HANDBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW HAVO.VWO



Vergelijkbare documenten
6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

7,9. Samenvatting door een scholier 2305 woorden 16 juni keer beoordeeld. Biologie thema 3. Basistof 2

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1

Samenvatting. Functie: zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen, en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed.

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

HANDBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO-T.HAVO.VWO

Samenvatting Biologie Transport

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

halvemaanvormige kleppen) Doordat de hartkamers het bloed met kracht wegpompen.

LEERWERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO-BK

Bij eencellige dieren transport via diffusie (over kleine afstand). Het transporteren van zuurstof en afvalstoffen (traag proces).

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

SO Biologie T3: De bloedsomloop

Opstel Biologie De Bloedsomloop (verhaal)

Samenvatting NaSk Verbranding en ademhaling

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels

Examen Voorbereiding Transport

slagaders haarvaten aders uitzonderingen Bevat kleppen - - X Aorta, longslagader Gespierde dikke wand

Werkstuk Biologie Bloed

Uitscheiding en afweer

2 vmbo-t havo vwo. Uit bloedplasma, (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes. De (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes.

1. We ademen om te leven

Samenvatting Biologie voor Jou 2A Bloedsomloop 7 e editie. Bloed = bloedplasma met bloedcellen en bloedplaatjes

AUTEURS : BEN WAAS GERARD SMITS ARTEUNIS BOS ONNO KALVERDA WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW

AUTEURS : BEN WAAS GERARD SMITS ARTEUNIS BOS ONNO KALVERDA WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO - KGT

De Bloedsomloop. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Transport door het lichaam. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

TRANSPORT DOOR HET LICHAAM

Kijk, zo klopt het! EEN KIJKJE IN JE HART INHOUD. Je hart? Hard nodig!

Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop

Hart en bloedsomloop hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

HOEK 1: RODE BLOEDLICHAAMPJES

Alles over de bloedziekten PNH & AA. Wat is bloed?

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9

Werkstuk door een scholier 1759 woorden 8 januari keer beoordeeld

2 vwo gymnasium. Uit bloedplasma, (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes. De (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes.

Uit bloedplasma, (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes. De (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes.

Bloedsomloop. Hans heijkoop; Petra Buist. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

BLOEDSOMLOOP. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5

Werkstuk Biologie Roken

Hart- en vaatziekten. voor Marokkaanse Nederlanders. Zorg goed voor uw hart

Hart en bloedsomloop vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Werking van het hart. Algemene informatie over het hart, de bloedvaten en de meest voorkomende hart- en vaataandoeningen

Hart = pomp --> spier --> trainen --> krans(slag)aders vertakken verder --> hart krijgt meer voedingsstoffen

Hart anatomie en fysiologie

Hart- en vaatziekten. voor Nederlanders. Zorg goed voor uw hart

OPDRACHT EMBRYONALE BLOEDSOMLOOP. Gebruik voor deze opdracht je Binas en basisstof 1 van je boek.

Bloed en lymfe systeem. Bloed en lymfe systeem. Bloed stelsel. Bloed stelsel. Samenstelling van het bloed. Bloedplasma

5 HAVO. biologie voor jou BIOLOGIE VOOR DE BOVENBOUW

BLOED EN BLOEDSOMLOOP VWO 3

bloedtransfusie bij kinderen

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 15, Het bloed kruipt waar het gaan kan

Elke spier neemt toe in dikte en kracht door hem regelmatig harder te laten werken (trainen).

Seniorenraad Son en Breugel 22 juni 2018

Hartfalen. Decompensatio cordis

6,6. Antwoorden door een scholier 3067 woorden 9 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Basisstof 1:

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

2 Patiëntspecifieke informatie Partiële Cavo Pulmonale Connectie (PCPC)

hart longen Werkboekje van...

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9: Gezondheid

1. Wat houden je hart en bloedvaten nou eigenlijk in?

Samenvatting Biologie H12 Transport

Examen VMBO-BB 2005 BIOLOGIE CSE BB. tijdvak 12. Naam kandidaat Kandidaatnummer. Beantwoord alle vragen in dit opgavenboekje.

vwo bloed en bloedsomloop 2010

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs

Praktische opdracht. klas 2 atheneum

Begrippenlijst bloed, bloedsomloop en lymfe AB0-systeem Bloedgroepenstelsel, waarbij het menselijk bloed is ingedeeld in vier typen bloed: A, B, AB

Arterieel vaatlijden 1

IMMUUN WORDEN EN BLIJVEN

Werkstuk Biologie Het hart

Take-home toets. Thema 4.3.1: Anatomie en fysiologie van het hart en de circulatie

1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen?

ARTERIEEL VAATLIJDEN 17954

Hart en vaatziekten vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Algemeen Bloedtransfusie voor kinderen

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 34 tot en met 51. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken.

Samenvatting Biologie Thema 7, Bescherming

Samenvatting Biologie Hoofdstuk

Afdrukken pagina 2-19 dubbelzijdig formaat A4 naar behoefte kunnen lege A4-pagina s worden tussengevoegd

Vaccinaties voor kinderen van 9 jaar. Rijksvaccinatieprogramma

Bescherm uw kind tegen 12 infectieziekten. Rijksvaccinatieprogramma

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen

1. Een orgaan waarbij stoffen vanuit het interne milieu naar het externe milieu gebracht worden

Vaccinaties voor peuters van 14 maanden. Rijksvaccinatieprogramma

Patiënten Informatie Map voor patiënten na een hartinfarct

PTA biologie BBL Statenkwartier, Waldeck en Kijkduin cohort

Samenvatting Biologie H7 Biologie Eten

Samenvatting door een scholier 1661 woorden 10 december keer beoordeeld

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 14 je levensstroom

Herhalingsles Het lichaam. Ademhaling. Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan.

komt terug naar het hart in de linkerboezem, dan naar de linkerkamer en het hele proces begint opnieuw (afb. 1).

Wij, Nederlanders, hebben er ook veel nieuwe eetgewoontes bij gekregen. Dat komt door drie dingen:

Transcriptie:

2a HANDBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW HAVO.VWO

2a HANDBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW HAVO.VWO AUTEURS GERARD SMITS BEN WAAS ARTEUNIS BOS ONNO KALVERDA ZESDE DRUK MALMBERG S-HERTOGENBOSCH WWW.BIOLOGIEVOORJOU.NL

Voorwoord Het biologieboek dat voor je ligt is deel 2a van Biologie voor jou. Hoe het boek precies in elkaar zit kun je zien als je het doorbladert. We hebben dit boek zó geschreven, dat je er zelfstandig mee kunt werken. Je kunt dan op meer hulp van je docent rekenen als je die nodig hebt. Bij dit boek horen een werkboek, een antwoordenboek en een internetsite (www.biologievoorjou.nl) WERKEN MET BIOLOGIE VOOR JOU De onderwerpen die in dit boek staan noemen we thema s. Elk thema begint met een inleiding. Hierin staat kort beschreven wat je van het thema kunt verwachten. Op de internetsite staat een planningsformulier waarop je een planning kunt maken van alles wat je bij dit thema gaat doen. Elk thema bestaat verder uit de volgende onderdelen: Basisstof; Extra basisstof; Samenvatting; Diagnostische toets; Verrijkingsstof. Hoe je met deze onderdelen moet werken, kun je lezen in het volgende stukje. BASISSTOF In de basisstof staan teksten en afbeeldingen die je gaat lezen. Je komt dan vanzelf een verwijzing tegen naar opdrachten die in het werkboek staan. Bijvoorbeeld: WB. OPDRACHT 1 BLZ. 4 Deze opdrachten ga je dan maken in je werkboek. Als je de opdrachten hebt gemaakt, word je terugverwezen naar het handboek: HB. VERBRANDING BIJ EEN KAARS BLZ. 8 Soms moet je bij een opdracht gebruik maken van de internetsite www.biologievoorjou.nl. Bij deze onderdelen staat in het boek: Naast je gewone schrijfmaterialen heb je een tekenpotlood (HB) nodig en kleurpotloden. Met het antwoordenboek kun je zelf de basisstof nakijken. 2

