Inhoud. SEM afoor ISSN 1567-5203



Vergelijkbare documenten
SEMafoor. Studiekring Eerste Millennium. Het Ludwigslied. Chronologie volgens Illig. Caesar in de Lage Landen. De kerstening van ons land

Opzet Workshop Romeinen in Limburg

SEMafoor. Studiekring Eerste Millennium. Verzonken steden en dorpen. De vestiging van het christendom. Constantijn Nicea en de eindtijd

EMa. t raadsel. Peutinger-ka att revisite d. Studiekring Eerste Millennium. Runen Bataven. trbtretre ElgotroEel. EtrtstrESE'E.

Nederlandse geschiedenis van de Oudheid tot de vroege Middeleeuwen

SEMafoor. Studiekring Eerste Millennium. Pseudocartografie. Pausen en Keizers. Caesar in de Lage Landen. Oud-Friese verblijfplaatsen

29 april - 7 mei 2017

Romeinen. Romeinen. Germanen

SEMafoor. Studiekring Eerste Millennium. Lugdunum. Levensverhalen van heiligen. Merovingen aan de benedenloop van de Rijn

Toetsvragen Geschiedenis Toelatingstoets Pabo. Tijdvak 3 Toetsvragen

De vondst van de mijlpalen

Naam: VAN WILLIBRORD tot Statenbijbel

Tijdvak 2 Tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Chr. 500 na Chr.)

Deel 5: Romeinse Rijk Project: Bij de Gallo- Romeinen in de vicus Tienen. HB pg

L ang geleden zag de Achterhoek er. De geschiedenis van Doetinchem, Wehl en Gaanderen

Extra: Limes hv123. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Project Prehistorie, Grieken en Romeinen ABC

Ontdekking. Dorestad teruggevonden

Tijd van monniken en ridders ( ) 3.1 Leenheren en leenmannen ( ) ( ) Plundering Rome door Alarik in 410, tekening uit de 20 e eeuw

Naam: De Romeinen. Vraag 1. De Romeinen hebben veel gebouwd. Noem vijf verschillende toepassingen. pagina 1 van 6

Keizer Hendrik III: 28 oktober kasteel Bodfeld in de Harz, 5 oktober 1056

Nieuwsbrief 1 maart 2012

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders.

Startpunt: Volkspark Oosterhofweg 49, Rijssen

LESPAKKET ROMEINSE INVAL IN DE LAGE LANDEN

HEEFT IN LEIDEN EEN ROMEINSCH CASTELLUM GELEGEN?

Oudenburg in het Brugse Ommeland

Dagboek Sebastiaan Matte

Holland 1000 jaar geleden. Meer weten? Klik hier

Begrippen. mammoet Een dier uit de prehistorie. Een mammoet leek op een grote harige olifant. jagers

Bij les 1: Werkblad 1a, bij ansicht 1 (Groeten uit Fletio)

SEMafoor. Studiekring Eerste Millennium. Almere. Vlaamse waternamen. Vroege koningen van Friesland. Klimaat in het eerste millennium

Tijd van monniken en ridders ( ) 3.1 Leenheren en leenmannen ( ) ( ) Plundering Rome door Alarik in 410, tekening uit de 20 e eeuw

De Romeinen. Wie waren de Romeinen?

Toelichting beelden tijdbalk Argus Clou Geschiedenis groep 7

BOERMARKEN IN DRENTHE

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Rome. Rome. Via Appia Antica

Kastelen in Nederland

3000 v. Chr v. Chr v. Chr v. Chr.

Limburg tussen staf en troon 1000 jaar graafschap Loon. les 1: Wie waren de graven van Loon

De Romeinen. Langs de limes in de Lage Landen. WAAR & WANNEER Geschiedenissen. Luit van der Tuuk. Luit van der Tuuk. Langs de limes in de Lage Landen

Karel de Grote Koning van het Frankische Rijk

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

EMdfomlr 9"8. Vlaanderen in het. Studiekring Eerste Millennium. van Rad. tingerzoott. tretrebe. treigetreet. nummer 3. augustus.

Geschiedenis van de duinen

DE ROMEINSE TIJD. 58 voor Christus na Christus JAARTAL PERIODE BEWIND GEBEURTENISSEN

Verspreiding christendom vmbo12

Paragraaf 4: De Germaanse cultuur - TL 1

EMafwr. dhetbe.t"rlui. Caesar toch in. Studiekring Eerste Millennium. KeI Vroe. IhuIe. egen. erculis. Cas Proco. trodeotr. EETItrÍ!ETItr.

Collectie archeologie Laatst aangepast zondag 23 maart :33. De Steentijd

Examen Geschiedenis. Geef de 7 tijdsvakken: Mintiens Quintin

Een andere mogelijke betekenis is dat het zou gaan over een verheffing naast de Zenne

1 Belangrijk in deze periode

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

Kroniek van Zoeterwoude

Hendrik I van Brabant: Leuven, ca Keulen, 5 september 1235

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Wie was keizer Nero? Wat zijn de successen die Nero heeft geboekt tijdens zijn regeerperiode als keizer van het Romeinse Rijk?

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) / (06)

GRIEKEN EN ROMEINEN ORIENTATIEKENNISVRAGEN...

Cursus landschapsgeschiedenis. De dorpsgeschiedenis van Appelscha

2000 jaar oude sporen

RMB NOTITIE Quickscan archeologie Uden Eikenheuvelweg/Munterweg. Inleiding

Lesbrief MAASVLAKTE 2 OPDRACHT 1 - TOPOGRAFIE EN AARDRIJKSKUNDE

Willem II van Holland:?, februari Hoogwoud, 28 januari 1256

Naam: DE GOUDEN EEUW en Rembrandt

De Germaanse cultuur hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen

Eindexamen geschiedenis vwo II

REFERENTIE DOORKIESNUMMER ADRES ONDERWERP

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

Tijd van monniken en ridders ( n. Chr.) 3.3 Christendom in Europa. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.

100345_p001_ :04 Pagina 1. Het Leiden Boek

Floris V van Holland: Leiden, 24 juni Muiderberg, 27 juni 1296

Tijd van Grieken en Romeinen. Romeinen. Romeinen. 1. Invallen door Germaanse stammen

X BASISLES LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS ANTWOORDEN OPDRACHTEN MAASVLAKTE 2

H6 Middeleeuwse stad

De ligging van Rome De Tiber als aanvoerroute en bedreiging

Archeologie. Dit werkstuk is gemaakt door: Lonneke Surstedt.

Forum Hadriani De vergeten stad van Hadrianus

3000 jaar historie van Best-Aarle opgegraven

IN HET VOETSPOOR DER ROMEINEN door M. Dolmans

6Plekjes met voelbare historie

3000 v. Chr v. Chr v. Chr v. Chr.

Beleef de prehistorie HUNEBEDQUIZ. Door: Nadine Lemmers 1 februari 2016

Tijd van Grieken en Romeinen. 2.4 De late oudheid. Romeinen. Romeinen. 1. Invallen door Germaanse stammen

Romeins Velsen. Achtergrondinformatie t.b.v. het herdenkingsjaar: 2015 (MMXV) 2000 jaar Romeinen in Velsen

Thors eik, die naam kennen we hier in de omgeving. Thors eik, dat werd zo n 1400 jaar geleden iets anders geschreven. Thornspiic oftewel Doornspijk

Rond en groen De piramiden van Ronse

Tijd van Grieken en Romeinen. Romeinen. Romeinen. 1. Invallen door Germaanse stammen

Journal of Nobility Studies

Wonen in de Duinburg

Waar verleden en heden elkaar ontmoeten

Gymnasium. Op het Hondsrug College. Het Hondsrug College, een slimme start voor je toekomst!

Leven langs de Limes. Digitale tentoonstelling Alphen aan den Rijn. Tentoonstellingen over de Romeinse Limes in Zuid-Holland

TERRACOTTALEGER HET. & De erfenis van de eeuwige Keizer van China EXPO > PEDAGOGISCH DOSSIER JAAR LUIK GUILLEMINS TGV STATION

In het oude Rome De stad Rome

Transcriptie:

SEM afoor ISSN 1567-5203 Kwartaalblad van SE M Studiekring Eerste Millennium D e studiekring beoogt m et zijn werk een hernieuwd onderzoek naar de geschiedenis van het eerste millennium van de Lage Landen globaal tussen de rivieren Somme en Elbe in de periode 100 v.chr. tot 1200 n.chr. Inhoud 1 Van de redactie 2 Traiectum en de Peutinger-kaart J. Kreijns 8 Canossa en het eerste millennium A. M aas 10 Cananafatia - Land van de Lookmeesters G. Hekstra 16 Een vaarroute op de Peutinger-kaart? R. van Veen 23 Worms-Wormacia-Wormhout J. Vandemaele 27 St. Martinus helpt ons de kalender te ordenen g. F eij 31 Zeven vragen rond Feresne T h.a erts 38 Reactie op Danialand-Danamarken-Denemarken Hoe om te gaan met bronvermeldingen? P. van Overbeek 40 SEMafoortjes R edactie

