Middelengebruik bij 12- tot 18-jarige scholieren in Brugge



Vergelijkbare documenten
tel.b esleu d w. eutel. eutel. .desl.desl eutel. eutel. .desl.desl

SCHOLEN, DE PLAATS BIJ UITSTEK OM JONGEREN TE BEVRAGEN?

Alcohol- en druggebruik bij Vlaamse jongeren

Jongeren en Gezondheid 2010 : Studie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Studie

nr. 289 van KRIS VAN DIJCK datum: 23 februari 2015 aan HILDE CREVITS

VAD-Leerlingenbevraging In het kader van een drugbeleid op school Syntheserapport schooljaar

Epidemiologische gegevens

Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek

VAD-Leerlingenbevraging In het kader van een drugbeleid op school Syntheserapport schooljaar

Studie Jongeren en Gezondheid. Een Vlaamse en internationale studie

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN

Gedrag en ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

ONDERWIJSVORMEN EN ACADEMISCH ZELFCONCEPT. Dockx J, De Fraine B. & Vandecandelaere M.

Gezondheidsbeleving bij Jongeren in Limburg

Gedrag en ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

afkortingen VGO Gesubsidieerd Vrij Onderwijs

VAD-leerlingenbevraging

ONDERZOEK GENOTMIDDELENGEBRUIK SCHOLIEREN BASISONDERWIJS DEN HAAG 2003

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

VAD-leerlingenbevraging

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

ONGEOORLOOFD AFWEZIG ZIJN IN VLAANDEREN Een actuele beschrijving op basis van registratiegegevens. Gil Keppens & Bram Spruyt

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN. Buitengewoon lager onderwijs : Schoolbevolking naar type... 88

MICTIVO - Monitor ICT-Integratie in het Vlaamse Onderwijs, design en opzet van een follow-up monitor

ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES. Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M.

Onderzoeksopzet. 1. De Transbaso-scholen

Middelengebruik: Cannabisgebruik

Stap 1: Bepalen van het doel

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Aan de slag met de leerlingenbevraging

Technisch rapport kiesintentiemetingen

VAD-leerlingenbevraging

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Hoger onderwijs, lager onderwijs, schoolloopbaan, schoolse vertraging, secundair onderwijs, universitair onderwijs, watervalsysteem, zittenblijven

Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 ( )

Ouders over tevredenheidmetingen.

Gezondheid, onderwijs, politie & justitie, vrije tijd Drugbeleid, druggebruik, drugspreventie, klasklimaat, school, schoolklimaat

Het secundair onderwijs in cijfers

1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken

Leraren en schoolleiders over evaluatie in Vlaamse secundaire scholen. Een stand van zaken

Hoofdstuk 7: Selectie van steekproeven

TELLING DECEMBER 2007: LEERLINGEN MET DIAGNOSE AUTISME Koen Scheurweg, Stafmedewerker beleidsondersteuning, VVKBuO

Werkinstructies voor de CQI Huisartsenzorg Overdag

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Gedrag & ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 13/09/2012

Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport

Colofon. Auteur. Redactie. Verantwoordelijke uitgever. Hilde Kinable, stafmedewerker VAD

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN

Uw ervaringen na 1 jaar M-decreet

Problematische afwezigheden en definitieve uitsluiting

Werkinstructies voor de CQI Gehandicaptenzorg Lichamelijk. Gehandicapten

VAD-Leerlingenbevraging In het kader van een drugbeleid op school Syntheserapport schooljaar

Technisch onderwijs West-Vlaanderen Werkt 3, 2009

Schoolverlaters bevraagd

Gezondheid en (psycho)somatische klachten bij adolescenten in Vlaanderen 2010

5. Kan de minister eveneens een overzicht geven voor het schooljaar van het aantal

Het evaluerend vermogen in secundaire scholen. Jef C. Verhoeven (KU Leuven) Geert Devos (UG) Peter Van Petegem (UA) 21/4/2001 Evaluerend vermogen 1

Nieuwsbrief. Interactieve werkvormen in de klaspraktijk. Onderzoeksresultaten en tips voor de praktijk

Werkinstructies voor de CQI Huisartsenposten

REGLEMENT SUBSIDIËRING PROJECTEN TER BEVORDERING VAN GELIJKE ONDERWIJSKANSEN

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

EFFECTEN VAN ONDERWIJSVORMEN OP SCHOOLSE BETROKKENHEID. Dockx J, De Fraine B. & Van den Branden N.

JGZ en jongeren: een vrijblijvende relatie?! Groei naar nieuwe methodieken. Leuvense dagen kindergeneeskunde Anouk Vanlander

Aanbod voor secundair onderwijs

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID. Dockx J. & De Fraine B.

Referentie Vandercammen, M. (2009). Jongeren en kansspelen. Brussel: OIVO.

SCHOOLFEEDBACKRAPPORT ONDERZOEK WELBEVINDEN Bevraging van de leerlingen van het lager onderwijs

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei

GEGEVENS KIND FAMILIALE GEGEVENS

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

IWT KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2013 Executive summary redactie door IWT. Uitgevoerd door: GfK Belgium Opgesteld voor:

Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde. Foeke van der Zee

Vragenlijst over de opstart van het ondersteuningsmodel

TABELLEN. Blz. Blz. Deel 1. LEERLINGEN

Onderzoek De Lee & De Volder -> schriftelijke vragenlijst voor BaO (L4-5-6)

Vragenlijst Klastitularis - Eerste leerjaar A of B (schooljaar ): overzicht items per schaal Schaal (Dimensie) Items Itemnummer Bron item

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Rapportage cliëntervaringsonderzoek WMO Gemeente Aalburg

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale zekerheid»

Advies over de decreetwijziging betreffende de Regionale Technologische Centra (RTC)

> VSK-PEILING OVER STRESS OP SCHOOL 5964 leerlingen over de oorzaken en gevolgen van schoolstress Scholierencongres (18 februari 2017)

Reglement met betrekking tot de gekwalificeerde uitstroom uit het leerplichtonderwijs.

ENQUÊTE NO BLAME EN PESTPREVENTIE IN DE VLAAMSE SECUNDAIRE SCHOLEN

Onderzoeksfiche e00265.pdf. 1. Referentie

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Jongeren en de sociale druk om (niet) te roken

Vrouwen In maatschappelijke Besluitvorming (VIB 2010) Onderzoeksverantwoording. Sociaal en Cultureel Planbureau

Vertrek van je eigen brede kijk op jeugd en jeugdbeleid

vrij katholiek onderwijs schooljaar Resultaten van de spoedtelling D

Opzet en uitvoering onderzoek 'Motie Straus'

Onderzoeksverantwoording Panel Fryslân

Transcriptie:

ONDERZOEKSRAPPORT Middelengebruik bij 12- tot 18-jarige scholieren in Brugge Resultaten van een onderzoek naar de risico- en protectieve factoren Augustus 2010 Geert Lombaert Dienst Wetenschappelijk Onderzoek De Sleutel

ONDERZOEKSRAPPORT Middelengebruik bij 12- tot 18-jarige scholieren in Brugge Resultaten van een onderzoek naar de risico- en protectieve factoren Augustus 2010 Geert Lombaert Dienst Wetenschappelijk Onderzoek De Sleutel

Lombaert Geert Middelengebruik bij 12- tot 18-jarige scholieren in Brugge. Resultaten van een onderzoek naar de risico- en protectieve factoren. (onderzoeksrapport) Gent, De Sleutel 2010 2010 De Sleutel, Dienst Wetenschappelijk Onderzoek, Geert Lombaert Dienst Wetenschappelijk Onderzoek De Sleutel Jozef Guislainstraat 43 a 9000 Gent contactpersoon: Geert Lombaert Tel: +32 (0) 9 210 87 26 Fax: +32 (0) 9 272 86 11 e-mail: geert.lombaert@fracarita.org www.desleutel.be 2

