Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES H6433L Voorzichtig: Vooral de RODE waarschuwingslampjes zijn van essentieel belang; door het branden van die waarschuwingslampjes wordt aangegeven dat sprake is van een storing. Als een ROOD waarschuwingslampje gaat branden, moet het voertuig op veilige wijze tot stilstand worden gebracht. Raadpleeg vervolgens de specifieke instructies die in deze sectie worden vermeld Het is mogelijk dat de positie en de specificaties van de waarschuwingslampjes per model en exportgebied variëren. Koplamp - grootlicht - BLAUW Dit lampje gaat branden als ongedimd grootlicht wordt gebruikt. Richtingaanwijzers - GROEN Een waarschuwingslampje gaat, in hetzelfde ritme als de daarmee corresponderende richtingaanwijzers, knipperen zodra de richtingaanwijzers worden gebruikt. Als het waarschuwingslampje niet gaat knipperen of zeer snel gaat knipperen dan kan dit wijzen op een gloeilampstoring in één van de richtingaanwijzers. Als de schakelaar voor de gevarenknipperlichten wordt ingedrukt, zullen beide waarschuwingslampjes gaan branden in combinatie met de richtingaanwijzers. 101
Gloeistift - AMBER (uitsluitend modellen met dieselmotor) Dit lampje gaat branden als de contactsleutel in stand 'II' wordt gedraaid. Voordat de motor wordt gestart, altijd wachten tot het lampje uit gaat. Als het lampje gedurende het rijden gaat branden, wijst dit op een storing in de dieselinspuiting. Roep zo snel mogelijk deskundige hulp in. Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) - AMBER Dit lampje gaat kort branden als een contact in stand 'II' wordt gedraaid. Het lampje gaat ook branden zodra de DSC-schakelaar wordt ingedrukt. Dit wil zeggen dat de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) uit is geschakeld (maar de gripregeling is nog steeds geactiveerd). Het lampje zal gaan knipperen zodra het systeem wordt geactiveerd. Het blijft knipperen tot het systeem niet langer hoeft te worden gebruikt. Als het waarschuwingslampje constant blijft branden en niet uitgaat als de DSC-schakelaar wordt ingedrukt, wijst dit op een storing in het systeem. Als sprake is van een storing in de dynamische stabiliteitsregeling (DSC), dan wordt het systeem uitgeschakeld - rij zorgvuldig en roep zo snel mogelijk deskundige hulp in. Afdalings-remregeling (HDC) - informatie - GROEN Dit lampje gaat kort branden als een gloeilamp- en systeemcontrole wanneer het contactslot in stand 'II' wordt gedraaid en tevens als de afdalings-remregeling (HDC) wordt gekozen. Als de afdalings-remregeling (HDC) is ingeschakeld, terwijl met het voertuig niet sneller wordt gereden dan 35 km/u, blijft het lampje constant branden. Als de afdalings-remregeling (HDC) wordt gekozen terwijl met het voertuig niet sneller wordt gereden dan de snelheid waarbij de HDC gaat werken, gaat het lampje knipperen. De melding "NO HDC, SLOW DOWN" (GEEN HDC, VERTRAGEN) wordt weergegeven. Het lampje zal ook gaan knipperen zolang de afdalings-remregeling (HDC) geleidelijk buiten werking wordt gesteld. Als een storing optreedt in de afdalings-remregeling (HDC), wordt het HDC-systeem geleidelijk uitgeschakeld. Vervolgens wordt dit geheel uit gezet. Het is ook mogelijk dat de HDC onmiddellijk buiten werking wordt gesteld (dit is afhankelijk van het soort storing en van het feit of de HDC al dan niet is ingeschakeld). Het groene lampje gaat uit. Ook verschijnt het bericht "HDC INACTIVE" (HDC INACTIEF) op het berichtencentrum. 102
