De Belgische Spaarbanken *



Vergelijkbare documenten
Kas en stukken met geldwaarde

Naslagwerk Economie van Duitsland. Hoofdstuk 8: Financiële stelsel. 8.1 Overzicht

De premies die de tijdelijke handelsvennootschap (THV) DIB-Ethias Lokale Contractanten ontvangt, worden op verscheidene manieren beschermd:

verzoek om mijn inschrijving met oog op het uitoefenen van een activiteit van minnelijke invordering van schulden.

TIJDSCHRIFT. Verschijnt maandelijks INHOUD. Negentiende jaar -- October-December 1944 Twintigste jaar Vol. I. Januari-Juni 1945

Gereglementeerde informatie* Brussel, Parijs, 10 oktober u Gewijzigde versie 10 oktober 2011, 11uur

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt:

Ontbinding en vereffening

BONDIGE GESCHIEDENIS VAN DE HOGE RAAD VAN FINANCIEN

PROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER (B.S. 28 december 2006, 3e editie) Uittreksels

A. Inleiding. De Hoge Raad had zijn advies uitgebracht op 7 september 2017.

Principe. Daarom heeft de wetgever 2 belangrijke beperkingen ingevoerd. Beperking 1: maximumstand rekening-courant

Verschijnt maandelijks INHOUD. Twintigste jaar Vol. II Juli-December 1945

Date de réception : 27/12/2011

Financieel Forum Leuven 11 oktober Herman Daems

BELGISCHE BIJLAGE BIJ HET UITGIFTEPROSPECTUS SAINT-HONORE INDE

Metrologische Reglementering

Crelan: 100 % coöperatief verankerd

Beslissing tot het verlenen van een voorafgaand akkoord Statuut van openbare instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen

Circulaire 2018/C/37 betreffende de invoering van een nieuwe vrijstelling van de taks op de beursverrichtingen

RONDSCHRIJVEN Nr. B 84/1.

A. Gedematerialiseerde effecten van de overheidsschuld

A. Inleiding. beroepen. 2 Hervorming verschenen in het Publicatieblad van de Europese Unie L158 van 27 mei 2014.

Primavera Force Talents 1

Infosessie 12/09/2013

Door een aantal wettelijke beschikkingen moest een einde komen aan dergelijke vorm van aanvullende pensioenfondsen.

Sterke toename van beleggingen in Duits en Frans schuldpapier. Grafiek 1 - Nederlandse aankopen buitenlandse effecten

Spaarbank. Est. 1956

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 24 april

CONTROLEDIENST VOOR DE VERZEKERINGEN DE VOORZITTER

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

A D V I E S. over EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE NATUURLIJK MINERAAL WATER EN BRONWATER

STAAT VAN HET VRIJ VERMOGEN

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. CBN-advies 2013/5 - De aandeelhoudersstructuur van ondernemingen: opname in de toelichting van de jaarrekening

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. CBN-advies 2015/XX - Verrichtingen met betrekking tot inschrijvingsrechten. Ontwerpadvies van 9 september 2015

Fund Life Opportunity Selection 5 Dynamic

HOOFDSTUK I - BEHEERSREGLEMENT VAN DE INTERNE BELEGGINGSFONDSEN... 3 HOOFDSTUK II - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR DE BELEGGINGSFONDSEN...

Deel 1: oplossingen vragen en opdrachten

Inhoudstafel. Woord vooraf... 5 Inhoudstafel Sociaal recht

* * * * * * Overwegende dat het onderzoek tot de volgende vaststellingen heeft geleid:

Document te versturen aan Befimmo CommVA ten laatste op 19 april STEMMEN PER CORESPONDENTIE

Uitbreiding toepassingsgebied belastingneutrale zetelverplaatsing & andere fiscale bepalingen aangenomen in Parlement

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,


Financiële infofiche levensverzekering voor combinatie tak 21 en 23

Onderzoek naar de hypothecaire kredietverstrekking en de erkenningsvoorwaarden bij een aantal erkende kredietmaatschappijen.

COMPAGNIE DU BOIS SAUVAGE

Leningen, kredieten en borgstellingen aan leiders, aandeelhouders en verbonden personen

12 AUGUSTUS Koninklijk besluit houdende de organisatie van de informatieveiligheid bij de instellingen van sociale zekerheid.

Is er een evolutie op komst in de reglementering op het vlak van AICB s?

De Naamloze vennootschap MITISKA, waarvan de zetel gevestigd is te Pontbeekstraat 2, Groot-Bijgaarden, RPR (Brussel) nummer

Het businessmodel en de focus van kleinere banken in België Voorstelling Triodos Bank 1

verzoeken om inschrijving van de (juridische aard van de rechtspersoon, benaming en adres)... Ondernemingsnummer:... Tel.:... adres:...

A ESR. Minister Gosuin. Aanvrager. Aanvraag ontvangen op 18 mei Aanvraag behandeld door

IAB-Info. Inhoud. Beroep. Economie

, COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN

Instelling. Onderwerp. Datum

AXA Life Protected Millesimo RS

Fund Life Opportunity Index 2

2. Wat is het fiscale voordeel?

INHOUDSTAFEL. Beheersreglement (ref. : RG PFL + / N / ) V834NL 2

Oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk

MINNELIJKE SCHIKKING GEFORMULEERD DOOR DE AUDITEUR VAN DE FSMA EN WAARMEE AIR FRANCE, KLM EN BEOBANK HEBBEN INGESTEMD

SwingRIZIV. Denk eraan om ook voor uzelf te zorgen.

Wijzigingen aan de Prospectuswet (Wet 16 juni 2006) door de Wet van 11 juli 2018 (B.S. 20 juli 2018).

BIJLAGE IV: ALGEMENE VOORWAARDEN VAN HET STOCKBONUS PLAN

ADVIES Nr 89 / 082 van 21 augustus 1989

Fund Oxylife Opportunity 6

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

1. Hernieuwing van de machtiging van de Raad van Bestuur in het kader van het toegestaan kapitaal

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. CBN-advies Omrekening van kapitaal bij grensoverschrijdende fusies

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 6 mei

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15;

XI. TOEGESTAAN KAPITAAL 239 NV XXX

MPC PRIVATE EQUITYFONDS

KORTPROFIEL : Caisses régionales de Crédit Agricole Mutuel 18/10/ OMSCHRIJVING :

CARE PROPERTY INVEST Naamloze Vennootschap. Openbare vastgoedbevak naar Belgisch recht

Tijdelijk aanbod tot volledige afkoop van crest 20 contracten die vóór 31 januari 2002 werden afgesloten.

Compartiment ACTIVE FIX EURO EQUITIES

Dmat Newsletter nr. 3 Bescherming van de spaarders

HONDERD JAAR GELEDEN. Nieuws uit de krant van 10 tot 15 maart 1913

AXA Life Protected Primavera OIT

UITVOERENDE KAMER VAN HET BEROEPSINSTITUUT VAN VASTGOEDMAKELAARS

Home Invest Plan. sparen en beleggen

2) Gevolgen van deze verrichting voor de deelneming van Colruyt in DCA

De Fairness Tax: nieuwe minimumbelasting voor grote vennootschappen?

Fund Life Opportunity Selection 5 Dynamic

Berekening van de belasting

De waarheid over de notionele intrestaftrek

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Hof van Cassatie van België

De nieuwe toezichtsarchitectuur voor de financiële sector

Circulaire aan de financiële instellingen over verwervingen, vergrotingen, verkleiningen of overdrachten van gekwalificeerde deelnemingen

Junior Invest Plan SPAREN EN BELEGGEN. Bouwen aan een droomstart voor uw kind of kleinkind

MINNELIJKE SCHIKKING GEFORMULEERD DOOR DE AUDITEUR VAN DE FSMA EN WAARMEE GROENKRACHT CVBA IN VEREFFENING HEEFT INGESTEMD

Fund Life Opportunity Index

DECEUNINCK Naamloze vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet 8800 Roeselare, Brugsesteenweg

Aandelenopties en warrants

Transcriptie:

1. Situering De Belgische Spaarbanken * Hun juridisch ontstaan en teloorgang in het bancaire landschap 1. De genesis van het statuut van de spaarbanken 1934 1967 De economische crisis 1930 1934 en de zogenaamde wetten Van Zeeland Deze periode, die bij de aanvang tot de donkerste en moeilijkste behoort voor heel de financiële sector, wordt gekenmerkt door de naweeën van de zware economische crisis van de dertiger jaren met haar diepgaande wettelijke ingrepen en door de impact van WO II. De ware oorzaak: de Europese economische recessie Veelal wordt de krach van Wall Street in oktober 1929 gezien als de aanleiding van de wereldcrisis van de dertiger jaren. Recent wetenschappelijk onderzoek nuanceert dit echter. 1 Groot-Brittannië, Italië en twee sterk van Amerikaans kapitaal afhankelijke landen, met name Duitsland en Oostenrijk, waren immers reeds vóór de ineenstorting van de beurs van New York getroffen door een economische recessie. Deze verergerde alleen maar door de aan de krach voorafgaande overdreven Amerikaanse beursspeculatie waardoor alle beschikbare Amerikaanse kapitalen, die in de jaren 1925-1928 al te gul Oostenrijk en Duitsland waren binnengestroomd, naar de beurs werden gezogen. De ware oorzaak van de wereldcrisis is te vinden in de reeds in een aantal Europese landen bestaande recessie, aangewakkerd door de terugtrekking van Amerikaanse kapitalen uit vooral Duitsland en Oostenrijk. Bancaire concentraties en hun pijnlijke gevolgen Deze situatie verergerde alleen maar na de krach. Hierdoor moesten de Amerikaanse banken al hun buitenlandse liquiditeiten repatriëren om hun binnenlandse verbintenissen te kunnen nakomen. Hierop volgde als vanzelfsprekend de crisis van de Duitse en Oostenrijkse banken en in hun nasleep deze van de wisselmarkten. Aan deze bancaire crisis was voornamelijk in Oostenrijk een fikse bankconcentratie voorafgegaan. Van de 10 vooroorlogse Weense banken schoten er in 1929 nog slechts 4 over. Enkel diverse staatstussenkomsten tijdens de jaren 1931-1934 konden het verzwakte Oostenrijkse bankwezen min of meer terug rechttrekken tot in feite nog één nationale bank zonder enige verdere internationale roeping overbleef. 2 Misschien is dit wel een pittig detail waarover de gouverneur van de Nationale Bank van België, A. Verplaetse, tijdens de negentiger jaren best eens had nagedacht toen hij dweepte met de gedachte dat voor België één grootbank volstond. * Nota samengesteld aan de hand van teksten, geschreven tussen 2002 en 2004 en opgenomen in, Van Put, A., Ondernemen in de twintigste eeuw. De geschiedenis van een kredietinstelling en haar financieeleconomische omgeving HBK-Spaarbank 11 december 1918 31 mei 2000, Leuven, LannooCampus, 2004, 446 blz. 1 Kurgan-Van Hentenryck, G., 'De Europese banken in de 19de en 20ste eeuw', in, Van der Wee, H. (red.), De bank in Europa. 25 eeuwen bankgeschiedenis, Antwerpen, Mercatorfonds, 1991, blz. 343-344. 2 Kurgan-Van Hentenryck, G., a.c., 1991, blz. 345-347. 1

In 1931 bereikte de Centraaleuropese bankcrisis ook Londen, waarop op 20 september Groot- Brittannië het pond loskoppelde van de gouden standaard. België, samen met Frankrijk, Nederland, Italië, Zwitserland en Polen, volgden Groot-Brittannië niet. Integendeel. Ze haastten zich om hun deviezen om te zetten in goud, waardoor op zijn beurt de dollar onder druk kwam te staan. Het gevolg was dat de Verenigde Staten op 20 april 1933 eveneens de gouden standaard verlieten. Wanneer politici zich met het bankwezen bemoeien De grote Europese recessie viel de Belgische banken bijzonder zwaar. Zij konden hun beleggingsportefeuille nog slechts met hoge verliezen realiseren. Ook hun vorderingen op industriële kredieten inden zij moeizaam. Van de grootbanken geraakten vele in moeilijkheden in de jaren 1934-1935. Op 4 mei 1934, werd de Banque pour le Commerce et l'industrie d'anvers, met een kapitaal van 247 894, in vereffening gesteld. In juni volgde met een kapitaal van 743 681 de in 1911 opgerichte Banque Centrale de Liège. Daarop kwamen in juli 1934 te Brussel, weliswaar ingevolge de kuiperijen van de Duitse Jood, Julius Barmat, de faillissementen van de Banque Goldzieher et Penso, opgericht in 1881, en de Noorderbank, opgericht in 1924, elk met een kapitaal van respectievelijk 1 239 468 en 371 840, aan de beurt. De zwaarste slagen waren echter voor de politiek gekleurde banken. 3 Belgische Bank van de Arbeid De in 1913 te Gent opgerichte Belgische Bank van de Arbeid, het levenswerk van de socialistische voorman Edouard Anseele, met een kapitaal van 1 239 468, had reeds op 28 maart 1934 haar loketten gesloten. Ze kon het faillissement voorkomen door op 27 maart 1935 een beroep te doen op de Besluitwet nr. 11 van 15 oktober 1934. Deze maakte een stelsel van een door het gerecht gecontroleerd beheer mogelijk. Hieruit ontstond op 10 april 1935, onder voorzitterschap van Louis de Brouckère, de Coop-Deposito's, later beter bekend als Codep. 4 Algemeene Bankvereeniging De klap op de vuurpijl was echter de val op 9 februari 1935 van de Algemeene Bankvereeniging (1921-1935) met een kapitaal van 7 436 810. Deze bank was in handen van de Boerenbond (1890) en haar Middenkredietkas (1895-1935) Deze laatste, die tevens in de klappen deelde, was opgericht in 1895 voor de centralisatie en coördinatie van de gelden van de plaatselijke Raiffeisenkassen, toen Spaar- en Leengilden genoemd. De politieke redding van de Algemeene Bankvereeniging gebeurde door haar samen met de Bank voor Handel en Nijverheid (1919-1935) onder te brengen in een nieuwe bank, de Kredietbank (1935). De Middenkredietkas gaf op 15 maart 1935 het ontstaan aan de Centrale Kas voor Landbouwkrediet, later beter bekend onder de naam Cera. Na 63 jaar, op 4 juni 1998, zullen ze mekaar terug de hand reiken binnen 3 Baudhuin, F., Histoire économique de la Belgique - 1914-1939, Tome II, Bruxelles, Bruylant, 1944, blz. 422-429 en blz. 200-202; Kurgan-Van Hentenryck, G., a.c., 1991, blz. 351. 4 Chlepner, B.S., Le marché financier belge depuis cent ans, Bruxelles, Falk, 1930, blz. 139-140; Baudhuin, F., o.c., T. II, 1944, blz. 174-183; De Preter, R., 'Een moeizame start (1935-1940)', in, Witte, E., De Preter, R., Samen Sparen. De geschiedenis van de spaarbank Codep en haar voorlopers, Leuven, Kritak, 1989, blz. 297-298; Veraghtert, K., 'De monografieën - Codep', in, Van Put, A. (red.), o.c., 1986, blz. 800. 2

de KBC, een samentrekking van Kredietbank, Assurantie van de Belgische Boerenbond en Cera. 5 Spaarbank der Christelijke Werklieden De enige politiek gekleurde bank die, weliswaar met enige averij maar zonder ernstige kleerscheuren de dans kon ontspringen, was de op 25 augustus 1924 opgerichte Belgische Arbeiderscoöperatie, de 'sociale holding' van het ACW (Algemeen Christelijk Werk(nem)ers Verbond). In haar schoot en ten einde de spaaractiviteiten ontstaan binnen de plaatselijke werkmanskringen, de christelijke arbeidersspaarkassen, te centraliseren, was op 9 december 1925 de CV Spaarbank der Christelijke Werklieden opgericht. Zoals andere banken had zij het bijzonder moeilijk in de crisisjaren 1934-1935. Dit leidde tot de omvorming van de Belgische Arbeiderscoöperatie tot de BAC Centrale Depositokas, later beter bekend als Bacob, terwijl de Spaarbank werd geliquideerd. 6 Politieke vrienden verdienen steeds een steuntje Terwijl de BAC Centrale Depositokas de enige politiek gekleurde financiële instelling was die geen beroep moest doen op een of andere hulpverlening, was dit wel het geval voor de Middenkredietkas van de Belgische Boerenbond en de Coop-Deposito's. Hiertoe werd bij wet van 7 december 1934 het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders opgericht dat hiertoe een gedeelte van de fondsen van het Monetair Fonds kreeg toegeschoven. De reddingsoperatie voor beide instellingen werd verder geregeld door respectievelijk het KB van 8 maart 1935 en de KB's van 5 en 11 mei 1935, evenals door het nemen van fiscale maatregelen met het wetsbesluit nr. 137 van 27 februari 1935. 7 Tijdens deze periode ontstond de wetgeving die omzeggens een halve eeuw het institutionele kader van de financiële wereld zou beheersen: het KB nr. 185 van 9 juli 1935 voor de depositobanken, het KB nr. 42 van 15 december 1934 voor de private spaarkassen en depositokassen en het KB nr. 225 van 7 januari 1936 voor de hypothecaire kredieten. Was hiermede het nationale werkkader van de financiële wereld terug in min of meer rechte banen geleid, het duurde niet lang of internationaal brak een bijzonder gespannen toestand aan, het voorspel op WO II. 2. De zogenaamde wetten Van Zeeland 2.1. Het KB nr. 185 van 9 juli 1935 over de depositobanken 5 Van der Wee, H. (red.), Cera 1892-1998. De kracht van coöperatieve solidariteit, Antwerpen, Mercatorfonds, 2002, passim; Chlepner, B.S., o.c., 1930, blz. 137; Baudhuin, F., o.c., T. II, 1944, blz. 184-199; Veraghtert, K., 'De Monografieën - Cera Spaarbank', in, Van Put, A. (red.), De Belgische Spaarbanken. Geschiedenis, recht, economische funktie en instellingen, Tielt, Lannoo, 1986, blz. 794-795; idem, 'De stichting van de BAC Centrale Depositokas 1935', in, Gerard, E., Pacolet, J., Van Bouchaute, J., Veraghtert, K., Van arbeiderscoöperatie tot bank. De geschiedenis van Bacob, Tielt, Lannoo, 1995, blz. 89-90. 6 Gerard, E., Van Bouchaute, J., 'De expansie van de coöperaties in de christelijke arbeidersbeweging na de Eerste Wereldoorlog', in, Gerard, E. (red.), o.c., 1995, blz. 42, 54, 64, 75 en 97-100; Veraghtert, K., 'De Monografieën - B.A.C.- Spaarbank', in, o.c., 1986, blz. 782. 7 Le Brun, J., 'Het juridisch statuut van de spaarbanken', in, Van Put, A. (red.), o.c., 1986, blz. 303; Witte, E., 'Besluit van het eerste deel', in, Witte, E., De Preter, R., o.c., 1989, blz. 261-264; Baudhuin, F., o.c., T. I, blz. 307-308, 323, 399 en T. II, blz. 183, 195-199. 3