Van de redactie Dit nummer wordt geopend met een bijdrage van Hans Kreijns over Traiectum en de Peutinger-kaart. Hierin komt hij tot een gewijzigde interpretatie van de ligging van de bovenste weg van de Peutinger-kaart mede op grond van de vondst van het in Vechten opgegraven wij-altaar. Ruud van Veen wijdt een artikel aan een vaarroute op de Peutinger-kaart. In alle boeken en artikelen over het Romeinse wegennet ontbreekt een beschouwing over de waterwegen. Een groot gemis in het waterrijke PK-gebied, stelt hij terecht. Waren de landwegen wellicht secundair aan de waterwegen? Gerard Feij roept St. Martinus te hulp om onze kalender te ordenen. Is er sprake van een grootscheepse geschiedvervalsing? Volgens hem dwingt de logica ons te aanvaarden dat het tijdvak tussen 600 en 900 niet bestaan heeft. Daarmee zit hij in het vaarwater van Illig c.s. die er al jaren op hamert dat er drie eeuwen zoek zijn. De discussie zet zich voort. Gerit Hekstra wijdt een beschouwing over een deel van het vorig jaar verschenen boek over het Forum Hadriani. In het boek staan vele harde gegevens maar volgens Hekstra is nergens bewezen dat de voormalige stad bij Voorburg Forum Hadriani heeft geheten. De verbinding met o.a. Cananefati, Batavi en Fresones stelt hij ter discussie. De auteurs zijn de discussie met Albert Delahaye over het land van de lookmeesters uit de weg gegaan. Ad Maas heeft een artikel gewijd aan de vorig jaar gehouden expositie in Paderbom waarbij Canossa centraal stond. In maar liefst drie musea werd breed uitgepakt, nogal conventioneel, maar de expositie gaf ook veel stof tot nadenken. Hij heeft met name een aantal zaken van het perspectief van de Lage Landen onder de loep genomen. Na Danialand in het vorige nummer komt Joël Vandemaele nu met een artikel over Wormacia, gelegen in de regio van Friezen en Saksen, waarin Karei Martel, Karei de Grote en hun opvolgers acteerden. Aan de hand van vele citaten komt hij tot de slotsom dat Wormacia volgens hem gelokaliseerd dient te worden in het Noordfranse Wormhout bij Duinkerke. Worms valt wat hem betreft dus buiten de boot. Theo Aerts heeft zijn studie voortgezet met betrekking tot Feresne, het bekende toponiem op de Peutinger-kaart. Bij dit onderzoek schenkt hij aandacht aan een drietal zaken: de schrijfwijze (Feresne of Teresne), de lengte van de Gallische mijl (leuga) en de correctheid van de opgegeven afstandsmaat. Paul van Overbeek zet kritische kanttekeningen bij het artikel over Danialand in SEMafoor 8.1. Hij wil daarmee aangeven dat er in SEMafoor soms slordig wordt omgesprongen met bronvermeldingen. Hij hoopt op korte termijn met aanbevelingen te komen om het tijdschrift op te krikken ten aanzien van bronvermeldingen en een aantal andere zaken. Zoals altijd wordt besloten met de rubriek SEMafoortjes, een bloemlezing van actuele zaken, in dit geval met o.a. een korte samenvatting van de lezing die Hugo Thoen onlangs hield in leper. Extra aandacht wordt gevraagd voor de bijlage waarin het komende SEM-symposium over Transgressies in de Lage Landen centraal staat. Men kan zich hiervoor nu al aanmelden. Tevens zal op die dag het SEM-boek over de Romeinse wegen in de Lage Landen verschijnen als weerslag en vervolg van het zeer druk bezochte symposium vorig jaar. Kopij voor het volgende nummer wordt uiterlijk 1 augustus 2007 op het redactieadres verwacht. De redactie wenst u veel leesplezier met dit nummer en tevens alvast een welverdiende zomervakantie. Met vriendelijke groet, Redactie SEMafoor 1

Traiectum en de Peutingerkaart H ans Kreijns, M aastricht In het boekje Het Traiectum van Antonini en de Peutingerkaart (2000),1 heb ik als hypothese naar voren gebracht, dat de route aangegeven als de bovenste weg niet naar het westen (van Nijmegen naar de Hollandse kust), maar naar het zuiden (van Nijmegen naar Keulen) zou hebben gelopen. Op deze visie moet ik ten dele terugkomen. Aanleiding hiertoe is het in Vechten opgegraven Romeinse wij-altaar met de tekst Cives Tungri et nautae qui Fectione consistunt. Burgers van de civitas Tungrorum en schippers die in Fectione vertoeven. Eerder ging ik er van uit dat Fectione in de civitas Tungrorum gezocht moest worden (zie ook SEMafoor 3.3, augustus 2002, p.30). Het Fletione van de Peutingerkaart werd echter al in Vechten gesitueerd, voordat het wij-altaar met de plaatsnaam Fectione in 1869 werd opgegraven. Dat juist in Vechten dat al als Fletione beschouwd werd, bij toeval de steen terecht zou zijn gekomen, moeten we uitsluiten. Vechten is dus Fectione, en dit moet het door de geograaf van Ravenna genoemde Fictione zijn (blad A). Fletione is een verschrijving van Fectione. De Ravennas maakt blijkbaar gebruik van heel oude gegevens. Zijn opsomming van steden langs de Rijn in Francia Rinensis, loopt dus door tot aan de Hollandse kust, en noemt de belangrijkste plaatsen van de in zijn tijd allang verdwenen Romeinse limes. Vergelijken we de namen van de route van Antonini met de route van de Ravennas vanaf Harenatio tot de kust (blad A), dan valt het volgende op: van de plaatsnamen die Antonini noemt na Harenatio, wordt er niet één door de Ravennas genoemd. Omgekeerd geldt uiteraard hetzelfde. Dit is bijzonder vreemd, indien hier sprake is van één en dezelfde route. De veronderstelling ligt voor de hand dat we te doen hebben met twee verschillende routes, die om een of andere reden in de bovenste weg van de Peutingerkaart zijn samengebracht De bovenste weg, zoals aangegeven op de Peutingerkaart (blad A). Uitgangspunt Arenatio. Arenatio 10 Noviomagi 8 Castra Herculis 13 Carvone 8 Levefano 16 Fletione 12 Lauri 5 Nigropullo 2 Albanianis 5 Matilone 3 Pretorium Agrippine 2 Lugduno Route 1: Antonini. Ten dele in de bovenste weg opgenomen. Harenatio 22 Carvone 22 Mannaricio 15 Traiecto 17 Albanianis 10 Lugduno Route 2: De Ravennas. Volledig in de bovenste weg opgenomen. Noita (Harenatio) Coadulfaverus (Castra Herculis) Evitano (Levefano) Fictione (Fletione) Matellionem (Matilone) Wegens het in Vechten gevonden wij-altaar staat vast dat de Ravennas een route geeft naar de kust. De route van Antonini moeten we dus, indien we uitgaan van twee verschillende wegen, ergens anders situeren. 2

ANTONINI PEUTINGER KAART DE RAVENNAS Leuga Plaatsnaam Leuga Plaatsnaam Plaatsnaam LUGDUNO LUGDUNO 2 Pretorium Agrippine 10 Albanianis 5 Albanianis 17 Tralecto 15 Mannaricló 3 Matilone Matellionem 2 NIgropullo 5 Lauri 22 Carvone 8 Carvone 12 Fletione Fictione.16 Levefano Evitano 13 Castra Herculis Coadulfaverus 8 Noviomagl 22 Harenatio 10 Arenatio Noita 6 Burginatio 6 Burginatio I 5 Cotonia Traiana 5 Colonia Traiana Troia Veteribus 18 Calone Veteribus Beurtlna 11 Asciburgio Ascibugio Trepitia 18 Noveslae 17 Novesio Novesla Serima Rungon 16 Colonia Agrippina 16 Agripina Colonia Agrippina 11 Bonna 11 Bonnae Bonne etc etc etc Blad A De driehoek Nijmegen, Maastricht, Keulen. De door Antonini genoemde - ook vastgestelde - wegen tussen Maas en Rijn, in de driehoek Nijmegen, Maastricht, Keulen. (Kaart 1) Antonini: Van Colonia Agrippina naar Harenatio. Totaal 57 leugae. Colonia Agrippina 6 Dumomago 5 Burungo 5 Nevensio 9 Gelduba 9 Calone 7 Veteris 6 Burginatio 10 Harenatio Antonini: Van Colonia Traiana naar Colonia Agrippina. Totaal 7 5 leugae. Colonia Traiana 10 Mediolana 10 Sablonibus 10 Mederiacum 8 Teudurum 7 Coriovallum 12 Juliaco 8 Tiberiacum 10 Colonia Agrippina 3

Antonini: Van Bagacum... AduagaTungrorum naar Colonia Agrippina. Aduaga Tungrorum 16 Coriovallum 12 Juliacum 18 Colonia Agrippina Antonini geeft dan nog een route: Van Lugduno, de kop van Germania, naar Straatsburg. Men neemt aan - zoals de Peutingerkaart ook lijkt aan te geven - dat deze weg vanaf Katwijk (de kop van Germania), via Harenatio, naar Straatsburg loopt. De bedoeling van dit artikel is aan te tonen dat deze weg ten onrechte in de bovenste weg moet zijn ingeslopen. In mijn visie verloopt de route van Lugdunum (Limbourg), over Albanianis (Aken), Traiectum (Maastricht), en verder via Harenatio (de kop van Germania) naar Straatsburg. Zie kaart 2. Antonini: Peutingerkaart: Lugdunum Lugdunum 10 Albanianis 10 Albanianis 17 Traiecto 15 Mannaricio 22 Carvone 43 Carvone 22 Harenatio 31 Harenatio (via Noviomagus) 8 6 Totaal 84 Totaal Traiecto en Mannaricio worden op de Peutingerkaart niet genoemd. De werkelijke afstand van de Hollandse kust tot Harenatio is ± 65 leugae. De 84 leugae op de Peutingerkaart en de 8 6 leugae die Antonini opgeeft, zijn dus niet in te passen. Uit bovengenoemde afwijkingen valt te concluderen dat de route van Antonini niet thuishoort op de bovenste weg. 4