Met bijzondere dank aan Koen Timmerman en Lies D hont, stedelijke preventiedienst Brugge Evelien Bartier en Karel Vanrietvelde, Middelpunt (CGG Alcohol- en drugpreventie West-Vlaanderen) Reintje Kerckhove, JAC Brugge Tom Vanhoutte en Ruben De Schepper, preventiewerkers Dagcentrum De Sleutel Brugge Linda Doom, afdelingshoofd Dagcentrum De Sleutel Brugge Leen Vandeputte, Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, Departement Onderwijs en Vorming, Afdeling Strategische beleidsondersteuning Lise Van Proeyen, Agentschap voor Onderwijsdiensten Patrick Lambrecht, Vakgroep KLEP, VUB de collega s van De Sleutel, in het bijzonder: Peer en Johan van de afdeling Preventie Veerle van de dienst Wetenschappelijk Onderzoek het thuisfront: An, Lotte, Jesse en Annelien en niet in het minst: de directie, leerkrachten en leerlingen van de participerende scholen Dit onderzoek kwam tot stand in opdracht van én met de gewaardeerde steun van de stad Brugge 3

Inhoudstafel Voorwoord door de burgemeester... 7 Deel 1 Onderzoeksdesign: doelstellingen en methodologie... 9 1.1 Doelstellingen... 9 1.2 Theoretisch verklaringsmodel... 9 1.3 Onderzoekspopulatie... 11 1.4 Steekproeftrekking en contactname... 13 1.5 Vragenlijst... 14 1.6 Maatregelen ten behoeve van de betrouwbaarheid en validiteit... 16 1.6.1 Betrouwbaarheid... 16 1.6.2 Validiteit... 16 1.7 Selectie en opleiding van enquêteurs... 17 1.8 Evaluatie gegevensverzameling... 18 1.9 Evaluatie van de non-respons... 18 1.10 Beschrijving respondenten... 20 Deel 2 Beschrijving van het middelengebruik... 23 2.1 Inleiding... 23 2.2 Het gebruik van sigaretten... 24 2.2.1 Prevalentie van roken... 24 2.2.2 Continueringspercentage sigarettengebruik... 26 2.2.3 Beginleeftijd sigarettengebruik... 26 2.2.4 Intenties tot gebruik van sigaretten... 27 2.2.5 Motieven en plaatsen van sigarettengebruik... 28 2.3 Het gebruik van alcoholische dranken... 29 2.3.1 Prevalentie van alcoholgebruik... 29 2.3.2 Continueringspercentage alcoholgebruik... 33 2.3.3 Beginleeftijd alcoholgebruik... 34 2.3.4 Intenties tot gebruik van alcoholische dranken... 35 2.3.5 Motieven en plaatsen van alcoholgebruik... 36 2.4 Dronkenschap en binge-drinken... 37 2.4.1 Prevalentie van dronkenschap en binge-drinken... 37 2.4.2 Continueringspercentage dronkenschap... 39 2.4.3 Eerste dronkenschap... 39 2.5 Het gebruik van geneesmiddelen... 40 2.5.1 Prevalentie van gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen... 41 2.5.2 Continueringspercentage gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen... 41 2.5.3 Beginleeftijd gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen... 41 2.5.4 Intenties tot gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen... 42 2.5.5 Het gebruik van andere geneesmiddelen... 43 2.6 Het gebruik van anabole steroïden... 43 2.7 Het gebruik van snuifmiddelen... 44 2.8 Het gebruik van illegale middelen... 46 2.8.1 Prevalentie van gebruik van illegale middelen... 46 2.8.2 Prevalentie van cannabisgebruik... 46 2.8.3 Continueringspercentage cannabisgebruik... 48 2.8.4 Beginleeftijd cannabisgebruik... 48 2.8.5 Intenties tot gebruik van cannabis... 49 2.8.6 Motieven en plaatsen van cannabisgebruik... 50 2.8.7 Gebruik van andere illegale middelen... 51 2.9 Het gelijktijdig gebruik van alcohol met pillen of cannabis... 52 2.10 Het gebruik van de waterpijp... 54 2.10.1 Prevalentie van waterpijproken... 54 2.10.2 Continueringspercentage waterpijpgebruik... 55 2.10.3 Beginleeftijd waterpijpgebruik... 56 2.11 Het gebruik bij leerlingen in het DBSO... 56 2.12 Samenhang tussen het gebruik van diverse middelen... 57 2.12.1 Samenhang tussen het ooit-gebruik van diverse middelen... 57 2.12.2 Samenhang tussen het recent gebruik van diverse middelen... 58 2.12.3 Samenhang tussen recent gebruik van één middel en intenties tot gebruik van diverse middelen... 60 2.12.4 Vergelijking van beginleeftijden... 62 5

2.13 Evoluties en trends in middelengebruik... 64 2.13.1 Evolutie in prevalentie LM-gebruik... 64 2.13.2 Evolutie in continueringspercentages... 66 2.13.3 Evolutie in aandeel vroege starters... 67 Deel 3 Op zoek naar een verklaring van het middelengebruik... 69 3.1 Inleiding... 69 3.2 Afhankelijke en onafhankelijke variabelen... 69 3.2.1 Afhankelijke of te verklaren variabele... 69 3.2.2 Onafhankelijke of verklarende variabelen... 70 3.3 Keuze voor een multivariate analyse... 70 3.3.1 Toelichting bij de analysetechnieken... 71 3.3.2 Interpretatie en presentatie van de resultaten... 74 3.4 Het gebruik van sigaretten... 77 3.5 Het gebruik van alcohol en het voorkomen van dronkenschap... 81 3.6 Het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen zonder voorschrift... 86 3.7 Het gebruik van cannabis... 89 3.8 Het gebruik van andere illegale middelen... 92 3.9 Risico- en protectieve factoren over de middelen heen... 94 3.10 Conclusie risico- en protectieve factoren... 98 Deel 4 Sociale norm... 99 4.1 Inleiding... 99 4.2 Operationalisering sociale norm... 99 4.3 Resultaten sociale norm... 100 4.3.1 Roken van sigaretten... 100 4.3.2 Gebruik van alcopops... 101 4.3.3 Gebruik van bier... 102 4.3.4 Voorkomen van dronkenschap... 102 4.3.5 Gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen... 103 4.3.6 Gebruik van cannabis... 104 4.3.7 Gebruik van XTC... 104 4.4 Vergelijking tussen de perceptie van de sociale norm en de realiteit... 105 4.5 Samenhang tussen sociale norm en eigen gebruik... 107 4.6 Conclusie sociale norm... 108 Nawoord... 109 Beknopte referentielijst en voornaamste websites... 111 Bijlagen.... 113 Bijlage 1: Vragenlijst 2009 Bijlage 2: Brief aan de scholen (vraag tot medewerking) Bijlage 3: Instructies enquêteurs Bijlage 4: Fiche Bijlage 5: Bedankingsbrief aan de scholen Bijlage 6: Tabellen Brugge totaal (voltijds secundair onderwijs) Bijlage 7: Tabellen Brugge 1 ste graad Bijlage 8: Tabellen Brugge 2 de graad Bijlage 9: Tabellen Brugge 3 de graad Bijlage 10: Tabellen Brugge DBSO Bijlage 11: Output multivariate analyse Bijlage 12: Sociale norm 6