Het einde van de gemengde banken De regering nam drastischer maatregelen om het spaarwezen te beschermen dan in andere Europese landen. Zo werden de depositobanken, met name de banken die gewoonlijk deposito's op zicht of met een looptijd van hoogstens twee jaren ontvingen, verplicht zich tot het korte termijn krediet te beperken. Een maatregel die eveneens Italië nam. Daarenboven, en deze maatregel werd uitsluitend in België genomen, werd het hun formeel verboden aandelen in industriële ondernemingen te bezitten. Dit was de essentie van het wetsbesluit nr. 2 van 22 augustus 1934 tot bescherming van het gespaard vermogen en de bankbedrijvigheid. Dit betekende voor België althans het einde van de zogenaamde gemengde bank of, wat de Engelsen noemden, de German banking. Ingevolge deze maatregel, die vóór 1 januari 1936 moest zijn uitgevoerd, konden de betreffende banken niet anders dan zich splitsen in enerzijds een financiële instelling die deposito's ontving, depositobanken, en anderzijds een industriële financiële instelling, een holding, die de aandelenportefeuille in industriële ondernemingen beheerde. De eerste die hieraan gevolg gaf was de Société Générale, die, terwijl zijzelf de holding bleef, reeds op 5 december 1934 de Banque de la Société Générale oprichtte. 8 'Bank' Het KB nr. 2 van 22 augustus 1934 werd onder impuls van de socialisten, die 'een gezag van de staat over de bankwereld' wensten, bevestigd met het KB nr. 185 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten. Buiten een aantal organisatorische bepalingen, zijn voor de hier behandelde materie enkel volgende punten van belang. Vooreerst, het woord 'bank' werd vanaf dan uitsluitend voorbehouden aan de ondernemingen, die zich aan het KB nr. 185 onderwierpen (art. 3), d.i. waarvan de operaties de termijn van twee jaar niet overschreden. Vervolgens, en dit was belangrijk voor de hierboven vermelde politiek geïnspireerde kredietinstellingen, werd de juridische vorm van krediet- of coöperatieve vereniging verboden (art. 5). Ten slotte was titel II van het KB, dat het openbaar te koop stellen, te koop bieden en verkopen van titels en effecten regelde, van toepassing op alle ondernemingen, om het even of ze al dan geen bank waren. Met het oog op de bescherming van de spaarders werd de controle hierover toevertrouwd aan het controleorgaan voor de banken, de Bankcommissie. 9 2.2. Het KB nr. 42 van 15 december 1934 over de spaarkassen en depositokassen Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders (CBKS) Op het wetsbesluit nr. 2 van 22 augustus 1934 volgde, bij de reeds genoemde wet van 7 december 1934, de oprichting van het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders. De oprichting ervan was in de eerste plaats bedoeld als een soort 'hulpfonds' voor de terugbetaling van 8 Chlepner, B.S., o.c., 1930, blz. 143-144; Kurgan-Van Hentenryck, G., a.c., 1991, blz. 353. 9 Kurgan-Van Hentenryck, G., a.c., 1991, blz. 353-354; 'Verslag van de Regering. Wet van 4 mei 1936, houdende bekrachtiging van zekere koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van de wet van 31 juli 1934, verlengd en aangevuld bij de wetten van 7 december 1934, van 15 en van 30 maart 1935', in, Verzameling van de koninklijke besluiten (bekendgemaakt tusschen 16-17 november 1935 en 7 april 1936) genomen in uitvoering van bijzondere machten aan den Koning toegekend door de wetten van 31 juli en 7 december 1934, 15 en 30 maart 1935 met het oog op het economisch en financieel herstel en vermindering van de openbare lasten (nrs. 208 tot 313, Brussel, Moniteur Belge Drukkerij, 1936, blz. 419 env., geherpagineerd, blz. 4, 23 (Nota nr. 4) en 77 (terugblikkend document. Regeringsverklaring 29 maart 1935). 4

spaargelden voor de in moeilijkheden geraakte Middenkredietkas van de Belgische Boerenbond en de Bank van de Arbeid van de Socialistische Partij. Even later volgde het KB nr. 42 van 15 december 1934 over 'de controle op de private spaarkassen en de ondernemingen, die zonder depositobanken te zijn, gelddeposito's ontvangen'. Deze wet, waarvan de ratio legis eveneens de bescherming van het spaarwezen was, maakte een onderscheid tussen enerzijds de spaarkassen of ondernemingen die gebruik maken van het woord sparen of die door het uitgeven van spaarboekjes zouden kunnen worden verward met deze uitgegeven door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) en anderzijds ondernemingen, die zonder depositobanken te zijn, toch deposito's in geld ontvangen tegen uitkering van interesten (art. 1). Deze laatste categorie was in feite ingevoerd om tegemoet te komen aan de coöperatieve vennootschappen, zeg maar voor de politiek afhankelijke spaarkassen, later beter bekend als Bacob, Cera en Codep. 10 De koninklijke stoet van de KB's Slordig wetgevend werk lijkt wel van alle tijden te zijn. Al vlug volgde het KB nr. 157 van 10 april 1935, dat, aldus het Verslag aan de Koning, nodig was om 'den uitleg van den tekst <van het KB nr. 42> voor alle betwistingen te beveiligen of een louter materieel verzuim te verhelpen'. Daarop volgde nog de wijziging met het KB nr. 185 van 9 juli 1935, dat o.m. in haar artikel 60, de coöperatieve vennootschappen verbood verder te blijven werken als 'bank'. Ten slotte verfijnde het KB nr. 270 van 30 maart 1936 de bepaling inzake het voorrecht van de spaargelden, bepaalde het KB nr. 299 van 31 maart 1936 dat het om een bijzonder voorrecht ging dat eveneens van toepassing was op de zgn. depositokassen en wijzigde het KB nr. 73 van 30 november 1939 het controlereglement. Van een wettendiarree gesproken! 'Private Spaarkas' en 'sparen' 11 De bijzonderste bepalingen van het KB nr. 42 betreffen de wettelijke bescherming van de naam 'spaarkas' en het woord 'sparen' in al zijn samenstellingen. Vandaar dat banken in de toekomst nog enkel 'depositoboekjes' zouden uitgeven en spaarkassen 'spaarboekjes'. De spaarbanken moesten achter hun maatschappelijke benaming 'private spaarkas' vermelden opdat het grote publiek gewaarschuwd zou zijn en hen niet zou verwarren met de staatsspaarkas, de ASLK. De privésector betekende onveilig, de parastatale veilig want werkzaam 'onder staatswaarborg'. Vervolgens werd een bijzonder wettelijk voorrecht voor de spaarders ingesteld. Hierdoor genoten de spaarders in geval van faillissement een voorrecht op alle activa van de spaarkas vóór alle andere gewone schuldeisers. Dit had voor gevolg dat strenge beleggingsvoorschriften voor de gelden op spaarboekjes werden voorgeschreven. Dit bijzonder voorrecht zal eerst met het KB nr. 11 van 18 april 1967 uitgebreid worden tot kasbons en obligaties. Ten slotte werd de taak van het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders uitgebreid tot speciaal controleorganisme van alle ondernemingen die onder het KB nr. 42 vielen. Met de wet van 30 juni 1975 zal het CBKS worden vervangen door de Bankcommissie, die in het begin van de XXIste eeuw werd omgedoopt in de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen. 10 Van Molle, L., 'Spaar- en leengilden onder de hoede van de Middenkredietkas - 1982-1934', in, Van der Wee, H. (red.), o.c., 2002, blz. 161; Goossens, M., 'De heropstanding van het spaar- en kredietwezen in de schoot van de Boerenbond - 1935-1967', in, Van der Wee, H. (red.), o.c., 2002, blz. 180; Vanthemsche, G., 'Van regionale spaarkassen naar coop-deposito's', in, Witte, E., De Preter, R., o.c., 1989, blz. 245. 11 (Van Put, A.), De Belgische Spaarkas. Van hypotheekbedrijf tot spaarbank, Bijlage bij Jaarverslag HBK - 1968, 24 blz. 5

