EEN GIDS VOOR ALS U BEGINT MET APIDRA (insuline glulisine) 1x 10ML INJECTIEFLACON (100 Eenheden/ml) De Apidra 100 eenheden/ml oplossing voor injectie (in injectieflacon) wordt in een injectieflacon geleverd als een heldere, kleurloze, waterige oplossing zonder zichtbare deeltjes. Elk flesje bevat 10 ml van de oplossing (1000 Eenheden/10 ml of 100 Eenheden/ml). De concentratie van Apidra in het 10ml-flesje is hetzelfde (100 Eenheden/ml) als voor de 3ml-patronen voor injecteerbare hulpmiddelen (inbegrepen : 1 e ) Apidra SoloStar 100 E/ml, oplossing voor injectie in voorgevulde pen van 3ml) 2 e ) Apidra 100 E/ml, oplossing voor injectie in patroon) Hoewel de wijze van toediening bij het geven van Apidra uit een flesje anders is dan met een injecteerbaar hulpmiddel, is de gegeven dosis hetzelfde, tenzij anders aangegeven door de medische zorgverlener die toezicht op uw behandeling houdt. Begin altijd met uw handen te wassen. Het gebruik van APIDRA in injectieflacon Controleer de Apidra om er zeker van te zijn dat de vloeistof helder en kleurloos is. Gebruik Apidra niet na de houdbaarheidsdatum op het etiket, als het product troebel is, of als u deeltjes ziet. Gooi het dan weg en pak een nieuw flesje. MENG APIDRA NIET MET ENIG ANDER TYPE INSULINE (behalve NPH zoals hieronder beschreven). NPH is een langwerkende troebele insulinesuspensie die vaak wordt gebruikt met kortwerkende insuline(s) bij de behandeling van diabetes om het bloedsuikerniveau de gehele dag onder controle te houden. Patiënten mogen Apidra uitsluitend mengen met NPH onder het toezicht van hun dokter en na het volgen van de desbetreffende training. U hebt wegwerpspuiten voor insuline gekregen die zijn gemaakt voor 100 eenheden insuline en geschikt zijn voor de flesjes met Apidra. De spuit moet nieuw zijn en zich in de originele verpakking bevinden en mag geen andere geneesmiddel of residu bevatten. U hoeft het flesje voor gebruik niet te schudden. Gebruik bij elke dosistoediening een nieuwe naald en spuit. Werp de spuiten op de juiste wijze weg. Geef uw naalden en spuiten nooit aan iemand anders. DE DOSIS APIDRA VOORBEREIDEN (uw arts bepaalt hoeveel APIDRA u nodig heeft) De dop verwijderen Als u een nieuw flesje gebruikt, moet u de beschermende dop eraf halen. Verwijder de stop NIET. 1/5
Bovenkant steriliseren Veeg de bovenkant van het flesje af met een watje met alcohol. U hoeft het flesje met Apidra voor gebruik niet te schudden. Spuit lucht in het flesje Trek evenveel lucht in de spuit als uw insulinedosis. Steek de naald door de rubber bovenkant van het flesje en duw de zuiger omlaag zodat er lucht in het flesje wordt gespoten. Dosis (hoeveelheid wordt bepaald door uw arts) optrekken Laat de spuit in het flesje zitten en houdt ze samen ondersteboven. Houd de spuit en het flesje stevig vast in één hand. Controleer of de punt van de naald in de insuline zit. Trek met uw vrije hand aan de zuiger zodat u de juiste dosis in de spuit optrekt. Op luchtbellen controleren Controleer de spuit op luchtbellen voordat u de naald uit het flesje haalt. Tikken om te verwijderen Als er luchtbellen in het geneesmiddel zitten, houdt u de spuit rechtop en tikt u tegen de zijkant tot de belletjes naar boven drijven. Controleer vóór het injecteren of de dosis insuline die u hebt opgezogen even groot is als door uw medische zorgverlener is voorgeschreven. Lucht eruit duwen Duw de luchtbelletjes met de zuiger eruit en trek weer insuline op tot u de goede dosis hebt. 2/5