)e kopie uit de dertiende eeuw Wij kennen de Pei^tingerkaart slechts als een kopie uit de dertiende eeuw van een Romeinse reiskaart. Hoe de toestand van de voorganger van deze kaart was, is onbekend. Van de huidige kopie is segment 1 verloren gegaan, segment 2 dat ons land omvat, is gehavend. De voorganger van de huidige kopie was er misschien ijlog slechter aan toe. Dat kan er mede de oorzaak van zjjn geweest dat bij kopiëren aanvulling, correctie o f reconstructie werd toegepast. Gedachten en eventuele correcties uit een ver verleden nu te verklaren is nauwelijks mogelijk. Dat de ontwikkeling tpt in detail verlopen is zoals hierna aangegeven, blijft een vraag. Getracht is een aanvaardbare ontwikkeling te schetsen, zoals die misschien in de loop van de tijd heeft plaatsgevonden. (Blad B): 1. De m.i. oorspronkelijke bovenste weg op de Peutingerkaart: Harenatio 10 Noyiomagus 8 Castra Herculis 13 Levefano 16 Fletione 12 Lauri 5 Nigopullo 7 Matilone De afstand Hareijatio-Matilone is totaal 71 leugae. Dit komt overeen met de werkelijke afstand vaji Harenatio tot de Hollandse kust. 2. Wijziging tussen 400 en 1200: De route van Harepatio-Carvone-Albanianis-Colonia Agrippina, via Teudurum (kaart 2), is opgenomen in de bovenste weg. (De afstand Agrippina tot Albanianis XXX, gelezen als XVII). Harenatio 10 Noviomagus 8 Castra Herculis 4 Carvone 17 Levefano 16 Fletione 10 Albanianis 2 Lauri 5 Nigropullo 7 Matilone 3 Pretorium Agrippina. De afstand Haren^tio-Pretorium Agrippine is totaal 82 leugae. De afstand Castra Herculis-Levefano is op de Peutingerkaart 21 in plaats van 13 leugae (waarschijnlijk XXI gelezen voor XEI) De afstand Carvope-Albanianis is op de Peutingerkaart 43 leugae in plaats van de 44 leugae die op Kaart 2 aangegevpn zijn. Harenatio 22 Carvone 43 Albanianis 17 Pretoria Agrippine. BladB Matilone Nigropullo Lauri Fictions Levefano Castra Hetculis Noviomagus Harenatio 7 5 12 16 71 leugae o 1 oo n Matilone Nigropullo Laun- FJetione Levefano Castra Herculis Noviomagus Harenatio P re to ria A grippüia 3 7 ' 5 " 2 10 16 17 Aio* mams 4 8 ' 10 C arv o n é 17 43 2 2 ---------- 82 leu g ae -Pret.Agrippina Matilone Nigropullo Lauri Fletione Levefano Castra Herculis Noviomagus Harenatio r t--------- r ---------------------------------- ----------------------------------------*---------------------- m 2 ' 3 5 2 5 12 16 8 13 8 10 A lb an an is C a rv :>ne 10 43 * 31 * 84 leu g ae 5

3. Wijziging dertiende eeuw. De huidige Peutingerkaart: Antonini s route van Lugdunum via Traiectum en Carvone naar Harenatio (kaart 2) is in de bovenste weg van de Peutingerkaart opgenomen. Kennis van de gegevens van Ptolemeus (de havenstad Lugodeinum) en van Antonin i s itinerariiun zullen hiertoe geleid hebben. Traiectum-Utrecht lijkt uitgangspunt te zijn, hoewel deze plaats niet is opgenomen in de bovenste weg. Harenatio 10 Noviomagus 8 Castra Herculis 13 Carvone 8 Levefano 16 Fletione 12 Lauri 5 Nigropullo 2 Albinianis 5 Matilone 3 Pretorium Agrippina 2 Lugdunum. Harenatio-Lugdunum totaal 84 leugae. Harenatio 31 Carvone 43 Albanianis 10 Lugdunum. Alleen Lugdunum is toegevoegd. Volgens Antonini: Harenatio 22 Carvone 22 Mannaricium 15 Traiectum 17 Albanianis 10 Lugdunum. Totaal volgens opgave Antonini 86 leugae. De route van Antonini, van Harenatio naar het zuiden Voor de veronderstelling dat er sprake is van een tweede weg, en dat deze weg van Harenatio naar het zuiden liep, zijn meerdere argumenten aan te voeren. 1. Zoals hierboven reeds opgemerkt is geen enkele plaatsnaam van Antonini s route in de route van de Ravennas terug te vinden. 2. De totale afstand van Harenatio tot Lugduno zoals aangegeven op de Peutingerkaart is 84 leugae. De werkelijke afstand van Harenatio (Rindem) tot de kust is 71 leugae. Bovendien, bij de huidige opgave van de bovenste weg worden wel erg veel plaatsen genoemd, soms op een afstand van 2 of 3 leugae. Deze merkwaardige nauwkeurigheid op een weg in de periferie van het Romeinse Rijk is niet te verwachten. 3. Als argument tegen een splitsing in twee wegen zou aangevoerd kunnen worden dat Ptolemeus Lugodeinum noemt als havenplaats van de Bataven. We zouden dus Lugdunum (Lugodeinum) moeilijk anders kunnen zien dan als de haven bij Katwijk. De haven van de Bataven is echter eerder te verwachten aan de Waal, westelijk van Nijmegen. Uit de historiën van Tacitus weten we dat Romeinse bevoorradingschepen vanuit Gallië over de Oosterschelde naar Rijn en Maas voeren. Ook in later tijd was er scheepvaart vanuit Frankrijk en Engeland via deze route. De vele Nehallennia-altaren, opgevist bij Colijnsplaat, vormen hiervoor het bewijs. Ad Duodecimum zou als haven van de Bataven in aanmerking komen. A(A)ugodeinum is mogelijk een verbastering van Duodecimum. Zo dit het geval is, is Lugdunum een andere plaats dan Lugodeinum en hoeft zij dus geen havenplaats te zijn. 4. Pretorium Agrippine, volgens het erbij geplaatste vignet een belangrijke stad, vormt een raadsel. Een dergelijke stad is archeologisch aan de kust nooit aangetoond. Waarschijnlijk is de route Harenatio-Carvone-Albanianis-Colonia Agrippina, die over Teudurum loopt (kaart 2) ooit door verkeerde interpretatie in de bovenste weg opgenomen. Wanneer bijvoorbeeld in Constantinopel of Ravenna in de tweede helft van het eerste millennium een kopie van de Peutingerkaart werd gemaakt met hulp van een itinerarium vergelijkbaar met dat van Antonini, is iets dergelijks niet ondenkbaar. Pretorium Agrippine is dan identiek aan Colonia Agrippina, echter op de Peutingerkaart verkeerd aangegeven. 5. Men heeft zich er steeds over verbaasd dat geen enkel Romeins geschrift de plaatsen Maastricht en Aken noemt. Terwijl Maastricht met zijn brug over de Maas en Aken met zijn thermen toch vrij belangrijke Romeinse plaatsen moeten zijn geweest. Beiden worden in de hier voorgestelde interpretatie van Antonini s route genoemd. 6. De afstand van Harenatio naar Traiectum-Utrecht is (zonder de omweg via Nijmegen) volgens de Peutingerkaart 9+13+8+16+2=48 leugae. Dit is 105 km. In werkelijkheid is die afstand 8 leugae korter. Om die reden veronderstelt men dat de afstand van 16 leugae tussen Fectione en Levefano een verschrijving is en dat daar 8 leugae zou moeten staan. De afstand Harenatio Utrecht is dan + 40 leugae = ± 90 km. Volgens Antonini is de afstand van Harenatio naar Traiecto 59 leugae. Dit is 130 km, te groot ( dus als afstand van Harenatio tot Traiectum-Utrecht. De afstand van Harenatio tot Traiectum- Maastricht is inderdaad 59 leugae, ofwel 130 km. 6

Gaan we er van uit dat, gezien bovengenoemde argumenten, Pretorium Agrippine en de door Antonini genoemde plaatsen Carvone, Albanianis en Lugduno niet op de bovenste weg van de Peutingerkaart thuishoren, dan zal de oorspronkelijke weg er als volgt hebben uit gezien (kaart 2): Harenatio (Rindem) 10 Noviomagus (Nijmegen) 8 Castra Herculis (Amhem-Meinerswijk) 13 Levefano (Kesteren) 16 Fletione (Vechten) 12 Lauri (Woerden) 5 Nigropullo (Zwarranerdam) 7 Matilone (Leiden) De route van Antonini liep vanaf Harenatio niet naar het westen, maar naar het zuiden. Conclusie: Het geheel van bovengenoemde overwegingen leidt tot de volgende hypothese: De door Antonini opgegeven route van Lugdunum tot Harenatio moet niet gesitueerd worden vanaf de Hollandse kust tot Harenatio (Rindem); maar vanaf het zuiden - over Aken en Maastricht - tot Harenatio. Een en ander zoals afgebeeld op kaart 2. Het Traiectum van Antonini is Maastricht. Kreijns J.P.M.: Het Traiectum van Antonini en de Peutingerkaart. Uitgeverij Gadet, Maastricht 2000. 7