Wat nu? Naast beide bovengenoemde wetsbesluiten, het KB nr. 42 en nr. 185, werd nog een derde uitgevaardigd, het KB nr. 43 van 15 december 1934 over de kapitalisatieondernemingen. Hierbij ging het om ondernemingen waarbij spaarders gelden ineens of op geregelde tijdstippen voor meer dan twee jaar deponeerden tegen een bepaalde verbintenis waarbij de kapitalisatieonderneming zich tot het betalen van een interest of het kapitaliseren van de gestorte bedragen verbond. Al deze KB's die verschillende werkingsstatuten bepaalden, brachten vele financiële instellingen in verwarring. Wat waren ze nu in feite? Depositobank, spaarkas, depositokas of kapitalisatieonderneming? 2.3. Het KB nr. 225 van 7 januari 1936 over de hypothecaire ondernemingen Alsof dit alles nog niet genoeg was, werd op 7 januari 1936 nog het KB nr. 225 genomen tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen. Dit KB was in mindere mate een verrassing voor de financiële ondernemingen dan de wetsbesluiten inzake de keuze van het statuut. Over de invoering ervan waren de hypothecaire bedrijven vooraf ingelicht. Leden van de Fédération des Sociétés de Prêts Hypothecaires, een vereniging waarover verder geen informatie is terug te vinden, maar die gezien kan worden als een feitelijke voorloper van de in 1942 opgerichte Belgische Vereniging van Hypotheek-, Spaar- en Kapitalisatiemaatschappijen, informeerden tijdens de maand oktober 1935 de andere hypotheekbedrijven over een onderhoud dat ze over dit wetsbesluit met de minister van Maatschappelijke Voorzorg hadden gevoerd. Vanzelfsprekend een druk besproken agendapunt op de vergaderingen van de raden van bestuur van de betreffende instellingen. 12 Het hypothecair krediet en de controle Het KB nr. 225 bestond uit twee belangrijke titels, waarbij de eerste het hypothecair krediet regelde en de tweede de controle op de hypothecaire ondernemingen organiseerde. In de eerste titel die op dwingende wijze de hypothecaire lening regelde, ging het voornamelijk over clausules die verplicht in de leningsakte moesten worden opgenomen en een aantal verbodsbepalingen. De voornaamste bedoeling ervan was de misbruiken ingevolge reconstitutieleningen, tussenkomende reconstituerende derde en kredieten bij interventie of op tussenkomst aan banden te leggen. 13 Een markt vol misbruiken 12 Zie o.m. de verslagen van 25 oktober en 15 november 1935 van de raad van bestuur van de Hypothecaire Beleggingsbank, de latere HBK-Spaarbank. 13 Een reconstitutielening is een woonkrediet waarbij de periodieke kapitaalbetalingen van de kredietnemer in een reconstitutiefonds worden gestort. Bij afloop van de contractuele looptijd van het woonkrediet wordt het in het reconstitutiefonds gereconstitueerde, dit is hersamengestelde, bedrag aangewend als bevrijdende terugbetaling van het woonkrediet. Wordt dit reconstitutiefonds niet beheerd door de kredietgevende bank maar door een andere instelling dan is er sprake van een reconstituerende derde. Stelt deze laatste ook het kredietbedrag ter beschikking dan spreekt men van een tussenkomende partij, die, eventueel, op haar beurt een beroep kan doen op een reconstituerende derde. Voor deze complexe contractuele verhoudingen, zie, Van Put, A., o.c., 2004, blz. 74 78. 6

De tussenkomst van de wetgever was terecht. Er bestonden op dat ogenblik tal van misbruiken. In de jaren 1933-1934 kwam het regelmatig voor dat bij herberekening van de rentevoet van een hypothecaire lening deze neerkwam op rentevoeten, gelegen tussen de 12 % en de 35 %, daar waar de marktrentevoeten toen lagen tussen de 7 5/8 % en de 5,50 %. Sommigen, zoals volksvertegenwoordiger M.-H. Jaspar, sprak van rentevoeten gelegen tussen de 16 % en de 25 %. Niet alleen de al te hoge rentevoeten werden toen op de korrel genomen maar ook de afwijkingen tussen de nominale en de effectieve rentevoet. De krant La Libre Belgique stelde vast dat dit zelfs bij ernstige ondernemingen het geval was. Het is jammer dat het probleem waarbij uitsluitend de effectieve rentevoet bij de behandeling van hypothecaire kredieten zou mogen worden gehanteerd niet werd opgelost door het KB nr. 225. Spijt de jarenlange inzet van ernstige kredietinstellingen voor het exclusieve gebruik van de effectieve rentevoet in de hypothecaire kredietovereenkomsten, zal het nog tot het laatste decennium van de XXste eeuw duren vooraleer dit wettelijk werd verplicht. 14 De controle van de hypotheekbedrijven De tweede titel van het KB nr. 225 behandelde de controle op ondernemingen die hypothecaire kredieten toestonden. Binnen de hier behandelde materie van het statuut waaronder de spaarbanken zouden werken, is deze titel van belang. Het KB nr. 225 regelde enerzijds op een tamelijk eenvoudige wijze de controle van ondernemingen die gewoonlijk hypothecaire leningen toestonden en anderzijds op zeer gedetailleerde wijze niet alleen de controle maar ook de oprichting van ondernemingen die gewoonlijk als tussenkomende partij optraden bij hypothecaire leningen bij interventie. In tegenstelling met eerstgenoemde ondernemingen omvatten de bepalingen voor deze laatste een procedure van toelating, beperkingen inzake de juridische vorm en verplichtingen inzake het minimumkapitaal en de samenstelling van de reserves. De ondernemingen die gewoonlijk hypothecaire leningen toestonden, werden enkel ertoe verplicht aan de minister van Arbeid en Sociale Voorzorg een bericht te zenden met de uiteenzetting van de algemene voorwaarden, inzonderheid van de toegepaste rentevoeten, waaronder zij hypothecaire kredieten toestonden. Dit bericht wordt door de minister voorgelegd aan de hiertoe opgerichte Commissie voor private verzekering en hypothecaire leningen, de verre voorloper van de XXIste eeuwse opvolger van de Bankcommissie, de CBFA. Deze commissie was een hervorming van de Commissie voor private verzekering, opgericht bij de wet van 25 juni 1930 inzake het wettelijk statuut van de levensverzekeringsondernemingen. Bij akkoord van de Commissie met de voorgelegde voorwaarden schreef de minister de hypothecaire onderneming op haar advies in. Bij niet-akkoord deelde zij dit aan de minister mede bij een met redenen omklede beslissing. Indien een onderneming afstand deed van de inschrijving werd dit bij ministerieel besluit vastgesteld na advies van de genoemde Commissie. 14 Van Put, A., De betekenis, evolutie en formulering van de hypothecaire interestvoet in België en Duitsland, (eindverhandeling; promotor, Prof. Z. Van Hee), KUL, september 1966, blz. 135 env. Voor de berekening van de nominale rentevoet naar de effectieve rentevoet voor de vele toen voorkomende hypothecaire kredietverleningen, zie, blz. 38-111; Vanthemsche, G., 'De evolutie van het hypothecaire krediet in België tijden de tussenoorlogse periode (1918-1940)', in, Belgische Vereniging voor het Onroerend Krediet, Het hypothecaire krediet van de onafhankelijkheid van België tot de Europese Gemeenschap, Brussel, Belgische Vereniging voor het Onroerend Krediet, 1992, blz. 94; X, 'Les abus des prêts hypothécaires', L'Informateur - Quotidien économique et financier d'intérêt général, 12 septembre 1934; X, 'Les abus du crédit. Petite enquête auprès des sociétés de prêts hypothécaires', La Libre Belgique, 10 janvier 1935; Kamer van Volksvertegenwoordigers, Zitting van 3 mei 1934. 7

Vanaf dat ogenblik was het de onderneming verboden nog verder hypothecaire verrichtingen af te sluiten. 3. Van hypotheekbedrijf over depositokas naar private spaarkas Het duurt een hele tijd vooraleer de meeste hypotheekbedrijven, die voor de financiering van hun woonkredieten een beroep doen op de spaardersmarkt, voor het statuut van private spaarkas kiezen. Omwille van de wettelijk opgelegde kapitaalvereisten kiezen verschillende eerst voor het statuut van depositokas. De aarzeling om voor het spaarkasstatuut te kiezen, valt te verklaren om reden dat omzeggens alle hypothecaire ondernemingen zonder noemenswaardige problemen doorheen de crisis van de dertiger jaren kwamen. In feite hadden zij geen nood aan een wettelijke regeling. Anders was het, zoals gezegd, met politiek gekleurde financiële ondernemingen. 15 Bij het begin van WO II zijn 14 ondernemingen werkzaam onder het statuut private spaarkas. Het wordt nu wachten op het einde van WO in mei 1945 vooraleer de spaarkassen aan hun verdere uitbouw kunnen beginnen. 15 Vanthemsche, G., De Belgische spaarbanken tijdens het interbellum, in, Van Put, A. (red.), o.c., 1986, blz. 190 191. 8