EXTRA BASISSTOF In de extra basisstof staan onderwerpen die wat moeilijker zijn. Als je de basisstof klaar hebt hoor je van je docent of je de extra basisstof moet gaan maken. Op het planningsformulier kun je dan het werken aan de extra basisstof plannen. De extra basisstof kun je nakijken met het antwoordenboek. SAMENVATTING In de samenvatting is kort weergegeven wat je hebt geleerd in de basisstof en (eventueel) in de extra basisstof. Je moet dit kennen en kunnen voor een proefwerk. DIAGNOSTISCHE TOETS Met de diagnostische toets kun je nagaan of je alles kent en kunt wat in de samenvatting staat. De diagnostische toets kun je nakijken met het antwoordenboek. De diagnostische toets kun je ook maken op de internetsite (www.biologievoorjou.nl). Je krijgt dan meteen te zien of je de vragen goed hebt beantwoord. VERRIJKINGSSTOF Als je alles kent en kunt wat in de samenvatting staat, kun je aan de verrijkingsstof beginnen. De verrijkingsstof bestaat uit onderdelen waaruit je kunt kiezen. Je hoeft niet alle onderdelen te maken; je hoort van je docent hoeveel je er moet kiezen. Op de internetsite www.biologievoorjou.nl staan nog meer verrijkingsstofonderdelen. De onderdelen van de verrijkingsstof die in het werkboek staan kun je met het antwoordenboek nakijken. We hopen dat je met veel plezier met dit boek zult werken. De auteurs 3

Inhoud THEMA 1 VERBRANDING EN ADEMHALING THEMA 2 VOEDING EN VERTERING BASISSTOF 1. Wat is verbranding? 8 2. Ingeademde en uitgeademde lucht 9 3. Verbranding in organismen 10 4. Het ademhalingsstelsel 12 5. Inademen en uitademen 16 6. Gezonde longen en luchtwegen 17 7. Roken 21 EXTRA BASISSTOF 8. De stembanden 24 9. Vitale capaciteit 25 SAMENVATTING & DIAGNOSTISCHE TOETS Samenvatting 26 Diagnostische toets 30 VERRIJKINGSSTOF 1. Leren en werken 38 2. Gaswisseling bij dieren 39 3. De ademhalingsorganen van vissen 41 BASISSTOF 1. Voedingsmiddelen en voedingsstoffen 44 2. Het aantonen van zetmeel en glucose 48 3. Gezonde voeding 50 4. Hoeveel moet je eten en drinken? 52 5. Eerlijk zullen we alles delen 56 6. Het verteringsstelsel 60 7. Het gebit 62 8. De organen voor vertering 68 EXTRA BASISSTOF 9. Voeding en vertering bij zoogdieren 73 10. Hoe houd je voedsel goed? 75 SAMENVATTING & DIAGNOSTISCHE TOETS Samenvatting 78 Diagnostische toets 82 VERRIJKINGSSTOF 1. Leren en werken 91 2. Wat eet je van een dier? 92 3. Vegetariërs 93 4. Puzzel 95 4

THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP THEMA 4 WAARNEMING EN REGELING BASISSTOF 1. Bloed 98 2. De bloedsomloop 101 3. Het hart 103 4. De bloedvaten 106 5. Hart- en vaatziekten 109 6. Weefselvloeistof en lymfe 113 7. Uitscheiding 115 8. Antistoffen 116 BASISSTOF 1. Reageren op je omgeving 142 2. De huid 145 3. De neus en de tong 146 4. De oren 147 5. De ogen 150 6. Het zenuwstelsel 153 7. Alcohol 155 8. Het hormoonstelsel 161 EXTRA BASISSTOF 9. Bloedstolling 119 10. Bloedgroepen en bloedtransfusie 120 EXTRA BASISSTOF 9. De hersenen 164 10. De weg die impulsen afleggen 166 SAMENVATTING & DIAGNOSTISCHE TOETS Samenvatting 122 Diagnostische toets 126 SAMENVATTING & DIAGNOSTISCHE TOETS Samenvatting 168 Diagnostische toets 172 VERRIJKINGSSTOF 1. Leren en werken 135 2. Meting van de bloeddruk 136 3. Resusfactor 137 VERRIJKINGSSTOF 1. Leren en werken 179 2. Drugs 180 3. Gezichtsbedrog 183 Register 184 5

THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP Dit thema heet: De bloedsomloop. In je lichaam stroomt bloed door bloedvaten. Je hart pompt het bloed rond. De weg die het bloed door het lichaam aflegt, wordt de bloedsomloop genoemd. In thema 1 Verbranding en ademhaling heb je geleerd dat het bloed zuurstof en koolstofdioxide vervoert. Bloed vervoert nog vele andere stoffen, o.a. voedingsstoffen. Het vervoer van stoffen wordt ook wel transport genoemd. GA NAAR HET PLANNINGSFORMULIER OP WWW.BIOLOGIEVOORJOU.NL 96

BASISSTOF 1. Bloed 98 2. De bloedsomloop 101 3. Het hart 103 4. De bloedvaten 106 5. Hart- en vaatziekten 109 6. Weefselvloeistof en lymfe 113 7. Uitscheiding 115 8. Antistoffen 116 EXTRA BASISSTOF 9. Bloedstolling 119 10. Bloedgroepen en bloedtransfusie 120 SAMENVATTING & DIAGNOSTISCHE TOETS Samenvatting 122 Diagnostische toets 126 VERRIJKINGSSTOF 1. Leren en werken 135 2. Meting van de bloeddruk 136 3. Resusfactor 137 97

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP 1. Bloed Je leest de basisstof door. Je komt dan vanzelf opdrachten tegen. Deze opdrachten maak je in je werkboek. Afb. 1 Bloedplasma en bloedcellen (gekleurd, vergroting 5000 ). witte bloedcel Een volwassen mens heeft 5 à 6 liter bloed. Bloed bestaat uit een vloeistof die bloedplasma heet. In het bloedplasma bevinden zich bloedcellen en bloedplaatjes. Er zijn twee soorten bloedcellen: rode bloedcellen en witte bloedcellen (zie afbeelding 1). In afbeelding 2 zie je twee reageerbuizen met bloed. Buis 1 is vers bloed. Buis 2 heeft enkele dagen gestaan. De bloedcellen en bloedplaatjes zakken dan naar de bodem. Boven de bloedcellen en bloedplaatjes bevindt zich het bloedplasma. Het bloedplasma is gelig van kleur. Bloed bestaat voor ongeveer 55% uit bloedplasma (zie afbeelding 3). Ongeveer 45% van het bloed bestaat uit rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes (de vaste bestanddelen). rode bloedcel bloedplasma Afb. 3 De samenstelling van bloed. Afb. 2 Reageerbuizen met bloed. 1 vers bloed 55% 2 bloed dat enkele dagen heeft gestaan 45% bloed 98

BASISSTOF BLOEDPLASMA Bloedplasma bestaat voor 7% uit eiwitten (plasmaeiwitten) en voor 91% uit water (zie afbeelding 3). De rest van het bloedplasma bestaat uit stoffen die in het water zijn opgelost (o.a. zouten). Een van de plasma-eiwitten is fibrinogeen. Fibrinogeen vervult een functie bij de bloedstolling. In extra basisstof 9 kun je leren hoe de bloedstolling in zijn werk gaat. Bloedplasma vervoert vele stoffen, zoals zuurstof (een klein beetje), voedingsstoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen. In de longen nemen rode bloedcellen zuurstof op. In andere organen geven de rode bloedcellen zuurstof af. Per mm³ bloed komen gemiddeld 5 000 000 rode bloedcellen voor. Afb. 4 Rode bloedcellen (vergroting 10 000 ). RODE BLOEDCELLEN Rode bloedcellen (zie afbeelding 4) hebben de vorm van kleine ronde schijfjes. Ze zijn in het midden iets dunner dan aan de rand (zie afbeelding 5). Rode bloedcellen hebben geen celkern. Rode bloedcellen vervoeren zuurstof. Ze bevatten een rode kleurstof: hemoglobine. Door hemoglobine kunnen de rode bloedcellen gemakkelijk zuurstof opnemen en afgeven. 7% plasma-eiwitten Afb. 5 Een rode bloedcel. 91% water 2% bloedplasma opgeloste stoffen bloedplaatjes 1 bovenaanzicht witte bloedcellen rode bloedcellen 2 doorgesneden vaste bestanddelen 99