Voorwoord door de burgemeester In voorliggend rapport worden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek naar middelengebruik bij scholieren in Brugge. Dit onderzoek werd uitgevoerd door De Sleutel in opdracht van de stad Brugge, en vond reeds voor de vijfde maal plaats in Brugge. Het initiatief om een onderzoek naar druggebruik bij schoolgaande jongeren te doen werd voor het eerst genomen door het Brugse Stadsbestuur in samenwerking met De Sleutel gedurende het schooljaar 1993-1994. Na een tweede enquête in 1996-1997 werd anno 1999 een derde grootschalige bevraging opgezet. Telkens werden in diverse scholen via een schriftelijke vragenlijst leerlingen uit de derde graad bevraagd over het gebruik van legale en illegale middelen. In het schooljaar 2004-2005 betrok De Sleutel - naar aanleiding van de vierde bevraging - ook de leerlingen uit de tweede graad in het onderzoek. Behalve de uitbreiding van de onderzoekspopulatie was er ook een inhoudelijke accentverschuiving. In de eerste en tweede bevraging lag het accent voornamelijk op een beschrijving van het middelengebruik onder Brugse schoolgaande jongeren (Raes, 1995 en Verhaegen & Raes, 1997). In de derde en vierde meting werd eveneens gezocht naar een verklaring van het vastgestelde middelengebruik (Lombaert en Raes, 2000 en Lombaert, 2005). Dit initiatief vanwege het Brugse Stadsbestuur is uniek in Vlaanderen. Het was de uitdrukkelijke wens van de stad Brugge om in het schooljaar 2009-2010 - opnieuw een meting uit te voeren waarbij voor het eerst óók de leerlingen uit de eerste graad en de leerlingen uit het deeltijds beroepssecundair onderwijs betrokken zouden worden. Deze vijfde bevraging in Brugge moest voorts dezelfde methodologie volgen en verderbouwen op de resultaten van de vierde bevraging. Immers, via een verklarende analyse trachten we de risico- en protectieve factoren in verband met middelengebruik nog beter in beeld te brengen. Deze factoren vormen concrete aanknopingspunten voor het nemen van preventie-initiatieven. Op basis van onderzoeksgegevens trachten we aldus richting te geven aan een concreet drugpreventiebeleid in de stad Brugge. De stad Brugge vertrouwde deze opdracht toe aan de dienst Wetenschappelijk Onderzoek van De Sleutel. Het voorliggend rapport is de neerslag van het onderzoek dat door De Sleutel werd uitgevoerd. Het rapport is opgebouwd uit 4 delen. Het eerste deel behandelt het onderzoeksdesign waarin dieper ingegaan wordt op de doelstellingen en methodologie. Vervolgens wordt in het tweede deel - het middelengebruik van de 12- tot 18-jarige scholieren in Brugge beschreven en worden de resultaten vergeleken met de vorige meting. In het derde deel licht de onderzoeker de verklarende analyse toe waarbij op basis van de onderzoeksgegevens - op zoek gegaan wordt naar de risico- en protectieve factoren in verband met middelengebruik. In het laatste deel wordt de zogenaamde sociale norm besproken. De huidige rapportage heeft de bedoeling om de onderzoeksresultaten kenbaar te maken zodat er gewerkt kan worden aan verdere aanbevelingen. Het onderzoeksrapport is een wetenschappelijk instrument waarmee aanbevelingen omtrent het drugbeleid op school en in de stad kunnen worden uitgewerkt en op basis waarvan acties en preventie-initiatieven kunnen worden opgezet. We nodigen beleidsmakers, preventiewerkers en alle betrokkenen uit om gezamenlijk aan de slag te gaan met dit rapport. Patrick Moenaert, Burgemeester Stad Brugge Augustus 2010 7

Deel 1 Onderzoeksdesign: doelstellingen en methodologie 1.1 Doelstellingen Net zoals bij de vierde bevraging in Brugse scholen uitgevoerd in 2005 (Lombaert, 2005) kozen we er van meet af aan voor om niet alleen een beschrijving te geven van het middelengebruik bij jongeren die school lopen in Brugge, maar vooral ook op zoek te gaan naar verklaringen voor dit middelengebruik. Deze verklaringen zoeken we in de leefwereld van de jongeren (cf. theoretisch verklaringsmodel, 1.2). Dergelijk verklarend onderzoek omtrent middelengebruik wordt in Vlaanderen nog steeds mondjesmaat uitgevoerd. Nochtans zijn we ervan overtuigd dat deze verklarende modellen concrete aanknopingspunten opleveren voor het opzetten van vernieuwende preventie-initiatieven. De betrachtingen van het onderzoek kunnen in twee doelstellingen worden samengevat. Enerzijds gaat het om het verzamelen van representatieve gegevens over middelengebruik zowel legale als illegale middelen - van middelbare scholieren in Brugge. Anderzijds heeft het project tot doel om aanknopingspunten te bieden voor preventie door het analyseren van de kenmerken die samenhangen met gebruik. Het project wil vanuit het onderzoek een brug slaan naar preventie door het aanduiden van risico- en protectieve factoren in verband met middelengebruik. 1.2 Theoretisch verklaringsmodel Bovenstaande doelstellingen leiden tot onderzoeksvragen die we voorstellen aan de hand van onderstaand schema dat dienst doet als het theoretisch verklaringsmodel. Centraal in dit schema staat het middelengebruik. Zowel legale als illegale middelen vinden daarin hun plaats: sigaretten, alcohol, slaap- of kalmeringsmiddelen, snuifmiddelen, anabole steroïden, cannabis en andere illegale middelen. Overeenkomstig de eerste doelstelling van het project willen we het gebruik van deze middelen bij jongeren uit het secundair onderwijs beschrijven. Concreet zoeken we daarbij een antwoord op volgende onderzoeksvragen: - Hoeveel jongeren uit de onderzoekspopulatie gebruiken elk van deze middelen en in welke mate worden ze gebruikt? (dit is de vraag naar de prevalentie voor elk van deze middelen) - Op welke leeftijd gebruikt men een middel voor het eerst? (de vraag naar de beginleeftijd van eventueel gebruik) - Wat zijn de motieven van gebruik voor een aantal van deze middelen? - Waar worden een aantal van deze middelen gebruikt? (de vraag naar plaats van gebruik) - Wat zijn de intenties tot gebruik? - Hoe hoog schatten de jongeren het middelengebruik van 6 de jaars in? (de vraag naar de sociale norm ) - Is er een samenhang tussen het gebruik van diverse middelen? In het verlengde van de eerste doelstelling willen we de prevalentie anno 2009 waar mogelijk - vergelijken met de prevalentiecijfers uit het onderzoek van 2004-2005. 9

Schema: Theoretisch verklaringsmodel Demografische kenmerken: woonplaats geslacht en leeftijd nationaliteit Thuissituatie: gezinsstructuur relatie tot de ouders opvoedingskenmerken middelengebruik door de ouders zakgeld Houding en gedrag: assertiviteit hechte band met de samenleving zelfbeeld probleemgedrag Beginleeftijd, motieven en plaats van gebruik Gebruik van middelen sigaretten, alcohol, slaap- of kalmeringsmiddelen, snuifmiddelen, anabole steroïden, en illegale middelen Intenties en sociale norm Schoolsituatie: onderwijsnet onderwijsvorm en leerjaar schoolresultaten spijbelgedrag Product-kenmerken: toegang tot product risico-inschatting product Vrienden/vrije tijd/ verenigingsleven: sport beoefenen lidmaatsch. vereniging buitenshuis activiteiten vriendenkring middelengebruik door vrienden Zoals uit het schema afgeleid kan worden, bekijken we het middelengebruik niet geïsoleerd, maar als een gedragspatroon dat beïnvloed wordt door meerdere factoren uit de leefwereld van jongeren. Overeenkomstig de tweede doelstelling van het project, luidt de centrale onderzoeksvraag: - Wat zijn de risico- en protectieve factoren in verband met middelengebruik die we kunnen terugvinden in de leefwereld van de jongere? Dit is een omvangrijke vraag die we opsplitsen in een aantal deelvragen: - Hangt het middelengebruik samen met bepaalde demografische kenmerken? Met andere woorden: is het risico op gebruik afhankelijk van woonplaats, geslacht,? - Welke elementen uit de thuissituatie zijn risicoverhogend of verlagend met betrekking tot middelengebruik? - Welke kenmerken uit de schoolsituatie verhogen of verlagen het risico op middelengebruik? - Welke factoren uit de vrijetijdsbesteding, het verenigingsleven en de vriendenkring zijn risicoverhogend of verlagend met betrekking tot middelengebruik? - Hangt het middelengebruik samen met bepaalde product-kenmerken? - Wordt het middelengebruik beïnvloed door andere kenmerken zoals houding en gedrag? Deze factoren staan onderling in verband met elkaar (zie stippellijnen in bovenstaand schema). Dit gegeven van interdependentie bepaalt mee de analysetechniek die we zullen hanteren bij de verklarende analyse. 10