2. De spaarbanken, de 'laatbloeiers van de Belgische financiële markt' 1967-1975 1. Situering Het statuut van private spaarkas bleef heel deze periode lang gehandhaafd. In feite bleven alle spaarkassen hun oorspronkelijke doelstelling van hypotheekbank trouw. Het is eerst tijdens de tweede helft van de zestiger jaren dat het bewustzijn veld won een spaarbank te zijn. Zo voegde de latere HBK-Spaarbank aan haar 50ste jaarverslag een brochure toe waarin voor de eerste maal deze gedachte uitdrukkelijk naar voor werd gebracht, 'De Belgische Spaarkas. Van Hypotheekbedrijf tot Spaarbank'. De titel alleen reeds van deze brochure werd binnen de financiële sector aangevoeld als het doorbreken van een taboe. Het was immers verboden de naam van de 'spaarkas' te verbinden met het woord 'bank'. Na de naam van de 'private spaarkas' moest wettelijk steeds de vermelding volgen, 'Private onderneming beheerd door het koninklijk besluit van 15 December 1934', later volstond de vermelding 'private spaarkas'. Het was echter een 'private spaarkas' niet verboden een tekst te schrijven waarin zij de stelling verdedigde een 'spaarbank' te zijn! 16 Deze wijziging in de opvatting omtrent de rol die de 'spaarkassen' vervulden, was sterk onder de invloed van de vele gesprekken, die na de vergaderingen van het directiecomité van de beroepsvereniging, de Vakgroep Privé-Spaarkassen (VPS), werden gevoerd. Doorgaans ging het hier om gesprekken tussen voorzitters van steeds dezelfde spaarbanken, BAC, CERA, Codep, Spaarkrediet, HBK en de directeur-generaal van de beroepsvereniging. Dikwijls duurden deze 'palabers' tot laat in de nacht. Dit nadenken over de eigenheid van de spaarbanken versus de commerciële banken, werd fel aangewakkerd door de voorbereidende gesprekken over het KB nr. 11 van 18 april 1967, dat de eerste fundamentele wijziging aan het oorspronkelijke statuut van de spaarkassen, zoals vastgelegd in het KB nr. 42 van 15 december 1934, was. 2. De blikopener van de branchevervaging: het KB nr. 11 van 18 april 1967 De private spaarkassen voelden zich door het KB nr. 42 sterk belemmerd in hun activiteit. Meer dan waterdragers voor de uitgiften van de staat en van parastatale instellingen waren ze niet. Een enorme hoeveelheid spaargelden moesten ze immers ingevolge hun beleggingscoëfficiënten in staats- en gelijkgestelde leningen beleggen. Met het KB nr. 11 werd het statuut van de private spaarkassen versoepeld en kreeg het beginsel van de branchevervaging een eerste uitvoering. De wijziging van het statuut was voorbereid in de door de vicegouverneur van de Nationale Bank, F. De Voghel, voorgezeten Regeringscommissie voor de studie van de financiële problemen van de economische expansie, met het zogenoemde eerste verslag De Voghel. 17 Vooreerst breidde het KB nr. 11 van 18 april 1967 de herbeleggingregelingen uit tot alle ingezamelde spaargelden, inclusief deze ontvangen via obligaties en kasbons. Hierdoor werd het bijzonder voorrecht tot deze spaarformules uitgebreid. De beleggingscoëfficiënten mochten 16 (Van Put, A.), De Belgische Spaarkas. Van hypotheekbedrijf tot spaarbank, Bijlage bij Jaarverslag HBK - 1968, 24 blz. 17 Regeringscommissie voor de Studie van de financiële problemen van de economische expansie, Verslag, NBB, 1962; Le Brun, J., Het juridisch statuut van de spaarbanken, in: Van Put, A., (red.), o.c., 1986, blz. 305. 9

door het CBKS vrij worden bepaald binnen de grenzen van het controlereglement van 28 juni 1967. Daarnaast werden nieuwe bepalingen opgelegd inzake de aan de monetaire en de controleoverheden te geven informatie over kredietverleningen. Tevens werd het profiel bepaald waaraan de directie moest beantwoorden. Ten slotte werd de solvabiliteitscoëfficiënt of de vereisten waaraan het kapitaal van een spaarkas moest beantwoorden, ingevoerd. Een zeer belangrijke bepaling was het in de coördinatie opgenomen artikel 15, alinea 2, 4 waarbij de private spaarkassen 'iedere bijzondere handelsbedrijvigheid die hun spaardercliënteel kan interesseren en door het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarder toegestaan wordt', mochten uitoefenen. Alhoewel aan het CBKS steeds de toelating moest worden gevraagd om een of andere bancaire activiteit uit te oefenen, was dit artikel toch de blikopener voor de branchevervaging. Aldus kon elke spaarbank, mits zij hiertoe een aanvraag indiende en deze ook werd ingewilligd, belangrijke bancaire activiteiten uitoefenen zoals de uitgifte van cheques en -kaarten, het toestaan van kredieten ingevolge bijzondere wetten, zoals aan ambachten, middenstand, scholenbouw, ziekenhuizen, medico-sociale instellingen en zuiveringsstations voor afvalwaters, de plaatsing van emissies van overheidspapier en de contanthandel in vreemde munten en biljetten. Soms leidde dit tot hilarische toestanden. Zo moest een spaarkas die tramkaarten aan haar loketten wenste te verkopen hiervoor de toelating vragen en ook bekomen van het CBKS. 18 Hoe dan ook, de wet van 1967 rukte de 'private spaarkassen' weg vanonder een al te streng statuut. De voorsprong die de commerciële banken op al deze terreinen reeds hadden, moest nu in sneltempo worden ingelopen. De grote concurrentie tussen de spaarkassen- en de bankensector zou beginnen. Achteraf bekeken en met de gebeurtenissen van het laatste decennium van de XXste eeuw voor ogen, was het voor de spaarkassen vermoedelijk reeds te laat. Ze moesten de race van het laatste kwarteeuw met een al te grote achterstand beginnen. Met een zeker voorgevoelen werd in 1968 reeds gesproken over de toenmalige private spaarkassen als de 'laatbloeiers van de Belgische financiële markt' 3. Jeugdig enthousiasme redt laatbloeiers niet Innovatie is zeker het woord dat deze periode het meeste kenmerkt. Hierbij springt voornamelijk de nieuwbouw van vele spaarbanken op. Daarnaast zijn er de verschillende innoverende primeurs binnen de financiële wereld met mooie typische spaarbankproducten, zoals het jeugdspaarboekje en experimenten inzake gezinsbudgettering. Het was een periode waarin een jonge aankomende generatie geleidelijk in de plaats trad van de oude generatie, deze van het interbellum of onmiddellijk na WO II. Dromen, die hun voorgangers bij gebrek aan middelen en wettelijke mogelijkheden niet konden verwezenlijken, werden bovengehaald en gerealiseerd. Achteraf bekeken, geraakten de spaarbanken zelf in de knel van de branchevervaging tussen hen en de commerciële banken, hoezeer ze er ook voor hebben geijverd. Tegen de vrijheid waarmede de commerciële banken meer dan zij, gedrukt onder de stringente beleggingscoëfficiënten, steeds maar nieuwe opportuniteiten en markten veroverden, waren zij niet opgewassen. Wanneer de commerciële banken zich ook met de activiteiten van de spaarbanken mochten inlaten, was het voor de spaarbanken te laat om op hun beurt deze van de commerciële banken te veroveren. Realistisch gezien, moesten zij de branchevervaging echter opeisen, hoezeer deze ook een strop rond hun hals werd. Weliswaar kan voor de spaarbanken de 18 Raport, A., Vijfentwintig jaar Vereniging Privé-Spaarkassen, in: Van Put, A., e.a. (red.), o.c., 1986, blz. 262-267. 10

verzachtende omstandigheid worden toegevoegd, dat zowel de controlerende als de monetaire overheden hen blijkbaar ook liever kwijt dan rijk waren. Groot is mooier dan klein! Zoals de volgende periode zal aantonen, haalden de spaarbanken als laatbloeiers op de financiële markten de volgende winter niet. 11

3. Hoogtepunt en verval 1975-1992 1. Het afbraakwerk van de branchevervaging De wet van 30 juni 1975 of de legalisering van de branchevervaging Het coördinatiebesluit van 23 juni 1967 was een eerste stap naar de branchevervaging tussen de spaarkassen en de commerciële banken. Ondertussen woekerde de branchevervaging verder. De legalisering van de feitelijke situatie kwam er met de wet van 30 juni 1975. Tevens werd de controle over de spaarkassen van het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders (CBKS) overgedragen naar de Bankcommissie. Wegens de omvang van de in een eerste wetsontwerp ter sprake gebrachte materies droeg deze wet in de financiële middens de naam van Mammoetwet. Hij regelde zowel de bank- als de spaarkassector en de ASLK, naast diverse bepalingen inzake monetair beleid en wisselcontrole. Beide laatste punten werden later echter uit het wetsontwerp gelicht en geregeld in de wetten op de budgettaire voorstellen van respectievelijk 1974 (wet van 28 december 1973) en 1975 (wet van 23 december 1974). 19 Het voorbereidend werk voor deze wet werd geleverd door de voorstellen van de Regeringscommissie voor de Studie van Voorstellen tot Hervorming van de Wetten op het Bank- en Spaarwezen, het zgn. derde Verslag De Voghel. 20 Een nieuwe controleur: de Bankcommissie De effectieve overdracht van de controle op de spaarkassen door de Bankcommissie gebeurde op 30 april 1976, krachtens het KB van 23 januari 1976. Het CBKS werd ontbonden bij wet van 30 juni 1975. Vanaf dat ogenblik viel de controle op de spaarbanken als het ware samen met deze op de banken. Hiermede werd een punt gezet achter een toch zeer merkwaardige samenwerking tussen privé-instellingen en de controlerende overheid, waarbij de hoofdtoon wederzijds vertrouwen was. Een goede controle zonder vertrouwen is immers een fictie. De directie en de medewerkers van het CBKS waren daar bijzonder goed in geslaagd met haar directeur Mouling en zijn medewerkers Schollaert en Bruyninckx. Hetzelfde kan niet steeds worden gezegd van zijn meer pretentieuze opvolger, de Bankcommissie. Deze laatste werd daarenboven 'de drijfveer achter een geleidelijke toenadering tussen het bank- en het spaarkasbedrijf'. 21 Achteraf bekeken, kan men stellen dat de door de spaarkassen zo gedroomde uitbreiding van hun activiteiten, bij het einde van de eeuw hun ondergang is geworden. Vanaf dan steeg de druk 19 Cousy, H., 'De wet van 30 juni 1975 betreffende het statuut van de banken, de private spaarkassen en bepaalde andere financiële instellingen', Rechtskundig Weekblad 1975-76, kol. 1390; De Preter, R., 'De socialisten en het bankwezen', in, Witte, E., De Preter, R. (red.), Samen sparen. o.c., 1989, blz. 386-387; Pacolet, J., 'De sociale, economische en financiële aspecten van de omgeving in de recente periode (na 1967)', in, Gerard, E. (red.), o.c., 1995, pp. 206 env. 20 Regeringscommissie voor de Studie van Voorstellen tot Hervorming van de Wetten op het Bank- en Spaarwezen, Verslag 30 november 1970, Brussel, Nationale Bank van België, 1970, 147 blz. Op 5 december 1967 was het zogenaamde Tweede Verslag De Voghel door de Nationale Bank van België gepubliceerd; dit behandelde meer in het bijzonder de beurswerking, de organisatie van het risicodragend kapitaal en de werking van de openbare kredietinstellingen. 21 Le Brun, J., 'Het juridisch statuut van de spaarbanken', in, Van Put, A. (red.), o.c., 1986, blz. 355. 12

