouw van de Legaertsdijk. Wanneer de bedijkingswerken van s Heerwoutermans in 1615 waren stilgevallen, gingen verscheidene grote gelanden zonder enig octrooi over tot particuliere dicage : Dit gebeurde vooral in de oude Zandvoordepolder die toen de Swaenepolder, ook Pardopolder genoemd werd. Wellicht door het leggen van een dijk ten noorden van de oude Cuypweg werd ook de latere Nieuwe Zandvoordepolder met een dijk afgesloten van nagenoeg de Hoge Brugge tot de Keignaertweg bij de Duivelstorre en tot de vork van de Bredenweg en de Cuypweg. 6 zie kaart 4 29

Ook ten noorden van deze dijken kwam er particuliere dicage voor. Deze bedijkingen moeten omstreeks 1618 aangevat geworden zijn voor de Crocht en Gloribuspolder want in 1617 werd nog gesignaliseerd dat de weg van Oudenburg naar Snaaskerke niet rijdelick en is als ligghende ghemeene metter de zee duer dat het Ambacht van s Heerwouter-mans nyet en is bedijckt. Al spoedig werden er in deze bedijkte gebieden een tiental hofsteden opgericht en werden er vanaf 1620 percelen grond verpacht en in gebruik genomen. De dijkbouw moet nogal wat rudimentair geweest zijn vooral in de latere Keignaertpolder want dijken spoelen er door, zodat heel wat gebieden er vanaf 1622 vague en ongebruyck liggen duer de seewateren en men stormschade vaststelt in december 1623 aan de zuidelijke vaartdijk waarvan de bermen pericliteren van inbrake. Het bestaan van de Oostendse vaart en stormen van 1624 (vooral die van 25 november 1624) brachten de grondeigenaars ertoe om een officiële aanvraag in te dienen om nu eens een suffisante zeedijk te mogen bouwen tussen de Gouweloze sluis en het uiteinde van de Nieuwe Riviere om aldus de twee reeds bedijkte polders, de binnenpolders en de buitenlanden ten noorden ervan die niet zijn bedijkt met een zware zeedijk tegen verdere zee-inbraak te beschermen. Deze toelating werd bij octrooi van 26 maart 1625 verleend aan de drie geünieerde polders en de vier kilometer lange Legaertsdijk werd in de zomer van 1625 opgeworpen. De Keignaert was toen aan zijn monding 75 meter breed en de kreek juist ten noorden ervan, waar de hofstede van Rougier van Quaillin stond, 57 m breed. Tenslotte helemaal in het noorden bij de Cleene kreek trof men de hofstede van Pieter Houck aan, de man die tijdelijk zijn naam zou geven aan deze hoek, nl. de Pierhoek, die later ook naar een andere familienaam tot Sas Slykens Creke van Pieter Houck zou worden omgedoopt. Een afwateringssluis werd in 1626 in de dijk dichtbij de Gouwelozespei ingeplant, wegen werden aangelegd, geleden gedolven en wat belangrijk is, de meeste binnendijken, dweersdijken, caidijken geslecht ende geplaneerd, zodat het vroegere verloop van deze dijken zeer moeilijk exact te achterhalen is. 30