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP Afb. 6 Witte bloedcellen (gekleurd, vergroting 6000 ) kern kern Afb. 7 Witte bloedcellen kunnen door openingen in de wand van de kleinste bloedvaten heen (schematisch). WITTE BLOEDCELLEN Witte bloedcellen hebben een celkern (zie afbeelding 6). Witte bloedcellen hebben geen vaste vorm. Daardoor kunnen witte bloedcellen door kleine openingen in de wand van de kleinste bloedvaten heen (zie afbeelding 7). Witte bloedcellen maken ziekteverwekkers (bijv. bacteriën) onschadelijk. Er zijn verschillende typen witte bloedcellen. Witte bloedcellen van een bepaald type bestrijden bacteriën. Wanneer bacteriën je lichaam zijn binnengedrongen, kunnen deze witte bloedcellen de bacteriën insluiten (zie afbeelding 8). De bacteriën komen dan in de witte bloedcellen te liggen en gaan dood. De witte bloedcellen gaan hierbij meestal ook dood. Dit gebeurt bijvoorbeeld als een wond is ontstoken. De etter of pus uit een wond (zie afbeelding 9) bestaat uit dode witte bloedcellen en gedode bacteriën. Andere typen witte bloedcellen bestrijden ziekteverwekkers op andere manieren. In basisstof 8 leer daar meer over. Per mm³ bloed komen gemiddeld 7000 witte bloedcellen voor. Afb. 9 Een ontstoken wond met etter. Afb. 8 Witte bloedcellen maken bacteriën onschadelijk door ze in te sluiten (schematisch). bacterie wandcel van het bloedvat witte bloedcel bloedvat 100

BASISSTOF BLOEDPLAATJES Bloedplaatjes (zie afbeelding 10) zijn geen cellen, maar delen van uiteengevallen cellen. Ze hebben geen celkern. Bloedplaatjes spelen een rol bij de bloedstolling. Ze bevatten stoffen die ervoor zorgen dat het bloed buiten de bloedvaten stolt (zie afbeelding 11). Bij deze bloedstolling speelt ook het bloedplasma een rol (zie extra basisstof 9). Soms kan het bloed ook binnen de bloedvaten stollen. Er ontstaat dan een bloedprop in een bloedvat. Dit wordt trombose genoemd. Soms kan zo n bloedprop een bloedvat afsluiten, waardoor het bloed niet verder kan stromen. Per mm³ bloed komen gemiddeld 300 000 bloedplaatjes voor. Afb. 10 Bloedplaatjes (gekleurd, vergroting 8000x). Afb. 11 Bij een verwonding zorgen stoffen uit het bloedplasma en uit de bloedplaatjes ervoor dat het bloed stolt. bloedplaatje WB. OPDRACHT 1 T/M 6 BLZ. 92 2. De bloedsomloop Het bloedvatenstelsel van de mens bestaat uit het hart en de bloedvaten. Door het hele lichaam lopen grote en kleine bloedvaten (zie afbeelding 12). Het hart pompt het bloed door de bloedvaten. De weg die het bloed door het lichaam aflegt, noemen we de bloedsomloop. Afb. 12 Door het hele lichaam lopen grote en kleine bloedvaten. 101

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP In afbeelding 13 is de bloedsomloop van de mens schematisch getekend. In het midden is het hart getekend. Je ziet dat het hart bestaat uit twee helften, de rechterharthelft en de linkerharthelft. De harthelften zijn van elkaar gescheiden door een tussenwand. Je moet er bij alle afbeeldingen van het hart op letten dat ze in vooraanzicht zijn getekend. Je kijkt tegen het hart (van iemand) aan. Hierdoor lijkt het alsof de tekening in spiegelbeeld staat. De rechterharthelft staat links op het papier en de linkerharthelft staat rechts. Afb. 13 De dubbele bloedsomloop bij een mens (schematisch). hoofd en armen KLEINE BLOEDSOMLOOP Het hart is een dubbele pomp. De rechterhelft van het hart pompt het bloed naar de rechterlong en de linkerlong. Vanuit de beide longen stroomt het bloed weer terug naar het hart. Dit deel van de bloedsomloop heet de kleine bloedsomloop (zie afbeelding 13). In de kleine bloedsomloop wordt zuurstof opgenomen in het bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht. Dit gebeurt in de longen. GROTE BLOEDSOMLOOP Vanuit de kleine bloedsomloop komt het bloed in de linkerhelft van het hart. Deze harthelft pompt het bloed door het hele lichaam (zie afbeelding 13). Een deel van het bloed stroomt naar het hoofd en de armen. Een ander deel van het bloed stroomt naar de romp en de benen. Het bloed stroomt door de organen in al deze lichaamsdelen. Vanuit de organen stroomt het bloed weer terug naar de rechterhelft van het hart. Dit deel van de bloedsomloop heet de grote bloedsomloop. In de grote bloedsomloop worden zuurstof en voedingsstoffen (o.a. glucose) afgeven aan de cellen en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opgenomen in het bloed. Per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart. De bloedsomloop bij de mens noemen we dan ook een dubbele bloedsomloop. WB. OPDRACHT 7 BLZ. 96 rechterlong linkerlong rechterharthelft linkerharthelft legenda: grote bloedsomloop kleine bloedsomloop romp en benen 102

BASISSTOF 3. Het hart Het hart ligt in de borstholte, iets naar links onder het borstbeen (zie afbeelding 14). Een hart is ongeveer zo groot als een vuist. Afb. 14 De ligging van het hart (schematisch). DE BOUW VAN HET HART In afbeelding 15 is het hart schematisch getekend. Het hart is een spier die van binnen hol is. Die spier verbruikt zuurstof en voedingsstoffen (o.a. glucose) bij de verbranding. Daarbij komen koolstofdioxide en andere afvalstoffen vrij. Over het hart lopen bloedvaten (zie afbeelding 15). Dat zijn de kransslagaders en kransaders. Door de kransslagaders stroomt bloed dat rijk is aan zuurstof en voedingsstoffen naar de hartspier. De kransslagaders zijn aftakkingen van de aorta (zie afbeelding 15.2). Door de kransaders stroomt bloed dat rijk is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen, weg van de hartspier. De kransaders monden rechtstreeks uit in de rechterboezem (zie afbeelding 15.2). De bloedvaatjes die de kransslagaders met de kransaders verbinden zijn in afbeelding 15 niet getekend. borstbeen hart Afb. 15 Het hart (buitenaanzicht). aorta longslagader longaders bovenste holle ader linkerboezem kransader rechterboezem kransslagader de kransslagaders zijn aftakkingen van de aorta longslagader (afgesneden) kransslagader kransader de kransaders monden uit in de rechterboezem onderste holle ader 1 2 103

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP In afbeelding 16 is een lengtedoorsnede van het hart schematisch getekend. Iedere harthelft bestaat uit twee delen: een boezem en een kamer. De boezems zitten als een soort zakjes op de kamers. De harttussenwand vormt de scheiding tussen de linkerhelft en de rechterhelft van het hart. Het bloed dat van de organen in het lichaam wegstroomt, is zuurstofarm. Het bloed dat van de organen in het hoofd en de armen afkomt, stroomt het hart binnen via de bovenste holle ader. Het bloed dat van de organen in de romp en de benen afkomt, stroom het hart binnen via de onderste holle ader. Beide holle aders monden uit in de rechterboezem. Van de rechterboezem stroomt het bloed naar de rechterkamer. De rechterkamer pompt het bloed in de longslagader. De longslagader splitst zich in twee bloedvaten: één naar elke long. In de longen wordt het bloed zuurstofrijk. Dit bloed stroomt via de longaders terug naar het hart. De longaders monden uit in de linkerboezem. Van de linkerboezem stroomt het bloed naar de linkerkamer. De linkerkamer pompt het bloed in de aorta. Via aftakkingen van de aorta stroomt het bloed naar de organen van het lichaam. Daar wordt het bloed zuurstofarm. Door de onderste en de bovenste holle ader stroomt het bloed weer terug naar het hart. Afb. 16 Het hart (lengtedoorsnede). Afb. 17 Werking van de hartkleppen (schematisch). 1 hartkleppen open bloed stroomt van de boezems naar de kamers hartkleppen Boezems en kamers zijn van elkaar gescheiden door hartkleppen. Deze verhinderen dat het bloed terugstroomt van de kamers naar de boezems (zie afbeelding 17). Aan het begin van de longslagader en de aorta bevinden zich halvemaanvormige kleppen (zie afbeelding 18). Zij verhinderen dat het bloed terugstroomt in de kamers (zie afbeelding 19). WB. OPDRACHT 8 T/M 10 BLZ. 97 2 hartkleppen dicht bloed kan niet terugstromen van de kamers naar de boezems bovenste holle ader longaders aorta longslagader longaders halvemaanvormige kleppen rechterboezem rechterhartkleppen linkerboezem linkerhartkleppen linkerkamer rechterkamer onderste holle ader harttussenwand 104