1.3 Onderzoekspopulatie Bij het uitvoeren én interpreteren van onderzoek is het van belang de onderzoekspopulatie steeds voor ogen te houden. De onderzoekspopulatie is niets anders dan de populatie waarover we in het onderzoek uitspraken willen doen. Bij de vorige bevraging in Brugge (2004-2005) richtten we ons op de 14- tot 18-jarige leerlingen van scholen in het voltijds secundair onderwijs te Brugge. We stelden echter vast dat een aantal middelen voor het eerst gebruikt worden op 12- à 13-jarige leeftijd (Lombaert, 2005). In vergelijking met het voorgaande onderzoek breiden we de onderzoekspopulatie daarom uit met de leerlingen uit de 1 ste graad. Tegelijk willen we ook en dit voor het eerst leerlingen uit het deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO) betrekken in het onderzoek. Aldus opteren we voor een onderzoekspopulatie die we initieel definiëren als de 12- tot 18-jarige leerlingen van scholen in het voltijds en deeltijds secundair onderwijs gevestigd in Brugge. Dit houdt onder meer in dat de leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs (BUSO) buiten het bestek van dit onderzoek vallen. Schema: Situering van de onderzoekspopulatie binnen het secundair onderwijs Voltijds en deeltijds secundair onderwijs in Vlaanderen Theoret. leeftijd: 12 14 14 16 16 18 19 Graad 1 ste graad 2 de graad 3 de graad 4 de graad Leerjaar 1 2 3 4 5 6 7 A-stroom ASO KSO ASO KSO Voltijds TSO TSO B-stroom BSO BSO BSO Deeltijds Deeltijds BSO Onderzoekspopulatie De 12- tot 18-jarige leerlingen die voltijds naar school gaan, treffen we aan in de 1 ste, 2 de en 3 de graad van het secundair onderwijs, meerbepaald in het 1 ste tot en met het 6 de jaar. Het 7 de jaar dat deel uitmaakt van de 3 de graad valt buiten de onderzoekspopulatie, net als de 4 de graad in het voltijds beroepssecundair onderwijs (die voornamelijk verpleegkundige opleidingen omvat). 11

In de 1 ste graad onderscheiden we 2 stromen: de A-stroom en B-stroom. Zowel in de 2 de als 3 de graad worden verschillende onderwijsvormen aangeboden (in alfabetische volgorde): - ASO: Algemeen Secundair Onderwijs - BSO: Beroepssecundair Onderwijs - KSO: Kunstsecundair Onderwijs - TSO: Technisch Secundair Onderwijs Vanaf 15 of 16 jaar kunnen jongeren overstappen naar deeltijds leren dat onder meer via het deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO) wordt aangeboden. Het deeltijds leren via de leertijd (georganiseerd door Syntra) en via deeltijdse vorming wordt niet opgenomen in de bevraging. In Brugge zijn er 31 scholen die diverse richtingen in de eerste, tweede en/of derde graad van het voltijds secundair onderwijs inrichten. Een aantal van deze scholen hebben meer dan één vestigingsplaats, zodat we uiteindelijk 35 vestigingsplaatsen tellen waar de eerste, tweede en/of derde graad aangeboden wordt. Daarnaast organiseren 2 scholen in Brugge deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO). De totale onderzoekspopulatie in Brugge omvat ruim 17.000 leerlingen, waarvan 16.826 in het voltijds secundair onderwijs en 241 in het DBSO (cijfers op 1/10/9). In onderstaande tabel staan gedetailleerde gegevens over de onderzoekspopulatie in het voltijds secundair onderwijs. Tabel: Onderzoekspopulatie voltijds secundair onderwijs in Brugge (aantal leerlingen op 1/10/9) 1ste graad Onderwijsvorm n % A-stroom 4131 86,0 2de n graad % 3de n graad % B-stroom 672 14,0 ASO 2567 44,4 2218 35,5 BSO 1175 20,3 1530 24,5 KSO 248 4,3 365 5,8 TSO 1793 31,0 2127 34,1 Totaal 4803 100 5783 100 6240 100 Bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten, leerlingenaantallen op vestigingsplaats op 1/10/9 In de eerste graad vinden we 86% van de leerlingen (of 6 op 7) in de A-stroom terug. In de tweede graad volgt 44% algemeen vormend onderwijs, 20% beroepsonderwijs, 31% technisch onderwijs en nog eens 4% kunstsecundair onderwijs. In de derde graad (excl. 7 de jaar) zijn er minder leerlingen in het algemeen vormend onderwijs, terwijl de andere onderwijsvormen een iets groter aandeel aan leerlingen tellen. Naargelang de inrichtende macht worden traditioneel drie onderwijsnetten onderscheiden in Vlaanderen. - Het gemeenschapsonderwijs (GO) is het onderwijs dat georganiseerd wordt in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap door de openbare instelling het Gemeenschapsonderwijs. - Het gesubsidieerd officieel onderwijs (OGO) omvat het gemeentelijk onderwijs, georganiseerd door de gemeentebesturen, en het provinciaal onderwijs, georganiseerd door de provinciebesturen. - Het gesubsidieerd vrij onderwijs (VGO) is het onderwijs dat op privé-initiatief, door een privépersoon of privé-organisatie georganiseerd wordt. Het vrij onderwijs bestaat hoofdzakelijk uit katholieke scholen. 12

Binnen de 1 ste, 2 de en 3 de graad van het voltijds secundair onderwijs in Brugge telt het gesubsidieerd vrij onderwijs het hoogste aantal leerlingen (14.163 leerlingen op 1/10/9 of ruim 84% van de onderzoekspopulatie). Daarna volgt het gemeenschapsonderwijs (2.297 leerlingen of bijna 14%), en het gesubsidieerd officieel onderwijs (366 leerlingen of 2%). De verdeling over de netten in het DBSO te Brugge is als volgt: 54% in het gesubsidieerd vrij onderwijs en 46% in het gemeenschapsonderwijs. 1.4 Steekproeftrekking en contactname Om uitspraken te kunnen doen over de onderzoekspopulatie zoals hierboven beschreven, moeten we evident een steekproef trekken en is het niet mogelijk alle jongeren uit de populatie te bevragen. De steekproefomvang hangt onder meer samen met de gewenste precisie of nauwkeurigheid. In ons geval streefden we - bij een betrouwbaarheid van 95% - een nauwkeurigheidsmarge na van maximaal 2,5% (cf. infra, 2.1). Bovendien wisten we op voorhand dat oversampling noodzakelijk is. Immers, leerlingen kunnen ofwel weigeren mee te werken, ofwel afwezig zijn wegens ziekte, spijbelen of een andere reden, ofwel de vragenlijst niet waarheidsgetrouw invullen. Met het oog op minstens 1200 bruikbare en betrouwbare vragenlijsten (of minimaal 400 per graad) werd aldus vooropgesteld om in het voltijds secundair onderwijs te Brugge 1440 leerlingen te selecteren. Met betrekking tot het DBSO hielden we rekening met een hogere uitval en streefden we naar een steekproef van minimaal 100 leerlingen. Zoals gebruikelijk bij een schoolsurvey, vormt de klas van leerlingen de steekproefeenheid. Dit betekent dat indien de klas geselecteerd wordt elke leerling uit de klas deel uitmaakt van de steekproef. Het is budgettair niet haalbaar om een steekproef van individuele leerlingen te bevragen. Bovendien verhoogt het betrekken van volledige klassen in de steekproef de anonimiteit, zoals gepercipieerd door de leerlingen. Het betrekken van individuele leerlingen daarentegen hypothekeert de waarheidsgetrouwheid van de antwoorden. De concrete steekproeftrekking gebeurde in 2 fasen. In een eerste fase werd de principiële medewerking van zoveel mogelijk scholen nagestreefd om aldus het steekproefkader zo ruim mogelijk te houden. Dit betekent dat de vraag tot medewerking werd gesteld aan àlle scholen die deeltijds of voltijds secundair onderwijs aanbieden in Brugge. Dit gebeurde in 2 bewegingen. In eerste instantie werd op 24 september 2009 een brief gericht ten aanzien van de directies. In deze brief werd het project uitvoerig toegelicht, werd het anonieme karakter van het project in de verf gezet, en werd de vraag tot medewerking gesteld. In bijlage is een model van de brief opgenomen (zie bijlage 2). In de brief werd tevens de 2 de beweging van de 1 ste fase aangekondigd, met name de telefonische contactname. Deze contactname volgde 2 weken na de brief. Tijdens deze intensieve, telefonische ronde lag de nadruk op het motiveren van de scholen tot participatie en werd de 2 de fase - met name de eigenlijke steekproeftrekking - voorbereid. Indien de school bereid werd gevonden mee te werken, werden meteen de nodige gegevens genoteerd voor de volgende fase. Bij weigering noteerden we de reden. De eerste fase was zeer succesvol gezien 94% van het voltijds secundair onderwijs (29 op 31 scholen of 33 op 35 vestigingsplaatsen) hun medewerking toezegde (cf. infra, 1.9: non-respons). De 2 scholen die geen medewerking wensten te verlenen, behoren tot een verschillend onderwijsnet, hebben een verschillend onderwijsaanbod en tellen samen minder dan 900 leerlingen of 5% van de 13

