Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt --Adviesbureau en laboratorium-- CROW-publicatie 210: 2014 Ir. Nico van den Berg Februari 2014
Wat betekent de nieuwe publicatie voor het adviesbureau en laboratorium? 2
Voor wie bedoeld? Adviesbureau en lab Ontdoener/eigenaar Aannemer Asfaltcentrale 3
, inleiding Vrijkomend teerhoudend asfalt behandelen als gevaarlijk afval? Ja CROW 210 gaat uit van een uniforme aanpak en beschouwt teerhoudend asfalt als gevaarlijk afval. Beleid (LAP2) Minimum standaard: thermische reiniging. 4
Waarop wordt gecontroleerd? Voor de acceptatie door een asfaltcentrale wordt alleen gecontroleerd op het PAK(10) gehalte PAK = Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen Eis < 75 mg/kg! De in het oorspronkelijke Bbk aangezegde verscherping tot < 50 mg/kg is van de baan. 5
, inleiding Wie is verantwoordelijk voor het onderzoek en de afvoer? De wegbeheerder is verantwoordelijk voor een juiste afvoer. Het onderzoek wordt dan ook vaak uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van de wegbeheerder. Bij UAV-GC-contracten kan dit ook aan de opdrachtnemer worden uitbesteed maar de verantwoordelijkheid blijft! 6
, protocol 1 Historisch administratief onderzoek en inspectie De opdrachtgever voert conform Protocol 1 historisch administratief onderzoek en inspectie uit naar de opbouw, samenstelling, hoeveelheid en locatie van vrijkomend asfalt. Als onvoldoende bekend, dan onderzoek als ouder 1995. Bij een terreininspectie worden naden, verschil in deklagen en teerverdachte vakken, zoals opstelvakken, verbredingsconstructies, bushalten, vluchtstroken etc. genoteerd. 7
Geheel of gedeeltelijk voor 1995 aangelegd of te weinig kwaliteitsgegevens bekend, dan bijzondere wegvakken aangeven en zware onderzoeksinspanning. Geen onderzoek nodig als: voldoende kwaliteitsgegevens beschikbaar (weegbonnen met certificaat BRL9320); Te klein vak (afvoer als teerhoudend); Alleen ZOAB frezen op RIJKSWEGEN. 8
Aantoonbaar geheel vanaf 1995 aangelegd maar onvoldoende kwaliteitsgegevens beschikbaar, dan lichte onderzoeks-inspanning. 9
, protocol 2 Opstellen boorplan Als protocol 1 onvoldoende gegevens heeft opgeleverd of de constructie is zeker van voor 1995, dan moet de zware onderzoeksinspanning worden ingezet. Op basis van de terreininspectie (en de historische gegevens) worden onderzoeksvakken gedefinieerd. Maak een lijst van deze vakken met hun oppervlakte. Suggesties voor onderzoeksvakken: Visueel waarneembare naden en kleurverschillen in deklaag; Alle rijstroken, opstelstroken, vluchtstroken apart; Bijzondere vakken als bushalten; Wegvakken van verschillende eigenaren/beheerders; Wegvakken aangelegd voor resp. vanaf 1995 10
Het minimaal aantal boringen per onderzoeksvak: Situatie Minimum aantal boringen per onderzoeksvak Asfalt voor 1995 (meerdere onderzoeksvakken per werk, beoordelen op homogeniteit) Bijzonder weggedeelte < 50 m 2 0 (asfalt afvoeren als teerhoudend asfalt) Onderzoeksvak < 100 m 2 1 Onderzoeksvak < 500 m 2 2 Onderzoeksvak > 500 m 2 1 per (gedeelte van) iedere 500 m 2 + 1 extra per onderzoeksvak Onderzoeksvak rijkswegen of grote 1 per (gedeelte van) iedere 1.000 m 2 + 1 homogene asfaltoppervlakken extra per onderzoeksvak (> 10.000 m 2 ) Zeer groot homogeen onderzoeksvak (> 100.000 m 2 ) of homogeen vak waterbouwasfalt (> 10.000 m 2 ) 1 per (gedeelte van) iedere 10.000 m 2 + 1 extra per onderzoeksvak, met een minimum van 5 boringen 11