BASISSTOF Afb. 18 Halvemaanvormige kleppen in de aorta (foto en schematische tekening). halvemaanvormige klep 1 halvemaanvormige kleppen open 2 halvemaanvormige kleppen dicht Afb. 19 Werking van de halvemaanvormige kleppen (schematisch) halvemaanvormige kleppen opengeduwd. Het bloed wordt tegelijkertijd in de aorta en in de longslagader gepompt (zie afbeelding 20.2). Tijdens het samentrekken van de kamers zijn de boezems ontspannen. Hierna vindt de hartpauze plaats. Zowel boezems als kamers zijn ontspannen. Het bloed stroomt uit de holle aders en de longaders in de boezems en gedeeltelijk al door in de kamers (zie afbeelding 20.3). De halvemaanvormige kleppen zijn gesloten. Daardoor kan het bloed uit de longslagader en de aorta niet terugstromen naar de kamers. Hierna volgt weer het samentrekken van de boezems. 1 halvemaanvormige kleppen open bloed kan van de rechterkamer in de longslagader stromen en van de linkerkamer in de aorta 2 halvemaanvormige kleppen dicht bloed kan niet terugstromen van de longslagader naar de rechterkamer en niet van de aorta naar de linkerkamer WB. OPDRACHT 11 EN 12 BLZ. 100 Afb. 20 Werking van het hart (schematisch). DE WERKING VAN HET HART De hartspier van een volwassene trekt zich gemiddeld 70 keer per minuut samen. We noemen dat een hartslag van 70. Bij de werking van het hart zijn drie fasen te onderscheiden die elkaar steeds opvolgen. In afbeelding 20 zijn deze fasen schematisch weergegeven. Let op de stand van de hartkleppen en van de halvemaanvormige kleppen. De hartslag begint als de boezems zijn volgestroomd met bloed uit de holle aders en de longaders. Het samentrekken van de boezems vindt in beide harthelften gelijktijdig plaats. Het bloed stroomt hierdoor de kamers in (zie afbeelding 20.1). De kamers zijn ontspannen. 1 samentrekken van de boezems Als de kamers zijn volgestroomd met bloed, vindt het samentrekken van de kamers plaats (zie afbeelding 20.2). De hartkleppen slaan dicht en verhinderen dat het bloed terugstroomt in de boezems. De druk in de kamers stijgt. Als de druk in de kamers hoger is geworden dan de druk in de aorta en in de longslagader, worden de 3 hartpauze 2 samentrekken van de kamers 105

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP 4. De bloedvaten We onderscheiden drie typen bloedvaten: slagaders, haarvaten en aders (zie afbeelding 21). Het hart pompt het bloed in de slagaders. Door de slagaders stroomt het bloed weg van het hart, naar de organen toe. De hartkamers pompen het bloed met kracht weg. De bloeddruk in de slagaders is daardoor hoog. De wanden van de slagaders zijn dan ook dik, stevig en elastisch. Als het hart bloed in de slagaders perst, zetten de slagaders uit. Daarna veren ze weer terug. Dat kun je bijvoorbeeld voelen aan je pols (de polsslag). In de polsen ligt een slagader vlak onder de huid. De meeste slagaders liggen dieper in het lichaam. Daardoor worden ze niet zo gauw beschadigd. In de organen vertakken de slagaders zich in steeds fijnere bloedvaten (zie afbeelding 22). Hierbij wordt de wand van de bloedvaten steeds dunner. Als de wand van de bloedvaten nog slechts één cellaag dik is, spreken we van haarvaten. De haarvaten in een orgaan vormen samen een haarvatennet (zie afbeelding 23). In de haarvaten neemt de bloeddruk sterk af. Door de dunne wand van de haarvaten kan vocht met zuurstof en voedingsstoffen de haarvaten verlaten naar de cellen toe. De cellen verbruiken zuurstof en voedingsstoffen bij de verbranding. Daarbij komen koolstofdioxide en andere afvalstoffen vrij. Vocht met koolstofdioxide en andere afvalstoffen kan door de dunne wand in de haarvaten terechtkomen. De haarvaten komen samen in grotere bloedvaten: de aders. Door de aders stroomt het bloed van de organen weg, terug naar het hart. De bloeddruk in de aders is laag. De wanden van de aders zijn dunner en minder elastisch dan die van de slagaders. In de aders is geen hartslag meer merkbaar. De aders liggen meestal minder diep in het lichaam. Je kunt ze in je handen zien als blauwige strepen. Afb. 22 Bloedvaten in een hand. Afb. 23 Haarvatennet (vergroting 100 ). Afb. 21 Slagader haarvaten ader (schematisch). slagader haarvaten ader 106

BASISSTOF Het hart zuigt het bloed uit de aders terug. Veel aders bevatten kleppen, vooral de aders in armen en benen. De aderkleppen laten het bloed slechts in één richting door (zie afbeelding 24). Hierdoor helpen de kleppen mee het bloed terug te voeren naar het hart. Ze voorkomen dat het bloed terugstroomt naar de organen. In de slagaders komen geen kleppen voor, behalve dan de halvemaanvormige kleppen aan het begin van de longslagader en aorta. Afb. 24 Ader (schematisch). kleppen WB. OPDRACHT 13 T/M 15 BLZ. 102 kleppen open kleppen dicht HET BLOEDVATENSTELSEL Alle bloedvaten in je lichaam vormen samen het bloedvatenstelsel. In afbeelding 26 (bladzijde 108) zijn de belangrijkste bloedvaten van het bloedvatenstelsel getekend. De haarvaten zijn weggelaten. De rood gekleurde bloedvaten in afbeelding 26 bevatten zuurstofrijk bloed; de blauw gekleurde bloedvaten bevatten zuurstofarm bloed. Slagaders en aders hebben in het algemeen de naam van het orgaan waar ze naartoe of vanaf lopen. Door de beenslagaders bijvoorbeeld stroomt bloed naar de benen toe; door de beenaders stroomt bloed uit de benen weg. De bloedafvoer uit de wand van het darmkanaal vormt een uitzondering. Het bloed uit een groot deel van het darmkanaal gaat via de poortader naar de lever (zie afbeelding 25). Dit bloed is zuurstofarm: in het darmkanaal is zuurstof verbruikt voor de verbranding. De lever ontvangt zuurstofrijk bloed via de leverslagader. Het bloed stroomt uit de lever weg via de leverader. In thema 2 Voeding en vertering heb je geleerd dat in de dunne darm voedingsstoffen worden opgenomen in het bloed. De samenstelling van het bloed in de poortader kan hierdoor sterk wisselen. Na een maaltijd bevat het bloed in de poortader veel voedingsstoffen. In de lever wordt een deel van deze voedingsstoffen tijdelijk opgeslagen. WB. OPDRACHT 16 T/M 18 BLZ. 105 Afb. 25 De poortader met vertakkingen (schematisch). onderste holle ader aorta leverader 1 buitenaanzicht 2 gedeeltelijk open 3 werking van de aderkleppen lever maagslagader leverslagader maag poortader dunne darm dikke darm dunnedarmslagader dikkedarmslagader 107

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP Afb. 26 Het bloedvatenstelsel (schematisch). halsader armader halsslagader armslagader longslagader bovenste holle ader onderste holle ader leverader nierader longader linkerboezem rechterboezem linkerkamer rechterkamer leverslagader aorta poortader darmslagader nierslagader beenader beenslagader 108