Voorste mistlampen - GROEN Dit lampje gaat branden als de voorste mistlampen aan worden gezet. Mistachterlichten - AMBER Dit lampje gaat branden als de mistachterlichten aan worden gezet. Accu opladen - ROOD gezet. Het lampje dooft zodra de motor loopt. Als het lampje blijft branden of gedurende het rijden gaat branden, dan wijst dit op een storing. Roep onmiddellijk deskundige hulp in. Lage oliedruk - ROOD gezet. Het lampje dooft zodra de motor loopt. Als het lampje blijft branden, gaat knipperen of gedurende het rijden gaat branden, dient het voertuig zodra dat veilig kan geschieden tot stilstand te worden gebracht. OOK MOET DE MOTOR ONMIDDELLIJK AF WORDEN GEZET. Roep deskundige hulp in alvorens weg te rijden. Als dit waarschuwingslampje gaat branden moet het oliepeil altijd worden gecontroleerd. Bandenspanningscontrole - GEEL gezet. Als het waarschuwingslampje blijft branden of gedurende het rijden gaat branden, is minstens één van uw banden belangrijk zachter dan de aanbevolen bandenspanning. U moet zo spoedig mogelijk het voertuig tot stilstand brengen. Controleer de banden en pomp die op tot de aanbevolen bandenspanning. Motor controleren - AMBER gloeilamp- en systeemcontrole wanneer het contactslot in stand 'II' wordt gezet. Het lampje moet uit gaan zodra de motor start. Als het waarschuwingslampje op een ander moment gaat branden, dan wijst dit op een defect in de motor - als het lampje tijdens het rijden gaat branden of knippert dienen hoge snelheden te worden vermeden terwijl tevens urgent deskundige hulp dient te worden ingeroepen. LAGE gearing - GROEN Dit lampje gaat branden wanneer de LAGE gearing wordt gekozen; knippert gedurende schakelen van hoge naar lage gearing (of omgekeerd). 103
Handremsysteem - ROOD Dit lampje gaat circa 3 seconden lang branden als een contact aan wordt gezet. Het lampje gaat ook branden als de handrem aan wordt gezet terwijl het contact in 'II' staat. Het lampje moet uit gaan wanneer de handrem geheel wordt losgezet. Als het lampje gedurende het rijden gaat branden wijst dit op een storing in het handremsysteem. Roep eerst deskundige hulp in alvorens door te rijden. Remsysteem - ROOD Zowel de positie van dit lampje als het symbool op het lampje worden gedeeld met het waarschuwingslampje voor de noodrembekrachtiging (EBA). Zodra het contactslot aan wordt gezet, gaat het lampje kort branden. Dit is een gloeilampcontrole (het lampje brandt achtereenvolgens in de kleuren amber-rood-amber). Het lampje moet, kort nadat het contactslot naar stand 'II' is gedraaid, uit gaan. Als het waarschuwingslampje blijft branden of gedurende het rijden gaat branden, dan wijst dit op een storing in de remsystemen. Breng het voertuig zo snel dat op veilige wijze kan geschieden voorzichtig tot stilstand en roep deskundige hulp in. Daarna mag pas worden doorgereden. Het is mogelijk dat het branden van het lampje wordt vergezeld door het bericht "CHECK BRAKE PADS" (CONTROLEER REMBLOKJES) of "CHECK BRAKE FLUID" (CONTROLEER REMVLOEISTOF). Als het bericht "CHECK BRAKE FLUID" (CONTROLEER REMVLOEISTOF) wordt weergegeven, moet het remvloeistofpeil zo snel mogelijk worden gecontroleerd en zonodig bijgevuld. Als het lampje blijft branden nadat de vloeistof is bijgevuld tot het juiste peil is bereikt, moet altijd eerst deskundige hulp worden ingeroepen alvorens door te rijden. Noodrembekrachtiging (EBA) - AMBER Zowel de positie van dit lampje als het symbool op het lampje worden gedeeld met het waarschuwingslampje voor het remsysteem. Zodra het contactslot naar stand 'II' wordt gedraaid, gaat het lampje kort branden. Dit is een gloeilampcontrole (het lampje brandt achtereenvolgens in de kleuren amber-rood-amber). Als het waarschuwingslampje nadat de motor is aangeslagen amber blijft branden of als dit gedurende het rijden gaat branden, dan wijst dit op een storing in het EBA-systeem. Rij voorzichtig. Zwaar remmen moet worden vermeden. Ook moet urgent deskundige hulp worden ingeroepen. 104