Canossa en het eerste millennium A d Maas, Leende In Paderbom vond in de periode van 21 juli tot 5 november een tentoonstelling plaats 1077 Canossa Erschütterung der Welt. Geschichte, Kunst und Kultur am Aufgang der Romanik. De wereld sidderde en schudde op haar grondvesten, dat moet wel kloppen. Dat algemene idee dat de keizer of koning door God voorzien en gezonden was, wankelde. Wereld en godsdienst werden gescheiden. De drie musea in het centrum van Paderborn waren nodig om deze tentoonstelling mogelijk te maken. Volgens de kroniekschrijver Lampert van Hersfeld trok de Duitse koning Hendrik IV (1056-1106) met zijn gevolg in januari 1077 in barre omstandigheden over de Alpen naar Canossa waar zich de gevluchte paus Gregorius VII bevond in de burcht van Mathilde van Toscane die daar ook aanwezig was evenals de abt van Cluny. Er was aan deze ontmoeting al heel wat aan voorafgegaan, onder meer een brief van Hendrik die als volgt begon: Hendrik, niet door aanmatiging, maar door de heilige beschikking van God koning, aan Hildebrand, niet den Paus, maar den valschen monnik (citaat ontleend aan De geschiedenis der wereld aan het volk verhaald door Adolph Streckfuss uit 1869 die het verhaal van Canossa gedetailleerd en spannend presenteerde). Hildebrand was de eigenlijke naam van Gregorius VII. Mathilde was een nicht van koning Hendrik oftewel Enrico maar ook een vertrouwenspersoon van deze paus. De abt van Cluny, de abdij die toen de grootste kerk ter wereld bezat en onderhield, was peetvader van Hendrik. De paus maakte er voor de nog jonge Hendrik in de strenge winter tot aan de poort van Canossa een boetegang van (onder het motto: wie niet horen wil moet voelen) en hief uiteindelijk de banvloek/excommunicatie op. Daarmee was het probleem van de investituur (de vraag wie bisschoppen kon benoemen) nog niet de wereld uit. Hendrik IV werd na enige tijd opnieuw in de ban gedaan, en deze ban kon pas na zijn dood opgeheven worden door zijn zoon Hendrik V, waarna zijn vader in de dom van Speyer (Spiers) zijn laatste rustplaats kreeg. Gregorius moest na enige tijd zijn toevlucht zoeken bij de Noormannen van Robert Guiscard, die Rome liet plunderen en de paus onderbracht in Salemo waar deze in 1085 stierf. (De verhoudingen tussen de pausen in die tijd en de Noormannen staat prima beschreven in Die Normannen und das Papsttum van Hubert Houben in het boek Vom Umbruch zur Emeuerung, zie verderop.) De strijd om de macht tussen de wereldlijke en godsdienstige macht eindigde pas met het concordaat van Worms in 1122. Het Canossaverhaal, dus het verhaal van de investituurstrijd, vond plaats in de periode 1075-1222 en het is in de loop van de eeuwen vaak verteld, uiteraard vanuit verschillende politieke perspectieven. Het standpunt van Bismarck over deze kwestie bijvoorbeeld is algemeen bekend. Hendrik en Gregorius eindigden hun loopbaan op dramatische wijze en van alle macht beroofd. De uitslag van de strijd was uiteindelijk wel een overwinning voor de Kerk (de gotiek kon losbarsten), maar was zeker ook een belangrijke factor in de groeiende macht van de steden (te beginnen met de stad Worms). In de Sint Pieter in Rome vindt u een grafmonument van Mathilde, in de zeventiende eeuw gemaakt door niemand minder dan Gian Berinini. De Kerk kon haar inderdaad dankbaar zijn. Haar leven is beschreven door de monnik Donizo, en dat is de eerste vita die niet een heilige of een paus maar een vrouw betrof. De tentoonstelling bracht allereerst een juweel van een catalogus (581 bladzijden), een bundel essays (631 bladzijden met artikelen van onder meer Mathias Becker, Rudolf Schieffer, Gerd Althoff), maar ook nog een zogenaamde Historischer Begleitband zur Ausstellung Vom Umbruch zur Erneuerung (640 bladzijden) die opgenomen is in de reeks Mittelalterstudiën en vooral gericht is op de onderzoekskant van de zaak. Daarin enkele opvallende artikelen waarvan samenvattingen gemaakt zullen worden voor SEMafoor. Voor wie het allemaal te dik, te zwaar en te duur is, is er de Kurzfïïhrer, zonder meer een rijke gids bij wat tentoongesteld was. Er zijn overigens wetenschappelijk verantwoorde boekjes die het Canossa-conflict indringend beschrijven, zoals Wolfram von den Steinen, Canossa. Heinricht IV und die Kirche (1957) en Johannes Laudage, Die Salier. Das erste deutsche Königshaus (2006). 8

Passage uit de brievenverzameling van St. Emmeram, geschreven door Gottschalk von Aachen namens Hendrik IV. De tentoonstelling op zichzelf kan zeker als een topprestatie beschouwd worden, en dat niet alleen: wie meer wil dan een goed gestructureerde verzameling prachtige objecten, kon aan zijn trekken komen. Dit soort grote tentoonstellingen zijn uiteraard geen vormen van kritisch historisch onderzoek. Ze hebben een zeker conventioneel karakter en dat kan ook moeilijk anders. Maar deze keer was er ook veel om te overdenken. We noemen enkele zaken van het perspectief van de Lage Landen: Het Liber Floridus van Lambert van Saint-Omer (circa 1065-1125) lag er te pronken: een van de beroemdste geïllustreerde encyclopedieën uit de middeleeuwen, en volgens de catalogus schijnt daarin een landkaart van Europa te staan, en die zouden we wel eens in SEMafoor willen zien. Er lag de Anonyme Kaiserchronik für Heinrich V( 1112/1114) met de volgende interessante opmerking Beginnend mit der Regierung Karls des Grossen wird gezeigt, wie gut das Römische Reich von den deutschen Herrschern regiert worden sei. De tentoonstelling maakte duidelijk dat de topprestaties op het gebied van de kunst in Hendriks tijd vooral tot stand kwamen in de grote abdijen in het Rijn-Maasgebied tussen Luik en Keulen. Hierbij moet men denken aan ivoor snijden, goud smeden en boeken kopiëren en illustreren. De invloed daarvan werkte door in de kunstproductie van bijvoorbeeld het benedictijnenklooster van Helmarshausen aan de Weser waar we - volgens deze expositieonder meer de monnik Roger van Helmarshausen aantreffen die identiek schijnt te zijn met de beroemde Theophilus presbyter, die het boek Schedula diversarum artium samenstelde waarin onder meer de kunde en kunst van het gieten van klokken beschreven is. Ook was er te zien de eerste Vita van de heilige Amandus. Dit handschrift is gedateerd in de tweede helft van de elfde eeuw. Het komt uit de abdij van Elnone (door Sint Amandus gesticht) en berust nu in de openbare bibliotheek van Valenciennes. Een boekwerk met 32 miniaturen. De verzamelband met de tekst van het concordaat van Worms (uit de bibliotheek van het Vaticaan) was er te zien, evenals de oorkonde van Hendrik IV ten gunste van de stad Worms (1074), omdat burgers van deze stad hem in moeilijke tijd geholpen hadden. 9

CANANAFATLA - Land van de Lookmeesters Gerrit Hekstra, H arich FORUMHADR1ANI Van Romeinse stad tot monument. Redactie Wilco de Jonge, Jos Bazelmans en Dick de Jager. Uitgeverij Matrijs 2006. 504 p. met kaart. ISBN 90 5345 291 5. Dit is geen gewone boekbespreking. Van dit rijk geïllustreerde en schitterend uitgegeven boek, waaraan door veel auteurs is meegewerkt, bespreek ik voor SEMafoor slechts een deel. Op de gecompliceerde geschiedenis van de opgravingen en op de vondsten zelf ga ik niet in. Het is nog een wonder dat in dit dichtbebouwde stukje Nederland nog zo veel is opgegraven. We beperken ons tot feitelijke en geloofwaardige bevindingen van de bronstijd/ijzertijd tot en met de middeleeuwen, waarbij we speculaties van de auteurs zoveel mogelijk uit de weg gaan. Dan nog blijft er ruimte voor discussie. De auteurs zijn de discussie met Albert Delahaye uit de weg gegaan. Bronstijd (2000-800) en ijzertijd (800-begin jaartelling) (Robert van Heeringen) Op de oostflank van de strandwal waarop Forum Hadriani is gelegen lagen diverse nederzettingen van omstreeks 1700-1400 v.chr. met aardewerk en ontwateringsgreppels aan de rand van het veen. Ook een bronzen speerpunt werd er gevonden. Ten zuidwesten van de Oude Duinen bleef een open laagvlakte (de Voorden) waarop bij overstromingen (Duinkerke-0) vanuit de oer-gantel jonge zeeklei werd aangevoerd en geërodeerde veenlagen werden afgedekt met klei (fig. p. 23). In de geul van de Gantel was 20 km van zee blijkens de afzettingen van grof zand en grind de getijdestroom sterker dan 1 m/sec. Sterk genoeg om gaten in het veen te slaan, getuige (ooit drijvende) afgeronde plakken veen. Er zijn geen sporen van bewoning. Nieuwe fenomenen in de ijzertijd zijn zoutwinning en steken van turf en gebruik van de keerploeg. Pas tussen 700-400 v.chr. blijkt er veen (en zout?) te worden gewonnen in de zijgeul van Poeldijk richting Monster, maar die is later weer overdekt geraakt vanuit de oer-gantel. Op die kleilaag, die het stroomgebied van de oer-gantel aanmerkelijk heeft verkleind, ontstaan nu nederzettingen uit de late ijzertijd. Er zijn zelfs houten beschoeiingen gevonden langs een kreek gedateerd op resp 350-173 en 171-52 v.chr. Waren het uitgangspunten voor het graven van de Corbulo-gracht? Waren de toenmalige bewoners Cananefaten? Beide vragen betreffen de komst van de Romeinen. W est-nederland in de vroeg-rom einse tijd (Jos Bazelmans en Wilco de Jonge) Het langs de rivieren en Oude Rijn en Maas en het langs de kust goed bereikbaar kwelderland met het erachter gelegen gedraineerd veen en de hoger gelegen strand- en oeverwallen, zal omstreeks een eeuw voor de jaartelling door niet meer dan 5000 mensen zijn bewoond geweest; dus bijna leeg. De Duinkerke-I-transgressie (hoogtepunt 100 jaar voor de jaartelling) wordt vaak als oorzaak gezien voor het vrijwel verdwijnen van de bevolking. Het schaarse streepband-aardewerk suggereert relaties met het kustgebied van Noord-Hollandse tot het Friese terpen. Maar er is ook als 'Keltisch' aangeduid aardewerk uit het zuiden (Vlaanderen) met kamversieringen, die tot in Noord-Holland zijn te vinden. Zogenaamde 'Keltische' munten uit de derde eeuw v.chr. ontbreken geheel in het Hollandse kustgebied. Ook de zo typische glazen armbanden uit het stroomgebied van Maas en Neder-Rijn ontbreken geheel in het gebied tussen Maasmond en Oude Rijn. De schaarse bevolking had haar verbindingen mogelijk vooral over zee, zo menen Jos Bazelmans en Wilco de Jonge. Kunnen die hoogstens 5000 bewoners een vuist hebben gemaakt tegen binnendringende Romeinen of hebben ze juist militaire hulptroepen geleverd? Genoemde auteurs brengen dan Romeinse teksten over Cananefaten en Bataven met dit gebied in verband: heldhaftige strijders in dienst van de Romeinen, die niet onderdeden voor de veel prominentere Ubii en Treveri. Maar hoe kan dat? Het gebied werd immers nooit door Julius Caesar bezocht (De Bello Gallico, 51 v.chr.). Renée Proos probeert dan de veldheer Drusus (12 v.chr.), die forten bouwde bij Nijmegen, Xanten en in het dal van de Lippe, ook even te laten opdraven om manschappen bij de Cananefaten te ronselen: een ala en een cohors, zo'n duizend man in totaal (en dat op 5000 bewoners? haast onbegrijpelijk). De Keltisch-Romeins 10