BASISSTOF 5. Hart- en vaatziekten Hart- en vaatziekten vormen in Nederland een belangrijke doodsoorzaak (zie afbeelding 27). Elk jaar sterven tussen de 40 000 en 45 000 Nederlanders aan hart- en vaatziekten. In deze basisstof leer je meer over veelvoorkomende ziekten en afwijkingen die te maken hebben met hart en bloedvaten. Afb. 27 Doodsoorzaken in Nederland (2005). hart- en vaatziekten HOGE BLOEDDRUK Sommige mensen hebben last van hun bloeddruk. Een arts meet de bloeddruk meestal bij een armslagader (zie afbeelding 28). Een te lage bloeddruk komt niet vaak voor. Het is meestal een vrij onschuldige aandoening. Mensen met lage bloeddruk hebben wat vaker last van hoofdpijn. Ook klagen ze over duizeligheid, vooral direct na het opstaan uit een liggende of zittende houding. Een te hoge bloeddruk komt vaker voor. In afbeelding 29 is een huisartsenfolder over hoge bloeddruk weergegeven. kanker ziekten van de ademhalingsorganen niet-natuurlijke dood overige doodsoorzaken 0 5 10 15 20 25 1000 legenda: mannen vrouwen Afb. 29 Afb. 28 Bloeddrukmeting. Hoge bloeddruk WAT IS HET? Het hart pompt bloed in de bloedvaten door zich afwisselend samen te trekken en te ontspannen. Dit geeft een bepaalde druk in de bloedvaten en dat noemen we de bloeddruk. U voelt niet of uw bloeddruk hoog is. Dat is alleen te meten met een bloeddrukmeter. De bloeddruk wordt uitgedrukt in twee getallen. Het eerste getal is de bovendruk : de druk wanneer het hart zich samentrekt. Het tweede getal is de onderdruk : de druk wanneer het hart zich ontspant. Voor de bovendruk is een getal lager dan 160 normaal. Voor de onderdruk is een getal lager dan 95 normaal. De bloeddruk verandert voortdurend, afhankelijk van lichaamshouding, activiteiten en spanningen. Daarom is één meting niet voldoende om vast te stellen of uw bloeddruk hoog is. Voor een juiste indruk zijn minstens drie metingen nodig, verspreid over enkele maanden. Hoge bloeddruk wil zeggen dat de onderdruk gemiddeld 95 of hoger is. Ook de bovendruk kan te hoog zijn. WAARDOOR KOMT HET? Het is niet helemaal duidelijk waardoor een hoge bloeddruk wordt veroorzaakt. Een hoge bloeddruk is soms het gevolg van een lichamelijke afwijking, maar bij de meeste mensen met hoge bloeddruk wordt nooit een oorzaak gevonden. In sommige families komt het meer voor dan in andere. De volgende factoren kunnen een rol spelen bij een hoge bloeddruk: overgewicht, veel zoutgebruik, het eten van veel drop (ook zoete) en het drinken van meer dan twee glazen alcohol per dag (vooral bij rokers). KAN HET KWAAD? Het is niet goed als uw bloeddruk jarenlang te hoog is. Hoge bloeddruk zelf is geen ziekte, maar het geeft wel meer kans op hart- en vaatziekten. Het risico op hart- en vaatziekten wordt echter niet alleen door de bloeddruk bepaald. Roken en suikerziekte hebben er bijvoorbeeld veel meer invloed op. Verder is voor het risico op hart- en vaatziekten van belang of deze ziekten in uw familie voorkomen. WAT KUNT U ER ZELF AAN DOEN? Niet roken is heel belangrijk voor uw hart en vaten. Drink niet meer dan twee glazen alcohol per dag. Eet gevarieerd, niet te veel, niet te zout en niet te vet. Neem elke dag groente, fruit en melkproducten. Eet niet te veel drop. Neem voldoende lichaamsbeweging; dat is goed voor uw bloeddruk en voor uw gewicht Zorg voor voldoende ontspanning en afleiding. 109

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP SLAGADERVERKALKING Bij gezonde bloedvaten is de wand aan de binnenkant glad. Het bloed kan er goed doorheen stromen. In deze gladde binnenwand kunnen kleine beschadigingen optreden. Het lichaam probeert die beschadigingen te herstellen. Tijdens dit proces klonteren witte bloedcellen en bloedplaatjes samen op de beschadigde plaatsen. Vetachtige stoffen uit het bloed blijven hieraan kleven. Er ontstaat dan een brijachtige laag waarop zich ook kalk afzet. We spreken dan van slagaderverkalking of atherosclerose (zie afbeelding 30). Door de kalkafzetting worden bloedvaten stijver en minder elastisch. Afb. 30 Slagaderverkalking. De belangrijkste vetachtige stof die slagaderverkalking veroorzaakt is cholesterol. Cholesterol komt van nature in het bloed voor. Door verschillende oorzaken kan het cholesterolgehalte van het bloed echter te hoog worden, onder andere door ongezonde voeding. Hierdoor kan er langzaam steeds meer cholesterol worden afgezet tegen de binnenwand van bloedvaten. De bloedvaten worden steeds nauwer en kunnen verstopt raken (zie afbeelding 31). Het gevolg hiervan is dat er te weinig of geen bloed naar de organen of weefsels gaat. Door de verminderde toevoer van zuurstof en voedingsstoffen werken de organen en weefsels slechter of zelfs helemaal niet meer. Door het nauwer en minder elastisch worden van de bloedvaten stijgt de bloeddruk. Het hart moet een grotere kracht leveren om het bloed door de vernauwde bloedvaten te pompen. Het hart kan daardoor overbelast raken. Bij atherosclerose in een kransslagader kan een hartinfarct ontstaan. 1 gezond bloedvat 2 begin van slagaderverkalking HARTINFARCT Als een deel van de hartspier door slagaderverkalking geen zuurstof en voedingsstoffen meer krijgt, kan dit deel afsterven. We noemen dat een hartinfarct (hartaanval). Hoe gevaarlijk een hartinfarct is, hangt af van de grootte van het deel van de hartspier dat geen zuurstof en voedingsstoffen krijgt en afsterft. Als dit deel groot is, is een hartinfarct dodelijk. Maar de meeste hartpatiënten krijgen niet meteen een ernstig hartinfarct. Ze krijgen eerst een waarschuwing. Dan raakt een kleine aftakking van de kransslagader verstopt. Als het hart in goede conditie is, kan een andere aftakking de taak overnemen. Meestal moet de patiënt een paar weken rust houden. Afb. 31 Vernauwing van een bloedvat. 3 afzetting van kalk 4 dichtgeslibd bloedvat 110

BASISSTOF Een hartinfarct merk je aan een scherpe pijn in de borst en een benauwd gevoel. Meestal komt een hartinfarct alleen bij oudere mensen voor. Maar je hoort steeds vaker dat mensen een hartinfarct krijgen als ze nog maar 30 of 35 jaar oud zijn. Afb. 32 Bypassoperatie. Als een kransslagader sterk is vernauwd, kan een hartchirurg een bypassoperatie uitvoeren (zie afbeelding 32). Bij deze operatie wordt als het ware een omweg aangelegd, om het vernauwde deel van het bloedvat heen. Hiervoor wordt meestal een stukje bloedvat uit een been gebruikt. In afbeelding 33 zie je een hartmodel met bypasses. Omdat hartoperaties erg ingrijpend zijn, worden veel patiënten gedotterd (zie afbeelding 34). Afb. 33 Hartmodel met bypasses. Afb. 34 Dotteren: voor veel mensen een uitkomst Hartspecialisten zijn voortdurend bezig met verbetering van de behandeling van hart patiënten. Een goed voorbeeld daarvan is het dotteren. Bij deze behandelingsmethode wordt een vernauwing in een kransslagader opgerekt met een soort ballonnetje. Via een sneetje in de lies schuift de hartspecialist een slangetje door een bloedvat naar het hart van de patiënt. Aan het begin van het slangetje zit een ballonnetje. Op de plaats van de vernauwing in de kransslagader wordt het ballonnetje opgepompt. Hierdoor brokkelt de vernauwing af. Dotteren is een vrij eenvoudige, kostenbesparende en weinig belastende ingreep, die veel bypassoperaties voorkomt. Door het dotteren hoeft één op de drie patiënten niet te worden geopereerd. 1 een slangetje met aan het uiteinde een ballonnetje wordt tot in de kransslagader geschoven 2 door het oppompen van het ballonnetje brokkelt de kalkafzetting af 3 het slangetje wordt teruggetrokken 111