Antiblokkeer-remsysteem - AMBER gezet. Als het waarschuwingslampje blijft branden of gedurende het rijden gaat branden, dan wijst dit op een storing in het ABS-systeem. Rij voorzichtig. Zwaar remmen moet worden vermeden. Ook moet urgent deskundige hulp worden ingeroepen. Airbag-SRS - ROOD Dit lampje gaat branden als het gedraaid. Het lampje gaat na circa 4 seconden uit. Als het lampje op andere tijdstippen gaat branden, is het systeem defect - roep onmiddellijk deskundige hulp in. Cruise control actief - GROEN Gaat branden als de cruise control werkt. Autogordel - ROOD Dit lampje gaat branden als het gedraaid. Het lampje gaat na circa 6 seconden uit, zelfs als de bestuurder zijn of haar autogordel niet heeft vastgemaakt. In sommige exportgebieden zal als het lampje gaat branden, ook een hoorbaar waarschuwingssignaal worden gegeven. Zie HOORBARE WAARSCHUWINGEN, 106. N.B. Op modellen voor bepaalde exportgebieden zal het waarschuwingslampje gaan branden tot de autogordel van de bestuurder op de juiste manier is vastgemaakt. Aanhanger - GROEN gezet. Het lampje dooft zodra de motor loopt. Als een aanhanger is aangesloten op het voertuig en de richtingaanwijzers worden gebruikt, zal deze richtingaanwijzer in hetzelfde tempo knipperen als de richtingaanwijzer-waarschuwingslampjes. Als het lampje niet knippert, wil dat zeggen dat een lamp van de aanhanger defect is. Adaptieve bochtverlichting - AMBER storing optreedt in het adaptieve bochtverlichtingssysteem. Roep deskundige hulp in. 105
Hoorbare waarschuwingen Hoorbare waarschuwingen HOORBARE WAARSCHUWINGEN Door de specificaties voor de verschillende exportgebieden wordt bepaald welke van de onderstaande hoorbare waarschuwingen op uw voertuig zijn aangebracht. Herinneringsindicatie "verlichting aan" Als de buitenlampen niet worden gedoofd nadat het contact is afgezet en de deur is geopend, zal een waarschuwingssignaal klinken zodra de bestuurdersdeur wordt geopend. Dit waarschuwingssignaal zal ophouden zodra de verlichting uit wordt gezet of de bestuurdersdeur wordt gesloten. Elektronische luchtvering - waarschuwingen Als het voertuig op "kruipen over rotsen" ("Crawl") staat, zijn - zolang niet harder wordt gereden dan 40 km/u - automatische rijhoogte-veranderingen geblokkeerd. Zodra de voertuigsnelheid oploopt tot boven 30 km/u, wordt een hoorbaar waarschuwingssignaal gegeven. Zie Kruipen over rotsen ("Crawl") (vergrendeld in instaphoogte), 195. Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) - waarschuwing Als een storing in de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) wordt gedetecteerd, wordt éénmaal een hoorbaar waarschuwingssignaal gegeven. Ook gaat het DSC-waarschuwingslampje branden. Het is toegestaan om voorzichtig met het voertuig te rijden. Het is echter essentieel dat zo snel mogelijk deskundige hulp wordt ingeroepen. Waarschuwing: contactsleutel Als de sleutel in het contact wordt gelaten wanneer de bestuurdersdeur wordt geopend, zal ononderbroken een hoorbaar waarschuwingssignaal worden gegeven. Dit waarschuwingssignaal wordt beëindigd zodra de deur wordt gesloten of de sleutel uit het contact wordt verwijderd. De contactsleutel-herinnering kan worden geactiveerd of uitgeschakeld door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. Waarschuwing: autogordels Als de autogordel voor de bestuurder in bepaalde landen niet is vastgemaakt wanneer het contact aan wordt gezet, zal een hoorbaar waarschuwingssignaal worden gegeven (frequentie: één seconde). De waarschuwingstoon zal - in combinatie met het autogordel-waarschuwingslampje - ca. 6 seconden lang, of tot de autogordel wordt vastgemaakt, worden geactiveerd (hetgeen het eerst geschiedt). Buitentemperatuur - waarschuwing Als de buitentemperatuur daalt tot onder 4 C, wordt een waarschuwingstoon gegeven. Tegelijkertijd verschijnt een waarschuwing op het berichtencentrum. Neem de juiste maatregelen om het voertuig te ontdooien. Vergeet niet dat, op de weg, ijsvorming kan hebben plaatsgevonden. 106