kaart 4 de historische polders van Oostende, 1618-1633 31

32

Met het leggen van de Legaertsdijk werd er zomaar 3.804 gemeten land van de Oostendse schorren ontnomen en voor agrarische uitbating gewonnen. Dit was voor de Oostendse haven een verlies van 57% aan schorreoppervlakte. Alleen Sint- Catherineschorre en de schorren van Bredene leverden nog zeewater voor de schuring van de haven met hun ongeveer 2.900 gemeten. Hoe heeft men deze belangrijke inkrimping van het schorregebied kunnen toestaan? Heel zeker door het uitblijven van enige reactie van de stadsgouverneur Montero, die niet tussenkwam om de bedijkingsplannen te dwarsbomen. Hij werd trouwens voor zijn neutrale houding beloond met twee barriquen van de port, speciaal uit Duinkerke gehaald en zijn gheselinne kreeg een juweel ten geschenke. De bedijking was echter niet naar de zin van de hogere legerleiding, die het oppervlak defensiewater rond Oostende ongeschonden wenste te bewaren. Spinola eiste dat de pasgebouwde dijken werden doorbroken en al trok een delegatie groot gelanden in december 1626 en zelfs afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen in januari 1627 naar Brussel om het behoud van de inpoldering te bepleiten, het baatte niet. Spinola gaf opdracht aan Montero om de nieuwe dijken door zijn soldaten te laten doorsteken en bij de doorsteking zelf aanwezig te zijn. De dijken werden in de grote kreken in het voorjaar 1627 afgedolven zodat de geünieerde polders deels weer onderliepen. Eerst na het vertrek van Spinola uit ons land en dankzij de betaalde tussenkomst van de Jezuïeten bij Isabella slaagden de drie geünieerde polders van Zandvoorde erin de toelating te krijgen om de gaten van de Legaertsdijk te mogen dichten op voorwaarde dat zij met omliggende wateringen zouden bijdragen in de bouw van een stenen suatiesluis i.p.v. de houten Gouweloze Spey en in het inheyen van twee hoofden aan de monding van de Oostendse geul. De bouw van de Blauwe sluis en de Bredensche dijk De bouw van de Blauwe sluis in Bredene in 1626 moet in verband worden gebracht enerzijds met het feit dat de suatiesluis in Blankenberge oud, vervallen en door stormen vernield was en dus door een andere vervangen moest worden en anderzijds met het feit dat de Watering van Blankenberge graag 300 gemeten uit het s Heerwoutermans bedijkt had gekregen. Om dit laatste erdoor te krijgen stelde zij de zaken zo voor dat zij door de verbreding en verdieping van de Noordhee en de bouw van de sluis in de Bredense dijk, het teveel aan 33

polderwater op Oostende concentreerde, om aldus bij te dragen tot het diep houden van de haven. Het was een uitstekend voorstel waarmee men in Brussel onmiddellijk akkoord ging, behalve op één punt, nl. de bedijking. Spinola had nogmaals zijn veto gesteld. Om de suatie van de Blauwe sluis door de verdronken landen van s Heerwoutermans te vergemakkelijken mocht de Blankenbergse Watering wel een recht geleed van 300 roeden (1,1 km ) aanleggen. De werken werden allemaal in 1626 uitgevoerd. Tijdens de doorsteking van de Legaertsdijk in 1627 kwam iemand met een tussenoplossing voor de dag om enerzijds de bedijking mogelijk te maken en anderzijds de havengeul op diepte te houden. Dit was de beroemde maar nooit in zijn ideeën en projecten gevolgde Michel Florentio Van Langren. Vanaf 1627 stelde hij voor om tussen de Pierhoek en het zuidwesten van de stad een zware zeedijk te bouwen en het merendeel van het Steense schorre tussen de Catherinekreek, de brede geul bij Stene en de Gouweloze met lichtere dijken te omsluiten en in te polderen en alleen volgende gebieden voor de schuring van de geul te gebruiken, nl. de verdronken landen ten noorden van de vaart Oostende - Plassendale en het Lisje Moresgebied en de gearceerde ring van landen rond het bedijkte Steense schorre waarin zeewater getrokken kon worden dat bij laag tij gelost werd doorheen twee schuursluizen, één in de Catherinekreek en één in de rechtgetrokken Gouwelozekreek die zijn wateren recht door de geul zou stuwen 7. Dit zou volgens Van Langren het voordeel bieden een nog groter oppervlak aan de zee te onttrekken en de verbinding te land langs de zeedijk tussen de stad en de vaartdijk, veilig te stellen. Dit zou kunnen gebeuren zonder het militair defensief potentieel van de stad te schaden, aangezien een watergordel de stad bleef beschermen en ook zonder de geuldiepte in gevaar te brengen aangezien men er ook zorg zou voor dragen de directe zandaanvoer in de geul aan de westzijde en ook aan de oostzijde op het Lisje Moresstrand te beperken door het inheien van plankenrijen. Dit project om de schuursluizen te gebruiken om tot grote inpoldering over te gaan, werd door Spinola eveneens van de hand gewezen. 7 zie kaart 5 34