Minimum aantal boringen per Situatie onderzoeksvak Asfalt vanaf 1995 (altijd één homogeen vak per werk) Onderzoeksvak < 1.000 m 2 2 boringen 1 per (gedeelte van) iedere Onderzoeksvak > 1.000 m 2 1.000 m 2 + 1 extra per Zeer groot onderzoeksvak (> 100.000 m 2 ), of waterbouwasfalt (> 10.000 m 2 ) onderzoeksvak 1 per (gedeelte van) iedere 10.000 m 2 + 1 extra per onderzoeksvak, met een minimum van 5 boringen 12
, protocol 2 boorplan Geef op de tekening, of in de lijst met onderzoeksvakken aan waar de boringen in het vak geplaatst moeten worden (positie in lengte/breedte). Indien het vak een rijstrook betreft moet de helft van de boringen in het rijspoor geplaatst worden en de andere helft tussen de sporen en de zijkant van de rijstrook. (vetergang) 13
, Protocol 3 Boren Ga na of bijzondere maatregelen moeten worden getroffen of meldingen moeten worden gedaan; Doe de benodigde graafmelding(en); Voer boringen uit (diam. 100 mm) tot minimaal 10 cm onder geplande verwijderingsdiepte of tot onderzijde asfalt; Boorder moet melding maken van mogelijke afwijkingen in de constructie en na overleg evt. extra boringen zetten. 14
Boorder (verplichting) Registreert boorlocaties met nauwkeurigheid van +/- 2 m; Meldt afwijkingen van boorlocaties tov boorplan; Vermeldt dwarspositie en evt aanwezige spoorvorming; Vermeldt evt. wapening etc. Codeert de kernen eenduidig en leesbaar; Bewaart de kernen bij max. 40 o C 15
CROW210 protocol 4,Onderzoek Bepaal laagopbouw en laagdikte; benoem de asfaltsoorten met de oude namen en met gradering (GAB 0/16, DAB 0/8 ) (gradering en steensoort kunnen indicator zijn van een ander mengsel) Bepaal met de PAK-detector of en op welke diepte teer aanwezig is. Vermeld ook teerhoudende kleeflagen!!; Vergelijk de vooraf vastgestelde onderzoeksvakken met de verkregen boorprofielen en bepaal het benodigde aantal aanvullende analyses. 16
17
Naast elkaar gelegen onderzoeksvakken met overeenkomstige laagopbouw mogen worden samengevoegd; Voeg vakken met vergelijkbare opbouw en functie samen; Splits niet homogene onderzoeksvakken op; Controleer bij opsplitsen van vakken van voor 1995 of er voldoende kernen per vak zijn geboord. Vermeld dit in het rapport. (Bij boren van extra kernen is vaak geen optie) 18
Boorprofiel Kosmoslaan Firmamentlaan Argonautenlaan Damocleslaan 0 8 1 82 83 8 4 85 86 8 9 90 91 9 2 93 50 BRAC diepte van bovenaf (in mm) 100 150 200 250 300 350 GA B 0/32 GA B 0/16 AB 0/22 AB 0/16 AB 0/11 AB 0/6 400 450 DLC-mengmonsters teerhoudend met PAK-Marker incl. een veiligheidsmarge van ± 15-20 mm 500 19
Bereken per vak de hoeveelheid vrijkomend teerhoudend en teervrij asfalt en houdt daarbij rekening met de veiligheidsmarge van 20 mm onder en boven teerhoudende lagen en met evt spoorvorming (dichtheid asfalt 2500 kg/m 3 ); Reken het asfalt tussen een teerhoudende en teervrije boring toe aan het teerhoudende onderzoeksvak; Reken evt teervrije asfaltlagen toe aan het teerhoudende materiaal, als selectief verwijderen niet meer economisch is. 20