onderzoekspopulatie. Voor het DBSO werden beide inrichtende scholen bereid gevonden om te participeren. Dit betekent dat het kader waaruit - in een tweede fase - de uiteindelijke steekproef getrokken moest worden zeer dicht aanleunt bij de te onderzoeken populatie. Door de medewerking van bijna alle scholen vermijden we tegelijk overbelasting van enkele scholen en zijn we in staat een steekproef te nemen die representatief is voor de totale populatie. In de 2 de fase van de eigenlijke steekproeftrekking werd gekozen voor een gestratificeerde steekproeftrekking. Gezien de variatie in de onderzoekspopulatie (met name naar onderwijsnet, onderwijsvorm, leerjaar, ) is de kans op onnauwkeurige uitkomsten immers te groot indien we een enkelvoudige steekproeftrekking zouden hanteren. Door een gestratificeerde trekking uit te voeren, garanderen we voldoende variatie in de steekproef en verhogen we de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid, zelfs bij een eventueel geringere steekproefomvang. Dit verhoogt tevens de representativiteit van de steekproef. Volgende strata werden onderscheiden binnen de onderzoekspopulatie: - Onderwijsnet (vrij gesubsidieerd onderwijs; officieel gesubsidieerd onderwijs en gemeenschapsonderwijs) - Onderwijsvorm (ASO, TSO, KSO en BSO) - Leerjaar Voor elk van deze strata én elke combinatie van strata weten we voor de totale populatie én per school - hoeveel jongens en meisjes ertoe behoren (op basis van gedetailleerde cijfers verstrekt door het Agentschap voor Onderwijsdiensten). Vervolgens werd per strata-combinatie een a-selecte of toevallige steekproef van klassen genomen door de onderzoeker waarbij enerzijds rekening werd gehouden met het aantal leerlingen in het betreffende stratum en anderzijds met de grootte van de school (het aantal leerlingen). Dit laatste gebeurde met het oog op een billijke verdeling over de scholen in verhouding tot de grootte van de scholen. Er werden 76 klassen in het voltijds secundair onderwijs en 5 groepen in het deeltijds beroepssecundair onderwijs geselecteerd. Deze steekproeftrekking werd half oktober 2009 afgerond. Na het nemen van deze gestratificeerde, a-selecte steekproef werden de scholen opnieuw telefonisch gecontacteerd door de onderzoeker en werd hen meegedeeld welke klassen deel uitmaken van de steekproef. Naar aanleiding van dit contact werd nagevraagd hoeveel leerlingen de geselecteerde klas telt en werden de eerste afspraken voor bevraging uitvoerig genoteerd. Dit telefonisch contact vond plaats in de 2 de helft van de maand oktober 2009. Ondanks de gestratificeerde steekproeftrekking was het onvermijdelijk dat bepaalde strata licht overof ondervertegenwoordigd zouden zijn in de steekproef. Om nauwkeurige uitspraken te kunnen doen over de volledige onderzoekspopulatie, worden de gegevens naderhand herwogen (cf. infra, 2.1). Aldus bekomen we representatieve gegevens voor de totale onderzoekspopulatie. 1.5 Vragenlijst Het is een algemeen aanvaarde methode om in groep afgenomen vragenlijsten te hanteren om gegevens te verzamelen. Indien er gekozen wordt voor leerlingen als onderzoekspopulatie, zijn er overigens weinig andere realistische manieren om gegevens te verzamelen. Overeenkomstig de 4 de bevraging stelden we voorop dat het invullen van de vragenlijst niet meer dan één lesuur in beslag mocht nemen. 14

Om een optimale vergelijking met de resultaten van 2005 mogelijk te maken opteerden we ervoor om de vragenlijst uit de vorige bevraging maximaal te behouden. Het betreft een anonieme, gesloten vragenlijst met zoveel mogelijk geprecodeerde antwoorden. De vragenlijst sluit aan bij het theoretisch model en de opgenomen factoren, en is conform aan de Europese standaarden uitgewerkt door de EMCDDA (EMCDDA, 2002). Het centrale deel van de vragenlijst dit zijn de vragen die betrekking hebben op het gebruik van legale en illegale middelen - werd integraal behouden. Dit betekent dat het middelengebruik gedurende 3 tijdsperiodes werd bevraagd: lifetime (ooit in het leven), last year (tijdens de laatste 12 maanden) en last month (tijdens de laatste 30 dagen). Aan dit centrale deel werd het gebruik van één middel toegevoegd, met name het gebruik van de waterpijp. Met betrekking tot de vragen over de risico- en protectieve factoren werden een aantal vragen aangepast. In eerste instantie betreft het aanpassingen binnen de rubriek houding en gedrag. Bij de vorige bevraging was gebleken dat de factor assertiviteit soms moeilijk te interpreteren resultaten opleverde omwille van een aantal onduidelijke items. Daarom kozen we nu voor een operationalisering aan de hand van een schaal uit de Evaluatie Instrumenten Bank (EIB) van de EMCDDA (http://www.emcdda.europa.eu/eib). Voorts werd binnen de rubriek houding en gedrag één factor toegevoegd in het theoretisch verklaringsmodel, met name hechte band met de samenleving. Ook voor deze factor maakten we gebruik van een EIB-schaal (cf. infra: 3.2.2). Binnen de rubriek verenigingsleven werd in vergelijking met de vorige vragenlijst - een aantal types van verenigingen toegevoegd (bvb. dansvereniging, koor). Op basis van de bevindingen uit de vierde bevraging oordeelden we dat het nuttig was om het thema van de sociale norm verder uit te diepen en te bevragen in 2009. Hiervoor konden we niet terugvallen op een bestaande vraag en werd daarom een bijkomende vraag ontwikkeld (cf. infra, deel 4 en vraag 48 uit de vragenlijst). Voorts werden een aantal vragen uit de vorige vragenlijst niet langer weerhouden. Dit geldt met name voor de vragen over het grensoverschrijdend aanschaffen en gebruiken van middelen, alsook het uitgaan over de grens. Ook de vraag die peilt naar de mening ten aanzien van acties en maatregelen in verband met het voorkómen en gebruiken van middelen werd geschrapt. De vragenlijst werd opgemaakt met behulp van het Teleform-software pakket. Dit pakket biedt de mogelijkheid om de ingevulde vragenlijsten nadien in te scannen en de gegevens automatisch weg te schrijven naar een gegevensbestand. Om de verstaanbaarheid en opbouw van de vragenlijst te optimaliseren werd de ontwerp-versie van de vragenlijst getest. De testing van de vragenlijst gebeurde niet klassikaal, maar bij scholieren die tot de onderzoekspopulatie behoren en niet in de steekproef opgenomen zijn. Omdat voor het eerst ook de eerste graad opgenomen is in het onderzoek, legden we de vragenlijst voor aan 3 scholieren uit de eerste graad. Aan hen werd gevraagd de vragenlijst individueel in te vullen, te timen hoeveel tijd het invullen in beslag nam en hun opmerkingen met betrekking tot de vragen en de opbouw van de vragenlijst te noteren. Met elk van de test-scholieren volgde een nabespreking. De test-personen besteedden 27 tot 31 minuten aan het invullen van de vragenlijst. 15