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP HART- EN VAATZIEKTEN VOORKOMEN Bij de kans op hart- en vaatziekten spelen erfelijke factoren een rol. Sommige mensen hebben, bijvoorbeeld door erfelijke factoren, een te hoog cholesterolgehalte (zie afbeelding 35). Aan deze oorzaak kun je niets doen. Wel kunnen deze personen medicijnen nemen om het cholesterolgehalte omlaag te brengen. Het allerbelangrijkste middel om hart- en vaatziekten te voorkomen is een gezonde leefstijl. In afbeelding 36 staan adviezen voor een gezonde leefstijl. WB. OPDRACHT 19 T/M 22 BLZ. 107 Afb. 36 Adviezen voor een gezonde leefstijl. ADVIEZEN VOOR EEN GEZONDE LEEFSTIJL 1 Niet roken is heel belangrijk voor hart en bloedvaten. 2 Drink niet meer dan twee glazen alcohol per dag. 3 Eet gezond en gevarieerd: voldoende vitamines, mineralen en vezels en weinig verzadigd vet. Gebruik weinig zout. 4 Zorg voor regelmatige lichaamsbeweging (minimaal een halfuur per dag). 5 Zorg voor een gezond lichaamsgewicht. Afb. 35 Campagne tegen hoog cholesterol bij jonge mensen Bij een hoog cholesterolgehalte denk je niet direct aan jonge mensen. Toch kun je slank zijn, gezond leven en desondanks een te hoog cholesterolgehalte hebben, omdat dit erfelijk bepaald is. Naar schatting 135 000 mensen in Nederland hebben een erfelijk hoog cholesterol. Driekwart van hen weet dat niet en loopt het risico op een onverwacht hartinfarct op jonge leeftijd. Dat gebeurt soms al bij mensen van dertig. De stichting Bloedlink is begonnen met de Rode Veter-campagne. Met de verkoop van rode veters hoopt de stichting geld in te zamelen om meer voorlichting te kunnen geven en onderzoek te laten doen. 112

BASISSTOF 6. Weefselvloeistof en lymfe Je hebt geleerd dat de wand van de haarvaten slechts één cellaag dik is. Witte bloedcellen en vocht kunnen door de wand van de haarvaten heen. Dit gebeurt vooral in de grote bloedsomloop. Door de bloeddruk wordt bij het begin van de haarvaten vocht naar buiten geperst. In dit vocht zijn onder andere zuurstof en voedingsstoffen opgelost. Het vocht dat zich buiten de haarvaten bevindt, wordt weefselvloeistof genoemd. Weefselvloeistof bevindt zich tussen de cellen van de organen. Cellen nemen zuurstof en voedingsstoffen op uit de weefselvloeistof. De cellen produceren koolstofdioxide en andere afvalstoffen. Deze stoffen worden afgegeven aan de weefselvloeistof. De weefselvloeistof met koolstofdioxide en andere afvalstoffen wordt voor een deel weer opgenomen in de haarvaten (zie afbeelding 37). Afb. 38 Lymfevat (schematisch). kleppen dicht kleppen open weefselvloeistof wordt opgenomen in lymfevat wandcellen van het lymfevat LYMFE EN LYMFEVATEN Het overige deel wordt opgenomen in fijne lymfevaten (zie afbeelding 37). De vloeistof in de lymfevaten wordt lymfe genoemd. Lymfe bestaat uit water met opgeloste stoffen en witte bloedcellen. Door de lymfe worden onder andere koolstofdioxide en andere afvalstoffen vervoerd. Bovendien bevat lymfe een deel van de zuurstof en voedingsstoffen die niet door de cellen zijn opgenomen. De lymfevaten voeren de lymfe weg van de cellen in de organen. Kleppen in de lymfevaten zorgen ervoor dat de lymfe maar in één richting stroomt (zie afbeelding 38). stroomrichting van de lymfe stroomrichting van het bloed Afb. 37 Deel van een orgaan met een haarvat, cellen en een lymfevat (schematisch). haarvat vocht met o.a. zuurstof en voedingsstoffen klep lymfe lymfevat cel witte bloedcel rode bloedcel vocht met o.a. koolstofdioxide en andere afvalstoffen 113

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP Verschillende fijne lymfevaten verenigen zich tot grotere lymfevaten. Deze verenigen zich weer tot nog grotere lymfevaten. Alle lymfevaten samen vormen het lymfevatenstelsel (zie afbeelding 39). Uiteindelijk komt alle lymfe terecht in twee grote lymfevaten: de rechterlymfestam en de borstbuis. Deze twee grote lymfevaten monden beide uit in aders die onder de sleutelbeenderen liggen. Via deze aders komt de lymfe in de bovenste holle ader terecht. Op bepaalde plaatsen in het lichaam liggen lymfeknopen (lymfeklieren), onder andere in de hals, in de oksels en in de liezen (zie afbeelding 39). Deze lymfeknopen (zie afbeelding 40) zuiveren de lymfe van onder andere ziekteverwekkers. WB. OPDRACHT 23 EN 24 BLZ. 111 Afb. 39 Het lymfevatenstelsel (schematisch). rechterlymfestam bovenste holle ader lymfeknoop Afb. 40 Een lymfeknoop (doorgesneden, schematisch). aanvoerend lymfevat lymfevat borstbuis afvoerend lymfevat 114

BASISSTOF 7. Uitscheiding Bloed dat van de organen wegstroomt, is rijk aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen. Deze afvalstoffen worden uit het bloed gehaald en uit het lichaam verwijderd. We noemen dit proces uitscheiding. Uitscheiding vindt plaats in speciale organen. In thema 1 Verbranding en ademhaling heb je geleerd dat koolstofdioxide door de longen wordt uitgescheiden. De meeste andere afvalstoffen worden door de nieren uitgescheiden. NIEREN EN URINEWEGEN De nieren liggen in de buikholte links en rechts van de wervelkolom, vlak onder het middenrif (zie afbeelding 41). Door de nierslagaders stroomt zuurstofrijk bloed naar de nieren. Dit bloed bevat afvalstoffen van veel organen. De nieren halen deze afvalstoffen uit het bloed. Door de nieraders stroomt het gezuiverde bloed weg uit de nieren. Een nier bestaat uit nierschors, niermerg en nierbekken (zie afbeelding 42). Nierschors en niermerg verwijderen niet alleen afvalstoffen uit het bloed, maar ook overtollig water, overtollige zouten en allerlei schadelijke stoffen. De verwijderde stoffen samen heten urine. Afb. 41 De nieren en de urinewegen (schematisch). onderste holle ader aorta nierader nierslagader nier urineleider urineblaas urinebuis Afb. 42 Lengtedoorsnede van een nier. nierschors niermerg nierschors niermerg nierbekken nierbekken nierslagader nierader urineleider urineleider 1 foto 2 schematische tekening 115

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP In de nierbekkens wordt urine verzameld. Via de urineleiders wordt de urine afgevoerd naar de urineblaas (zie afbeelding 41). In de urineblaas wordt urine tijdelijk opgeslagen, zodat je niet voortdurend hoeft te plassen. Van tijd tot tijd wordt de urine uit de urineblaas afgevoerd via de urinebuis. Bij mannen loopt de urinebuis door de penis (zie afbeelding 43.1). Bij vrouwen eindigt de urinebuis net voor de opening van de vagina (zie afbeelding 43.2). WB. OPDRACHT 25 T/M 28 BLZ. 113 Afb. 43 Ligging van de urineblaas en urinebuis (schematisch). urineblaas urineblaas urinebuis urinebuis 1 bij mannen 2 bij vrouwen 8. Antistoffen Stoffen die niet in je lichaam thuishoren, noemen we lichaamsvreemde stoffen of antigenen. Als zulke stoffen je lichaam binnenkomen, stelt je lichaam zich daartegen teweer. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij infecties en bloedtransfusies. Bij een infectie dringen ziekteverwekkers je lichaam binnen. Meestal zijn de ziekteverwekkers bacteriën of virussen (zie afbeelding 44). De ziekteverwekkers kunnen giftige stoffen afgeven die je ziek maken. Je lichaam gaat dit op verschillende manieren tegen. Je hebt geleerd dat bepaalde witte bloedcellen bacteriën onschadelijk maken door ze in te sluiten (zie afbeelding 45). Afb. 44 Een koortslip wordt veroorzaakt door een virus. Afb. 45 Witte bloedcel die een bacterie onschadelijk maakt (schematisch). witte bloedcel bacterie 116