kaart 5 - de plannen van Michel Van Langren van 1627 35

36

6. De inpoldering van het Potteriepoldertje en de Saspolder, 1634 In 1634 werden opnieuw twee schorrelanden benoorden de vaartdijk ingepolderd 8. De eerste was het kleine Potteriepoldertje dat maar 64 gemeten grond telde en waarin het Hof ter Schelle werd opgetrokken tussen de Groene dijk en de monding van de kreek van Bredene. De polder reikte in 1634 nog niet tot aan de geul. De tweede gevormde polder was de Saspolder. Aanleiding tot deze inpoldering waren de voortdurende, financieel zwaar doorwegende kosten die de Watering van Blankenberge moest dragen om de dijk tussen de Blauwe sluis en Plassendale voor doorbraak te behoeden. Vooral de januaristorm in 1634, waarbij ook de duinen ten westen van de stad Oostende doorspoelden, bracht de Watering van Blankenberge ertoe het octrooi aan te vragen waartegen noch vanwege de stadsgouverneur, noch vanwege militaire ingenieurs enig verzet rees. Toelating tot bedijking van de 194 gemeten, werd op 2 juni 1634 verleend. In het Saspoldertje kwamen hoogstens vier boerderijtjes tot stand. Door de inpoldering van de Potterie- en Saspolder werden 258 gemeten op zee gewonnen wat alweer een 9% minder schorreoppervlak voor havenschuring betekende. Het schorreoppervlak was gereduceerd tot 2.600 gemeten = 1/3 van het oorspronkelijk schorreland. 8 zie kaart 6 37

38

kaart 6 - de bedijking van de Potteriepolder en de Saspolder, 1634 39

40

In Oostende 7. De situatie van Oostende en de Oostendse polders, 17de eeuw De twee havenhoofden die alleen de geulmond trechtervormig omsloten waren tussen 1634 en 1639 ingeheid. Het oosterhoofd sloot met een rijswerk tot het duin van Lisje Mores, om zandaanvoer van het strand in de geul tegen te gaan. De zeedijk ten westen van de stad was, na het afdelven van de duinen in 1619 en na diverse duindoorbraken, verlengd tot bij de Laatste Stuiver. De verbinding van Oostende met de randgebieden gebeurde enkel in het westen via de duinenweg en een vertakking naar de Westpoort. Naar het oosten kwam die verbinding er door middel van een ponton of veerboot over Lisje Mores naar Bredene. Catherineschorre In het Catherineschorre stonden de oude forten Sint-Isabella (Hamilton) en Sint-Clara nog aangeduid die ondertussen dienden als bergerieen (schaapstallen). In de noordwesthoek bleken er kleine dijken aangelegd en een drietal bedrijven te bestaan, o.a. de Laatste Stuiver. De resten van de Sint-Catherinekreek en een kerkhof stonden er ook nog op vermeld. Geünieerde polders van Zandvoorde Wat de drie geünieerde polders van Zandvoorde betrof, wijs ik op het bestaan van het wegennet, vooral op de kreke genaempt Den Keignaert, commende tot in de straete van Sandvoorde, wat er wel zou op wijzen dat men bij de bedijking van 1626 grondig de oudere dijk van de oude Zandvoordepolder heeft afgedolven. Dit is hier een geval van terugsnijdende erosie. Het zuidwesten van de grote polder van Bredene Ten zuidwesten van de grote polder van Bredene liep een dijk tussen de Groenedijk van 1612 en de dijk van Bredene. Hierbij moet worden opgemerkt dat op de kaart van ongeveer 1642 1620 als datum vermeld staat. Bovendien schijnen een aantal kreken door deze dijk naar de kreek van Bredene, de latere Noord-Ede, te lopen. 41

Rechttrekking van de Yperleet Op de kaart onderaan rechts ten noordwesten van Oudenburg ontdekken we een nieuwe vaart van 1640, d. i. de rechttrekking van de Yperleet uitgevoerd bij het uitgraven van het kanaal Plassendale - Nieuwpoort in 1640 en Veurne - Duinkerke om Gent en Brugge met zoveel mogelijk havens langs de Vlaamse kust te verbinden. 42

