HET GEDING IN HOGER BEROEP



Vergelijkbare documenten
RAAD VAN DISCIPLINE in het ressort 's-gravenhage

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

14-400/DB/OB ECLI:NL:TADRSHE:2016:37 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /DB/OB

SAMENVATTING ADVIES Klacht over informatieverstrekking en klachtbehandeling; PO

7538 ECLI:NL:TAHVD:2015:318 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 7538

Raad van Discipline. adres. tegen:

ECLI:NL:TAHVD:2017:73 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

RAAD VAN DISCIPLINE. en mr. [ ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten (123b/13) klager

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

Raad van Discipline. Beslissing. Beslissing van 12 november 2013 in de zaak A naar aanleiding van de klacht van: klaagsters.

ZWB ECLI:NL:TADRSHE:2014:306 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: ZWB

ECLI:NL:TADRARL:2016:295 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 april 2018 in de zaak /A/A naar aanleiding van de klacht van:

ECLI:NL:TADRARL:2016:162 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

RAAD VAN DISCIPLINE in het ressort Amsterdam BESLISSING d.d. 19 april 2010 in de zaak H

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 16 juli 2018

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

SAMENVATTING Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO

HOF VAN DISCIPLINE. Griffie

RAAD VAN DISCIPLINE. 2.8 Bij beslissing van 7 oktober 2010 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof

17-779/A/A ECLI:NL:TADRAMS:2017:265 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /A/A

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 13 maart 2017

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER. Beslissing van 24 juli 2003 in de zaak onder rekestnummer 90/2003 GDW van:

JT RAAD VAN TUCHT DEN HAAG EN COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

RAAD VAN DISCIPLINE. mr. [ ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord- Nederland klager

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam

6999 ECLI:NL:TAHVD:2014:139 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 6999

KAMER VOOR HET NOTARIAAT KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

14-83 ECLI:NL:TADRARL:2014:271 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 14-83

Nieuwsbrief NOvA Tuchtrecht Updates

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

L ECLI:NL:TADRSHE:2015:144 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: L

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

De heer S., aangesloten makelaar, verbonden aan [naam makelaarskantoor], [adres] beklaagde.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Hof van Discipline. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in datverweerders: 3 KLACHT. Beslissing. naar aanleiding van het hoger beroep van: tegen:

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ECLI:NL:TAHVD:2016:216 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

12-50 RvT Arnhem. Taxatie. Taxatie zonder bezichtiging.

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

Collegialiteit. Oncollegiaal optreden bij (financierings)taxatie. (zie ook zaaknummer 15.03)

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Raad van Toezicht Amsterdam van de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs in onroerende goederen NVM DE LOOP VAN DE PROCEDURE

TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) UITSPRAAK in de zaak nr. [nummer] klaagster,

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld.

SAMENVATTING. de heer A te B, ouder van C, een leerling op de regionale scholengemeenschap D, klager

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 19 juni 2017

7590 ECLI:NL:TAHVD:2016:24 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 7590

ADVIES. inzake de klacht van: de heer A, vader van B, klager gemachtigde: mevrouw mr. M. Shaaban. tegen

1.3. Klager heeft op 9 april 2003 een verweerschrift ingediend.

17-540/A/A ECLI:NL:TADRAMS:2017:209 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /A/A

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

- dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten,

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

HET GEDING IN EERSTE AANLEG

De Raad van Toezicht Oost geeft uitspraak inzake de klacht van: De heer M.H.N. en mevrouw A.L.J.S. te A, gemachtigde: de heer mr. S.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

Beslissing van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 februari 2017

HOF VAN DISCIPLINE. - de raad van 11 december 2015, eveneens onder nummer 52/14, aan partijen toegezonden

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

DE TUCHTCOMMISSIE VAN DE STICHTING TUCHTRECHTSPRAAK MEDIATORS

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

18-132/A/A ECLI:NL:TADRAMS:2018:129 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /A/A

K MAKELAARSKANTOOR O.G. B.V.,kantoorhoudende te G, beklaagde,

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: de heer F. H. aangesloten NVM-Makelaar, kantoorhoudende te H, beklaagde.