BASISSTOF ANTISTOFFEN Een ander type witte bloedcellen reageert op ziekteverwekkers door antistoffen te maken. Op het oppervlak van ziekteverwekkers komen eiwitten voor die normaal niet in het lichaam van een mens voorkomen (zie afbeelding 46). Deze eiwitten zijn antigenen. Als een ziekteverwekker met deze antigenen je lichaam is binnengedrongen, worden deze antigenen door je afweersysteem herkend als lichaamsvreemde stoffen. Als reactie daarop gaan bepaalde witte bloedcellen antistof maken tegen deze antigenen. De antistof hecht zich aan de antigenen (zie afbeelding 46.3). Een binnengedrongen ziekteverwekker kan zo worden bedekt met antistof (zie afbeelding 46.4). Hierdoor wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt, bijvoorbeeld doordat de ziekteverwekker te gronde gaat. Verschillende ziekteverwekkers bevatten verschillende lichaamsvreemde stoffen. Eén type antistof kan zich maar aan één type antigeen hechten. Je lichaam moet dus veel verschillende antistoffen maken. NATUURLIJKE IMMUNITEIT Als je een infectie oploopt, duurt het een tijdje voor de witte bloedcellen voldoende antistof tegen de ziekteverwekker hebben gemaakt (zie afbeelding 47.1). Daardoor word je bij een infectie vaak eerst ziek. Als er voldoende antistof is gemaakt, word je weer beter. gemaakt (zie afbeelding 47.2). Je bloed kan dan in korte tijd een grote hoeveelheid antistof bevatten. Hierdoor word je dan niet ziek. We zeggen dan dat je immuun bent geworden voor deze ziekte. Afb. 47 De hoeveelheid antistof in het bloed na twee besmettingen met dezelfde ziekteverwekker. hoeveelheid antistof 1 eerste besmetting hoeveelheid antistof 0 besmetting tijd (dagen) Als je lichaam een bepaald type antistof heeft gemaakt, blijft deze antistof vaak nog een tijdje aanwezig in het bloed. Bovendien onthouden de witte bloedcellen als het ware hoe deze antistof moet worden gemaakt. Word je dan later nog eens met dezelfde soort ziekteverwekker besmet, dan kan de antistof vrijwel onmiddellijk worden 0 besmetting 2 tweede besmetting tijd (dagen) Afb. 46 De vorming van antistof tegen een ziekteverwekker (schematisch). antigeen witte bloedcel ziekteverwekker ziekteverwekker ziekteverwekker antistof 1 de ziekteverwekker dringt het lichaam binnen 2 bepaalde witte bloedcellen produceren antistof 3 de antistof hecht zich aan de antigenen op het oppervlak van de ziekteverwekker 4 de ziekteverwekker is met antistof bedekt en daardoor onschadelijk gemaakt 117

BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP Veel kinderen krijgen in hun kleutertijd waterpokken (zie afbeelding 48). Ze worden dan ziek en maken antistof tegen de ziekteverwekker. Hierdoor krijgen ze een blijvende immuniteit tegen waterpokken. Omdat deze kinderen de ziekte zelf hebben ondergaan, noemen we dit natuurlijke immuniteit. KUNSTMATIGE IMMUNITEIT Immuniteit kan ook kunstmatig worden opgewekt. Dit gebeurt als je wordt ingeënt tegen ziekten, bijv. tegen mazelen. De inenting wordt ook wel vaccinatie genoemd. Bij vaccinatie spuit men een vaccin in. Een vaccin bevat een dode of verzwakte ziekteverwekker. Bepaalde witte bloedcellen maken antistof tegen het antigeen van de ziekteverwekker. Doordat de ziekteverwekker verzwakt of gedood is, voel je je hoogstens korte tijd een beetje ziek. Als je later wordt geïnfecteerd door de ziekteverwekker, kunnen de witte bloedcellen vrijwel onmiddellijk antistof maken. Je bent immuun geworden en wordt niet ziek. We noemen dit kunstmatige immuniteit. In Nederland worden vrijwel alle kinderen gevaccineerd tegen een aantal infectieziekten (zie afbeelding 49). Vroeger vormden deze ernstige (en soms dodelijke) ziekten een groot probleem voor de volksgezondheid. Na het invoeren van vaccinaties zijn veel van deze ziekten helemaal of bijna helemaal uit Nederland verdwenen. Het vaccineren begint al in het eerste levensjaar (zie afbeelding 50) en loopt tot 9 jaar. Ook daarna kun je een vaccin krijgen, bijvoorbeeld als je op reis gaat naar een land waar de kans op besmetting voor infectieziekten groot is. Afb. 49 Vaccinatieprogramma. Welke vaccinaties worden gebruikt in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP)? Er worden vanaf januari 2003 zeven vaccins gebruikt die beschermen tegen tien infectieziekten. Momenteel worden in het RVP zeven verschillende vaccins gebruikt die bescherming bieden tegen tien infectieziekten. Drie RVP-vaccins zijn combinatievaccins, dat wil zeggen dat het vaccin met één prik tegen meerdere ziekten beschermt. De vaccins staan hieronder genoemd. De letters staan voor de ziekten waartegen het vaccin beschermt. DaKTP-vaccin: beschermt tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio (kinderverlamming). Hib-vaccin: Hib-ziekten (o.a. doofheid, epilepsie, geestelijke achterstand). Pneu-vaccin: beschermt tegen pneumokokken. DTP-vaccin: beschermt tegen difterie, tetanus en polio. ak-vaccin: beschermt tegen kinkhoest. BMR-vaccin: beschermt tegen bof, mazelen en rodehond. MenC-vaccin: beschermt tegen meningokokkenziekte C (o.a. bloedvergiftiging en hersenvliesontsteking. Hep-B-vaccin: beschermt tegen hepatitus B (leverontsteking of geelzucht). Rijksvacinatieprogramma 2 maanden DaKTPHib, Pneu en Hep-B 3 maanden DaKTPHib, Pneu 4 maanden DaKTPHib, Pneu en Hep-B 11 maanden DaKTPHib, Pneu en Hep-B 14 maanden BMR en Meningokokken-C In het 4e levensjaar: DaKTP In het 9e levensjaar: DTP en BMR Hep-B vaccinatie geeft men alleen aan specifieke doelgroepen. WB. OPDRACHT 29 T/M 31 BLZ. 116 Afb. 48 Kind met waterpokken. Afb. 50 Een baby krijgt een DKTPHib-prik. 118

EXTRA BASISSTOF 9. Bloedstolling Als bloed buiten de bloedvaten komt, stolt het (zie afbeelding 51). In basisstof 1 heb je geleerd dat bloedplaatjes en het plasma-eiwit fibrinogeen een belangrijke rol spelen bij de bloedstolling. In afbeelding 52 is weergegeven wat er gebeurt als een bloedvat beschadigd raakt. Bij beschadiging van een bloedvat wordt bloedverlies op verschillende manieren zoveel mogelijk tegengegaan. Spieren in de wand van het bloedvat trekken zich samen, waardoor het bloedvat nauwer wordt. Hierdoor stroomt er minder bloed door het beschadigde bloedvat (zie afbeelding 52.2). Door de verwonding worden bloedplaatjes kleverig. De bloedplaatjes kleven aan elkaar en aan de beschadigde wand van het bloedvat. Hierdoor ontstaat een propje van bloedplaatjes op de plaats van de wond (zie afbeelding 52.3). Uit de samengeklonterde bloedplaatjes komen stoffen vrij. Onder invloed van deze stoffen wordt fibrinogeen uit het bloedplasma omgezet in fibrine. Fibrine vormt een netwerk van draden op de wond. Tussen deze draden blijven bloedcellen hangen (zie afbeelding 52.4). Hierdoor ontstaat een bloedstolsel dat de wond afsluit. Daardoor stopt het bloeden. Als de fibrinedraden met de bloedcellen indrogen, ontstaat een korstje. Na verloop van tijd worden de fibrinedraden langzaam afgebroken. Het korstje laat dan los. De wond is ondertussen al genezen. Bij bloederziekte (hemofilie) stolt het bloed niet goed. Deze erfelijke ziekte komt uitsluitend voor bij mannen. Bij iemand die bloederziekte heeft, is een klein wondje al gevaarlijk, omdat zo n wondje zonder medische behandeling blijft doorbloeden. WB. OPDRACHT 32 EN 33 BLZ. 120 Afb. 52 Bloedstolling. een bloedvat raakt beschadigd spieren in de wand van het bloedvat trekken zich samen bloedplaatjes worden kleverig en hechten zich aan de bloedvatwand er ontstaat een propje van bloedplaatjes op de plaats van de wond 1 2 3 Afb. 51 Bloed buiten de bloedvaten stolt. fibrinogeen uit het bloedplasma wordt omgezet in fibrine 4 fibrinedraad rode bloedcel fibrine vormt een netwerk van draden, waartussen bloedcellen blijven hangen 119