8. De plannen van Michel Van Langren van 1650 In 1648 sloot Spanje de vrede met de Verenigde Provincies. Bij het Verdrag van Westfalen werd een toestand van meer dan een halve eeuw feitelijk bekrachtigd. De Schelde bleef voor de Spaanse Nederlanden gesloten. Toch ging de oorlog tussen Spanje en Frankrijk steeds verder. Gent en Brugge begonnen nu meer en meer belangstelling te tonen voor de Oostendse haven want Duinkerke en Nieuwpoort lagen te gevaarlijk dicht bij de sterk bedreigde Franse grens. Gent en Brugge en natuurlijk ook Oostende wensten de haventoegankelijkheid te verbeteren, die door de bedijkingen van 1626-1631 en 1634 en de aanslibbing en verzanding in gevaar was gebracht. Dit was de gelegenheid voor Van Langren om in 1650 opnieuw met zijn schuursluizenproject voor de dag te komen en te pleiten voor de aanleg van een kanaal dwars doorheen de Sint-Catherinepolder tussen de Gouwelozespei en het zuidwesten van de stad, wat hij in 1640 al had voorgesteld als tegenhanger van het kanaal Plassendale - Nieuwpoort en een zoetwaterreservoir voor de stad die al altijd een tekort aan drinkbaar water had 9. Om de militairen gunstig te stemmen plande Van Langren de aanbouw van een vijfhoekig gebastionneerd fort of kasteel Sint-Leopold in het zuidwesten van de stad, wat terecht de weerbaarheid van de kwetsbare westflank van de stad zou verhogen. Bovendien wenste hij een verdedigingswal tussen de Catherine en Gouweloze op te werpen waarachter mettertijd een stadsuitbreiding naar het zuiden kon gebeuren. M.a.w., Van Langren pleitte voor wat 130 jaar later deels het Hazegras zou worden 10. Een tweede project van hem was om direct de wal- en grachtlijn tot aan de Gouweloze door te trekken en het voorziene fort Sint-Leopold op de linkeroever van de rechtgetrokken Gouweloze in te planten. Hij stelde ook voor om de geul en de bank voor de haven te zuiveren, gebruik te maken van de vroeger voorziene sluizen en daarenboven ook schuursluizen op te werpen aan het begin van het kanaal Oostende - Plassendale en aan de monding van de Noordhee. Hij stelde m.a.w. de bouw voor van het latere Sas- Slykens en van de Noorheesluis. 9 zie kaart 7 10 zie kaart 8 43

Ook herhaalde hij zijn voorstel om langs de oostelijke oever van de geul en langs de laagwaterlijn ten oosten van het oosterhoofd een lage rij houten planken in te heien om het invallen van het zand in de geul te reduceren. Hij ging niet akkoord met de plaatselijke ingenieur die voorstelde op de oostoever een echt staketsel aan te leggen van de top van het oosterhoofd tot aan de Pamelkreek, maar hij stelde wel voor een kaaidijk op de westoever te leggen waar schepen konden aanmeren. Eens te meer werden deze plannen afgewezen. Als eerste maatregel om de geulsituatie te verbeteren, beperkte men zich tot de aanleg van het oosterstaketsel in 1654 tussen de top van het hoofd en het ponton dat in 1661 tot ongeveer aan de Groenedijk werd verlengd. Daarnaast ging men over tot een strengere controle van het overvloeide schorregebied, waar men vaststelde dat tal van de schorregebruikers dwars door de kreken heen schaapsdijken en koeiedijken hadden opgeworpen om hun bestialen gemakkelijker van het ene naar het andere schorreland over te brengen. Deze dijken werden afgedolven. Pieter Hoecke die in Stene o.m. 90 gem. schorre gebruikte, kreeg in 1655 een proces omwille van estouffements par luy faits de creques et diegues en tres grand prejudice du havre de la ville d`ostende. 44

