Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen. Databank Effectieve sociale interventies



Vergelijkbare documenten
Methodebeschrijving Op reis langs de voorzieningen. Databank Effectieve sociale interventies

Methodebeschrijving Senioren voor uw gemeente. Databank Effectieve sociale interventies

Methodebeschrijving Als muren kunnen. Databank Effectieve interventies huiselijk geweld

Titel interventie. Werkblad beschrijving interventie. Gebruik de HANDLEIDING bij dit werkblad

Stabilisatiecursus Scelta Nijmegen

Hulpverlening en coaching

Methodebeschrijving Voorlichtingsprogramma Ouder worden in Nederland in de 21 e eeuw. Databank Effectieve sociale interventies

GGZ aanpak huiselijk geweld

Titel interventie. Werkblad beschrijving interventie. Gebruik de HANDLEIDING bij dit werkblad. Voor meer informatie en contact

Tabel 2: Overzicht programma in middelen, doelen en leerstijlen in fase 2

Titel interventie. Werkblad beschrijving interventie. Gebruik de HANDLEIDING bij dit werkblad. Werkblad, versie mei 2015

INFORMATIE VOOR OUDERS HAPPY EN HEALTHY

llochtone meiden en vrouwen in-zicht

Methodebeschrijving Leren Balanceren. Databank Effectieve sociale interventies

Methodebeschrijving MOOI methodiek. Databank Effectieve Sociale Interventies

Psychiatrie. Therapieprogramma.

SAMENVATTING. Inleiding

Voorwoord 7 Leeswijzer 9

Fase I Voorvallen in de huiselijke kring Huiselijk geweld

Titel interventie. Werkblad beschrijving interventie. Gebruik de HANDLEIDING bij dit werkblad. Werkblad, versie mei 2015

Nederlandse samenvatting

Erkenningscommissie Interventies Beoordelingsformulier. Eindoordeel van de erkenningscommissie over de interventie

Hé kijk mij nou! Handleiding voor psycho-educatie aan LVG-kinderen die getuige zijn (geweest) van geweld in relaties en hun LVG-moeder

Verbetertraject Zeggenschap / Kwaliteit van Bestaan sector Lichamelijke Gehandicaptenzorg

Slachtoffers van mensenhandel en geestelijke gezondheidszorg

Methodebeschrijving Vriendschap, verkering, vrijen en kinderwens. Databank Effectieve sociale interventies

Veiligheid en bescherming bij geweld in relaties

GGzE centrum psychotrauma

Analyse van de cursus De Kunst van het Zorgen en Loslaten. G.E. Wessels

Inhoud. Voorwoord Ilonka Boomsma 13

Post-hbo opleiding seksuologie

Werkt confrontatie met eigen vooroordelen tegen discriminatie op de arbeidsmarkt?

H Deeltijdbehandeling

Zelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties

Zwanger door seksueel misbruik. Stichting Ambulante Fiom 26 januari 2009

Overzichtskaart 3. Opvoedingsondersteuning. voor hulp bij opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen

Nascholing: Erotische Overdracht en Tegenoverdracht Trainer: Mini Soer Assistent: Anke Harmsen 2 dagen: 26 en 27 maart 2013 in Cordium te Nijmegen

Handleiding voor docenten en opleiders bij de film Verslaafd in het Hoofd

Postmaster opleiding systeemtherapeut

Zwolle, juni 2019 Informatie programma!jes jongeren & hun ouders. Doelstelling!JES jongeren, preventief programma na scheiding.

GGzE centrum psychotrauma

Over de krachtgerichte basismethodiek. Over de basistraining. Doel van de basistraining. Leerdoelen

[PILOT] Aan de slag met de Hoofdzaken Ster

Wie ben ik? MIJN LEVENSVERHAAL Een ontdekkingsreis naar mezelf. Janny Beernink, GZ-Psycholoog VGGNet In samenwerking met Universiteit Twente

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

Als het misgaat.. bel ik jou Steun voor kinderen van 0-18 jaar die getuige zijn geweest van huiselijk geweld. JSO Marjanne van Esveld

Brijder Verslavingszorg Hoofddorp

Centrum voor Psychotherapie

Naar slimmere MM-maatregelen met het 9-stappenplan

FAALANGST DE BAAS! TRAINING 1. faalangst. de baas! training.

Methodebeschrijving Flying Teams. Databank Effectieve sociale interventies

Mentaliseren Bevorderende Therapie (MBT) voor cliënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis

Doorbreken cirkel van geweld! Hoe kunnen we een duurzame veilige situatie thuis creëren?

Kindspoor Fier Fryslân

Training Resultaatgericht Coachen

Special Cursusaanbod Bureau Herstel. Bureau Herstel organiseert.

Literatuur 145. Het Nederlands Jeugdinstituut: kennis over jeugd en opvoeding 173

Herstellen doe je zelf; Evaluatie van een cliëntgestuurde cursus

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest.

Aandachtspunten bij start supervisie

Girls Talk+ Ontwikkeling en evaluatie van een counselingsprogramma over relaties en seksualiteit voor meisjes met een lichte verstandelijke beperking

Veiligheid van kinderen preventie seksueel misbruik

Seksuele gezondheid van holebi s

Supervisie in de driejarige opleiding van het CPC Versie 28/10/2015

Zorgen voor getraumatiseerde kinderen: een training voor opvoeders

STA STERK TRAINING 1. sta sterk training.

Omgaan met stemmen horen. Sigrid van Deudekom en Jeanne Derks

THERAPIE. Samen werken aan jouw toekomst. Introductiefolder voor jongeren, ouders en verwijzers

Ambulant Arrangement Hulpverlening

Trainershandboek Man actief. Activering van allochtone mannen in een kwetsbare positie

Er wel/niet zijn voor je pleegkind. Symposium Pleegzorg Waar blijft het kind 19 juni 2014 Ede

Ik sta er niet meer alleen voor!

Erkenningscommissie Interventies Beoordelingsformulier. Eindoordeel van de erkenningscommissie over de interventie

1. Wat is groepsmaatschappelijk werk?

Erkenning van interventies. Criteria voor gezamenlijke kwaliteitsbeoordeling

SPEELWIJZE LEIDERSCHAPSSPEL

Checklist voor kwaliteit van de uitvoering van de groep Daar waar groep vermeld staat kan ook cursus of training gelezen worden.

Carefulness AANDACHT VOOR ZORG ZORG VOOR AANDACHT


Van werkdruk naar werkplezier

Dounia praat en overwint

Schemagerichte cognitieve gedragstherapie; de groepspsychotherapievariant

Instrument Risicotaxatie Seksueel grensoverschrijdend gedrag

SCHATTEN VAN ADVOCATEN

Vrijwilliger worden bij de Kindertelefoon?

Waar gaat het over? Programma workshop

Leve de competente coach!

Persoonlijk Plan Aandachtspunten omgangsvormen, verzorging, lichaamsbeleving, weerbaarheid relaties en seksualiteit

Meldcode/Werkwijze bij (vermoedens van) huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling bij SZZ

Informatie en advies voor ouders

De Seks, de Context en het Spreken. CLAS symposium Vrijdag 23 september 2011 Beatrixzaal, Rubicon jeugdzorg in Horn

Geweld in huis raakt kinderen. Informatie en advies voor ouders. huiselijkgeweldwb.nl cent per minuut

Wier. Behandelcentrum voor mensen die moeilijk leren, met gedragsproblemen en/of psychiatrische problemen. Patiënten & familie

TRAINING NIVEAU 4: STANDAARD TRIPLE P Tieners

TRAINING 1. Tijd: Onderwerp: Waarom Resultaat Werkvorm Materiaal

Postmaster opleiding spelpsychotherapie. De docenten hebben veel ervaring, staan dichtbij het werkveld en halen het beste in je naar boven.