Op basis van deze testing werd een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd aan de vragenlijst die voornamelijk te maken hebben met de opbouw van de vragenlijst. Er werden geen vragen toegevoegd of weggelaten op basis van de testafname. De uiteindelijke vragenlijst telt 14 pagina s (toelichting inbegrepen) en is opgenomen in bijlage (bijlage 1). 1.6 Maatregelen ten behoeve van de betrouwbaarheid en validiteit Indien men delicate of gevoelige aspecten uit het leven van mensen wil onderzoeken, leidt dit nogal eens tot een hoge non-respons en onvoldoende betrouwbare antwoorden. Het gebruik van legale en illegale middelen is ongetwijfeld een delicaat onderwerp. Daarom werden diverse maatregelen genomen om de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek te waarborgen en te evalueren. 1.6.1 Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid is een noodzakelijke voorwaarde voor validiteit en verwijst naar de mate waarin herhaalde metingen onder dezelfde voorwaarden eenzelfde resultaat genereren. Om de betrouwbaarheid te meten worden de gegevens van een aantal vragen uit de vragenlijst gehanteerd. We bespreken hieronder twee maten van betrouwbaarheid. Een eerste maat van betrouwbaarheid is de interne inconsistentie van de antwoorden. Door het koppelen van bepaalde vragen komt men deze inconsistenties op het spoor. Bijvoorbeeld: Bij vraag 24 geeft een leerling aan gemiddeld 6 tot 10 sigaretten per dag te hebben gerookt gedurende de afgelopen maand. Bij de vraag over de beginleeftijden (vraag 38) kruist dezelfde leerling aan nog nooit een sigaret te hebben gerookt. Minstens één van beide antwoorden is in dit geval niet betrouwbaar. Een tweede maat van betrouwbaarheid heeft te maken met het opnemen van een nepmiddel in de vragenlijst. Omdat bepaalde leerlingen geneigd zijn om quasi-routinematig te overdrijven in hun middelengebruik, is het niet ongewoon om een niet-bestaand middel toe te voegen tussen de echte middelen. In de vragenlijst werd het middel NTSC daarom toegevoegd (in de vragen 32, 33 en 38). Leerlingen die rapporteren NTSC te hebben gebruikt, worden uit de analyse geweerd. Voor de evaluatie van beide maten verwijzen we naar een volgende paragraaf (1.9: evaluatie van de non-respons). 1.6.2 Validiteit Bij delicaat onderzoek naar middelengebruik is de validiteit van de antwoorden eveneens een belangrijk gegeven. Het gaat om de mate waarin de vragenlijst meet wat ze wil meten, namelijk middelengebruik bij leerlingen. Overeenkomstig de hypothese van de sociale wenselijkheid mag men verwachten dat illegale middelen minder accuraat gerapporteerd worden dan legale middelen, en dat men eerder bereid zal zijn ooit-gebruik te rapporteren dan recenter gebruik. Daarom wordt aangenomen dat zelf ingevulde vragenlijsten meer valide resultaten opleveren dan interviews waarbij een mondeling antwoord gegeven dient te worden. De validiteit van de antwoorden op vragen die peilen naar (illegaal) middelengebruik hangt rechtstreeks samen met het vertrouwen dat leerlingen hebben in het feit dat hun antwoorden niet 16

zullen resulteren in negatieve gevolgen. Het is uitermate belangrijk dat leerlingen het onderzoek als anoniem percipiëren. Verschillende maatregelen werden daartoe genomen. In eerste instantie geldt dat de deelname in het onderzoek volledig vrijwillig is. Er bleken echter weinig totale weigeringen. In de instructies aan de leerlingen werd benadrukt dat het belangrijk is elke vraag zo eerlijk mogelijk te beantwoorden. Echter, tegelijk werd ook aangegeven dat ze vragen konden overlaten. Het aantal ontbrekende gegevens op vragen over middelengebruik kan beschouwd worden als een indicator voor de bereidheid van leerlingen om middelengebruik te rapporteren (cf. infra). Voorts werd de vragenlijst kort ingeleid door de enquêteur. Hij/zij gaf in de inleiding duidelijk aan dat de vragenlijsten na afloop meegenomen worden in een gesloten omslag die door de enquêteur zelf aan de onderzoekers bezorgd wordt. Aan de leerkracht werd gevraagd zich afzijdig te houden. Tot slot werden de vragenlijsten voorafgaand aan het inscannen allemaal nauwgezet gecontroleerd en onderzocht. Bij deze intensieve, visuele controle van elke vragenlijst werd bijzondere aandacht besteed aan het vóórkomen van antwoordpatronen, en aan aanmerkingen die leerlingen in de marge van de vragenlijst of op de achterzijde noteerden. Deze visuele inspectie van elke vragenlijst leverde slechts een beperkt aantal uitsluitingen op (cf. infra). 1.7 Selectie en opleiding van enquêteurs Voor het afnemen van de vragenlijsten werd geen beroep gedaan op leerkrachten, maar werden enquêteurs ingeschakeld en opgeleid. In concreto werden 6 medewerkers van de stedelijke preventiedienst Brugge, Middelpunt (CGG Alcohol- en drugpreventie West-Vlaanderen), het JAC Brugge en De Sleutel te Brugge ingeschakeld als enquêteur. Opdat de afname overal uniform zou verlopen, werden nauwgezette instructies uitgeschreven ten behoeve van de enquêteurs en werd een instructiesessie georganiseerd te Brugge (op 26 oktober 2009). Alle enquêteurs waren aanwezig op deze instructiesessie waarop de uitgebreide en gedetailleerde instructies werden doorgenomen. Deze sessie duurde anderhalf uur. De instructies omvatten 4 delen: - instructies voor het maken van de laatste concrete afspraken - instructies voor de afname van de vragenlijst - instructies voor het evalueren van de afname - instructies voor het bewaren en/of terugbezorgen van de vragenlijsten De gedetailleerde instructies zijn opgenomen in bijlage (zie bijlage 3). Voor elke klas waar een afname gerealiseerd diende te worden werd een fiche aangemaakt en eveneens aan de enquêteurs gegeven (een blanco-fiche is opgenomen in bijlage 4). De fiche omvat 3 luiken. Het eerste vak bevat alle relevante informatie die telefonisch werd opgevraagd: naam en adres van de school, contactpersoon en telefoonnummer, te bevragen klas, aantal leerlingen, en voorkeurmomenten voor afname. In het tweede luik wordt alle relevante informatie genoteerd die naar aanleiding van de contactname door de enquêteur verzameld wordt: datum, uur en plaats van afname, aantal leerlingen en naam van de leerkracht. Het derde luik is cruciaal voor het evalueren van de respons en het verloop van de afname. Immers in dit luik wordt bij afname genoteerd hoeveel 17