aandoende naam Cananefates zou volgens Lauran Toorians zoveel betekenen als prei-heren of lookmeesters. Wat dichter in de buurt dan de Bataven komt de opstand van de Friezen tegen Romeinse afïpersing. Vermoedelijk belegerden zij in 28 n.chr. een Romeinse versterking bij Velsen, waarbij meer dan 3000 soldaten zouden zijn omgekomen. Onder keizer Caligula wordt dan in 39 een nieuw verdrag met de Friezen gesloten. Zijn bevelhebber Gnaius Domitius Corbulo hernieuwde het fort bij Velsen, bouwde een fort bij Valkenburg (het Praetorium Agrippinae, genoemd naar Caligula's moeder) en versterkingen langs de zuidoever van de Oude Rijn. Vandaar liet hij een 30 km lange waterweg graven naar het Helinium (de Maasmonding), de zogenaamde Corbulo-gracht, ongeveer de huidige Vliet. Daarbij is waarschijnlijk gebruikgemaakt van een geul aan de bovenloop van de oer-gantel (fig. p. 23). Bij Valkenburg is een kluitje koperen Romeinse munten gevonden, geslagen tussen 10 en 23 n.chr. Keizer Caligula kwam zelf op bezoek in 40 n.chr. Onder zijn opvolger Claudius wordt in 42-43 de Romeinse grens of limes op de zuidelijke Rijnoever uitgebouwd. Dat het door Ptolemeus en op de Peutinger-kaart genoemde Lugdunum aan de Rijnmonding zou hebben gelegen (Katwijk, Leiden?) is de algemene Nederlandse speculatie en zo ook van Tom Buijtendorp. Beter onderbouwt Tom Buijtendorp de nederzettingen langs de Vliet bij Voorburg. Vondstmateriaal bestaat in hoofdzaak uit inheems aardewerk en enige importgoederen: amforen (Romeinse wijnvaten), een kapfibula en glaswerk. Bij de Corbulo-gracht, gegraven in 47, zijn vlootstempels en vloertegels (van een badhuis?) met stempel van het zestiende legioen gevonden. Buitendorp neemt verder aan dat de Bataafse opstand (69-70) tussen Beneden-Rijn en Maas (Betuwe) ook invloed heeft gehad op de limes aan de Oude Rijn, met name door de komst van buitenlandse troepen en vervanging van het inheems bestuur. Daarbij lijkt Voorburg zich tot gezagscentrum met marktplaats en badhuis te ontwikkelen, met baksteenstempels van het tiende legioen (jaren 70-104). Onder keizer Domitianus (81-96) werd het militaire district Germania vervangen door twee provincies onder burgerlijk bestuur: Germania Inferior en Superior. Voorburg lag in Germania Inferior met hoofdstad Keulen. Tussen 90 en 95 komen in Voorburg plotseling veel munten in omloop. De Domitiaanse nederzetting krijgt een hoofdweg over de strandwal en deze, later heerweg genoemde weg, gaat over sporen van oudere nederzettingen heen. Er was waarschijnlijk een haven aan de gracht. De ontwikkeling tot Forum Hadriani volgt in 121. Keizer Hadrianus (117-138) zou van Marseille langs Lyon en Mainz en de Rijn-limes zijn gereisd, om in 122 in Brittannia aan te komen. Hij kan Voorburg hebben aangedaan maar dat is niet zeker. Bezoek van de keizer en zijn grote gevolg moet een geweldige bedrijvigheid op gang hebben gebracht en een impuls zijn geweest voor de hele regio. Importaardewerk neemt in de hele regio na 120 sterk toe. In de periode 124-126 werd de limes-weg grootscheeps gerenoveerd, o.a. bij Valkenburg en de Meem, en werden de forten in Zwammerdam, Utrecht en Vechten verbouwd. In Voorburg verschenen toen planmatig aangelegde woonhuizen en een met muurschilderingen versierd badhuis. Aan de bouwactiviteiten heeft, getuige stempels, mogelijk het Zesde Legioen uit Xanten deelgenomen, meegetrokken met de keizer. (Ook aan de 100 km lange muur van Hadrianus in Brittannia hadden meegetrokken legioenen deelgenomen). De naam Forum Hadriani kan tijdens of vlak na het bezoek van Hadrianus zijn verleend en wijst op marktrecht, maar waarschijnlijk werd er lang daarvoor ook al markt gehouden. Marktrecht is wel een opstap naar stadsrecht (municipium). Op een mijlpaal van het Wateringse Veld blijkt Voorburg onder keizer Antoninus Pius in 151 Municipium Aelium Cananefatium te zijn. Aelia is de familienaam van Hadrianus en Antoninus Pius (138-161) was zijn adoptiezoon. In die tijd kreeg Voorburg verdedigingswerken en een uitgebreider stratenplan. Het verleggen van de stadsgrens werd als het ware met verheffing tot municipium gesanctioneerd. De mijlpaal op het Wateringse Veld is niet dóór (2e naamval), maar ter ere van (derde naamval) Antonius Pius in 151 opgericht, aldus Ab Waasdorp. Op een sarcofaag, gevonden in Kömye in Hongarije, vermeldt het grafschrift, gedateerd tussen 170 en 250, dat deze inscriptie is geplaatst door een arts bij het eerste legioen ter gedachtenis aan zijn vrouw, afkomstig uit Forum Hadrianensis in de provincie Germania Inferior. Ab Waasdorp twijfelt niet dat dit slaat op Voorburg. Dan is er ook nog de mijlpaal van Rijswijk, die door de civitas van de Cananefaten is opgericht voor keizer Gaius Messius Quintus. Een derde belangrijke inscriptie is een fragment met DEC MUN en daaronder ANI. Sommigen lezen hierin Decurio Municipi (gemeente-raad) van Forum Hadriani, maar dat wijst Ab Waasdorp af. Uit de zeer verbrokkelde vondsten (het gebied is momenteel sterk stedelijk bebouwd) is toch op papier een goede reconstructie van de Romeinse stad met wallen, poorten, straten en bouwwerken en II

landelijke omgeving mogelijk gebleken (Tom Buijtendorp). Ook de reconstructie van Romeinse wegen, met mijlpalen, en de gracht (van Corbulo?) doet overtuigend aan (fig. p. 119 onder). Voorzover leesbaar staat op de mijlpalen steeds dat ze door de Cananafaten zijn opgericht; die van Monster is van 162. De huidige Vliet volgt ten dele de oude gracht. Het landelijke gebied in de wijde omgeving vertoont diverse woonstal-boerderijen op 300-500 m van elkaar met een stelsel van sloten daartussen en enkele afvoerkanalen. Dit alles wijst op individueel eigendom. Het ontbreken van waterputten wijst erop dat het slootwater ook kon worden gedronken. De verkaveling wijst op landmeetkundig inzicht met gebruikmaking van de groma en gulden snede (Heleen van Londen). Een wat grotere nederzetting met geheel inheemse bouwtraditie was gelegen op een stroomrug op 600 m afstand van de stad en is nu onder de golfbaan Leeuwenbergh gelegen (Jasper de Bruin en Hans Koot). Er zijn vijf bouwperioden te onderscheiden van 40 tot 250, met in de laatste fasen toenemend Romeinse invloeden (fibulae, munten, militaria). Het traditionele leven bleef dus lang naast de Romeinse stad bestaan. Ergens tussen 250 en 275 is Forum Hadriani grotendeels verlaten, maar er kan een restbevolking zijn overgebleven. De teloorgang (Wilco de Jonge) Allereerst kan er een verband bestaan met de zgn. Duinkerke-II-transgressie in de delta van de beneden-rivieren. Het is waarschijnlijk geen toeval dat er van de vele bij Colijnsplaat gevonden Nehalennia-altaren, geen enkele na 227 kan worden gedateerd. De Lage Landen raakten ontvolkt. Sedert in 235 de keizer in Rome gewelddadig om het leven kwam werd het rijk ontredderd en stortte de gemilitariseerde cultuur in. Aan de benedenloop van de Rijn staan in de jaren na 240 verschillende //we.y-forten in brand. Maar er zijn ook tekenen dat die werden hersteld en dat tot omstreeks 250 de rust was weergekeerd. Als dan in 256-257 Germaanse stammen tussen Keulen en Trier over de limes binnenvallen, begint het verval van het rijk. Omstreeks 252 wordt ook Forum Hadriani getroffen door de zogenaamde epidemie van Cyprianus (die duurde tot 266 en ze leidde in Rome tot ernstige christenvervolgingen). Import van aardewerk uit het Rijnland is na 260 tot stilstand gekomen. In 260 volgen opnieuw op grote schaal invallen en vermoedelijk worden forten aan de West-Nederlandse limes opgegeven, maar brandlagen ontbreken nu. Vooral in Vlaanderen worden veel schatten begraven, met veel munten uit de westelijke civitates. Drie spreukbekers in FH wijzen omstreeks 270 op import door Germaanse immigranten vanuit Trier, maar steen uit de Eifel wordt schaars en hergebruikt. Intussen ontvolkte het gebied van Denemarken tot Friesland van halverwege de derde tot in de vierde eeuw. Steeds meer Germanen worden na 275 het rijk binnengelaten allereerst met het oog op herstel van de landbouw en verder als huurlingen in Romeinse dienst. Een aantal munten, fibulae en begravingen suggereren een herbewoning van FH na 276 door vooral Germanen, maar zonder stedelijke cultuur. In 297 snoeft Constantius Chlorus: En dus is het nu voor mij dat de Chamaaf en de Fries ploegen, en dat de vagebond en de plunderaar zwoegen op de cultwir van het verwaarloosde platteland en dat zij mijn markten bezoeken met vee voor de verkoop en dat de barbaarse boer de prijs verlaagt. Daarbij komt nog dat hij, als hij wordt opgeroepen voor de legerdienst, hij komt aanrennen en onder de knoet van de discipline wordt gebracht; hij onderwerpt zich aan de zweep en feliciteert zichzelf dan met zijn dienstbaarheid door het soldatenleven te noemen. Voorburg in de vroege m iddeleeuwen tot 1000 (Wilco de Jonge) In 276 wordt de rijksgrens geheel van troepen ontdaan. De schaarse vondsten wijzen uit dat er vooral op de Oude Duinen en bij de grote rivieren wordt gewoond. Alle Hollandse veengebieden waren te nat voor bewoning geworden. Het ontvolkte westen werd spoedig bewoond door arme immigranten, met vooral agrarische zelfvoorziening, zonder Romeinse luxe; een terugval in de voor-romeinse ijzertijd. Bij de riviermondingen leven wat schippers en handelaren. Afgezien van een armetierig dorpje bij Katwijk en drie grafveldjes bij Monster, Rijnsburg en Katwijk zijn er geen vondsten van betekenis. Mogelijk ligt er nog wat onder de jonge duinen. Importaardewerk uit het Rijnland neemt na 300 toe. De immigranten na 350 (in Vlaanderen na 360) waren waarschijnlijk Germaanstalig, Saksen of Angelsaksen. Ze ontwikkelden zich langs de kusten en riviermondingen tot een ware plaag. Dat 12