De krachtgerichte methodiek

Advies en steun voor uw kind en uzelf

DESKUNDIG AAN HET WERK OUDEREN. Trainingen op het gebied van psychische problemen of psychiatrische stoornissen

Programma workshop seksuele opvoeding: Daar praat je toch niet over met je kinderen?

Transcriptie:

Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen Databank Effectieve sociale interventies

Deze methodebeschrijving is gemaakt door: Luc Brants MOVISIE 030 789 20 00 Luc Brants is projectleider van het programma Huiselijk en Seksueel Geweld van MOVISIE. 12 november 2010 Voor meer methodebeschrijvingen en eventuele vragen en/of reacties kunt u terecht bij: www.movisie.nl/effectievesocialeinterventies. Het werkblad dat gebruikt is voor deze methodebeschrijving, is deels gebaseerd op het Werkblad beschrijving interventie van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en het RIVM. 2 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

Inhoudsopgave Inleiding: leeswijzer 04 Samenvatting 06 1. Beschrijving methode 08 1.1 Probleemomschrijving 08 1.2 Doel van de methode 09 1.3 Doelgroep van de methode 09 1.4 Indicaties en contra-indicaties 10 1.5 Aanpak 11 1.6 Materiaal 14 1.7 Benodigde competenties van de professional 15 1.8 Overige randvoorwaarden 16 1.9 Overeenkomsten en verschillen met andere interventies 16 1.10 Contactgegevens ontwikkelaar 17 2. Onderbouwing 18 2.1 De ontwikkelgeschiedenis van de methode 18 2.2 Onderbouwing van de probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak 18 3. Onderzoek praktijkervaringen 21 3.1 Uitvoerende organisaties 21 3.2 Praktijkervaringen van de professional 21 3.3 Praktijkervaringen van de cliënt/burger 21 3.4 Praktijkvoorbeeld 21 4. Effectonderzoek 22 4.1 Directe aanwijzingen voor effectiviteit 22 4.2 Indirecte aanwijzingen voor effectiviteit 22 5. Conclusies 23 5.1 Samenvatting werkzame elementen 23 5.2 Samenvatting effectonderzoek 23 6 Verantwoording 24 6.1 Het zoeken en selecteren van literatuur 24 6.2 Literatuur 24 Bijlage 1: Toelichting effectonderzoek 26 Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 3

Inleiding: leeswijzer Professionals in de sociale sector worden geconfronteerd met een wirwar aan informatie waar ze zich een weg in moeten vinden. Die informatie is vaak versnipperd en daardoor weinig toegankelijk. In de databank Effectieve sociale interventies brengen wij methoden waarmee in de sociale sector gewerkt worden bij elkaar. De methodebeschrijvingen geven daarbij een zo volledig mogelijk beeld van alle beschikbare informatie over een methode. Als gemeente, stafmedewerker of praktijkwerker kunt u hiermee vaststellen of de methode geschikt is voor de situatie waarin u of uw organisatie intervenieert. Als u besluit om met de methode aan de slag te gaan verwijzen we naar het handboek en eventueel andere door de ontwikkelaar beschikbaar gestelde materialen. De methodebeschrijving is opgebouwd langs vier lijnen. Onderdeel één van dit document beschrijft de methode zelf, zoals de doelen, de doelgroep en de aanpak. Onderdeel twee laat de onderbouwing van de methode zien: de visies, theorieën en wetenschappelijke onderzoeken die de ontwikkelaar heeft gebruikt bij het ontwikkelen van de methode. Onderdeel drie geeft zicht op de praktijkervaringen van de professional en de cliënt/burger met de methode. Onderdeel vier geeft inzicht in wat er wetenschappelijk bekend is over de effectiviteit van de methode. De methodebeschrijving is in nauwe samenwerking met de ontwikkelaar van de methode tot stand gekomen. Zo levert de ontwikkelaar informatie aan en geeft deze feedback op het concept en toestemming voor publicatie. De methode wordt uitgebreid in kaart gebracht. Dit kan de ontwikkelaar op zijn beurt een impuls geven voor verdere ontwikkeling van de methode. Een methode staat dus niet stil, de methodebeschrijvingen zullen dan ook regelmatig worden herzien. De methodebeschrijving is gebaseerd op een systematische zoektocht naar informatie. Bij die zoektocht werken de onderzoeker die de methodebeschrijving maakt en een informatieanalist van de afdeling kennisstromen van MOVISIE intensief samen. Bij het zoeken van informatie over methoden zijn doorgaans de volgende zoekstrategieën toegepast: het inwinnen van informatie bij de ontwikkelaar, uitvoerende instanties en/of eventuele onderzoekers van de methode, het doorzoeken van Nederlandse en/of internationale databanken, het checken van referenties van reeds gevonden informatiemateriaal en een internet deskresearch. De zoektocht is daarbij gericht op een breed spectrum aan informatiebronnen, variërend van (ongepubliceerde) verslagen van (interne) procesevaluaties of paneldiscussies tot wetenschappelijk (effect)onderzoek. De verantwoording van de toegepaste zoekstrategieën is in beknopte zin terug te vinden in onderdeel 6.1. De zoekgeschiedenis is in uitgebreidere vorm vastgelegd in een hiertoe ontwikkelde flowchart, die is opgenomen in het archief van MOVISIE. Het relevante gevonden materiaal is terug te vinden in het literatuuroverzicht in onderdeel 6.2. Bij het effectonderzoek (onderdeel 4) wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte aanwijzingen voor effectiviteit. Een toelichting op dit onderscheid vindt u in bijlage 1. Om de tekst in de methodebeschrijving zelf laagdrempelig te houden, worden de belangrijkste onderzoekskenmerken en resultaten zoveel mogelijk in woorden beschreven. De achterliggende cijfers vindt u in bijlage 3 en verder. 4 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

Wij wensen u veel inspiratie bij het lezen van deze methodebeschrijving. Wij hopen dat u zich hiermee een goed beeld kunt vormen van wat deze methode uw gemeente, uw organisatie of uzelf als sociale professional te bieden heeft en hoe u de kwaliteit van uw aanbod aan de doelgroep kunt vergroten. Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 5

Samenvatting 1. Beschrijving methode Doel Het doel van de methode is om mannen met seksueel geweldervaringen in de gelegenheid te stellen deze met andere mannen te delen als helende factor in hun herstelproces. Doelgroep De doelgroep bestaat uit mannen die seksueel geweld hebben ervaren en in verband hiermee al een individueel hulpverleningstraject hebben afgerond. Aanpak De methode is een groepsinterventie en bestaat uit een cursus van achttien bijeenkomsten. De aanpak beslaat vijf fasen waarin aspecten aan de orde komen die van belang zijn voor de verwerking van het seksueel geweld. Kennismaking: afspraken en doelen formuleren, scheppen van een veilige structuur. Onderzoek: wat is er gebeurd, wat zijn de gevolgen, herkenning en erkenning. Contact maken, voelen en rouwen: onder andere zelfbeeld, zelfvertrouwen en seksuele identiteit. Integratie: betekenis geven aan het seksueel misbruik. Afsluiting: afscheid nemen van het slachtofferschap en van elkaar. Aan de interventie gaat een intakegesprek vooraf, na afloop vindt een nazorgbijeenkomst plaats. Bij een eventueel vervolgtraject kan ook de partner betrokken worden. Materiaal Voor de uitvoering van de methode is een handboek beschikbaar: Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen, geschreven door Jeen van Beek en Bert Wolf, in 2003 uitgegeven door het landelijk bureau van Fiom in s- Hertogenbosch. Aan dit handboek is een cd-rom toegevoegd met een digitale versie van het handboek. Ontwikkelaar Stichting Ambulante Fiom Jeen van Beek en Bert Wolf 088-1264 900 landelijk.bureau@fiom.nl 6 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