en om welke reden leerlingen afwezig zijn en worden de opmerkingen met betrekking tot de afname en de vragenlijst vermeld. Bij het einde van de instructiesessie verdeelden de 6 enquêteurs het eigenlijke veldwerk. Meteen ontvingen de enquêteurs naast de instructies en de af te werken fiches - ook het materiaal voor het realiseren van de afnames: de benodigde vragenlijsten en omslagen (blanco omslagen zonder logo). 1.8 Evaluatie gegevensverzameling Alle enquêteurs werden tussentijds gecontacteerd om het verloop van de afnames te kunnen opvolgen, en eventuele problemen op te vangen. Na afloop van het veldwerk volgde nog een gezamenlijk evaluatiemoment met de enquêteurs (op 7 januari 2010). Er hebben zich weinig tot geen problemen voorgedaan bij de afnames. Op basis van de fiches (luik C) en de contacten met de enquêteurs mogen we besluiten dat de afnames vlot tot zeer vlot zijn verlopen. Uit de evaluatie en de reacties van de enquêteurs blijkt voorts dat de medewerking vanwege directie, leerkrachten en leerlingen goed tot zeer goed was. Vraag 19 (over het aantal avonden dat men doorgaans per week thuis doorbrengt) bleek moeilijk te beantwoorden voor internaatsleerlingen en wordt uit de analyse geweerd. De enquêteurs signaleerden voorts dat een aantal leerlingen voornamelijk uit de eerste graad bij een beperkt aantal vragen een bijkomend woordje uitleg nodig hadden. Over het algemeen ervoeren de enquêteurs echter dat de leerlingen bijzonder geïnteresseerd en gemotiveerd waren om de vragenlijst in te vullen. De afnames vonden plaats tussen 9 november en 3 december 2009. Alle omslagen werden centraal verzameld en op 3 december 2009 door de onderzoeker opgehaald. Op 9 december 2009 werden alle participerende scholen uitdrukkelijk bedankt voor hun medewerking en werd hen gevraagd eventuele opmerkingen of vragen omtrent de afname van de vragenlijsten in de school door te geven (zie brief in bijlage 5). Er werden vanuit de scholen echter geen opmerkingen of vragen geformuleerd omtrent de afnames. Via Mediargus (een digitale database van kranten- en tijdschriftartikelen) werd nagegaan of er zich tijdens de periode van het veldwerk bijzondere gebeurtenissen hebben voorgedaan die het verloop van de bevraging (kunnen) beïnvloed hebben. Daarbij werd specifiek gezocht op volgende zoektermen: jongeren, Brugge, drug(s), roken, sigaret, medicatie, alcohol, cannabis, cocaïne, heroïne, XTC en ecstasy. Deze zoekopdracht leverde voor de periode van 25/10/9 tot en met 5/12/9 weliswaar heel wat artikelen op, maar geen van deze artikelen verwees naar gebeurtenissen, campagnes, debatten, beleidsbeslissingen, die eventueel het onderzoek beïnvloed of verstoord kunnen hebben. 1.9 Evaluatie van de non-respons Omdat de non-respons bias een bron van systematische meetfouten vormt, was dit vanaf het begin van het onderzoek een bijzonder aandachtspunt. Men dient er immers van uit te gaan dat de nonrespons niet toevallig is. Dit geldt in het bijzonder voor delicaat onderzoek zoals onderzoek naar middelengebruik. 18

We onderscheiden en evalueren 4 vormen van non-respons. De eerste vorm van non-respons situeert zich op het niveau van de school. Een school kan namelijk weigeren mee te werken. Scholen worden immers vaak gevraagd hun medewerking te verlenen aan studies en onderzoek. Een tweede en derde vorm van non-respons situeert zich op het niveau van de respondenten. Enerzijds kan de leerling afwezig zijn op het ogenblik van de afname (door ziekte of andere wettige afwezigheid, of door spijbelen). Om deze responsratio te kunnen berekenen werd de respons en nonrespons nauwgezet bijgehouden via het evaluatieluik op de fiche (cf. supra). Anderzijds is het mogelijk dat de leerling weliswaar in de klas aanwezig is bij de afname, maar weigert mee te werken of de vragenlijst totaal onbetrouwbaar invult. Het kan eveneens voorvallen dat een leerling bereid is mee te werken, maar niet in staat is de vragenlijst in te vullen. Een vierde en laatste vorm van non-respons is deze op het niveau van bepaalde vragen, in het bijzonder de vragen die peilen naar het gebruik van middelen. Onderstaande tabel geeft een zicht op de eerste 3 vormen van non-respons. Tabel: Non-respons Nietdeelnemende scholen Voltijds 2 / 35 (5,7%) DBSO 0 / 2 (0%) Aantal leerlingen in steekproef Leerlingen afwezig bij afname 1569 83 / 1569 (5,3%) 121 36 / 121 (29,8%) Weigering leerling 1 / 1569 (0,1%) 1 / 121 (0,8%) Geëlimineerd t.g.v. onbetrouwbaar 7 / 1569 (0,4%) 11 / 121 (9,1%) Geëlimineerd t.g.v. taal of leeftijd (+19) 5 / 1569 (0,3%) 1 / 121 (0,8%) Overall respons 1473 / 1569 (93,9%) 72 / 121 (59,5%) Uit de tabel kunnen we afleiden dat de non-respons op het niveau van de school beperkt was. Van de 35 scholen met voltijds secundair onderwijs (naar vestigingsplaats) weigerden er slechts 2 of 5,7%. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs weigerde geen van beide scholen. Bij de 2 scholen die niet bereid werden gevonden om mee te werken, werd gepeild naar de redenen hiervan. De niet-deelname had nooit te maken met het feit dat het een bevraging betreft naar middelengebruik, maar wel met het feit dat scholen vaak aangezocht worden om te participeren aan onderzoek en dat men niet aan al deze vragen tot medewerking tegemoet kan komen. Ook in 2005 werden 2 scholen - omwille van overbevraging - niet bereid gevonden om mee te werken. Anno 2009 participeren deze scholen wel, en zijn het 2 andere scholen die het niet haalbaar achten om mee te werken. De hoge respons vanwege de scholen heeft ongetwijfeld te maken met de keuze om de scholen zo minimaal mogelijk te belasten, en te kiezen voor een maximale spreiding via stratificatie. Deze hoge bereidheid tot deelname vanwege de scholen is vrij uitzonderlijk in Vlaanderen. De overall respons of de verhouding van het aantal leerlingen dat de vragenlijst - op betrouwbare wijze - heeft ingevuld op het totaal aantal leerlingen in de steekproef, bedraagt 94% in het voltijds en 60% in het deeltijds secundair onderwijs. De grootste uitval wordt veroorzaakt door leerlingen die afwezig zijn op het ogenblik van de afname. In het voltijds is 5,3% van de leerlingen afwezig, terwijl dit in het deeltijds oploopt tot 29,8%. In onderstaande tabel geven we weer om welke reden bepaalde leerlingen niet aanwezig waren in de klas. 19

Tabel: Non-respons door afwezigheid Aantal afwezigen Voltijds 83 / 1569 5,3% DBSO 36 / 121 29,8% Ziek 69 4,4% 17 14,0 Wettig afwezig 8 0,5% 4 3,3% Spijbelen 2 0,1% 15 12,4% Onbekend 4 0,3% 0 0% In het voltijds secundair onderwijs was 4,9% gewettigd afwezig en in het deeltijds ging het om 17,4% (wegens ziekte, of een andere wettige reden). Het aantal spijbelaars is in het voltijds beperkt tot 0,1%, terwijl dit met 12,4% in het DBSO hoger ligt. Daarnaast is nog een beperkt aantal leerlingen afwezig zonder dat de leerkracht op de hoogte is van de exacte reden. Tot slot leiden we uit de tabel af dat het aantal weigeringen en onbetrouwbaar ingevulde vragenlijsten in het voltijds secundair onderwijs zeer beperkt is. Met name geldt dat 0,5% van de leerlingen ofwel weigerde de vragenlijst in te vullen ofwel de vragenlijst onvoldoende betrouwbaar heeft ingevuld ofwel aankruiste het nepmiddel NTSC te hebben gebruikt. In het DBSO gaat het om één op tien weigeringen of onbetrouwbaar ingevulde vragenlijsten. De 4 de vorm van non-respons dit is de non-respons op het niveau van de vragen - vindt men in volgende tabel, waarin we het aandeel niet beantwoorde vragen per middel variërend naargelang de bevraagde tijdsperiode - vermelden. Tabel: Non-respons op het niveau van de vragen (%) Ontbrekende antwoorden Sigaretten 0,3-0,3 Alcohol 0,5-0,5 Dronkenschap 0,7-1,2 Slaap- of kalmeringsmiddelen 0,4-0,5 Cannabis 0,4-0,5 Waterpijp 0,4-1,0 Uit bovenstaande tabel leiden we af dat het aandeel niet-beantwoorde vragen eveneens vrij beperkt is en maximaal oploopt tot 1,2%. Algemeen mogen we de hoge mate van medewerking en de lage non-respons beschouwen als een garantie voor de kwaliteit en representativiteit van de gegevens. Niettegenstaande de non-respons in het DBSO duidelijk hoger ligt, komt de kwaliteit van de DBSO-gegevens niet in het gedrang. 1.10 Beschrijving respondenten Na eliminatie van het beperkt aantal onbetrouwbare vragenlijsten (cf. supra) weerhouden we in totaal 1545 bruikbare en betrouwbare vragenlijsten: 1473 in het voltijds secundair onderwijs en 72 in het DBSO. In verhouding tot de volledige onderzoekspopulatie (ruim 17.000 leerlingen) gaat het om respectievelijk 8,8% en 29,9%. 20