Verschillende insulines mengen in dezelfde spuit Sommige patiënten die flesjes en spuiten voor al hun insulineproducten gebruiken, kunnen lang- en kortwerkende insuline in dezelfde spuit mengen wanneer hun medische zorgverlener dat adviseert. Als u Apidra mengt met NPH humane insuline, moet u eerst Apidra in de spuit optrekken en het mengsel onmiddellijk injecteren. Als u echter dit advies niet hebt gekregen, mag u nooit verschillende insulines in dezelfde spuit mengen. Als u een pen met patroon gebruikt voor uw langwerkende insuline, moet u ook niet proberen om de langwerkende insuline met Apidra te mengen. Patiënten mogen verschillende insulines uitsluitend mengen wanneer de dokter dat adviseert en na het volgen van de desbetreffende training. Naald verwijderen Haal de naald uit het flesje. Laat de naald nergens mee in aanraking komen. U kunt nu met injecteren beginnen. APIDRA INJECTEREN Apidra onder uw huid injecteren. Gebruik Apidra zoals voorgeschreven door uw gezondheidszorgbeoefenaar. Kies de juiste plaats: bovenarm, dijbeen of buik(wand) Neem een beslissing over het injectiegebied bovenarm, dijbeen of buik. U mag niet dezelfde injectieplaats binnen een injectiegebied gebruiken voor twee achtereenvolgende injecties. (zie AFWISSELEN van injectieplaatsen). De huid met alcohol reinigen Gebruik alcohol of water en zeep om de injectieplaats te reinigen. De injectieplaats moet droog zijn voordat u de injectie uitvoert. Een huidplooi pakken Pak een huidplooi en pak hem vast. Steek de naald in de huid op de manier waarop uw gezondheidszorgbeoefenaar het heeft voorgedaan. 3/5
Injectie voltooien Apidra toedienen: Duw de zuiger van de injectiespuit langzaam helemaal in. Controleer of u alle insuline hebt geïnjecteerd. Laat de naald ongeveer 10 seconden in de huid zitten. Trek de naald er recht uit. Duw verscheidene seconden zacht op de plaats waar u zich hebt geïnjecteerd. NIET over die plaats masseren. Werp de gebruikte materialen veilig weg. Doe de dop niet terug op de gebruikte naald. Volg de instructies van uw gezondheidszorgbeoefenaar voor het wegwerpen van de naald en de spuit. AFWISSELEN VAN INJECTIEPLAATSEN Apidra moet kort (0-15 min) vóór of kort na de maaltijd met een subcutane injectie worden toegediend (SKP). Wegens de manier waarop het lichaam insuline absorbeert, wordt Apidra geïnjecteerd in de minder gevoelige laag vetweefsel net onder de huid niet in de spier. De 3 meest gebruikte plaatsen voor het injecteren van insuline zijn: 1. De buik(wand), behalve een cirkel van 5 cm rond de navel. 2. De bovenkant en buitenkant van de dijbenen Vermijd injecties in de buurt van het benige gedeelte boven de knie. 3. De buitenkant van de bovenarmen. Gebruik de buitenkant van de achterkant van de bovenarmen waar vetweefsel aanwezig is. 4/5
Met Apidra kunnen injectieplaatsen gemakkelijk worden afgewisseld omdat de absorptiesnelheid voor alle 3 de plaatsen hetzelfde is, of u nu in uw buik, uw dijbeen of uw bovenarm spuit. Wanneer u uw gebied hebt gekozen (bovenarm, dijbeen of buik) moet u eraan denken dat u niet tweemaal achter elkaar dezelfde plaats in dat gebied gebruikt voor de injectie. Injecteer Apidra nooit in een spier of te dicht bij een moedervlek of litteken. Vergeet ook niet om uw injectieplaatsen af te wisselen zoals aangegeven door uw gezondheidszorgteam. LEES AUB AANDACHTIG: De aanvullende informatie over het gebruik van APIDRA in de BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER, terug te vinden in het aan u geleverde doosje met Apidra Of ook te raadplegen via de website www.fagg.be 5/5