2. Onderbouwing De methode is inductief ontwikkeld, op basis van jarenlange praktijkervaring van de ontwikkelaars in het begeleiden van groepen voor manen met seksueel geweldervaringen. Daarnaast is gebruik gemaakt van theoretische inzichten met betrekking tot trauma, herstel en veiligheid (Herman, 1994), het seksespecifiek werken (Van Genugten, 1995), het belang van een zorgvuldige intake (Van der Linden, 2002), de genezende aspecten van groepswerk (Yalom, 1984) en de fasen die binnen groepswerk van belang zijn (Van Riet, 1993). 3. Onderzoek praktijkervaringen De methode is bij drie plaatselijke organisaties van Stichting Ambulante Fiom uitgevoerd. In twee gevallen was dat in samenwerking met een ggz-instelling: Zwolle en Maastricht. De ontwikkelaar voert geen onderzoek aan naar de praktijkervaringen van de professional of de cliënt met de methode. Dergelijk onderzoek is evenmin gevonden bij de door MOVISIE uitgevoerde literatuursearch (zie 6.1). 4. Effectonderzoek De ontwikkelaar voert geen onderzoek aan naar de effectiviteit van de methode. Dergelijk onderzoek is evenmin gevonden bij de door MOVISIE uitgevoerde literatuursearch (zie 6.1). 5. Samenvatting werkzame elementen De methode betreft een groepsinterventie waarbij het delen van ervaringen met andere mannen een helende factor is. De heling komt door de ontdekking dat ze niet de enige zijn, de hoop door het zien van verbeteringen bij groepsgenoten, het delen van informatie, het helpen van anderen binnen de groep, het ontwikkelen van sociale vaardigheden, het nabootsen en leren van elkaar en de groepscohesie. Veiligheid als voorwaarde voor herstel staat centraal. Veel tijd en aandacht voor de intake en het bespreken van de seksespecifieke aspecten van het groepswerk. Herkenning en erkenning: aan de hand van een schadeformulier worden het seksueel geweld en de gevolgen ervan geordend, in kaart gebracht en gedeeld. Een emancipatoire visie op slachtofferschap: er wordt gewerkt aan het besef dat de pleger geen invloed meer heeft en dat de man het seksueel geweld niet meer zo een grote invloed op zijn leven hoeft te laten hebben. Overlevingsstrategieën worden omgezet in vaardigheden om grenzen te stellen. Emancipatie: aandacht voor zelfbeeld, zelfvertrouwen, (seksuele) identiteit, het leggen van contacten en relatievorming. Nazorg op individueel niveau, eventueel samen met de partner. Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 7

1. Beschrijving methode De beschrijving van de methode is gebaseerd op het handboek: Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen, geschreven door Jeen van Beek en Bert Wolf, in 2003 uitgegeven door het landelijk bureau van Fiom in s- Hertogenbosch. 1.1 Probleemomschrijving In Nederland heeft ten minste één op de twintig mannen als jongen seksueel geweld ervaren, zo n vijf procent van alle Nederlandse mannen (ongeveer 400.000 personen). Sommige mannen één keer, anderen vaker. Van seksueel geweld tegen kinderen is sprake, als zij op een leeftijd dat zij er nog niet aan toe waren en/of tegen hun wil gedwongen zijn geweest om seksuele handelingen te verrichten, deze te ondergaan en/of getuige te zijn van seksuele handelingen. Seksueel geweld (tegen jongens) komt voor onder alle lagen van de bevolking en bij alle inkomensgroepen. Door ervaringen met seksueel geweld kan iemand in meer of mindere mate getraumatiseerd raken. Volgens Dijkstra (2000) hebben de traumatische gebeurtenissen een aantal gevolgen. Ze vernietigen de normale patronen van zorg en zorgzaamheid die mensen vertrouwen, veiligheid en zingeving bieden. Ze brengen kortdurende en langdurige emoties te weeg van hulpeloosheid en angst. Ze veroorzaken diepgaande en soms blijvende veranderingen in de manier waarop iemand geestelijk en lichamelijk op externe prikkels reageert; meestal raakt het verdedigingssysteem ontregeld. Ze kunnen leiden tot een posttraumatische stressstoornis (hyperactivering, dwangmatige herbeleving en vervlakking). Ze kunnen leiden tot hechtingsproblematiek met belangrijke anderen, men kan deze gaan ontvluchten. Ze kunnen leiden tot isolement en verstoring van de ontwikkeling. Ze schenden de autonomie van de persoon, diens recht op lichamelijke en geestelijke onaantastbaarheid. Kinderen blijken kwetsbaarder te zijn voor een trauma en de gevolgen daarvan. Dat komt doordat een trauma hun ontwikkeling doorkruist, verstoort en schaadt. Herstel van een trauma is mogelijk, vooral als dat in het kader wordt geplaatst van het verantwoordelijkheid nemen voor het eigen leven. Concreet betekent dit dat na herstel het leven van de betreffende man aanzienlijk minder zal worden bepaald door zijn ervaringen met seksueel geweld. Wij nemen bij het beschrijven van de omvang van het probleem de informatie uit het werkboek van de methode als uitgangspunt. Voor meer actuele of gedetailleerde informatie verwijzen wij 8 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

naar de factsheet Seksueel geweld van MOVISIE (www.seksueelgeweld.info), www.cbs.nl of www.scp.nl. 1.2 Doel van de methode Het doel van de methode is om mannen met seksueel geweldervaringen in de gelegenheid te stellen deze ervaringen, zoals de naam van de methode aangeeft, met andere mannen te delen als helende factor in hun herstelproces. Het onder ogen zien van gebeurtenissen, dit delen met en herkennen bij anderen, kan bijdragen aan een vorm van emancipatie: het vermogen om een als minderwaardig beoordeelde situatie op eigen kracht te veranderen in een meer waardige. Concreet betekent dat in dit geval dat na herstel het leven van de man aanzienlijk minder zal worden bepaald door zijn ervaringen met seksueel geweld. De volgende resultaten worden daarbij nagestreefd. De man voelt zich meer tevreden met zijn eigen lichaam, beschouwt het niet langer meer als een belemmering, last of bron van allerlei kwalen, maar als een instrument om plezier en lust aan te beleven en contacten met anderen gestalte te geven. De man voelt zich meer bekwaam in het contact leggen met anderen. Overlevingsstrategieën heeft hij omgezet in vaardigheden om grenzen te stellen en zijn eigen kwetsbaarheid te beschermen. De man is in staat zich open te stellen voor complimenten en feedback van anderen, voor hun bevestiging dat hij een unieke persoon is met specifieke persoonlijke kenmerken die hij heeft ontdekt, ontplooid en verder wil ontwikkelen. Omgekeerd is hij ook in staat dit met anderen te doen. 1.3 Doelgroep van de methode De doelgroep van de methode bestaat uit mannen die seksueel mishandeld zijn, al aan de verwerking hiervan zijn begonnen en over de mishandeling kunnen en willen praten. De deelnemers hebben in principe een individueel hulpverleningstraject doorlopen bij een relevante instelling. Hierin is aandacht geweest voor de feitelijke gebeurtenissen en de beleving ervan. Werving voor de groep vindt plaats via het plaatsen van een persbericht, het geven van interviews aan kranten, radio en televisie, via een mailing naar collega-instellingen waarvan de verwachting is dat zij mannen met seksueel geweldservaringen in hun cliëntenbestand hebben. Belangrijke verwijzers zijn: Transact (nu: MOVISIE), Korrelatie, huisartsen en ggz-instellingen. Selectie gebeurt door middel van een individueel gesprek. Voordat de groep start vindt nog een intakegesprek plaats. Dit gebeurt aan de hand van een intakeformulier, op basis waarvan Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 9