Daarmee overschrijden we ruimschoots het aantal beoogde vragenlijsten (cf. supra: 1.4). Zoals blijkt uit onderstaande tabel geldt dit ook voor elke graad afzonderlijk, gezien we bij aanvang van het onderzoek streefden naar minimaal 400 vragenlijsten per graad (in het voltijds secundair onderwijs). Tabel: Aantal respondenten in verhouding tot de populatie Respondenten (n) Populatie (N) n/n (%) Voltijds totaal 1473 16826 8,8 1 ste graad 425 4803 8,8 2 de graad 505 5783 8,7 3 de graad 543 6240 8,7 DBSO 72 241 29,9 In de totale groep van respondenten zijn er 53% jongens en 47% meisjes. In de onderzoekspopulatie is de verhouding naar geslacht (52-48) quasi-identiek. Ook per graad afzonderlijk zijn de afwijkingen minimaal. Bovendien wordt de lichte oververtegenwoordiging van jongens gecorrigeerd door het toepassen van de noodzakelijke wegingen (cf. infra). De gemiddelde leeftijd van de respondenten bedraagt precies 15 jaar, en varieert tussen 11 en 19 jaar. Uiteraard zijn er grote verschillen naargelang de graad. De leeftijdsverdeling van de respondenten wordt weergegeven in volgende tabel. Meer dan 98% van de leerlingen in de 1 ste graad is tussen 12 en 14 jaar op het ogenblik van de afname. De gemiddelde leeftijd in de 1 ste graad is 12,7 jaar. In de 2 de graad bedraagt de gemiddelde leeftijd 14,8 jaar en is 94% tussen 14 en 16 jaar oud. De gemiddelde leeftijd van de respondenten uit de 3 de graad bedraagt 16,8 jaar, en 94% van de 3 de graadsleerlingen is tussen 16 en 18 jaar oud. De leeftijd van de respondenten in het DBSO sluit het dichtst aan bij de leerlingen in de 3 de graad: gemiddeld 17,1 jaar oud en 87% tussen 16 en 18 jaar. Tabel: Respondenten naar leeftijd (%) 11 jaar 12 jaar 13 jaar 14 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 1 ste graad 1,5 38,7 47,5 12,0 0,3 2 de graad 2,8 38,3 43,0 13,1 2,7 0,2 3 de graad 2,8 33,2 44,8 16,5 2,8 DBSO 4,6 21,0 40,9 25,0 8,5 De verdeling van de respondenten in het voltijds secundair onderwijs over de diverse onderwijsvormen wordt weergegeven in onderstaande tabel. Deze verdeling komt vrij goed overeen met de verdeling van de volledige onderzoekspopulatie over de diverse onderwijsvormen (cf. supra: 1.3). Bij het berekenen van de prevalentiegegevens worden echter nog herwegingen toegepast zodat de verdeling naar onderwijsvorm volledig gelijk wordt tussen de groep van respondenten enerzijds en de populatie anderzijds (cf. infra: 2.1). 21

Tabel: Respondenten voltijds secundair onderwijs naar onderwijsvorm (%) 1ste graad Onderwijsvorm (n=425) A-stroom 80,2 2de graad (n=505) 3de graad (n=543) B-stroom 19,8 ASO 44,2 36,8 BSO 21,0 26,7 KSO 2,8 5,7 TSO 32,1 30,8 Totaal 100 100 100 22

Deel 2 Beschrijving van het middelengebruik 2.1 Inleiding In onderstaand deel beschrijven we het gebruik van diverse middelen bij de onderzochte jongeren. De beschrijving gebeurt afzonderlijk per middel. We gaan achtereenvolgens in op het gebruik van sigaretten, alcoholische dranken, geneesmiddelen, anabole steroïden, snuifmiddelen, illegale middelen en de waterpijp. Ook het gelijktijdig gebruik van enerzijds alcohol met pillen, en anderzijds alcohol met cannabis komt aan bod. In dit beschrijvende deel doen we uitspraken over de volledige onderzoekspopulatie. De onderzoekspopulatie omschreven we als de 12- tot 18-jarige leerlingen uit het voltijds en deeltijds secundair onderwijs in scholen gevestigd te Brugge. De cijfers voor het DBSO lichten we afzonderlijk toe (zie 2.11). De tabellen en figuren met prevalentiecijfers voor het voltijds secundair onderwijs omvatten zowel de percentages voor de totale onderzoekspopulatie (voltijds secundair), als de percentages voor de 1 ste, 2 de en 3 de graad afzonderlijk. In bijlage vindt men alle percentages eveneens terug in tabelvorm (zie bijlagen 6, 7, 8 en 9). Vooraleer uitspraken te kunnen doen over de onderzoekspopulatie werden de cijfers van de respondenten gewogen naar onderwijsvorm, leerjaar en geslacht. Het toepassen van deze weging is noodzakelijk omdat de samenstelling van de steekproef niet identiek is aan de samenstelling van de onderzoekspopulatie. Met name geldt dat er talrijke combinaties van onderwijsvormen, leerjaren en geslacht zijn waarvan een aantal over- of ondervertegenwoordigd zijn in vergelijking met de volledige onderzoekspopulatie. Ruwe of ongewogen cijfers geven een scheeftrekking en zouden aldus een verkeerd beeld opleveren. De wegingsfactoren werden berekend op basis van de officiële samenstelling van de onderzochte schoolpopulatie (leerlingentelling op 1/10/9). Op basis van deze gewogen percentages bekomen we puntschattingen voor de totale onderzoekspopulatie. Deze puntschattingen situeren zich binnen een bepaald betrouwbaarheidsinterval. Afhankelijk van de precieze prevalentie en rekening houdend met de steekproefomvang bedraagt de foutenmarge voor de gehele steekproef 0,5 à 2,4%. Dit betekent bijvoorbeeld dat een percentage van 5% voor de volledige onderzoeksgroep hoogstwaarschijnlijk gelegen is tussen 4% en 6%. Voor een percentage van 22% bedraagt de marge 2% en ligt het dus tussen 20% en 24%. De foutenmarge voor de deelpopulaties (m.n. de afzonderlijke graden) ligt tussen 1 en 4%. Per middel komen telkens eerst de prevalentiegegevens aan bod. Prevalentie heeft betrekking op het aantal gebruikers bij een bepaalde populatie op een bepaald ogenblik, en drukken we uit in een percentage (of aandeel binnen de populatie). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen lifetimeprevalentie, last year-prevalentie en last month-prevalentie. Lifetime-prevalentie (LT) is een cumulatieve indicator voor het totaal aantal mensen dat ooit een bepaald middel heeft geprobeerd, terwijl last year-prevalentie (LY) verwijst naar het aantal mensen dat in de afgelopen 12 maanden een middel heeft gebruikt. Last month-prevalentie (LM) heeft betrekking op het gebruik in de afgelopen maand, en wordt ook aangeduid met de term recent gebruik. Leerlingen die ooit een bepaald middel hebben gebruikt, maar dit middel in de laatste maand niet hebben gebruikt, duiden we aan als stoppers. De niet-stoppers zijn zij die het gebruik van het middel continueren en dit middel ook in de laatste maand hebben gebruikt. 23