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

Perikelen rond minderjarige koper. Koopakte niet tijdig verzonden. Verzoek tot uitstel transport. Onbekendheid met feit dat pand leeg zou komen.

Klacht over te zwaar en dubbel straffen van een leerling en over niet nakomen van afspraken. ADVIES

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

6949 ECLI:NL:TAHVD:2014:58 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 6949

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

RAPPORT. Het klachtenformulier is gedateerd 27 januari 2015 en bij het secretariaat ingeboekt op 27 januari 2015 onder nummer

Rechtsbijstandverzekering. Verzekeringsvoorwaarden. Relevante informatie en medewerking.

Beroep tegen berisping gegrond. De verzonden kritische levert geen plichtsverzuim op. UITSPRAAK

A, verblijvende te B, bijgestaan door mr. A.R. van Dolder, advocaat te Heerhugowaard,

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Raad voor Rechtsbijstand

School hoefde moeder niet te informeren over ontvangst en inhoud brief van ex-echtgenoot. ADVIES

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beslissing d.d. 10 mei 2017 ex art Tuchtrechtreglement Bancaire Sector

RAAD VAN DISCIPLINE. Bijgevoegd een drietal berekeningen betreffende welk inkomen benodigd is voor de financierbaarheid

de heer L., makelaar in onroerende zaken, kantoorhoudende te B, hierna te noemen beklaagde Zitting: donderdag 18 oktober 2012

16.031T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Belangenbehartiging opdrachtgever. Contractsbepalingen. Courtage.

Transcriptie:

van 7 maart 2016 in de zaak 7412 naar aanleiding van het hoger beroep van: verweerder tegen: klager 1 HET GEDING IN HOGER BEROEP 1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenbeslissing van 21 augustus 2015, waarin het hof: - mr. A.J. Louter, lid van het hof, heeft opgedragen om de getuigen mw. mr. R (mr. R) en mw. N (N) te horen; - klager heeft verzocht een kopie van het paspoort van zijn zus aan het hof ter hand te stellen; - de deken heeft verzocht om nader onderzoek te doen en het dossier bij mr. S [opvolgend advocaat] op te vragen en ter hand te stellen aan het hof; - en iedere verdere beslissing heeft aangehouden. De tussenbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2015:247. 1.2 Na deze tussenbeslissing heeft het hof kennis genomen van: - het proces-verbaal van de op 20 oktober 2015 afgelegde getuigenverklaringen van mr. R en van N, afgelegd op 20 oktober 2015; - een e-mail van de gemachtigde van klager aan het hof van 4 september 2015 met 20 bijlagen, waaronder een kopie van het paspoort van de zus van klager; - een e-mail van de deken aan het hof van 25 augustus 2015, met daarbij een e-mail van mr. S aan de deken van 24 augustus 2015 met als bijlagen de bestanden 'Correspondentie, Dossier mr. [verweerder] (ontvangen 21.01.2014) en Dossierstukken. 1.3 Ter openbare zitting van 8 januari 2016 heeft het hof de behandeling van de zaak mondeling voortgezet, waar klager en zijn zus S.E., bijgestaan door mr. drs. Kr en verweerder, bijgestaan door mr. Ko, zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van pleitnotities. 2 VERDERE BEOORDELING a. met betrekking tot de nader vast te stellen feiten bsl nr. 7412 Pagina 1 \ 7