EXTRA BASISSTOF THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP 10. Bloedgroepen en bloedtransfusie In basisstof 8 heb je geleerd dat bepaalde typen witte bloedcellen antistoffen maken tegen ziekteverwekkers. De antistoffen bevinden zich onder andere in het bloedplasma. In het bloedplasma kunnen zich ook antistoffen bevinden tegen het bloed van een ander. Ieder mens heeft bloed van een bepaalde bloedgroep, bijvoorbeeld A of 0. De bloedgroep is van belang bij een bloedtransfusie. BLOEDGROEPEN Op de celmembranen van rode bloedcellen kunnen stoffen voorkomen die als lichaamsvreemde stoffen (antigenen) werken voor iemand die deze stoffen niet heeft. Deze stoffen worden bloedfactoren genoemd. Er zijn veel soorten bloedfactoren. Twee belangrijke bloedfactoren zijn antigeen A en antigeen B. Sommige mensen hebben wel antigeen A, maar niet antigeen B. Deze mensen behoren tot bloedgroep A (zie afbeelding 53). Andere mensen hebben wel antigeen B, maar niet antigeen A. Zij behoren tot bloedgroep B. Weer anderen hebben beide antigenen A en B. Zij behoren tot bloedgroep AB. Ten slotte zijn er ook mensen die geen van beide antigenen hebben. Zij behoren tot bloedgroep 0. De 0 staat voor nul (geen bloedfactoren). Vaak wordt hier de letter O tegen gezegd. Bij ieder mens bevat het bloedplasma antistoffen tegen antigenen die niet op de rode bloedcellen voorkomen. Er zijn twee antistoffen: antistof A (anti-a) en antistof B (anti-b). In afbeelding 53 zijn deze antistoffen weergegeven. Iemand met bloedgroep A bijvoorbeeld heeft antigeen A. Deze persoon heeft in het bloedplasma antistof tegen antigeen B, dus anti-b. Iemand met bloedgroep AB heeft de antigenen A en B. Deze persoon heeft dus geen antistoffen in het bloedplasma. Iemand met bloedgroep 0 heeft geen antigenen en dus zowel anti-a als anti-b. In afbeelding 53 is ook weergegeven in welk percentage de bloedgroepen in Nederland voorkomen. BLOEDTRANSFUSIE Als iemand bij een ongeval veel bloed heeft verloren, kan hij of zij bloed van een andere persoon (de donor) toegediend krijgen. We noemen dat een bloedtransfusie (zie afbeelding 54). Bij een bloedtransfusie is het van belang te weten tot welke bloedgroep de ontvanger behoort en van welke bloedgroep het donorbloed is. Afb. 53 Bloedfactoren (antigenen) en antistoffen bij de verschillende bloedgroepen. Bloedgroep A Bloedgroep B Bloedgroep AB Bloedgroep 0 Bloedfactoren op antigeen A antigeen B antigeen A en B geen antigeen A rode bloedcellen geen antigeen B Antistoffen in bloedplasma anti-b anti-a geen anti-a anti-a geen anti-b anti-b % in Nederland 43% 9% 3% 45% 120

EXTRA BASISSTOF Anti-A en antigeen A reageren met elkaar. Dit gebeurt als bloedplasma met anti-a in contact komt met rode bloedcellen met antigeen A. Door de reactie tussen anti-a en antigeen A klonteren de rode bloedcellen samen (zie afbeelding 55). Hetzelfde geldt wanneer bloedplasma met anti-b in contact komt met rode bloedcellen met antigeen B. De samengeklonterde bloedcellen blijven steken in de haarvaten. Ze gaan te gronde, waardoor hemoglobine vrijkomt in het bloedplasma. Dit kan onder andere beschadiging van hersenen en nieren tot gevolg hebben. Bij een bloedtransfusie let men erop dat het juiste bloed wordt gegeven. Een patiënt ontvangt bij voorkeur donorbloed van dezelfde bloedgroep. In bepaalde (nood)gevallen kan men toch bloed van een andere bloedgroep geven. In deze gevallen kan alleen een bloedtransfusie worden toegediend als in het bloed van de ontvanger géén antistoffen aanwezig zijn tegen antigenen van het donorbloed. Mogelijke antistoffen in het donorbloed worden door de bloedtransfusie zo verdund dat ze geen schadelijke samenklontering van de rode bloedcellen van de ontvanger veroorzaken. In afbeelding 56 geven de rode rondjes aan, dat een bloedtransfusie goed verloopt. In de andere gevallen klonteren de rode bloedcellen samen en gaan ze te gronde. WB. OPDRACHT 34 T/M 37 BLZ. 121 Afb. 54 Bloedtransfusie. Afb. 55 anti-b antigeen A 1 donorbloed (bloedgroep A) vóór de bloedtransfusie normaal bloed Afb. 56 Schema van bloedtransfusies. anti-b anti-a Bloedgroep van het donorbloed A B AB O A antigeen A Bloedgroep van de patiënt (ontvanger) B AB 2 het donorbloed wordt toegediend aan iemand met anti-a in het bloedplasma anti-b anti-a O 3 anti-a uit het bloed van de ontvanger samengeklonterd bloed reageert met antigeen A uit het donorbloed: het donorbloed klontert samen 121

SAMENVATTING THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP Samenvatting DOELSTELLING 1. Je moet de bestanddelen van bloed kunnen noemen met hun kenmerken en functies. Bloed bestaat uit bloedplasma (± 55%) en uit bloedcellen en bloedplaatjes (± 45%). Bloedplasma: water met plasma-eiwitten (o.a. fibrinogeen) en opgeloste stoffen (o.a. zouten). Bloedplasma vervoert zuurstof (een klein beetje), voedingsstoffen, antistoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen. Fibrinogeen speelt een rol bij de bloedstolling. Rode bloedcellen. Cellen zonder celkern. Rode bloedcellen bevatten hemoglobine. Functie: zuurstof vervoeren. Bloedarmoede: het bloed bevat te weinig hemoglobine. Daardoor kan iemand zich voortdurend zwak en moe voelen. Mogelijke oorzaak: het voedsel bevat te weinig ijzerzouten (voor de vorming van hemoglobine is ijzer nodig). Witte bloedcellen. Cellen met celkern. Witte bloedcellen hebben geen vaste vorm: ze kunnen door de wand van haarvaten heen. Functie: afweer tegen ziekteverwekkers, bijv. door bacteriën in te sluiten. Etter (pus): dode witte bloedcellen met gedode bacteriën. Bloedplaatjes. Delen van uiteengevallen cellen, zonder celkern. Functie: bloedstolling. Trombose: een bloedstolsel binnen een bloedvat. Het bloedvat kan hierdoor worden afgesloten. DOELSTELLING 2. Je moet in de dubbele bloedsomloop van de mens de kleine en grote bloedsomloop kunnen onderscheiden met hun functies. Dubbele bloedsomloop: per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart. Kleine bloedsomloop: hart longen hart. Functie: zuurstof opnemen in het bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht. Grote bloedsomloop: hart rest van het lichaam hart. Functie: zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen, en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed. DOELSTELLING 3. Je moet de delen van een hart en aansluitende bloedvaten kunnen noemen met hun kenmerken en functies. Delen Bovenste en onderste holle ader Rechterboezem Rechterkamer Longslagader Longaders Linkerboezem Linkerkamer Aorta Harttussenwand Hartkleppen Halvemaanvormige kleppen Kransslagaders Kransaders Kenmerken en functies hierdoor stroomt zuurstofarm bloed van de organen van het lichaam naar het hart ontvangt zuurstofarm bloed uit de onderste en bovenste holle ader en voert dit door naar de rechterkamer weinig gespierde wand pompt zuurstofarm bloed in de longslagader gespierde wand hierdoor stroomt zuurstofarm bloed van het hart naar de longen hierdoor stroomt zuurstofrijk bloed van de longen naar het hart ontvangt zuurstofrijk bloed uit de longaders en voert dit door naar de linkerkamer weinig gespierde wand pompt zuurstofrijk bloed in de aorta zeer gespierde wand hierdoor stroomt zuurstofrijk bloed van het hart naar de organen van het lichaam scheidt de linker- en rechterharthelft kleppen tussen boezems en kamers verhinderen dat bloed terugstroomt van kamers naar boezems kleppen tussen rechterkamer en longslagader en tussen linkerkamer en aorta verhinderen dat bloed terugstroomt van longslagader en aorta naar de kamers aftakkingen van de aorta hierdoor stroomt bloed dat rijk is aan zuurstof en voedingsstoffen (o.a. glucose) naar de hartspier hierdoor stroomt bloed dat rijk is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen weg uit de hartspier 122