vanuit de Bankcommissie, alleszins op de middelgrote spaarkassen, tot fusioneren met grote banken of spaarkassen, gekoppeld aan een verdoken twijfel omtrent de toekomstige leefbaarheid. Dit alles tastte op een ernstig wijze het vertrouwen aan van meer dan een spaarbank in haar controleoverheid, die, het mag worden gezegd, hiermede haar rol te buiten ging. Spaarkassen worden spaarbanken: Beslissing van de Bankcommissie van 17 december 1985 Een verdere stap in de branchevervaging was de Beslissing van de Bankcommissie van 17 december 1985, gebaseerd op de Eerste Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1977. Deze Beslissing hief de bescherming van de woorden 'sparen' en alle samenstellingen waarin het woord 'spaar' voorkwam, op. Vanaf dan mochten de banken hun 'depositoboekjes', die in niets van de 'spaarboekjes' van de spaarbanken verschilden tenzij door het wettelijk voorrecht, ook 'spaarboekjes' noemen. Sparen als 'veilig deposito' verloor zijn glans. De monumentale wetgeving van de dertiger jaren brokkelde verder af. De commerciële banken mochten zich echter niet 'spaarkas' of '-bank' noemen. De spaarkassen mochten wel de uitdrukking 'spaarbank' gebruiken, zonder echter het woord 'bank' te gebruiken in de aanduiding van hun producten, reclame, of anderszins. 22 Lange jaren hadden de spaarkassen er bij de overheid op aangedrongen het woord spaarbank te mogen gebruiken. Taalkundig lag dit voor de hand. De Nederlanders spraken immers uitsluitend van 'spaarbanken' omdat 'spaarkas' zowel voor een germanisme als een gallicisme doorgaat. 2. De Europese eenmaking en haar rampzalige gevolgen voor de spaarbankensector 2.1. De Europese 'hurly-burly innovation Voor de financiële sector was de zogenaamde tweede coördinatierichtlijn, voluit, de tweede richtlijn van de Europese Raad van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, van belang. Heel de financiële wetgeving werd herschreven. Dit betekende een wetgevingswaterval waarbij tussen 1991 en 1993 het Belgisch Staatsblad 2 250 bladzijden spendeerde aan de herregulering, misschien beter deregulering van de financiële instellingen. Het waren bijzonder moeilijke jaren voor de spaarbanken. Heel deze Europese eenmaking was een werkelijke, shakespeareaanse 'hurly-burly innovation' of 'holder-de-bolderomwenteling' gepaard aan een buitensporige innovatiedrift vanwege de monetaire en financiële overheden, die van de rommelige situatie gebruik maakten om met bruut geweld de financiële wereld naar hun hand te zetten. Dit alles vroeg van de financiële instellingen gigantische aanpassingen van hun informaticaprogramma's. Een korte opsomming geeft een beeld van b.v. de wetgevingsdiarree van 1991. - wet van 12 juni 1991 op het verbruikskrediet; - het Ministerieel Besluit van 30 juni 1991 dat voor het eigen vermogen een gewogen risicocoëfficiënt van 8% invoerde; - wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de bescherming van de consument; - de wetten van 18 en 20 juli 1991 inzake het vennootschapsrecht; 22 Belgisch Staatsblad, 21 augustus 1985 13

- wet van 22 juli 1991 betreffende de thesaurie- en depositobewijzen die de kredietinstellingen de mogelijkheid gaven depositobewijzen uit te geven voor een minimumbedrag van 247 894 per effect en met een looptijd van maximum 1 jaar binnen het kader van een uitgifteprogramma; - wetsontwerp van 28 augustus 1991 op het hypothecaire krediet; -wet van 23 oktober 1991 tot omzetting van de Europese 'moeder-dochter-richtlijn' van 23 juli 1990. Ook op andere terreinen raasde een wetgevende wervelstorm over de ondernemingen. Het sociaal recht werd op drie jaar tijd 1 147 keer gewijzigd en aangevuld. De loonfiscaliteit en het sociaalzekerheidsrecht telden respectievelijk 82 en 637 wijzigingen van 1991 tot 1993. Het eindresultaat was een meer dan verdubbeling van het Belgisch Staatsblad op 23 jaar tijd. Van een misplaatste creativiteit gesproken. De beursvennootschappen Ondertussen werd ook de organisatie van de beurs onder handen genomen. De doorbraak kwam er met de zogenaamde Gigawet van 4 december 1990, die het ontstaan gaf aan de beursvennootschappen. Een gevolg hiervan was dat verschillende spaarbanken participaties aangingen in een of andere beursvennootschap. Even later, met het KB van 10 april 1991, werd, weliswaar met een moeizaam verloop, de Belgische Future- en Optiebeurs, Belfox, opgericht en georganiseerd. Met de wet van 11 januari 1993 volgde dan een wetgeving inzake het witwassen van kapitalen. 2.2. De heraanleg van het Belgische financiële dorp tot een smaakloze eenheidsworst De doodslag der spaarbanken: de wet van 22 maart 1993 De eenmaking van Europa bracht verder de nodige wetswijzigingen met zich o.m. inzake de uniformisering van de jaarrekeningen. Aldus werden ingevolge de richtlijnen van 8 december 1986 en 13 februari 1989 diverse Koninklijke Besluiten genomen op 23 september 1992 om deze materie te regelen. Hierdoor werd ook het zogenaamde Schema A, de maandelijkse staat waarin alle nuttige gegevens voor de controleoverheid waren opgenomen, aangepast. Dit betekende niet alleen een enorme kostprijs voor de spaarbanken maar vroeg ook een uitzonderlijke inspanning vanwege hun interne diensten. Ondertussen werd de Mammoetwet herschreven volgens de Europese voorschriften van de Tweede Bankrichtlijn van 15 december 1989 en de Richtlijn van 6 april 1992 op het toezicht van de kredietinstellingen. Dit leidde tot de belangrijke wet van 22 maart 1993 inzake het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen. Deze bevestigde de branchevervaging, waardoor het wettelijk onderscheid tussen banken en spaarbanken definitief verviel. Vanaf dan zijn er nog enkel 'kredietinstellingen', die zich bij de Bankcommissie laten inschrijven op een 'lijst' naar hun keuze. Dit was het uiteindelijke restant van een financiële wetgeving die heel de tweede helft van de XXste eeuw domineerde. Verdere verruiming van de beleggingsmogelijkheden Tenslotte volgden nog enkele wijzigingen zoals de mogelijkheid voor de kredietinstellingen waarbij zij vanaf 1 januari 1996 een rechtstreeks toegang kregen tot de effectenmarkt en het KB van 17 juni 1996, waarbij tot maximum 15% van het eigen vermogen participaties mochten 14

worden genomen in één onderneming en 45% van het eigen vermogen mocht worden wederbelegd in aandelen. De vrijheid van de kinderen Gods De kredietinstellingen konden nu zelf kiezen hoe ze op de 'lijst' wensten te worden ingeschreven: bank, spaarbank, openbare kredietinstelling of gemeentespaarkas. De Bankcommissie (BC) werd herdoopt tot de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF). Met de wet van 2 augustus 2002, die het toezicht op de beurs, banken, verzekeraars, vermogensbeheerders, pensioen- en beleggingsfondsen met ingang van 1 januari 2004 onder één dak zou brengen, gebeurde haar voorlopig laatste gedaanteverwisseling in Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA). Sommige spaarbanken waren van oordeel dat hiermede niet het einde van de geschiedenis van de spaarbanken in België was geschreven, andere dachten daar echter anders over. 3. Een uitgeputte economie met eigenwijze, visieloze leiders aan het hoofd De al te radicale modernisering van de geld- en kapitaalmarkt, evenals de verlaging van de roerende voorheffing (RV) van 25% naar 10% zette bij het begin van de jaren negentig een zware domper op de winstevolutie van de financiële sector. Een punt dat ook het IMF niet was ontgaan. Spijt de Amerikaanse bankcrisis ook hier het vertrouwen in de financiële sector, meer in het bijzonder dit van de spaarbanken, aantastte, bleef toch de stemming, bij de aanvang althans, optimistisch. 23 Al deze innovaties, samen met de millenniumconversie van het jaar 2000 (Y2K), gingen gepaard met bakken vol kosten. Daar bovenop kwam de recessie van 1993 die sommigen tot de zwaarste sedert WO II rekenden. De werkloosheid - in feite een werkgelegenheidsprobleem - steeg boven de grens van 500 000 werkzoekenden. Eens te meer moest een crisisplan met maatregelen inzake concurrentiekracht, werkloosheid en sociale zekerheid de redding brengen: verhoging van de RV op interesten naar 13,39% met een verlaging voor de dividenden van 25% naar 13,39%, verhoging van de BTW van 19,5 naar 20,5%, fiscale uitschakeling van de patrimoniumvennootschappen en een algemene loonmatiging. Dit alles maakte het begin van de negentiger jaren tot een bijzonder zware periode, zeker voor de spaarbanksector. Verder mag men evenmin de zwarte maandag van 27 oktober 1997 vergeten. Weliswaar was de toen genoteerde beursterugslag van 7% klein bier tegenover de 23% van de beurscrash van oktober 1987, maar uitgedrukt in absolute cijfers was het puntenverlies wel de grootste achteruitgang uit de geschiedenis. De mythe van de bontkleurige orkestleider of van het groot, groter, grootst Ingevolge de dramatisering van de 'komst van Europa' ontstond enerzijds met o.m. gifpillen, gouden parachutes, enz. een verweer tegen vijandige openbare overnamebiedingen of sluipende overnemingen van ondernemingen en anderzijds een fusiedrang. De fusiekoorts of de ziekte van het 'groter is beter' was begonnen. Nochtans was er geen enkele betrouwbare wetenschappelijke studie voorhanden, die de optimale grootte van een financiële instelling kon bepalen. Zo kon 23 Van Put, A., Bankrendabiliteit: oplossingen voor de spaarbanken, Studiecentrum voor het Financiewezen, Luik, Studiedag 31 oktober 1991. 15