kaart 7 - de plannen van Michel Van Langren van 1650 45

46

kaart 8 - de plannen van Michel Van Langren van 1650 47

48

9. Geplande overstromingen en de bouw van Sas Slykens, 1660-1676 Het belang van de Oostendse haven voor de Spaanse Nederlanden werd steeds duidelijker. In 1658 viel Duinkerke in Engelse handen. In 1662 verkocht Engeland Duinkerke aan de Fransen en meteen was Oostende l unique port qui reste practicable en pays de par de ca geworden. De toestand was er zeker niet rooskleurig. In 1661 reeds moesten grote schepen het hoogtij van springtij afwachten om over de bank vóór de haven, de geul te kunnen binnenlopen. De peilingen bij laagtij, uitgevoerd door kapt. ing. Boulangier in maart 1662 wezen aan hoezeer de geul aan diepte had verloren door de bedijkingen van het schorregebied. Op de bank voor de haven was maar twee tot 55 vadem water. De westervaargeul was praktisch opgestopt. In de havengeul trof men 32, soms vier vadem water aan. De Rocheplaat aan het westerhoofd had zich uitgebreid. Aanslibbingen kwamen voor in de inspringende bocht van het oosterhoofd. Het Bergeriehoofd had het ontstaan gegeven aan de vorming van twee langgerekte banken tussen de monding van de Catherinekreek en de Gouweloze. In de Gouweloze zelf waren banken ontstaan en bereikte men met moeite drie vadem water. Het gonsde van projecten en plannen om aan die rampzalige toestand te verhelpen. Van Langren dook weer op met zijn schuursluizenplannen, maar werd al even snel wandelen gestuurd. Het plan was te duur en te onzeker 11. Op een kaart werden een reeks belangrijke veranderingen die in ongeveer 15 jaar aan de Oostendse polders zullen worden aangebracht, samengevat 12 : - 1660: aanbouw van het sas van Snaaskerke; - 1662-1664: het opnieuw doorsteken van de Zandvoordse polders, op de oude Zandvoordepolder en de Gouverneurspolder na, waarin het fort Sint-Philippe werd opgetrokken; - 1664: verbreden en verdiepen van de Oostendse vaart; - 1671-1672: bedijking van de Vrije polder van Bredene en overbrenging van de spuisluis van de Watering van Blankenberge naar de Noordheesluis zodat alle vroegere schorren ten noorden de Oostendse vaart tot polders werden omgezet; - bouw van het Sas Slykens. 11 zie kaart 9 12 zie kaart 10 49

50

kaart 9 - de plannen van Michel Van Langren van 1670 51

52

kaart 10 - de historische polders van Oostende, 1660-1676 53

54

De kaart is belangrijk omdat het de zuidelijke opslibbing van de Noordeemonding aanwijst en de poging die in 1662 werd uitgevoerd om de schuurstroom te oriënteren. Het kraainest bestond nog niet als een doorlopend hoofd maar als vier afzonderlijke paalwerksystemen. Er waren plannen om water uit het kanaal Plassendale - Nieuwpoort af te tappen langs een sluis aan de vaart om de opgeslibde Gouwelozekreek uit te kuisen. Ten slotte waren er plannen om één of meer polders op te offeren door doorbraak van hun dijken om de Oostendse haven te redden. Zo werd voorgesteld om de oostelijke kant van de Zwaenhoeck, de Nieuwe Zandvoordepolder waar de grote Keignaert ligt, bij het schorre te voegen. Anderen meenden dat dit onvoldoende was en eisten de ondervloeiing van het gehele, in 1626 en 1631 bedijkte, gebied. Nog anderen stelden voor de Steense dijk door te steken omdat het wat hoger lag dan het reeds door vroegere overstromingen opgehoogde Zandvoordse gebied. En nog anderen zagen alleen een oplossing in de doorbraak zowel van de Steensedijk als van de Legaertsdijk. De boeren en dorpelingen van rond Oostende, o.m. Stene, Leffinge, Snaaskerke en Zandvoorde konden weer met de schrik op het lijf zitten om van hun hoeven en landerijen verdreven te worden, voor het welzijn van de Generaliteijt van den Lande en de Commercie en voor het welzijn van Oostende. Alleen Bredene werd door de plannenmakers van overstromingen met rust gelaten. Plannen maken was één aspect van de zaak, geld vinden om ze uit te voeren was wat anders. Spanje had geen geld. Het Vrije kantte zich tegen de doorbraakideeën. De Staten van Vlaanderen stonden er weigerachtig tegenover. Van hogerhand procedeerde men stapsgewijze. De geul werd versmald door het leggen van enkele dwarshoofden op de westelijke kant van de geul. Men ging verder met het stoppen van bepaalde kreken en het doorsteken van schorreland om meer efficiënt schuurwater te bereiken. Men wilde zelfs alle schaapsdrift op het schorre verbieden. Men herinnerde zich opeens dat de bedijking van 1631 werd toegestaan op voorwaarde dat een stenen suatiesluis in de plaats van de houten Gouweloze spei gebouwd zou worden, wat de omliggende wateringen toevallig vergeten hadden uit te voeren. Zeer tegen hun zin in werden zij verplicht tussen de Gouweloze spei en de Nieuwpoortse vaart twee stevige zeedijken te bouwen, de houten Gouweloze spei te ruimen en aan de Nieuwpoortsevaart niet een eenvoudige schuursluis maar een stenen sas op te richten die 55