2.1 Uit de tussenbeslissing van 21 augustus 2015 blijkt dat het hof nader onderzoek nodig heeft gevonden. 2.2 Mr. Kr heeft op verzoek van het hof gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de zus van klager, S.E., onmogelijk op 10 september 2013 dan wel op 17 september 2013 in Nederland kan zijn geweest. Uit afschriften van haar paspoort en aanvullende verklaringen blijkt dat zij in deze periode vanaf 12 juni 2013 (in verband met de begrafenis van haar broer, I), en vanaf 20 januari 2014 (in verband met het strafproces) in Nederland is geweest. Uit een werkschema blijkt dat deze zus op zowel maandag 9 september als woensdag 11 september 2013 heeft gewerkt bij een werkgever in de Verenigde Staten. 2.3 Tijdens de voortgezette behandeling heeft (de advocaat van) verweerder erkend dat uit deze stukken valt af te leiden dat de zus van klager, S.E., op 10 september 2013 in Amerika was (p. 4 pleitnotities) waaruit volgt dat de zus van klager niet aanwezig kan zijn geweest bij het intakegesprek op 10 september 2013 op het kantoor van verweerder te M (in Nederland). Deze vaststelling is relevant nu het (aanvankelijke) verweer van verweerder was gebaseerd op de stelling dat hij de belangenverstrengeling niet heeft onderkend omdat S.E. op 10 september 2013 het woord voerde en verweerder had begrepen dat E haar voornaam was en S haar achternaam waarna het dossier is aangemaakt op de naam S/Advies. Hierdoor kon volgens verweerder het verband tussen de naam van de verdachte en die (van de nabestaanden) van het slachtoffer niet worden gelegd. Dit verweer is dus feitelijk onjuist. 2.4 Op verzoek van het hof heeft de deken [ ], onder meer een bestand verstrekt van het dossier bestaande uit 17 pagina s inclusief voorblad, zoals mr. S deze per fax van 21 januari 2014 van verweerder heeft ontvangen. Pagina s 2 en 3 van dit dossier hebben betrekking op de brief van het arrondissementsparket d.d. 16 augustus 2013 over de pro-forma zitting van 24 september 2013 (in welke brief de naam van verdachte en het betreffende parketnummer zijn vermeld). Ook deze vaststelling is relevant nu verweerder heeft ontkend dat hij deze brief heeft ontvangen. Ook dit verweer is dus feitelijk onjuist. 2.5 Uit de verklaring van getuige mr. R, tot wie klager zich aanvankelijk had gewend, blijkt dat zij op de hoogte was van de personalia van de verdachte en namens klager contact heeft opgenomen met de zaaksofficier [ ]. Verder heeft zij onder meer verklaard: Ik vermoed dat ik in september 2013 het verzoek kreeg van mr. [verweerder] om de zaak aan hem over te dragen. De familie heeft mij dit op enig moment verzocht en daarna kwam er een fax van mr. [verweerder]. Ik heb het dossier naar het kantoor in M gestuurd. 2.6 Tijdens de voortgezette behandeling is namens verweerder betoogd dat uit de stukken in het dossier van mr. S die van verweerder afkomstig waren, niet blijkt van een fax van het kantoor van verweerder aan mr. R om stukken op te vragen. Ook blijkt uit het dossier niet van een brief of fax van mr. R gericht aan het kantoor van verweerder, waarbij stukken als bijlage zouden kunnen zijn toegezonden. bsl nr. 7412 Pagina 2 \ 7