indicaties en contra-indicaties voor deelname worden vastgesteld (zie 2.4). In de methode wordt rekening gehouden met seksuele diversiteit binnen de doelgroep. In het intakegesprek wordt gevraagd hoe de man het vindt om met mensen met een andere seksuele geaardheid dan de zijne te maken te krijgen. Bij het toepassen van de methode komt seksuele geaardheid expliciet aan de orde, omdat seksueel misbruik invloed kan hebben op de seksuele identiteit van mannen. Er wordt niet expliciet rekening gehouden met etnische diversiteit. Tot nog toe hebben weinig mannen van niet-nederlandse afkomst aan de groepen deelgenomen. Er wordt van uitgegaan dat elke man in Nederland seksueel geweldservaringen kan hebben. 1.4 Indicaties en contra-indicaties Mannen worden toegelaten als zij in een voorafgaand individueel hulpverleningstraject geïndiceerd zijn. Daarnaast gelden de volgende indicaties: De man moet erkennen ervaringen met seksueel geweld te hebben. Hij moet in staat zijn om over deze ervaringen te praten in een groep. Hij moet in staat zijn om zorg te dragen voor zijn eigen veiligheid. Indien deze veiligheid in gevaar komt, moet hij dit bespreekbaar kunnen maken. Leeftijd vanaf ongeveer 25 jaar. Het seksueel geweld moet gestopt zijn. De man moet verantwoordelijkheid kunnen dragen voor zijn eigen gedrag. De man moet in zijn sociaal netwerk terecht kunnen om over zijn ervaringen te praten (dit kan ook bij een andere hulpverlener zijn). De man staat open voor inzichtbiedende begeleiding. Daarnaast moet een deelnemer over voldoende sociale vaardigheden beschikken: Hij moet in staat zijn om naar anderen te luisteren en anderen de ruimte te geven om hun verhaal te vertellen. Hij moet in staat zijn op zichzelf en anderen te reflecteren. Hij moet in staat zijn om feedback te geven en te ontvangen. Contra-indicaties voor deelname Als alcohol- en/of drugsgebruik het primaire probleem is, kan iemand niet deelnemen zonder dat er een parallel hulpverleningstraject loopt in verband met die verslaving. De man moet nuchter op de bijeenkomsten aanwezig kunnen zijn. Overleg en samenwerking tussen Fiom en de hulpverleningsinstantie voor de verslavingsproblematiek is voorwaarde. Voor ernstige acute psychiatrische problematiek die de begeleiding belemmert, geldt hetzelfde. Ook als iemand zelf pleger is geweest, kan hij niet deelnemen. 10 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

Of een man aan deze criteria voldoet, wordt vastgesteld aan de hand van een intakeformulier dat gebruikt wordt in het intakegesprek. 1.5 Aanpak Een groep gaat van start bij voldoende deelname (acht tot twaalf personen). De bijeenkomsten worden wekelijks gegeven en duren ongeveer tweeënhalf uur. Naast de bijeenkomsten krijgen de deelnemers ook huiswerk. Er is geen dwingende volgorde in de bijeenkomsten, op basis van de wensen en de mogelijkheden van de groep kan worden afgeweken van de in het handboek aangegeven volgorde. De doorlooptijd is ongeveer twintig weken en na drie maanden is er een terugkomdag. Een gefaseerde aanpak De aanpak beslaat vijf fasen, afgeleid van de groepsprocesfasen van Van Riet (1993, zie 2.2): 1. kennismaking 2. onderzoek 3. contact maken, voelen en rouwen 4. integratie 5. afsluiting. Deze vijf fasen zijn gevat in achttien bijeenkomsten (zie hieronder) en een terugkomdag in het kader van nazorg. De bijeenkomsten komen in een apart hoofdstuk in de methode aan de orde, in de vorm van ongenummerde werkbladen. Hierin staat het programma en worden de verschillende werkvormen uitgewerkt, eventueel met de daarbij benodigde formulieren en dergelijke. In de eerste bijeenkomst ondertekenen de deelnemers een contract aangaande de deelname, worden hen (praktische) huisregels voorgelegd en algemene regels voor houding en gedrag tijdens de bijeenkomsten. Fase 1: Kennismaking Kennismaking en veiligheid staan centraal. In deze fase worden de onderlinge verhoudingen en relaties duidelijk, verwachtingen worden naar elkaar uitgesproken, afspraken gemaakt en doelen geformuleerd. Begonnen wordt met het scheppen van een veilige structuur in de groep; dit verschilt van het uiteindelijke doel om veiligheid voor iedere deelnemer als persoon te scheppen. In het creëren van een veilige structuur hebben de begeleiders een belangrijke taak. Fase 1 bestaat uit de volgende bijeenkomsten: Introductie en afspraken In deze bijeenkomst maken de deelnemers en groepsleiders kennis met elkaar, wordt uitleg gegeven over de werkwijze en worden de contracten voor de deelname aan de bijeenkomsten getekend. Verder krijgen de deelnemers een schrift waarin zij wekelijks een verslag van de bijeenkomsten moeten maken. Ook stellen deelnemers tijdens deze bijeenkomst individuele Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 11

doelen op van de bijeenkomsten. Ze krijgen ook de huisregels en regels voor houding en gedrag tijdens de bijeenkomsten mee. Veiligheid Hierin wordt uitleg gegeven over veiligheid en geven deelnemers aan wat er voor hen op individueel niveau nodig is om zich veilig te voelen. Een formulier is als bijlage aan het handboek toegevoegd. Nadere kennismaking Deelnemers maken door middel van een oefening nader kennis met elkaar en voeren daarover een groepsgesprek. Fase 2: Onderzoek Het seksueel geweld staat centraal. Wat is er gebeurd? Herkenning en erkenning volgen. Het seksueel geweld en de gevolgen daarvan worden geordend en in kaart gebracht aan de hand van een schadeformulier. De mannen delen hun ervaring stap voor stap met elkaar. Deze fase bestaat uit de volgende bijeenkomsten: Het schadeformulier Invullen van een schadeformulier met feitelijke gegevens over het seksueel misbruik. Verhalen delen Bespreken van het geweld in tweetallen, later in een groepsgesprek. De gevolgen bespreken Bespreken van de seksueel geweldervaringen in de groep. Fase 3: Contact maken, voelen en rouwen In deze fase gaat het over contact maken met wat er is gebeurd en welke gevolgen het seksueel geweld heeft gehad voor je leven, onder andere met betrekking tot zelfbeeld, zelfvertrouwen en identiteit, seksualiteit en seksuele identiteit. Deze fase is het grootst in omvang. Deze fase bestaat uit de volgende bijeenkomsten: Gezin van herkomst Aan de hand van stellingen bespreken van de invloed van het gezin van herkomst op het seksueel geweld en het omgaan daarmee. Zelfbeeld, zelfvertrouwen en identiteit Naar aanleiding van een huiswerkopdracht bespreken van dit onderwerp, eerst in tweetallen, later in de gehele groep. Zelfbeschermingstrategieën ( overleving en zelfbescherming ) Psycho-educatie over zelfbescherming en verder over dit onderwerp doorpraten. 12 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