men als grens evenzogoed een balanstotaal van 7,5 miljard vinden als een van 74 miljard. Het was alsof eenieder er het hoofd bij was verloren. De orkestleider ervan was de bontsprakerige gouverneur van de Nationale Bank, A. Verplaetse. Een voorafbeelding van de opmars van dit dreigend Europa was het in 1991 op de markt komen van buitenlanders met agressieve publiciteit, en meer bepaald het Franse staatsbedrijf, Crédit Lyonnais. Achteraf bleek dat het om een reus op lemen voeten ging. De Belgische overheid bleef evenwel goedwillend toekijken. Uiteindelijk werd deze overgenomen en functioneert ze vandaag als de Deutsche Bank Belgium. Toen reeds plaatsten vele spaarbanken, inzonderheid de middelgrote, bij herhaling vraagtekens bij de drukkende en ontmoedigende houding van overheden zoals de NBB en de CBF om, wat het ook moge kosten (aan arbeidsplaatsen), het aantal financiële instellingen te zien verminderen. Het gevaar van het ontstaan van monopoliesituaties of van het beschikken over een sector zonder een normale verdeling naar grootte van de instellingen, werd steevast van de tafel geveegd. Spaarbanken moesten worden omgebouwd tot 'fee'-banken. De toekomst was niet meer aan de 'core banks', wel aan de 'big commercial banks'. Het kon dan ook niet uitblijven. Meer en meer werd bij de aanvang van de negentiger jaren het verschil tussen spaarbanken en commerciële banken in vraag gesteld. Deze continue in vraagstelling van de specificiteit of eigenheid van de spaarbankensector werd de sector fataal in de eerste helft van de jaren negentig. 24 Verkoop van de publieke financiële sector met een vrolijk slot Niet alleen de spaarbankensector moest eraan geloven maar ook de publieke. Zo ontstond begin negentig het zogenoemde privatiseringsdebat. De verkoop van de publieke financiële instellingen vormde immers welgekomen inkomsten om de staatsschuld te verminderen. Dat de Staat zich hierbij gedroeg als een ambachtsman die financieel in moeilijkheden zit en dan maar zijn alaam verkoopt om uit het slop te geraken, stoorde weinigen. Dit privatiseringsdebat was koren op de molen voor het verankeringdebat, aangevoerd door minister-president L. Van den Brande. Geen van beide leidde echter ooit tot ernstige, diepgaande debatten. 'Ergens' was de politieke beslissing genomen de staatsschuld te verminderen dankzij de inkomsten van de verkoop van de publieke financiële sector. De dekmantel waaronder de privatiseringsronde moest geschieden, was de herstructurering van de openbare kredietinstellingen. Dit geschiedde met de wet van 17 juni 1991, die de publieke financiële sector 'structureerde', beter gezegd, opdeelde in twee polen. Enerzijds de ASLK, NKBK en NILK, anderzijds het Gemeentekrediet, NMKN en CBHK. Het verhaal draaide echter anders uit. Immers, 'schijnbaar' bedoeld om de publieke sector te herstructureren, werd het, wat van bij de aanvang de 'echte' bedoeling was, het privatiseringsinstrument bij uitstek. Het werd een ware uitverkoop, waarbij de mooiste onderneming, de ASLK, in 1993 werd samengevoegd met de G-Bank om, na de verkoop in 1995 van een deel aan de Belgisch- Nederlandse Fortis Groep en in 1998 van de G-Bank aan dezelfde groep, verder als Fortis Bank door het leven te gaan. In 1997 neemt ASLK de NMKN over waarbinnen de Metropolitan Bank werd geïntegreerd. Een ander mooi brokje, de NIM, wordt opgekocht door Ackermans & Van Haaren. Het NILK (Landbouwkrediet) kwam in 1997 in de handen van Swiss Life en Bacob. In 24 Van Put, A., 'De spaarbanken - Een standpunt', Bank- en financiewezen, 6/1990, blz. 225. 16

1999 was het de beurt aan de NKBK die voor het grootste deel in handen kwam van het Franse Crédit Mutuel du Nord en vanaf 2001 werkzaam is onder de nieuwe afkorting BKCP. Het commercieel gedeelte van het CBHK werd in 2001 door de spaarbank Argenta opgekocht. In heel het verhaal van de verkoop van de Belgische publieke financiële sector lijkt er maar een de dans te hebben kunnen ontspringen, het eigenzinnige Gemeentekrediet. Dit fusioneerde in 1996, erg wijs, met het Crédit Local de France, met als nieuwe naam Dexia. Dit terzijde gelaten en om het verhaal vrolijk te houden, bleef er tenslotte van de hele publieke sector slechts één publieke instelling over, de in 1825 onder Willem I opgerichte gemeentelijke spaarkas, de Caisse d'epargne et de Tontine de Tournay. Immers, met de overdracht aan het Gemeentekrediet op 31 maart 1997 van de spaarkas te Nijvel, die ook nog onder het Nederlands bewind van Willem I in 1828 was opgericht, resteert nog enkel de spaarkas van Doornik als laatste publieke spaarkas. 25 Het einde van de spaarbanksector In de privé-sector had de fusiegolf reeds eerder toegeslagen. Vrij vroeg reeds, in de zeventiger jaren, werd HSA opgenomen in de Kredietbankgroep. Deze laatste kocht in 1995 tevens Spaarkrediet. Ze werden samengevoegd onder de naam Centea. Een gelijkaardig verhaal is dit van Ippa en Anhyp. Reeds in 1978 kocht Royale Belge samen met Sofina Ippa. Toen in 1986 Ippa volledig in de handen kwam van Royale Belge en deze laatste een jaar later werd opgekocht door UAP, kwam deze spaarbank in 1996 samen met UAP in de handen van de Franse verzekeraar AXA. Het ingevolge immobiliënperikelen in Frankrijk in moeilijkheden geraakte Anhyp werd in 1998 door Royale Belge, dat onder eigen naam was blijven voortwerken, gekocht. In 2000 bracht de moedermaatschappij beide spaarbanken, Ippa en Anhyp, samen onder de naam Axa Bank Belgium. Ook de kleinere Dipo Spaarbank moest er uiteindelijk aan geloven. Ze werd in 1999 opgenomen door BBL, de samenvoeging van de Bank van Brussel en de Bank Lambert in 1975, binnen de mondiaal klinkende Consumer Financial Services. Zelf was de BBL reeds in 1997 overgenomen door de Nederlandse ING. Vanaf 2003 werd ze omgedoopt in ING. De teloorgang van de 'sociale spaarbanken' Het startschot voor de sociale spaarbanken werd einde 1993, begin 1994 gegeven toen de spaarbank van de christelijke arbeidersbeweging, Bacob, plots meedeelde van de Vereniging Privé-Spaarbanken over te stappen naar de Belgische Vereniging der Banken. De spaarbank die te vuur en te zwaard de spaarbankgedachte had verdedigd en uitgedragen, liet deze nu vallen om haar plaats te verwerven binnen de sector van de commerciële banken, de decennialang bevochte vijand. Het gevolg van deze beslissing op de 'Beroepsvereniging' was onmiddellijk voelbaar: de veerkracht was uit de sector. De eerste sociale spaarbank die aan de fusiegolf moest geloven, was de socialistische spaarbank, Codep. Zij werd in 1995 opgekocht door de Bank Nagelmackers, die sedert 1994 reeds in de handen was van de socialistische verzekeringsonderneming P&V, voorheen Prévoyance Sociale (PS). Daarop volgde in 1998 de fusie van Cera en de Assurantie van de Belgische Boerenbond 25 J.V.D., 'Fermeture de la Caisse d'epargne', Le Soir, 26.11.1996; F.An., 'Clôture de compte à la Caisse d'epargne', La Libre Belgique, 21.01.1997; H.L., 'La Caisse d'epargne de Tournai a fêté ses 175 ans', L'Echo, 19.09.2000. 17