2.7 Het hof heeft op grond van het voorgaande niet kunnen vaststellen dat mr. R een dossier aan verweerder heeft verstrekt waaruit verweerder had kunnen afleiden wie de verdachte in de zaak was waarvoor klager de bijstand van verweerder heeft ingeroepen. 2.8 Getuige N heeft onder meer het volgende verklaard: Mevrouw R vertelde de politie vervolgens dat zij niet meer als advocaat optrad van familie I. De politie heeft dit vervolgens doorgegeven aan de officier van justitie [ ]. Haar eerste reactie was: dit kan niet. Zij heeft mij vervolgens een email gestuurd met het verzoek om uit te zoeken wie de nieuwe advocaat was van familie I. Deze email is naar mij verstuurd en naar het slachtofferloket. Deze emails heb ik overigens bij mij en ik geef u hiervan een uitdraai. Daarnaast heb ik kopieën bij mij voor [advocaten van klager en verweerder]. Ik hoor van u dat u deze stukken aan het proces-verbaal zult hechten. Ik heb vervolgens gebeld met het kantoor van mr. [verweerder] ik weet niet met wie ik heb gesproken, maar niet met hem. Later die dag, op 14 oktober was dat, belde mr. [verweerder] mij terug. U vraagt mij hoe ik dat weet dat dit [verweerder] was, omdat er meer personen op dat kantoor werkzaam zijn met de naam [verweerder]. Ik ging ervan uit dat het [verweerder] was, want ik had in de stukken gelezen dat de raadsman [verweerder] was. We hebben met elkaar gesproken over de zaak, hieruit maakte ik op dat ik gesproken heb met de heer [verweerder]. Ik kan mij niet meer herinneren wat er exact is besproken. Ik heb wel naar aanleiding van dat telefoongesprek een email gestuurd aan de officier van justitie. In die mail heb ik aan de officier geschreven dat mr. [verweerder] mij net belde met de mededeling dat hij de familie I niet bij zal staan. Hij was er inderdaad achter gekomen dat hij de verdachte al bijstond in die zaak. Ik heb dit verder niet bevestigd aan mr. [verweerder] zelf. 2.9 Uit het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg d.d. 17 november 2014 blijkt dat de voorzitter van de raad de relevante passage uit de brief van 21 februari 2014 aan verweerder heeft voorgehouden en verweerder de vraag heeft gesteld of verweerder inderdaad tegen het OM heeft gezegd dat hij zich terug zou trekken als advocaat van de familie I en de vraag gesteld of hij dat ook heeft bevestigd aan de familie van klager. Volgens het proces-verbaal heeft verweerder hierop geantwoord: Het zou best kunnen dat ik dat tegen het OM heb gezegd. Ik weet niet of ik dat aan de familie van klager heb bevestigd. In het beroepsschrift van 9 februari 2015 is namens verweerder betoogd: In de brief wordt gesteld dat door het OM telefonisch contact zou zijn gelegd met appellant om hem te wijzen op het feit dat er sprake was van tegenstrijdige belangen, waarop appellant zou hebben laten weten zich terug te trekken als advocaat van de familie I. Appellant is hiervan bsl nr. 7412 Pagina 3 \ 7

echter niets bekend. Ook bij zijn kantoor is niets bekend van enig telefonisch contact met het parket Z. Bij fax van 2 juni 2015 van verweerder gericht aan griffie van de raad, waarin om aanpassing van het proces-verbaal wordt gevraagd, bericht verweerder: Ik heb niet geantwoord dat het best zou kunnen zijn dat ik dat tegen het OM heb gezegd en dat ik niet weet of ik dat aan familie van klager heb bevestigd. Ik heb immers juist ontkend dat het OM telefonisch contact met mij heeft gelegd, laat staan dat ik daarbij zou hebben laten weten mij terug te trekken als advocaat van de familie I. In reactie hierop is namens de voorzitter van de raad op 4 juni 2015 het volgende bericht: Namens de voorzitter bericht ik u dat het proces verbaal weergeeft wat ter zitting is gezegd. De ter zitting aanwezige griffier heeft uw antwoorden op de vragen van de voorzitter zorgvuldig genoteerd. Zowel de voorzitter als de leden stemmen met die weergave in, zodat er geen grond is om het proces verbaal aan te passen. Op de door u in uw telefax aangehaalde vragen van de voorzitter Heeft u dat inderdaad tegen het OM gezegd? Heeft u dat ook bevestigd aan de familie van klager? heeft u geantwoord zoals in het proces-verbaal staat vermeld. Het is juist dat u nà dit antwoord op een volgende vraag van de voorzitter alsnog heeft gezegd u niet te herinneren contact met het OM te hebben gehad en dat derhalve te ontkennen. Kopie dezes zend ik toe aan de griffier van het Hof van Discipline. Tijdens de eerste behandeling van het hof op 19 juni 2015 is namens verweerder betoogd: en: [verweerder] blijft erbij dat hij zich zijn uitlating niet kan voorstellen aangezien hij een en andermaal heeft aangegeven zich geen gesprek te herinneren. De eerste mededeling is strijdig met dit standpunt. Mogelijk heeft [verweerder] de vraag aldus begrepen dat als uitgegaan wordt van de juistheid van hetgeen in de brief van 21 februari 2014 door mevrouw N is gesteld, hij denkt dat hij zoiets gezegd zou hebben. Als van de juistheid van haar mededeling zou moeten worden uitgegaan dan is de enige verklaring gelet op het feit dat [verweerder] zich niets van een dergelijk telefoongesprek kan herinneren, dat het gesprek heeft plaatsgevonden tussen allerlei drukke werkzaamheden in en het gesprek kennelijk geen gevolg heeft gekregen omdat [verweerder] geen gegevens en geen dossier had aangaande een familie I. (p. 3 en 4 pleitnotities). bsl nr. 7412 Pagina 4 \ 7