Grenzen en grenzenloosheid Oefeningen met het stellen en respecteren van grenzen. Schuld Aandacht voor schuld en voor het ontschuldigen van zichzelf. Schaamte Aandacht voor schaamte en voor de rol van het seksueel geweld daarbij. Seksualiteit Beantwoorden van vragen over seksualiteit. Daarnaast op individueel niveau oefeningen met betrekking tot seksualiteit. Seksuele identiteit en mannelijkheid Aandacht voor de relatie tussen seksuele identiteit en mannelijkheid. Contact en relaties Aandacht voor de invloed van het seksueel geweld op het leggen van contacten en relatievorming. Bij deze onderwerpen wordt in het handboek achtergrondinformatie gegeven. Fase 4: Integratie In deze fase wordt het seksueel geweld in een groter geheel geplaatst door de volgende vraag centraal te stellen: waarom is het gebeurd en welke betekenis kan ik het aan mijn leven laten geven? Deze fase bestaat uit de volgende bijeenkomsten: Pleger en slachtoffer macht en onmacht ( machtsverhoudingen ) Aandacht voor de machtsverhoudingen tussen pleger en slachtoffer van het seksueel geweld. Open bijeenkomst Tot slot is er in het werkboek aan het eind van fase 4 een open bijeenkomst gepland. Hierin kunnen deelnemers werken aan individuele doelstellingen die zij aan het begin van het traject hebben vastgelegd. Fase 5: Afsluiting Dit is de fase waarin de deelnemers afscheid van het slachtofferschap nemen, bijvoorbeeld door middel van een ritueel. Ze nemen nu ook afscheid van elkaar en van de begeleiders. Er wordt stilgestaan bij wat er tot dan toe in de begeleiding gedaan is, waar de deelnemers staan, of zij nog iets nodig hebben en zo ja, waar zij dat kunnen vinden. Deze fase bestaat uit de volgende bijeenkomsten: Slachtoffer geweest - integratie seksueel geweld - de toekomst ( herstel ) Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 13

In deze bijeenkomst vertellen de deelnemers wat ze in het traject hebben geleerd. Ieder heeft een verklaring opgesteld die hij voorleest in de groep. Daarin geeft de man een statement af over waar hij gekomen is met de geboden hulpverlening. Tevens verklaart hij afstand te doen van het slachtofferschap. Afscheid In de laatste bijeenkomst wordt teruggekeken naar de bijeenkomsten en vooruitgekeken naar de toekomst. Nazorg Ongeveer drie maanden na de laatste bijeenkomst is er een terugkomdag. Deze is bedoeld om te controleren in hoeverre de mannen datgene wat aan bod is geweest in de groep blijvend hebben weten te integreren in hun dagelijks leven. Verder wordt geïnventariseerd welke invloed het seksueel geweld op dat moment nog op hun leven en sociale relaties heeft en welke betekenis zij daaraan geven. Daarnaast vindt incidenteel ook nazorg op individueel niveau plaats. Dit aanbod kan bestaan uit één tot vijf gesprekken, waarbij eventueel ook de partner betrokken kan worden. Het is belangrijk om oog te hebben voor mogelijke gevolgen in de relaties (met partners en/of kinderen) van deelnemers. Een emancipatoire visie op slachtofferschap De methode werkt vanuit de visie dat slachtofferschap iets tijdelijks is, dat niemand voor altijd slachtoffer is. Seksueel geweld verwerken betekent: besluiten om verantwoordelijkheid te nemen voor je eigen leven. Een leven dat na herstel aanmerkelijk minder zal worden bepaald door de ervaring(en) met seksueel geweld. Een leven waar de cliënt zelf richting aan gaat geven. Terwijl het in de eerste fase van verwerking juist goed voor de man is te beseffen dat hij slachtoffer is geweest, komt het daarna aan op het besef dat de pleger geen invloed meer heeft en dat de man het seksueel geweld niet meer van zo grote invloed op zijn leven hoeft te laten zijn. 1.6 Materiaal Er is een handboek beschikbaar: Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen, geschreven door Jeen van Beek en Bert Wolf. Het wordt uitgegeven door Stichting Ambulante Fiom in s-hertogenbosch. Bij dit handboek hoort een cd-rom met een digitale versie van het handboek. Het is te bestellen bij het landelijk bureau Fiom (zie 1.10 voor contactgegevens). Het handboek is zowel gericht op de werkers/begeleiders die de methode uitvoeren als op de deelnemers aan de bijeenkomsten. Het handboek omvat een inhoudelijk deel met informatie over de visie op seksueel geweld en uitgebreide achtergrondinformatie/kennis over het onderwerp. De overige hoofdstukken gaan over de methode zelf: de doelgroep, de doelstellingen, de benodigde bekwaamheden, de te volgen procedure, de nazorg, de benodigde voorwaarden en een beschrijving van de verschillende onderdelen van het programma met 14 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

bijbehorende werkvormen. 1.7 Benodigde competenties van de professional In de methode wordt geen specifieke beroepsopleiding benoemd. Er wordt in de methode een onderscheid gemaakt tussen de benodigde vaardigheden om een groep te begeleiden en de attitude om dat te kunnen doen. Benodigde vaardigheden van de begeleiders van een groep Aanbieden van identificatiemogelijkheden (een norm durven stellen). De groepswerkers zijn in staat om voorbeeldgedrag te vertonen voor de deelnemers en durven normen te stellen. Daarbij is een respecterende, uitnodigende houding aan te bevelen. Spiegelen. De groepswerker is in staat om goed te spiegelen: weergeven wat hij ziet of voelt bij een groepslid. Daarvoor moet een groepswerker gedrag of uitspraken kunnen (her)interpreteren en goed zijn in het geven van feedback. Aanbieden van rust en de gelegenheid om zaken los te laten. De groepswerker kan op de groepsleden overbrengen dat zij niet altijd grip op hun leven hoeven te hebben en dat loslaten van het uitoefenen van kracht en invloed ook positieve kanten heeft. Confronteren. De groepswerker kan groepsdeelnemers confronteren met de feitelijke gebeurtenissen en hoe zij daarmee zijn omgegaan en/of confrontaties van groepsdeelnemers onderling stimuleren en begeleiden. Benodigde attitude van de begeleiders van een groep Seksespecifieke attitude. De werker heeft een open houding en staat open voor indrukken ten aanzien van de identiteit, seksuele identiteit, seksuele geaardheid, gender en de context van de persoon. De werker is in staat om stil te staan bij en vragen te stellen over geslachtsidentiteit en daarmee samenhangende factoren. Geduld. De werker neemt ruim de tijd voor de intake door te vragen naar met gender samenhangende factoren (houding ten opzichte van mannelijke groepswerkers, houding ten opzichte van homoseksualiteit, et cetera). Voorwaarden scheppen voor de corrigerende emotionele ervaring (aanmoediging en coaching). De werker moedigt groepsleden aan om elkaar te vertellen over personen in hun leven die zij hebben ervaren als helpend, goed, enzovoort. Door deze afwezigen naar de groep toe te halen, kan de werker de gelegenheid en sfeer scheppen waarin corrigerende emotionele ervaringen beleefd kunnen worden. Grenzen stellen. De werker heeft aandacht voor veiligheid en geborgenheid en durft daarbij ook groepsleden tegen zichzelf in bescherming te nemen. Genezende factoren. De werker heeft inzicht in de herstellende factoren van de groepstherapie (op basis van de Q-list van Yalom (1984) zie 2.2). Begeleiding en intervisie Startende groepsbegeleiders dienen zich door een ervaren werkbegeleider te laten begeleiden. Daarnaast wordt ook voor ervaren groepsbegeleiders intervisie aangeraden, onder andere Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 15