(ABB) met de KB, die als nieuwe naam K(redietbank)B(oerenbond)C(era) kozen. Hiermede was de in 1935 ontstane familievete bijgelegd en de boedelscheiding hersteld. Het gaf de indruk dat de ACV-spaarbank, Bacob, haar voordeel zou kunnen halen uit de slogan 'big is beautiful', die men vooral bij haar nogal eens te horen kreeg. De opgang begon in 1997 met de koop van de Bank van Parijs en de Nederlanden / Paribas, die werd herdoopt met de hoopvolle naam Artesia Bank, waarbij men denkt aan een artesische put. In hetzelfde jaar nog kon ze een deel van de NILK en de DVV-Verzekeringen kopen, waarna alles netjes werd ondergebracht in Artesia BC. Ernstige ongelukken in haar beleggingspolitiek deden haar echter in de Dexia-put vallen, waar in 2001 het financieel ACV-imperium werd ondergebracht. De overblijvers Tenslotte bleven in het jaar 2000, naast ABK, de Antwerpse regionale bank voor beroepskrediet, die geweigerd had mee in het avontuur te stappen van de NKBK, de facto nog drie spaarbanken met enige betekenis over. Deze waren Argenta Spaarbank, de Gentse spaarbank van de christelijke arbeidersbeweging, VDK en de HBK-Spaarbank. Reeds in haar Jaarverslag 1995 had deze laatste gewag gemaakt van de 'ijzeren kooi' waarin ze zich geleidelijk gevangen voelde en de druk die op haar werd uitgeoefend om te fusioneren. In 2000, tweeëntachtig jaar na haar oprichting, brak de weerstand om ook in de XXIste eeuw zelfstandig te blijven bankieren en werd ze verkocht aan Mercator Verzekeringen en aldus opgenomen in de Bassler Group. Deze laatste verkocht haar drie jaar later tegen een aanzienlijk lagere prijs verder aan ING Ondertussen was ook de spaarbankwereld aan diggelen gevallen door een overheid voor wie 'small is beautiful' moest wijken voor het 'big is better'. De XXIste eeuw zette binnen de financiële sector sociaal evenwel slecht in met een van einde 2001 tot 2003 verlies aan banen van 7 651 eenheden op een begintotaal van 92 748. 26 De XXIste eeuw zal uitmaken of de financiële dienst aan de burgers er beter van werd. 26 X., 'Werkgelegenheid Belgische Financiële Sector', Financieel Economische Tijd, 23.04.2003. 18

4. De ontsporing van de woonkredietmarkt De meeste spaarbanken ontstonden einde van de XIXde, begin XXste eeuw als hypotheekbanken. Inzake het woonkrediet hebben ze steeds een belangrijke rol vervuld op de markt van het hypothecair krediet, dat voor hen een belangrijke activapost uitmaakte. Ook op dit terrein kregen zij in de negentiger jaren harde klappen te verduren. Naar de negentiger jaren toe leek de markt van de woonkredieten wel op hol geslagen. De belangrijkste oorzaak hiervan is toe te schrijven aan het op de markt komen van niet klassieke spelers zoals de commerciële banken met het doorbreken van de 60 %-coëfficiënt en van het dwaze avontuur van het parastatale Centraal Bureau voor het Hypothecair Krediet (CBHK) met woonkredieten tegen een vaste rentevoet. In het zoeken naar oplossingen om zich van het verhoogd risico, ontstaan door het verlenen van dergelijke kredieten te bevrijden, werd liever naar de niet-efficiënte oplossing van de effectisering van woonkredietpakketten gegrepen, dan terug te grijpen naar een orthodoxe financiering van woonkredieten naar het voorbeeld van het Duitse pandbriefstelsel. Ten slotte bleven de kredietnemers geconfronteerd met een niettransparante markt wegens het uitblijven van de wettelijke verplichting om uitsluitend de effectieve rentevoet te hanteren. Op elk van deze punten wordt hierna bondig ingegaan. De orthodoxie van de 60 %-coëfficiënt Toen bij de overgang van de zeventiger naar de tachtiger jaren de commerciële banken de woonkredietmarkt ontdekten, trachtten sommige, zoals o.m. de Generale Bank, hierop met geweld een marktaandeel te verwerven door woonkredieten toe te staan die in hoge mate de 60 %-grens van de geschatte publieke verkoopswaarde overschreden. Alhoewel hen dit zuur opbrak in de eerste helft van de tachtiger jaren, verstoorde dit toch ernstig de markt. Lange jaren bleven vele spaarbanken zich verzetten tegen deze zogenoemde 80%-, 100%-, ja zelfs 120%- leningen. Het probleem van de variabiliteit van de hypothecaire rentevoet Naast de overschrijding van de klassieke leenquotiteiten werden de spaarbanken geconfronteerd met de starheid of invariabiliteit van de hypothecaire rentevoeten. Dit is een bijzonder vreemd verhaal. Het probleem van kredietinstellingen gespecialiseerd in langlopend krediet is, zoals men gemakkelijk kan begrijpen, het vinden van een evenwicht tussen de op korte termijn aangetrokken gelden, waarmede kredieten op lange termijn worden gefinancierd. De eenvoudigste wijze om dit probleem op te lossen, is het verlenen van langlopende kredieten tegen een variabele rentevoet. Hiertegen verzette zich evenwel het KB nr. 225 inzake het hypothecair krediet, dat, hoe mooi ook toen het in 1936 het daglicht zag, inmiddels een levend fossiel was geworden. Vanaf 1976 begon het gevecht van de spaarbanken om een wetgeving te bekomen die hun toestond hypothecaire kredieten te verlenen tegen een variabele rentevoet. Echter zonder succes. De vergaderingen van de zgn. Commissie Gelders, in de loop van 1975 gehouden op de Nationale Bank van België, leidden hier evenmin tot resultaten, juist zoals de speciaal daartoe ingestelde werkgroep KB nr. 225. Alleszins kon er geen minister van Economische Zaken worden gevonden die oren had naar dit gemis aan flexibiliteit in de transformatiefunctie. Zij 19

begrepen blijkbaar niet dat langlopende kredieten tegen een vaste rentevoet financieren met kortlopende spaargelden indruist tegen elke financiële logica. In 1987 werd eindelijk begonnen met een ontwerp van koninklijk besluit. Toen begin van de negentiger jaren vanuit de beroepsvereniging de minister van Economische Zaken, W.Claes, werd gevraagd werk te maken van de aanpassing van het KB 225 was het antwoord van zijn kabinetchef, H. Verwilst, dat zijn minister hieruit geen politiek garen kon spinnen. Baanbrekend was evenwel het arrest van het Hof van Cassatie van 15 februari 1991 dat de invoering van een variabele rentevoet toestond. Gezien echter slechts kredietakten mochten worden gebruikt die de goedkeuring hadden van de onder het toezicht van het ministerie van Economische Zaken werkende Controledienst voor Verzekeringen waren de spaarbanken er nog geen stap mee vooruit. De goedkeuring van nieuwe, aan het arrest van het Hof van Cassatie aangepaste akten, liet op zich wachten. Deze goedkeuring kwam dan toch nog vanwege de minister van Economische Zaken, W. Claes, juist voor de stemming door het Parlement van de wet van 4 augustus 1992, die het KB nr. 225 definitief tot het verleden deed behoren. 27 Het einde van het KB nr. 225 met de wet van 4 augustus 1992 Inzake de variabiliteit was met de wet van 4 augustus 1992 eindelijk de kogel door de kerk, ook al ging het maar om iets meer dan een schampschot. Vanaf nu was het toegelaten om de hypothecaire rentevoet om de drie in plaats van om de vijf jaren aan te passen. Naar Belgische gewoonte was de wet echter zo slecht opgesteld dat in 1997 de derde verandering binnen een periode van vijf jaren reeds in de maak was. Na heel wat gehakketak zag dan de wet van 13 maart 1998 het licht. De titel van de wet geeft een indruk van de wijze waarop de Belgische wetgever met de rechtszekerheid omspringt. Voluit ging het om de 'Wet van 13 maart 1998 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet en tot wijziging van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet'. Deze werd van kracht op 1 september 1998. Het werd er allemaal niet eenvoudiger op. Waar ondertussen de wijziging van de rentevoet kon gebeuren via een blote indexering aan de hand van een gesloten lijst van indexen, kon dit vanaf nu via de toevoeging van een vaste marge. Daarnaast waren er nog diverse wijzigingen, zoals het verbod op restorno s, toegestane verminderingen in afwijking van de prospectus en het aflossingsplan. 28 Een belangrijke keerzijde van de wet van 4 augustus 1992 was dan weer dat hij de wederbeleggingsvergoeding van maximum 6 maanden terugschroefde tot hoogstens drie maanden. Bedrijfseconomisch is dat onverantwoord. Het betekent immers dat in perioden van dalende rentevoeten de kredietnemers massaal ofwel de eigen kredietinstelling onder druk zetten om de rentevoet te doen dalen ofwel gewoon hun krediet opzeggen om elders een 27 Detremmerie, H., 'De hypothecaire rentevoet: meer flexibel maken?', in, Bank- en financiewezen, Cahier, 20/1982, blz. 43-45. 28 Casier, E., 'De wet van 13 maart 1998 tot wijziging van de wet op het hypothecair krediet. Een positieve balans voor de consument', Droit de la consommation, n 43, blz. 134-163; Casier, E., Van Ingelghem, A., 'Hypothecair Krediet', in, Commentaar bijzondere overeenkomsten, Deel 4 evenals in, Commentaar Handels- en Economisch Recht, Deel 2, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995; Van Ingelghem, A., Termijnenzakboekje Financieel Recht, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995. 20