Tijdens de voortgezette behandeling op 8 januari 2016 wordt namens verweerder betoogd: [verweerder] blijft erbij dat hij geen enkele herinnering heeft aan een dergelijk telefoon gesprek. Niet uit te sluiten valt dat mevrouw N heeft gesproken met een medewerker van het kantoor [verweerder], en dat in het betreffende gesprek is aangegeven dat, indien sprake zou zijn van tegenstrijdige belangen, het kantoor zich zou terugtrekken. 2.10 Voor het hof bestaat geen enkele aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van N. Deze verklaring is consistent in relatie tot de inhoud van haar brief gedateerd 21 februari 2014 gericht aan klagers contactpersoon, mr. Kr (zie r.o. 4.5 in de tussenbeslissing van 21 augustus 2015) en nader onderbouwd met mailcorrespondentie waaruit blijkt dat in lijn met het verklaarde is gehandeld. Die consistentie met betrekking tot deze kwestie is bij verweerder daarentegen ver te zoeken en geeft blijk van gedraai zodra hij geconfronteerd wordt met feiten die de geloofwaardigheid van zijn eerdere uitlatingen ondergraven. b. met betrekking tot de klachtonderdelen 2.11 Het hof ziet aanleiding de vier klachtonderdelen die in hoger beroep nog aan de orde zijn in samenhang te behandelen. 2.12 Vaststaat dat verweerder gedurende het tijdvak september 2013 tot eind januari 2014 zowel de verdachte als de nabestaande(n) van het slachtoffer in dezelfde strafzaak heeft bijgestaan. Klachtonderdeel 1 (de belangenverstrengeling) is daarmee gegrond. 2.13 Verweerder heeft zich vanaf het intakegesprek inactief betoond. Het had op zijn weg gelegen zelfstandig te achterhalen in welke strafzaak hij de nabestaanden van het slachtoffer zou bijstaan zoals de aan verweerder voorafgaande advocaat, mr. R, al had gedaan. Een beroep op een vermeende afspraak met klager dat klager eerst zelf nadere informatie aan hem zou verstrekken, waaronder de naam van verdachte en het parketnummer, faalt nu uit nader onderzoek is gebleken dat verweerder die gegevens al voorhanden had, mogelijk omdat deze al tijdens de intake aan hem zijn verstrekt. De door verweerder gestelde verwarring, die zou zijn ontstaan omdat hij na het intakegesprek met onder meer de zus van klager, S.E. abusievelijk een dossier heeft laten aanmaken op haar voornaam S is ongeloofwaardig, nu is vast komen te staan dat deze zus bij de intake niet aanwezig was. Tijdens de voortgezette behandeling heeft verweerder betoogd dat de zus van klager niet aanwezig was maar tijdens het intakegesprek als contactpersoon is genoemd. Deze nieuwe lezing zou blijken uit gespreksaantekeningen van het intakegesprek waarvan verweerder heeft gesteld dat deze waren gemaakt maar aan de opvolgend advocaat zouden zijn verstrekt. Ook dit verhaal klopt niet, gezien deze stukken van mr. S. Verweerder heeft evenmin op andere wijze dit nadere betoog aannemelijk gemaakt waarmee ook deze lezing het hof als ongeloofwaardig voorkomt. Daar komt dan nog bij dat na onderzoek is komen vast te staan dat verweerder door het OM al in oktober 2013 is gewaarschuwd dat in deze kwestie sprake is van een belangenstrengeling. Door ook hierop niet direct te handelen (en hierover aan het bsl nr. 7412 Pagina 5 \ 7