om secundaire traumatisering te voorkomen. Ook supervisie wordt aangeraden, met de volgende aandachtspunten. De persoonlijke levensgeschiedenis en mogelijke eigen ervaringen met (seksueel) geweld. Gender, ingesleten rolpatronen en vooroordelen over de eigen en andere sekse. Aspecten van samenwerken met collega s met een andere visie en stijl. Opvattingen over (visie op) homo- en heteroseksualiteit. Mogelijke uitingsvormen van tegenoverdracht in de persoonlijke en groepsinteractie. Hanteren van overdracht tussen groepsleden en tussen groepslid en werker. Het gezin en de grootfamilie van herkomst. Relatievorming. Het leren onder ogen zien en bespreekbaar maken van welhaast ondenkbare aangelegenheden. 1.8 Overige randvoorwaarden Indicatiestelling Er dient een indicatie gesteld zijn door een hulpverlenende instantie die zich bezighoudt met seksueel geweld. Kwaliteitsbewaking In de methode zit een formulier voor de evaluatie van de bijeenkomsten. Ook is er ten behoeve van de kwaliteitsbewaking van de uitvoering van de methode aandacht voor begeleiding, intervisie en supervisie (zie 1.7). Kosten van de interventie De kosten bedragen naar schatting 12.000 voor een traject van twintig bijeenkomsten met twee trainers. Bij een groepsgrootte van acht tot twaalf deelnemers betekent dat een kostprijs per persoon (exclusief catering en huisvestingskosten) van 1.000 tot 1.500 (prijspeil 2010). 1.9 Overeenkomsten en verschillen met andere interventies Er zijn geen andere beschreven groepsmethoden voor mannen met seksueel geweldervaringen in het Nederlandse taalgebied bekend. Er zijn wel ggz-instellingen en individuele therapeuten die groepstherapieën aanbieden, maar de methoden die zij gebruiken zijn niet openbaar beschikbaar. Nadere studie moet uitwijzen of er soortgelijke methoden zijn en/of in welke mate deze methode(n) vergelijkbaar is (zijn). 16 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

1.10 Contactgegevens ontwikkelaar Stichting Ambulante Fiom Kruisstraat 1 5211 DT s-hertogenbosch landelijk.bureau@fiom.nl 088-1264 900 www.fiom.nl Contact: Afdeling PR & Communicatie 073-6128821 pr@fiom.nl Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 17

2. Onderbouwing 2.1 De ontwikkelgeschiedenis van de methode De methode is vanuit de praktijk, inductief, ontwikkeld. Pioniers in de hulpverlening aan manen met seksueel geweldervaringen waren enkele ervaringsdeskundige mannen vanuit de Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling binnen het gezin (VSK) en Stichting Ambulante Fiom. VSK is in 1991 van start gegaan met de eerste groep voor mannen met seksueel geweldervaringen en Stichting Ambulante Fiom in 1994. De afgelopen jaren zijn door vijftien mannen en één vrouw groepen mannen begeleid die in- en aangrijpende ervaringen hadden met seksueel geweld. In eerste instantie is er gewerkt vanuit de principes van vrouwenhulpverlening, omdat dat bekend was. Gaandeweg hebben de begeleiders een eigen weg ingeslagen en zijn ze ook principes van de mannenhulpverlening gaan toepassen. Deze zijn vertaald in een eigen aanpak en werkwijze. Daarbij is gebruik gemaakt van theoretische inzichten met betrekking tot trauma, herstel en veiligheid (Herman, 1994), het seksespecifiek werken (Van Genugten, 1995), het belang van een zorgvuldige intake (Van der Linden, 2002), de genezende aspecten van groepswerk (Yalom, 1984) en de fasen die binnen groepswerk van belang zijn (Van Riet, 1993) (zie 2.2.). Er is geen sprake geweest van een vooronderzoek en ook niet van een duidelijk omschreven pilotfase. Stichting Ambulante Fiom heeft plannen voor doorontwikkeling en theoretische onderbouwing van de methode, mits zij hiervoor de benodigde financiële middelen kan werven. 2.2 Onderbouwing van de probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak Er worden diverse theoretische uitgangspunten voor de methode gehanteerd. Groepstherapie Met betrekking tot groepstherapeutische aspecten baseren de ontwikkelaars zich op Yalom (1984), die een negental genezende factoren van groepspsychotherapie heeft geformuleerd en op basis daarvan een O-list heeft ontwikkeld, waarin de genezende aspecten worden uitgewerkt. Deze lijst is als bijlage aan het handboek toegevoegd en dient vooral om deelnemers te wijzen op de voordelen van groepstherapie en de positieve effecten die het deelnemen aan een groep op hen kan hebben. Daarnaast is het van invloed op de houding, aanpak en uitvoering van de methode. Yalom noemt de volgende genezende factoren: 1. Het wekken van hoop: hoop op genezing, geloof in de behandelingsmethode is een belangrijk aspect van een therapie. Daarbij is het zien van verbetering bij groepsgenoten erg belangrijk. 18 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

2. Universaliteit: veel deelnemers aan groepstherapie denken bij aanvang dat zij de enigen zijn die hebben meegemaakt wat ze hebben meegemaakt. In groepstherapie komen zij erachter dat vele anderen vergelijkbare dingen hebben meegemaakt. 3. Het geven van informatie: in een groepsproces krijgen de deelnemers veel informatie, zowel impliciet als expliciet, bijvoorbeeld in de vorm van psycho-educatie. Dit helpt hen hun eigen gedrag beter te begrijpen. 4. Altruïsme: deelnemers aan groepstherapie kunnen door een ander te helpen ook zichzelf helpen. Een ander kunnen helpen is goed voor het gevoel van eigenwaarde en is daardoor een genezend aspect van groepstherapie. 5. Verbetering door herbeleving van de oorspronkelijke gezinssituatie: de meeste deelnemers aan groepstherapie hebben onbevredigende ervaringen in hun gezin van herkomst. De processen in een therapiegroep lijken in zekere zin op de processen die zich binnen in een gezin afspelen. Die overeenkomst maakt het mogelijk om vroegere gezinsconflicten op te halen en te herbeleven in een veilige omgeving. 6. Het ontwikkelen van sociale vaardigheden: door de sociale interacties die zich binnen een groep altijd voordoen, leren deelnemers sociaal vaardig(er) te worden. Een goede begeleiding door de therapeut is daarbij belangrijk. 7. Nabootsend gedrag: het meemaken van de therapie van een ander met een soortgelijk probleem kan gunstig zijn voor deelnemers aan groepstherapie. 8. Leren van elkaar: dit is een erg complexe genezende factor van groepstherapie en bestaat uit onder andere de volgende aspecten: deelnemers kunnen in groepstherapie leren hoe anderen hen zien. Verder kunnen ze begrip krijgen van en inzicht in wat hun gedrag met anderen doet. Vervolgens leren deelnemers waarom ze doen wat ze doen met en aan andere mensen. En ten slotte leren deelnemers begrijpen hoe het komt dat ze zijn zoals ze zijn. 9. Groepscohesie: ook deze genezende factor is erg complex en is een aspect dat samenhangt met meerdere andere aspecten. Belangrijk hierbij is dat deelnemers het gevoel krijgen dat zij door de andere groepsdeelnemers geaccepteerd worden. En dat de reden waarom ze in therapie zijn de anderen dus kennelijk niet afschrikt om hen te accepteren. Daarbij benadrukt Yalom het belang van de veiligheid in de groep: de groep [is] geen gedwongen biecht ( ) en [mag] daarin ook niet ( ) ontaarden. Yalom heeft aspecten van deze genezende factoren door patiënten en therapeuten van groepspsychotherapie laten sorteren op belangrijkheid en is zo tot deze lijst gekomen (zie Yalom 1984: 62-63). In de loop der jaren heeft Yalom (de eerste druk van The theory and practice of group psychotherapy verscheen in 1970, de vijfde en meest recente druk dateert van 2005) de door hem onderscheiden genezende factoren en hun ordening nader onderbouwd op basis van zeer uiteenlopend onderzoek naar de effecten van groepspsychotherapie. Op basis van Van Riets publicatie over groepswerk in het maatschappelijk werk (1993) worden de volgende vijf eenvoudige fasen in het groepsproces onderscheiden: 1. Het voorstadium van de groepssituatie, de ontwikkelingsfase. 2. De vormende fase. 3. De fase van integratie, desintegratie en herintegratie. 4. De fase van het voortbestaan. Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 19