noopte de Romeinen tot nieuwe versterkingen, na 400 Litus Saxonicum genoemd, met posten te Brittenburg, Voome, Goeree en waarschijnlijk Ockenburg. Een vroegmiddeleeuwse aardewerkpot met crematiesporen, opgegraven op het FH-terrein en gedateerd tussen 275 en 450, vertoont overeenkomst met Angelsaksisch aardewerk uit Noord-Duitsland en Oost-Engeland. Meer valt er niet van te zeggen. Over West-Nederland tot circa 500 bestaan geen betrouwbare schriftelijke bronnen. Pas Procopius (tussen 495 en 562) vertelt Frankische ambassadeurs ook Angelen in Constantinopel. Van hen komt het verhaal bij de monding van de Rijn betreffende Radiger, zoon van koning Hermegisklus van de Vami, die verloofd was met een prinses van de Angelen. Hij verbrak de verloving om met Theudechildis, zuster van de Frankenkoning Theudebert te trouwen. Maar de verstotene neemt wraak en zeilt met 400 schepen de monding van de Rijn op, waarna Radiger om genade smeekt en alsnog met haar trouwt. Over de kerstening van het gebied kan slechts worden gespeculeerd. Na aftocht van de Romeinen kunnen Frankische vorsten (Merovingers en Karolingers), al dan niet met collaborerende missionarissen, hebben getracht het gebied bezuiden de limes over te nemen, maar in de omgeving van FH is daar geen bewijs voor. Op het terrein van FH uit de vroege middeleeuwen gaan de vondsten slechts om een kogelpot en een gouden Madelinusmunt uit Dorestad (circa 625-650). Voorts scherven die erop wijzen dat de gracht tot in de veertiende eeuw heeft bestaan. De eerste schriftelijk vermelding van Fore(n)burg staat in het Cartularium van Radboud en de goederenlijst van de Sint Maartenskerk te Utrecht van waarschijnlijk 880-896 (kopieën van 1075 en 1170). De Utrechtse Sint Maartenskerk maakt aanspraak op twee boerderijen te Voorburg, wat indirect kan wijzen op de stichting van een kerk tussen 719 en 854. Heeft vóór de oude Romeinse gracht of muur een burcht gestaan waaraan Voorburg zijn naam ontleent? Onbetrouwbaar is de geschiedschrijving door Johannes de Beke omstreeks 1350 over Denen die met de Noormannen in 856 eerst Dorestad, en daarna het fort van Aurindubius, eens koning bij Voorburg dichtbij Delft, verwoestten. In andere transscripties van De Beke staat castrum minutissimum Aurindilii te Vorenburch. In zijn kritiek op een rond 1440 geschreven Kroniek van Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht waarin een koning Eseloor te Voorburg wordt vermeld, verwerpt de criticus Petrus Scriverius in zijn Goudse Kroniekje van 1663 het hele verhaal als een op Johannes de Beke terug te voeren fabel. De lange oren in de fabel kunnen slaan op lauweren in een kroon, als op de beeldenaar van Romeinse munten. Maar er bestaan wel goudmunten (gevonden in het Brabantse Escharen) met de omschriften AVDVLFVS FRISIA (voorzijde) en VICTVRIA AVDVLFO (keerzijde) en ook FRISIA (voorzijde) en AVDVLFVS (keerzijde). Het zijn goed gedateerde Byzantijnse munten van 579 die na 587 ook algemeen ingang vonden onder de Merovingers. Het verband met de fabel van een Voorburgse vorst Eseloor blijft rondzingen. Tussen Voorburg en Leidschendam lag op een vroeger duin de met elzen begroeide heuvel Elsberg, die een rol speelde in de jaarlijkse processie ter ere van Sint Martinus, patroonheilige van de parochie. De heuvel lag langs de weg van FH naar Matilo (Leiden) en er zijn veel Romeinse munten bij gevonden, wat kan duiden op een religieuze rol al in die tijd. In de fabels eromheen zou Elsberg van Eseloorsberg komen. Bij de Elsberg, bij de capelle te Veur, is ook een Romeinse zuil met religieuze inscriptie CASTISS DEI HABITACVLO NON NISI CASTA MENTE TO gevonden (de woning van de allerzuiverste God mag men slechts met een zuivere geest betreden). Het kan een later aangebrachte inscriptie zijn in verband met de Sint-Martinusprocessie tussen Geestbrug, Elsberg en parochiekerk, genoemd naar de door de Merovingers geïntroduceerde Sint Martinus. Dan zou de in oorsprong heidense Elsberg een gekerstende heilige plaats zijn geworden (en dan tussen 1627 en 1667 onder calvinistisch bewind afgegraven). V oorburg in de late m iddeleeuwen, 1000-1500 (Wilco de Jonge) Verder valt enige eeuwen niets te melden. In 1076 is sprake van een Evert van den Binckhorst en in 1308 wordt het kasteeltje De Binckhorst gebouwd. Mogelijk waren de heren ook bezitters van de percelen van FH. Tussen 1175 en 1250 wordt de Vliet gegraven. De ambachtsheerlijkheid van Voorburg gaat omstreeks 1300 over naar de invloedrijke Van Wassenaers. Omstreeks 1348 verschijnt het bezit De Loo in een grafelijk leenregister. Tussen de strandwallen van Voorburg en Den Haag zijn nu twee ontginningsperioden aantoonbaar van 1350 of eerder. In 1344-1345 wordt dwars op de Vliet de Trekvliet gegraven en waar die de strandwal met daarop de Herewech kruist komt de Geestbrug. 13

Diagonaal over het voormalig FH-terrein loopt het Burchpat of Kerckpat vanaf de Oude Tolbrug over de Vliet naar de Geestbrug, bij de Heilige Geest (eerste vermelding, samen met het Kerckpat, in 1435, in een kopie van een schenking in 1423 van een perceel op het FH-terrein). Uit een kerkelijk memorieboek tussen 1515 en 1522 zijn ook belendende percelen op het FH-terrein bekend; allemaal kleine luyden met miezerig kleine lapjes grond. Het FH-terrein werd successievelijk van handzame bouwmaterialen ontdaan voor hergebruik elders, zoals blijkt uit opgravingen in de wijde omtrek. In 1557 brak de pest uit, waardoor 500 dorpelingen omkwamen, bijna tweederde van de bevolking. In de jaren zestig mislukten de oogsten en brak er hongersnood uit en direct daarna volgde de Tachtigjarige Oorlog, de moderne tijd, aldus Wilco de Jonge. Discussie In het bovenstaande heb ik summier samengevat wat bij mij uit het archeologisch materiaal en de interpretaties als redelijk aannemelijk overkomt. Het betreft een scherpe selectie uit de 200 pagina's tot en met de middeleeuwen. De overige 300 pagina's met details van de roerige opgravingen en de vondsten laat ik buiten beschouwing. De archeologen en historici hebben vaak met elkaar overhoop gelegen en ook daarvan geeft dit boek een goed relaas, met uiteraard het eigen eindoordeel van de redactie. Wat opvalt bij de vele beschouwingen is het volstrekt ontbreken van verwijzingen naar de kritieken van Albert Delahaye. Daar de auteurs bekend zijn met de werken van Delahaye, kan hier slechts sprake zijn van een bewust negeren. Al hadden ze maar aangegeven waarom ze het niet met zijn interpretatie eens zijn. Delahaye geeft aan een aantal namen en locaties een heel andere interpretatie (De Ware Kijk Op... deel II en de facsimile-uitgave over de PK, zoals aangekondigd in de boekenbijlage van SEMafoor 7,4, november 2006). Verreweg het belangrijkst is Delahayes interpretatie van de bovenste weg op de Peutinger-kaart. Voor hem ligt deze geheel in Noord-Frankrijk. Rhenus = Schelde(complex); Lugdunum = Leulinghen; Praetorium Agrippinae = Elinghen; Foro Adriani = Hardinghen; Matilone = Le Mat; Albanianis = Alembon; Nigropullo = Noires-Terres; Lauri = Lumbres; Fletione = Flechin. En dan zijn we al voorbij Utrecht volgens de gangbare interpretatie. De naam van Corbulo leeft volgens Delahaye voort in Corbehem. Het Helinium is de Liane ten zuiden van Boulogne en wordt nog in de middeleeuwen Helena genoemd. Boulogne wordt hoofdplaats van Germania Inferior (= Germania Secunda). De kust ten zuiden van Boulogne is de Litus Saxonicum met de prefectuur voor Britannia, omdat een deel van de Engelse kust onder zijn commando stond. De Litus Saxonicum strekte zich uit tot Normandië. Delahaye ontkent niet dat er veel archeologische vondsten zijn gedaan langs de Beneden-Rijn en Oude Rijn, maar die wijzen volgens hem niet op de verdedigingslinie die Drusus in 9 v.chr. aanlegde en die in de eerste en derde eeuw Limes Germanicus werd genoemd. De vondsten voor de kust van Katwijk worden zijns inziens ten onrechte aan een vermeende Brittenburg toegeschreven. In eerste instantie betrof de Limes Germanicus slechts de verdedigingslijn Trier-Straatsburg, die later werd uitgebreid tot Boulogne-Straatsburg, met 50 forten tussen Boulogne en Feignies. Keizer Claudius beëindigt de woelingen in Gallia en verbiedt daar in 50 n.chr. de bloedige onderdrukking van de Germanen. Steeds komen dezelfde stammen ter sprake die Caesar al eerder had bestreden of over de Rhenus had gejaagd. In de loop van de vierde eeuw hebben de Romeinen zich achter de Germanengrens (limes) teruggetrokken en de Germaanse gebieden van België en Noordoost-Frankrijk verlaten. De volledig bij het rijk ingelijfde provincies van Gallia en ten zuiden van Mainz wilden zij behouden. Ook ten tijde van Karei de Grote is de Limes Germanicus nog steeds de lijn Trier-Straatsburg-Boulogne. Het gebied vanaf de Schelde naar het noorden beschouwt Delahaye als het gebied van de Fresones en andere Germaanse stammen. Nooit behoorde het tot Gallia of Francia. Felison, het vermeende Velsen, waar Friezen tegen de Romeinen in opstand zouden zijn gekomen, is Feuvhy, op 7 km zuidoost van Béthune, in de pagus Kinnehim, heden Cuinchy. In verbinding met de Fresones is al bij Caesar sprake van Ubii en Treveri. De Ubi plaatst Delahaye in Aubigny-en-Artois, 14 km noordwest van Atrecht; zij waren medestichters van Colonia Agrippina = Avesnes-sur-Helpe. De Treveri komen uit Trier en omgeving. De Caninefaten (let op zijn spelling) en Chamavi beschouwt hij als bewoners 15 km ten 14