Oppervlakte (ongeveer) [m 2 ] 940 Kosmoslaan Aantal boringen 4 Oppervlakte per boring [m 2 ] 235 Hoeveelheid asfalt Locaties Oppervlakte bij benadering [m 2 ] Gem. laagdikte [m] Totaal 81 t/m 84 940 0,181 Teerhoudend Geschatte hoeveelheid [ton] 426 0 Teervrij 81 t/m 84 940 0,181 426 (3 DLC's) 1 t/m 3 Oppervlakte (ongeveer) [m 2 ] 480 Firmamentlaan Aantal boringen 2 Oppervlakte per boring [m 2 ] 240 Hoeveelheid asfalt Locaties Oppervlakte bij benadering [m 2 ] Gem. laagdikte [m] Totaal 85 en 86 480 0,223 Teerhoudend Geschatte hoeveelheid [ton] 267 0 Teervrij 85 en 86 480 0,2225 267 (3 DLC's) 4 t/m 6 Oppervlakte (ongeveer) [m 2 ] 830 Argonautenlaan Aantal boringen 3 Oppervlakte per boring [m 2 ] 277 Hoeveelheid asfalt Locaties Oppervlakte bij benadering [m 2 ] Gem. laagdikte [m] Totaal 89 t/m 91 830 0,134 Teerhoudend 89 t/m 91 830 0,134 Teervrij Oppervlakte (ongeveer) [m 2 ] 245 Damocleslaan Aantal boringen 2 Oppervlakte per boring [m 2 ] 123 Hoeveelheid asfalt Locaties Oppervlakte bij benadering [m 2 ] Gem. laagdikte [m] Totaal 92 en 93 245 0,066 Teerhoudend 92 en 93 245 0,066 Teervrij Geschatte hoeveelheid [ton] 279 279 0 (0 DLC's) Geschatte hoeveelheid [ton] 40 40 0 (0 DLC's) 21
GEEN aanvullend onderzoek nodig als: Al het te verwijderen asfalt is aangelegd vanaf 1995 EN er is geen teerhoudend asfalt aangetoond met de PAK-detector Er komt uit het werk niet meer dan 25 ton asfalt vrij. WEL aanvullend onderzoek als aan een van deze voorwaarden niet wordt voldaan. Vanaf 1995 en toch teer aangetroffen betekent dus dat er minder kernen zijn! 22
Hoeveelheid vrijkomend teervrij asfalt (ton per onderzoeksvak) Minimum aantal analyses PAK-detector Geen aanvullend onderzoek Gehele werk vanaf 1995 aangelegd énmet PAK-detector geen teer aangetoond 0-25 (alleen indien hele werk < 25 ton) PAK-detector 0-200 1 analyse 200-1000 2 analyses 1000-2000 3 analyses Elke 2000 meer 1 analyse extra 23
, onderzoek Boorprofiel Kosmoslaan Firmamentlaan Argonautenlaan Damocleslaan 0 50 81 82 83 84 85 86 89 90 91 92 93 1 4 100 2 3 5 BRAC GAB 0/32 150 GAB 0/16 diepte van bovenaf (in mm) 200 250 300 6 Te klein vak vak om om selectief verwijederen te verwijderen rendabel te maken te maken AB 0/22 AB 0/16 AB 0/11 350 AB 0/6 400 DLC-mengmonsters 450 teerhoudend met PAK-Marker incl. een veiligheidsmarge van ± 15-20 mm 500 24
Stel mengmonsters samen door: Eerst de teerhoudende lagen incl. kleeflagen te verwijderen met een marge van 20(15) mm boven en onder de teerhoudende laag; Maximaal 20 cm laagdikte EN maximaal 3 aaneengesloten lagen EN maximaal 3 kernen samenvoegen; Bij homogene opbouw hoeft niet iedere kern in een monster vertegenwoordigd te zijn; Houdt evt. rekening met rond en scherp mineraal aggregaat. 25
Als er op basis van heterogeniteit in laagopbouw meer monsters nodig zijn dan het minimale aantal moeten er meer monsters worden onderzocht! Als er bij zeer homogene verhardingen minder monsters nodig lijken, moet toch het minimaal benodigde aantal per onderzoeksvak worden geanalyseerd! 26
Extractie met dichloormethaan (DLC) of petroleumether (DLC, GC-MS, HPLC) Voer analyse uit: GC-MS en HPLC geven een gehalte in mg/kg, DLC een bereik. Teervrij 75 mg/kg PAK(10) (DLC geen fluorescentie) Teerhoudend > 75 mg/kg PAK(10) (DLC sterke fluorescentie) Twijfel DLC lichte fluorescentie dus aanvullend onderzoek nodig door opsplitsen van monster of door GC-MS onderzoek op PEextract. Opmerking: GC-MS op DCM-extract moet ook kunnen(nvdb). 27
Chromatografie 1 2 Stroomrichting dragergas of -vloeistof Stroomrichting dragergas of -vloeistof 3 4 Stroomrichting dragergas of -vloeistof Stroomrichting dragergas of -vloeistof 28
DLC 29