5. De afsluiting. De ontwikkelaars van de methode hebben de opbouw van de groep en de fasering van de groepsbijeenkomsten gebaseerd op deze indeling. Seksespecifieke benadering De ontwikkelaars gaan voor de benadering van de groep uit van de seksespecifieke benadering van Van Genugten (1995) die is gebaseerd op de volgende uitgangspunten. De hulp is niet voorbehouden aan de eigen sekse. De hulp heeft oog voor de sociaal-culturele context van de doelgroep. De hulp voorkomt dat mannen afhankelijk worden van de groepswerkers. Er is aandacht voor de emancipatie van de doelgroep. De positieve en sterke kanten van de groepsleden worden benoemd en ontwikkeld. Intake Voor het seksespecifieke van het werken met mannen zijn de ontwikkelaars wat betreft de attitude bij de intake uitgegaan van Van der Linden (2002). Voor de intake van mannen moet volgens Van der Linden meer tijd genomen worden dan bij vrouwen het geval is. Inhoudelijk moet bij de intake van mannen worden doorgevraagd naar gender-gerelateerde factoren als: Wat vind je van mannelijke groepswerkers? Hoe vind je het om met homoseksualiteit of met homoseksuelen geconfronteerd te worden in de groep? Geef je de voorkeur aan een man of een vrouw of een combinatie van beide? Trauma, herstel en veiligheid De aanpak in de groepscursus is in belangrijke mate gebaseerd op de visie van Herman (1994) op trauma (zie ook 1.1), herstel en veiligheid. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het proces van herstel niet lineair verloopt. Belangrijke uitgangspunten zijn de volgende: Erkenning: jij mag bestaan en wat je vertelt over jouw ervaringen wordt gehoord. Steun en aanmoediging: je wordt het liefst opgevangen door mensen die je na staan. Lukt dat niet, dan heb je recht op professionele ondersteuning en aanmoediging. Veiligheid en vertrouwen: je moet je verhaal kunnen doen zonder nogmaals (extra) gekwetst te worden. Mensen in je omgeving moeten zo zorgvuldig mogelijk die omstandigheden creëren waarin jij je veilig voelt. Achtergrondinformatie De ontwikkelaars gebruiken een rijk palet aan bronnen van achtergrondinformatie en kennis over de thema s die in de bijeenkomsten aan bod komen. 20 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

3. Onderzoek praktijkervaringen 3.1 Uitvoerende organisaties Deze methode is tot nog toe uitgevoerd door Fiom Nijmegen, Fiom Zwolle in samenwerking met GGZ over de IJssel (tot en met 2007-2008) en Fiom Maastricht, in samenwerking met Riagg Maastricht. De methode wordt nu door Riagg Maastricht in samenwerking met CLAS (Contextuele behandeling en Leergroepen voor Alle betrokken bij Seksueel misbruik) aangeboden. 3.2 Praktijkervaringen van de professional De ontwikkelaar voert geen onderzoek aan naar de praktijkervaringen van de professional met de methode. Dergelijk onderzoek is evenmin gevonden bij de door MOVISIE uitgevoerde literatuursearch (zie 6.1). 3.3 Praktijkervaringen van de cliënt/burger De ontwikkelaar voert geen onderzoek aan naar de praktijkervaringen van de cliënt met de methode. Dergelijk onderzoek is evenmin gevonden bij de door MOVISIE uitgevoerde literatuursearch (zie 6.1). 3.4 Praktijkvoorbeeld In gevonden publicaties over de methode staan geen casestudies beschreven die illustreren hoe de methode in een specifiek geval is toegepast in de praktijk. Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 21

4. Effectonderzoek 4.1 Directe aanwijzingen voor de effectiviteit De ontwikkelaar voert geen onderzoek aan naar de effectiviteit van de methode. Dergelijk onderzoek is evenmin gevonden bij de door MOVISIE uitgevoerde literatuursearch (zie 6.1). 4.2 Indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit De ontwikkelaar voert geen onderzoek aan naar soortgelijke methoden, noch in Nederland, noch in het buitenland. Dergelijke onderzoeken zijn evenmin gevonden bij de door MOVISIE uitgevoerde literatuursearches (zie 6.1). 22 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

5. Conclusies 5.1 Samenvatting werkzame elementen De methode betreft een groepsinterventie waarbij het delen van ervaringen met andere mannen een helende factor is. De heling komt door de ontdekking dat ze niet de enige zijn, de hoop door het zien van verbeteringen bij groepsgenoten, het delen van informatie, het helpen van anderen binnen de groep, het ontwikkelen van sociale vaardigheden, het nabootsen en leren van elkaar en de groepscohesie (1, 2). Veiligheid als voorwaarde voor herstel staat centraal (1, 2). Veel tijd en aandacht voor de intake en het bespreken van de seksespecifieke aspecten van het groepswerk (1, 2). Herkenning en erkenning: aan de hand van een schadeformulier worden het seksueel geweld en de gevolgen ervan geordend, in kaart gebracht en gedeeld (1, 2). Een emancipatoire visie op slachtofferschap: er wordt gewerkt aan het besef dat de pleger geen invloed meer heeft en dat de man het seksueel geweld niet meer zo een grote invloed op zijn leven hoeft te laten hebben (1). Overlevingsstrategieën worden omgezet in vaardigheden om grenzen te stellen (1). Emancipatie: aandacht voor zelfbeeld, zelfvertrouwen, (seksuele) identiteit, het leggen van contacten en relatievorming (1, 2). Nazorg op individueel niveau, eventueel samen met de partner (1). Verklaring classificatie veronderstelde werkzame elementen: 1 = Veronderstelling ontwikkelaar 2 = Wetenschappelijke of theoretische onderbouwing 3 = Praktijkervaringen 4 = Wetenschappelijk effectonderzoek. Zie voor een toelichting de desbetreffende onderdelen van het werkblad. 5.2 Samenvatting effectonderzoek Er zijn geen wetenschappelijke onderzoeken gevonden die directe of indirecte aanwijzingen leveren voor de effectiviteit van de methode. Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 23