zuidoosten van Rijsel (huidige Genech en Camphin-en-Pélève). Constantius Chlorus, die in 297 (of 293?) snoefde dat de Chamaaf en de Fries nu voor hem ploegen en zijn markten bezoeken met vee voor de verkoop deed dit in de Batavia = Béthune, niet de Betuwe. De Frankenkoning Theudebert (circa 546), broer van Theudechildis, bedwingt de Thuringi (Doornik) Norsavoren (Nordgau Elzas) en Wisigothen (noordelijke kust Francia; Gosnay?), maar werd in Soissons gevangen en verbannen door Sigebert. Ook versloeg hij een grote vloot van Noormannen, maar dus niet in Nederland. Ten slotte het zogenaamde Cartularium van Radboud en de zogenaamde claim van de Sint Maartenskerk te Utrecht: ze hebben in feite betrekking op uit hun verband gerukte schenkingen in Frans-Vlaanderen. Conclusies Welke gegevens uit het boek Forum Hadriani zouden de kritieken van Delahaye hebben doorstaan? Laat ons voorop stellen dat Delahaye de opgravingen van na zijn dood in 1987 niet heeft gekend. Die betreffen allereerst vondsten uit de steentijd, bronstijd, ijzertijd en zelfs de vroeg-romeinse tijd; ook Romeinse forten langs de Oude Rijn. Hij had ze als vondsten zeker aanvaard en erkend, ook het zogenaamde Keltisch aardewerk en de 'Keltische' munten, maarniet de verbinding met Cananefati, Batavi, Fresones, Ubii en Treveri uit vroeg-romeinse teksten. De kritiek begint daar. Harde gegevens blijven: - De bij Valkenburg op een kluitje gevonden koperen Romeinse munten geslagen tussen 10 en 23. - Romeinse importgoederen (amforen, kapfibula en glaswerk) en vlootstempels en vloertegels met stempel van het zestiende legioen en baksteenstempels van het tiende legioen (circa 70-104). - Tussen 90 en 95 in Voorburg komen plotseling vele munten in omloop. - De hoofdweg over de strandwal ('heerweg'), gaat over sporen van oudere nederzettingen heen. - Snelle toename van importaardewerk in de hele regio na 120. - Gerenoveerde weg, o.a. bij Valkenburg en de Meem, en verbouwde forten Zwammerdam, Utrecht en Vechten in de periode 124-126. - In Voorburg verschenen toen planmatig aangelegde woonhuizen en een met muurschilderingen versierd badhuis (met mogelijk stempels van het zesde legioen uit Xanten). - De mijlpaal van het Wateringse Veld met opschrift Municipium Aelium Cananefatium ter ere van keizer Antoninus Pius in 151. - Aanleg van verdedigingswerken en uitgebreider stratenplan van Voorburg (verheffing tot municipium kan de stadsuitbreiding hebben gesanctioneerd). - Import van aardewerk uit het Rijnland is na 260 tot stilstand gekomen. - De mijlpaal van Rijswijk, door de civitas van de Cananefaten opgericht voor keizer Gaius Messius Quintus. - De mijlpaal van Monster opgericht in 162 door de Cananefaten. - De reconstructie van Romeinse wegen en het kanaal langs de stad doet overtuigend aan, maar de naam Corbulo er aan te geven is speculatie. - Naast de stad lag een wat grotere nederzetting met geheel inheemse bouwtraditie en pas in bovenste lagen enige Romeinse invloeden (fibulae, munten, militaria). Het traditionele leven bleef dus lang naast de Romeinse stad bestaan die tussen 250 en 275 grotendeels werd verlaten. - Na 300 neemt importaardewerk uit het Rijnland toe. - Ten slotte een kogelpot en een gouden Madelinusmunt uit Dorestad (circa 625-650). Nergens is bewezen dat de Romeinse stad bij Voorburg Forum Hadriani heeft geheten. De steen met fragmentaire inscriptie DEC MUN en daaronder ANI wordt door sommigen gelezen als Decurio Municipi (gemeente-raad) van Forum Hadriani. Anderen bestrijden die interpretatie. Ook de sarcofaag in Környe in Hongarije met een tussen 170 en 250 gedateerd grafschrift door een arts bij het eerste legioen ter gedachtenis aan zijn vrouw, afkomstig uit Forum Hadrianensis in de provincie Germania Inferior, is geen bewijs. Germania Inferior had als hoofdstad Boulogne en Forum Hadriani (Foro Adriani) werd door Delahaye als Hardinghen geïdentificeerd. Dus blijven over de mijlpalen geplaatst door de Cananefaten. Zullen we Zuid-Holland tussen Oude Rijn en Maas dan maar Cananafatia, Land van de Lookmeesters, noemen? 15

Een vaarroute op de Peutinger-kaart? Ruud van Veen, Groningen In de SEMafoor van augustus 2006 staat op bladzijde 23 een bespreking van het toen recentelijk uitgekomen boekje van Comelis van Tilburg: Romeins verkeer. Weggebruik en verkeersdrukte in het Romeinse Rijk. Terecht wordt het daar aangeprezen, al mist de recensent een index. Maar er ontbreekt aan het boekje eigenlijk meer dan alleen een index. Er ontbreekt iets wat aan alle boeken en artikelen over het Romeinse wegennet ontbreekt: een beschouwing over de waterwegen. Vooral in ons land is dat een gemis. Wonen wij niet in een land van waterwegen? Hebben wij niet een Drususgracht en een Corbulokanaal? Hoe maakten de Romeinen daar gebruik van? Zijn ze al wandelend langs de Rijn of de Maas nooit in de verleiding gekomen om van de weg af te stappen en zich per vlot of schip naar hun bestemming te laten drijven? In later eeuwen bestond die verleiding in ieder geval wel en er werd ook gehoor aan gegeven. Toen de bekende Groninger abt Emo in 1212 terugkeerde van zijn reis naar Rome nam hij tussen Straatsburg en Keulen de boot1. Dat scheelde 375 km lopen. Misschien legde hij de weg van Bazel naar Straatsburg ook varend af, maar de tekst is daar niet duidelijk over. Dat zou nog eens 135 km gescheeld hebben. Een probleem is dat we niet weten in hoeverre rivieren vroeger bevaarbaar waren. In een oud aardrijkskundeboek2 staat bijvoorbeeld: Tot Straatsburg is de Rijn slecht te bevaren; terwijl de rivier zich telkens splitst en de oevers moerassig zijn, is de stroom tot daar sterk. Maar twee bladzijden verderop staat dan weer: Van Bazel tot Straatsburg wordt de Rijn dan ook bijna alleen bevaren door schepen, die stroomaf zeilen; op eene lengte van 23 uren liggen tegenwoordig slechts een paar kleine plaatsen onmiddellijk aan de rivier; van andere plaatsen kan men aantonen, dat zij b.v. aanvankelijk aan den linkeroever lagen, daarna op een eiland en eindelijk (tegenwoordig) aan de rechterzijde (b.v. Alt-Breisach). Jammer dat uit dat aardrijkskundeboek niet duidelijk wordt hoe die alleen stroomaf zeilende schepen ooit in Bazel kwamen. Van een andere Groninger beroemdheid, Ubbo Emmius, (eerste rector magnificus van de universiteit alhier) weten we dat het stuk van Bazel naar Straatsburg in 1578 bevaarbaar was: Endlich am 24. Juni - es war der Tag, der Johannes dem Täufer heilig ist, damals ein Dienstag - fuhr ich mit einem Schiff um 3 Uhr morgens von Basel ab und kam an demselben Tag um 6 Uhr abends nach Strassburg. 3 Wat abt Emo niet heeft vermeld is dat hij op zijn reis van Straatsburg naar Keulen bij Bingen in een andere boot moest overstappen. Het bovengenoemde aardrijkskundeboek vertelt namelijk: Vervolgen we thans den tocht langs den Rijn, van Bingen af. Taunus en Hunsrück naderen elkander zeer dicht: ze schuiven hunne steile hoogten tot aan het water vooruit, zoodat met moeite de wegen aan weerszijden der rivier konden aangelegd worden. Vroeger stonden tal van rotsen hier in den stroom, het langst hield zich eene rotsbank in het Binger Loch staande; daardoor werd scheepvaart onmogelijk, want voor drie eeuwen maakte de Rijn er nog een val van 2 M hoogte. Later heeft men de rotsen laten springen; bij zeer lagen waterstand ziet men echter ook thans nog rotsen uit het water steken. Waren de rotsen in 1578 al verdwenen? Het enige dat Ubbo Emmius over deze plaats zegt is: Am 1. Juli fuhren wir vorbei an Bingen.... Niet alleen de Rijn werd als vaarweg gebruikt. Thomas Platter junior4 reisde in 1595 vanuit zijn woonplaats Bazel naar Liestal en volgde daarna de oude Romeinse weg van Augst naar Lausanne en Genève5. Vervolgens ging hij te paard naar Seyssel en voer vandaar over de Rhône naar Lyon. Tegenwoordig geldt de Rhône pas vanaf Lyon als bevaarbaar. Vlotten en kleine bootjes tellen niet meer mee als het om de bevaarbaarheid van rivieren gaat, maar eeuwen geleden zal men op dat punt andere opvattingen gehad hebben. De vraag is hier niet of de Rhône tussen Seyssel en Lyon in de 16e eeuw bevaarbaar was, want dat was duidelijk het geval, maar waarom Thomas tussen Genève en Seyssel een paard nam. Deed hij dat voor z n plezier, of was de rivier tussen Genève en Seyssel ook naar de maatstaven van toen niet geschikt voor scheepvaart? De veranderde opvattingen over bevaarbaarheid zijn ook af te lezen aan de bootreis van Thomas tussen Toulouse en Bordeaux. Men vond de Garonne 16