OM anders te verklaren) en eerst enige dagen voor de strafzitting de bijstand aan klager neer te leggen, is begrijpelijkerwijs bij klager het gevoel ontstaan dat hij vijf maanden lang aan het lijntje is gehouden. In zoverre is ook klachtonderdeel 2 gegrond. 2.14 Niet alleen bij de intake en tijdens de behandeling van de zaak is (de kwaliteit van) de dienstverlening benedenmaats geweest. Ook bij het neerleggen van de opdracht heeft verweerder onjuist gehandeld door zonder aantoonbare toestemming van klager het dossier over te dragen aan een door hem aangezochte advocaat, mr. S, en zonder aantoonbare toestemming van klager een deel van de door klager aan verweerder betaalde bedragen over te maken naar mr. S. Zeker nu sprake was van een belangenverstrengeling had het op de weg van verweerder gelegen zich uitermate terughoudend op te stellen en alleen te handelen met uitdrukkelijke toestemming van klager. Klachtonderdelen 3 en 4 zijn daarom ook gegrond. c. met betrekking tot de op te leggen maatregel 2.15 Vooropgesteld wordt dat klager de bijstand van verweerder heeft ingeroepen in een voor hem (en zijn familie) belangrijke en aangrijpende kwestie: de bijstand aan klager als slachtoffer in een strafzaak waarin de verdachte ten laste is gelegd dat hij de broer van klager opzettelijk van het leven heeft beroofd. Het hof kan niet anders constateren dan dat verweerder van begin tot eind onprofessioneel heeft gehandeld (inactiviteit, geen dossierkennis, het negeren van een waarschuwing over belangenverstrengeling en het ontbreken van iedere vastlegging van met de cliënt gemaakte afspraken). Dit onprofessionele handelen in deze kwestie staat niet op zich zelf. Alleen al gerekend vanaf 2007 is verweerder zeven keer als maatregel een onvoorwaardelijke of voorwaardelijke schorsing opgelegd. Bovendien heeft het hof moeten constateren dat verweerder tijdens de tuchtprocedures in eerste en tweede aanleg voortdurend heeft getracht de tuchtrechter zand in de ogen te strooien door stellingen te poneren die achteraf onjuist bleken te zijn en waarvan verweerder ook wist of moest weten dat deze onjuist waren. Het moet een advocaat vrijstaan om tegenover de tuchtrechter een standpunt over het hem verweten handelen in te nemen en dit standpunt mag op zichzelf niet tot een zwaardere maatregel leiden. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en aldus de waarheid geweld aandoet. Ook tijdens een tuchtprocedure behoort een advocaat zich integer te gedragen en schending van deze kernwaarde voor de advocaat is een tuchtrechtelijk verzwarende omstandigheid. 2.16 De ernst van de klacht, zijn tuchtrechtelijk verleden en de wijze waarop verweerder zijn klachtwaardig handelen in deze tuchtrechtelijke procedures heeft willen verbloemen met onwaarheden brengen mee dat verweerder onwaardig is het beroep van advocaat nog langer uit te oefenen. Schrapping van het tableau is de enig passende maatregel. De beslissing van de raad zal daarom worden bekrachtigd. BESLISSING bsl nr. 7412 Pagina 6 \ 7

Het Hof van Discipline: bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort s- Hertogenbosch van 12 januari 2015, gewezen onder nummer L211-2014. Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq, A.J. Louter en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2016. griffier voorzitter De beslissing is verzonden op 7 maart 2016. bsl nr. 7412 Pagina 7 \ 7