6. Verantwoording 6.1 Zoeken en selecteren van literatuur Zoekvraag Wat is bekend over de effectiviteit van en de praktijkervaring met de methode groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen? Zoektermen Mannen (of jongens) en (seksueel misbruik of verkrachting of incest) en groepstherapie Mannen (of jongens) en groepstherapie (algemeen). Zoekstrategieën Publicaties zijn opgevraagd bij de ontwikkelaar. Er is gezocht in de volgende databanken: WorldCat PiCarta NARCIS HBO Kennisbank Google scholar Internetresearch De referenties van het reeds gevonden materiaal zijn gecheckt. Selecteren van literatuur De literatuur is geselecteerd op basis van de zoekvraag. Literatuur moest direct betrekking hebben op de methode groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen. Daarbij is gekeken of in het handboek naar deze literatuur is verwezen. Dat was bij geen van de in de literatuursearch gevonden publicaties het geval. 6.2 Literatuur Beek, J. van & Wolf, B. (2003). Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweld ervaringen. 's-hertogenbosch: Stichting Ambulante Fiom. Dijkstra, S. (2000). Met vallen en opstaan. Hoe vrouwen en mannen betekenis geven aan geweldservaringen uit hun kindertijd. Delft: Eburon. Genugten, W. van (1995). Seksespecifiek hulpverlenen. Baarn: Nelissen. Herman, J.L. (1994). Trauma en herstel. De gevolgen van geweld - van mishandeling thuis tot politiek geweld. Amsterdam: Wereldbibliotheek. 24 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

Linden, P. van der (2002). Het erkende lichaam. Over lichaamsgerichte therapie voor jongens en mannen die seksueel misbruikt zijn. Utrecht: TransAct. Riet, N. van (1993). Groepswerk in het maatschappelijk werk. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Yalom, I. (1984). Groepspsychotherapie in theorie en praktijk. Deventer: Van Loghum Slaterus. Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 25

Bijlage 1 Toelichting effectonderzoek Voor het vaststellen van de effectiviteit van methoden (onderdeel 4 van het werkblad) moet het onderzoek hiernaar systematisch in kaart worden gebracht (bijlagen 2 en 3). Directe en indirecte aanwijzingen voor effectiviteit Er zijn twee typen aanwijzingen voor de effectiviteit van een methode: Directe aanwijzingen. Resultaten uit onderzoek die betrekking hebben op precies die methode die in het onderhavige document is beschreven. Indirecte aanwijzingen. Resultaten uit onderzoek naar andere methoden met hetzelfde doel en dezelfde doelgroep en aanpak. Deze worden hier verder aangeduid als soortgelijke methoden. Het gaat hier om: Resultaten uit onderzoek naar buitenlandse versies van de methode (zoals Motivational interviewing, de Amerikaanse variant van de Nederlandse Motiverende gespreksvoering). Resultaten uit onderzoek naar de effectiviteit van Nederlandse methoden die tot hetzelfde type of dezelfde familie behoren (zoals de Nederlandse activeringsmethoden die gebaseerd zijn op Supported employment). Soms zijn er onvoldoende directe aanwijzingen of kunnen relevante indirecte aanwijzingen de directe aanwijzigen ondersteunen. Bij de selectie van soortgelijke methoden is maatgevend in hoeverre de methode in de kern overeenkomt met de beschreven methode. Wanneer dit niet duidelijk is of wanneer de methode te zeer verschilt, is er geen sprake van een soortgelijke methode en dus ook niet van indirect bewijs voor effect. Wanneer een methode veelvuldig is onderzocht, is het aantal primaire onderzoeken soms te groot om binnen het kader van Effectieve sociale interventies te analyseren. Veelal zijn de primaire onderzoeken dan al geanalyseerd in reviews en metastudies. In dat geval gebruiken we de informatie uit deze overzichtsstudies. We volstaan dan met een globale analyse van de effectiviteit zoals gebleken uit de overzichtsstudies. Dit vullen we eventueel aan met een meer uitgebreide analyse van de (recente) primaire studies die (nog) niet in de overzichtsstudies zijn opgenomen. Kenmerken effectonderzoek Bij onderdeel 4 van het werkblad gaan we ervan uit dat er sprake is van een effectonderzoek wanneer er ten minste een nameting heeft plaats gevonden dat een cijfermatige indicatie geeft van het effect van een methode. Onderzoek naar de door professionals, burgers en/of cliënten ervaren effectiviteit van een methode nemen we mee in onderdeel 3 van het werkblad. Het methodologische gewicht van het effectonderzoek en de resultaten daarvan wordt onder meer bepaald door de aanwezigheid van een voor- en nameting, een controlegroep, de willekeurige samenstelling daarvan, de modelgetrouwheid van de methode en de uitvoering van een followupmeting. Het methodologische gewicht varieert van licht effectonderzoek (monitoring- of veranderingsonderzoek) tot zwaar effectonderzoek (Randomized Controlled Trial, RCT) en diverse vormen daar tussenin. Hoe zwaarder het effectonderzoek, hoe harder de uitspraken over de effectiviteit zijn. Dit wil niet zeggen dat er altijd gekozen moet worden voor zo zwaar mogelijk 26 * * * Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen

effectonderzoek. Welk type effectonderzoek het meest passend is, hangt af van de kenmerken en het ontwikkelingsstadium van de methode en de beschikbare financiële middelen. Bijlage 3 geeft een stapsgewijze uiteenzetting van de kenmerken per onderzoek en geeft een typering van de onderzoeksopzet. Het gaat daarbij om het objectief beschrijven van de kenmerken (onderdelen B t/m D). Externe deskundigen beoordelen in een later stadium de kwaliteit van het onderzoek (onderdelen E en F). Gemeten effecten In een tabel (bijlage 3, onderdeel G) worden de onderzoeksresultaten cijfermatig gepresenteerd. De onderzoeksresultaten kunnen aanwijzingen geven voor positieve, geen of negatieve effecten. Uitkomstmaten Effectonderzoeken beantwoorden een beperkt aantal vragen. De gestelde vragen worden aangeduid als uitkomstmaten. Alleen op deze uitkomstmaten wordt een effect gemeten. Er kan alleen iets over effect gezegd worden voor zover het betrekking heeft op één van de onderzochte uitkomstmaten. In bijlage 3 wordt het effect dan ook per uitkomstmaat aangegeven. Effectgrootte De mate waarin een resultaat als positief is aan te merken, is mede afhankelijk van de effectgrootte. Tot voor kort werd het effect van een methode vooral uitgedrukt in een statistisch significant verschil tussen voor- en nameting, of tussen voor- en nameting en follow-up, of tussen de nameting van de experimentele en controlegroep. Een probleem bij deze aanpak is dat grote verschilscores in kleine groepen vaak niet significant zijn. Bij grote groepen kunnen heel kleine verschillen weliswaar als zeer significant uit de bus komen, maar praktisch gezien van weinig waarde zijn. De laatste jaren wordt er vaak voor gekozen om naast de statistische significantie ook de zogeheten effectgrootte d ( effectsize, ook wel aangeduid met ES) te rapporteren. Dit is een index die aangeeft hoe groot het waargenomen verschil is tussen voor- en nameting of tussen experimentele (interventie-) en controlegroep. Er bestaan verschillende formules voor het berekenen van d. De bekendste is 1 : d = gemiddelde score nameting interventiegroep - gemiddelde score nameting controlegroep gepoolde standaarddeviatie van beide groepen De formule voor het berekenen van de gepoolde standaarddeviatie luidt daarbij als volgt: ( ((ni 1)sd i2 + (nc 1)sd c2 ) / (ni + nc 2) ) Hierbij staat de i voor interventiegroep of experimentgroep en de c voor controlegroep, sd i en sd c zijn de standaarddeviaties van respectievelijk de interventie- en controlegroep en ni en nc de steekproefgrootte van de interventie en controlegroep. 1 Zie Rossi, P.H., M.W. Lipsey & H.E. Freeman (2004). Evaluation. A systematic approach (7th ed.). Thousand Oaks: Sage. Groepsmaatschappelijk werk voor mannen met seksueel geweldervaringen * * * 27