vanaf Toulouse dus bevaarbaar. Tegenwoordig gaat de scheepvaart vandaar over het Canal latèral a la Garonne om pas kort voor Langon, dus al aardig in de buurt van Bordeaux, werkelijk in de rivier uit te komen. Dat het karakter van de Garonne hier verandert blijkt trouwens ook wel uit het reisverslag van Thomas. De boot waarmee hij uit Toulouse was gekomen ging niet verder dan het dorp Béguey, ten noordwesten van Langon: Daar hebben we volgens afspraak in Toulouse afscheid genomen van onze schipper, die ons op zijn kosten een ander schip bezorgde omdat het zijne te licht was. De vraag die zich nu opdringt is of er in de oude Romeinse reisgidsen misschien ook vaarroutes voorkomen. Die wij dan niet als zodanig herkennen, omdat iedereen voetstoots aanneemt dat ze altijd over landwegen gaan. We kunnen echter gerust aannemen dat de rivieren ook voor de Romeinen een grote rol speelden in het transport van goederen en mensen. De Romein die van Bazel naar Katwijk aan Zee wilde, kon kiezen uit de hele reis meedrijven met de stroom of 800 km over landwegen afleggen. De stations die de reisgidsen langs de Rijn opsommen, waren ongetwijfeld de meest geschikte plaatsen om de nacht door te brengen, maar werden de afstanden ertussen altijd te voet, te paard of met een wagen afgelegd? Er zijn aanwijzingen dat dat niet altijd het geval was. Nemen we een stuk van de route tussen Bingen en Straatsburg. Op de Peutinger-kaart en in het Reisboek van Antoninus staan onder andere genoemd: Borbetomagus - Noviomagus - Tabernis. Men interpreteert dat als Worms - Spiers - Rheinzabern en de afstanden die de genoemde bronnen tussen deze plaatsen vermelden laten zien dat het steeds om de kortste weg over land gaat6. De kronkels van de rivier werden niet gevolgd. Maar de Kosmograaf van Ravenna beschrijft de route anders: Gormetia - Altripe - Sphira - Porza, tegenwoordig Worms - Altrip - Spiers - Neupotz7. Wie de kortste weg van Worms naar Spiers wil nemen moet zeker niet over Altrip (aan de Rijn) gaan. Rheinzabern ligt niet aan de rivier, maar aan de Erlenbach. Neupotz ligt op dezelfde hoogte, maar wel direct aan de Rijn. Hier zijn trouwens de oudste hoefijzers van Duitsland gevonden, gedateerd op het jaar 294. Waar de oudere bronnen in dit geval duidelijk een landweg beschrijven lijkt de Kosmograaf van Ravenna aanlegplaatsen langs de rivier te bedoelen. Ook bij zijn Loire-route moet men zich afvragen of hem hier niet een reis over water voor ogen stond. Waarschijnlijk begon die tocht in Feurs, dat hij elders Scatianorum noemt (hij vergeet nogal eens om begin- en/of eindpunt van een route te vermelden). Na Feurs volgen dan: Balidas (Balbigny), Martialis (Marcigny), Arigilia (Gilly-sur-Loire), Dizezeia (Decize), Inibernis (Nevers), Heliodorum (la Charitésur-Loire), Arculla (Arcole), Aurelianis (Orléans), Blezis (Blois), Bodonias (Amboise) en Toronis (Tours). Of de rivier ook werkelijk over dit hele tracé bevaarbaar was blijft een vraag. Het al eerder genoemde oude aardrijkskundeboek zegt er het volgende over: Als waterweg is de Loire niet van groot belang, omdat zij nu eens overvloed van water heeft en wijd en zijd de landen langs haar oevers overstroomt, dan weder zulk een lagen stand bereikt, dat zij onbevaarbaar is. Het eerste geschiedt, zoo dikwijls op het centrale plateau flink regen valt. Bosschen, die èn door de boomen èn door den humusbodem de vorming van waterloopen tegenhouden, mist men hier; voorts zakt het water niet in den granietachtigen grond. Daarom worden de Cher, Indre, Creuse en Vienne soms plotseling woeste bergstromen en de waterspiegel van de Loire rijst 6 meter. Tegenwoordig wordt de gehele Loire tot aan Nantes onbevaarbaar geacht. Vanaf Briare wordt ze stroomopwaarts vergezeld door het Canal latèral a la Loire dat naar het noorden toe via het Canal de Briaire en het Canal du Loing in verbinding staat met de Seine. Aan de andere kant eindigt het Canal latèral bij Digoin en is daar het beginpunt van het Canal du Centre. Na Digoin kan de Loire zuidelijker nog gevolgd worden over het Canal de Roanne a Digoin. Tussen Roanne en Feurs zal alleen nog met kleine boten op de Loire gevaren kunnen worden. In welke mate sinds de oudheid ontbossing en een ander peil van de zeespiegel invloed hebben gehad op de bevaarbaarheid van de rivier is onbekend. Mogelijk was Feurs (Forum Segusiavorum) een belangrijke marktplaats vanwege de mogelijkheid van transport over de Loire. 17

Het lijkt wel alsof alle routes die de Kosmograaf in Francia Rhenensis beschrijft over rivieren gaan. In ieder geval lijkt dat op te gaan voor zijn routes over de Moezel en de Maas. De eerstgenoemde loopt van Toul naar Koblenz: Tulla (Toul), Scarbona (Dieulouard), Mecusa (Metz), Gaunia (Gewan bij Wormeldange), Treoris (Trier), Nobia (Neumagen), Princastellum (Bemkastel), Cardena (Karden) en Conbulantia (Koblenz). Naar moderne maatstaven is de Moezel niet bevaarbaar. De Algemene Winkler Prins is er kort over: Door de bochtigheid en het onstabiele waterpeil is de rivier niet geschikt voor scheepvaart, vandaar dat grote delen zijn gekanaliseerd. Door diezelfde bochtigheid is het onbegonnen werk om de rivier langs de oevers te volgen. Wie zonder boot vanaf de Rijn richting Trier wilde koos waarschijnlijk de weg vanaf Bingen, zoals de Peutinger-kaart aangeeft en zoals ook door de dichter Ausonius (ca. 310-395) is beschreven in zijn Lied van de Moezel 8 De route over de Maas is door de Kosmograaf niet erg helder beschreven en behoeft dus wat commentaar. De ons overgeleverde versie ziet er als volgt uit: Nasaga - Dionantis - Oim - Namon - Neonsigo - Trega. Algemeen wordt aangenomen dat de namen Oim en Namon verwisseld zijn. Bovendien is hier waarschijnlijk, zoals op meer routes van de Kosmograaf, het beginstation weggelaten. Wellicht is dat de plaats die op de Peutinger-kaart Mose heet9. Verder is het niet zeker welke plaats met Nasaga bedoeld wordt. Vanwege de vele overeenkomende letters wordt het wel gelijkgesteld aan Nassogne, maar dat ligt niet aan de Maas en voor deze route zelfs geheel buiten de rede. Nassogne wordt wel Nassogne laromaine genoemd, waarschijnlijk vanwege de daar aanwezige Pré des Romains bij de Chemin des Morts 10, die in verband worden gebracht met een route van Bavay naar Trier. Van die route is echter nergens een beschrijving te vinden. Vanaf een kunstmaan lijkt een weg van Bavay naar Trier via Nassogne misschien niet onlogisch (zie kaartje hieronder), maar bij het raadplegen van een topografische kaart is niet te begrijpen waarom iemand tussen Bavay en Trier langs Nassogne zou gaan". Aangenomen dat de Kosmograaf hier een vaarroute over de Maas beschreef, dan zal Nasaga langs de Maas gelegen hebben. Een goede gok is Vireux, waar op beide Maasoevers (Vireux-Molhain en Vireux-Wallerand) sporen uit de Romeinse tijd gevonden zijn. De route zou dan de vaarweg tussen Mouzon (Mose) en Maastricht (Trega) beschrijven: Nasaga (Vireux) - Dionantis (Dinant) - Namon (Namen) - Oim (Huy) - Neonsigo (Luik) - Trega (Maastricht). Voor mensen die van Reims naar Keulen wilden was deze vaarweg van groot nut. Hij bespaarde enerzijds de lange omweg via Bavay en anderzijds de waarschijnlijk gevaarlijke tocht door de Ardennen. De weg over land werd zo beperkt tot de wegen tussen Reims en Mouzon, en tussen Maastricht en Keulen. Naar moderne maatstaven is de Maas vanaf Sedan bevaarbaar. In de oudheid zal de bevaarbaarheid dan zeker ook wel vanaf Mouzon gegolden hebben, dat 15 km ten zuidoosten van Sedan ligt. 18