SYLLABUS GESCHIEDENIS HAVO/VWO nieuwe stijl. (WERKVERSIE voor de pilotscholen)



Vergelijkbare documenten
Tijd van jagers en boeren? 3000 v. Chr. Prehistorie. Kenmerkende aspecten. Begrippen

Examenprogramma geschiedenis havo/vwo

Examenprogramma geschiedenis havo

Examenprogramma geschiedenis vwo vanaf CE 2015

De Tien Tijdvakken. Tijd van de jagers en boeren, tot 3000 v.c.

Tijdvakken en kenmerkende aspecten.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Leerplan geschiedenis tweede fase. Albert van der Kaap

Leerplan geschiedenis voor de tweede fase havo en vwo. Albert van der Kaap

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

GESCHIEDENIS VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2020

Samenvatting Geschiedenis Kenmerkende aspecten (1 t/m 7 zijn uitgewerkt)

GESCHIEDENIS HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2019 V

GESCHIEDENIS HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

Geschiedeniswetenschap streeft ernaar waarheden vast te stellen over het verleden!

Hieronder worden de keuzes die de syllabuscommissie heeft gemaakt punt voor punt toegelicht.

GESCHIEDENIS VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

GESCHIEDENIS VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2019 V

LESTIP bovenbouw havo/vwo: Tijdvakken oefenen

GESCHIEDENIS HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2017 V16.8.1

Vaste voorbeelden. 1. Tijd van jagers en boeren. Tot 3000 v.c. (prehistorie) De levenswijze van jager-verzamelaars.

Het nieuwe eindexamen geschiedenis

GESCHIEDENIS VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2017 V pagina 1 van 16

Leerlijn historisch denken havo

De vijftig vensters en de kenmerkende aspecten van de tien tijdvakken van de commissie De Rooy

GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1

Historisch denken. Historische benaderingen

Instroom pabo geschiedenis

Canon en kerndoelen geschiedenis PO

geschiedenis (nieuwe stijl)

A Het examenprogramma geschiedenis voor havo en vwo, zoals gepubliceerd door de CHMV in februari 2001:

A. LEER EN TOETSPLAN. Vak: Geschiedenis Leerjaar: 2 Onderwerp: De Nieuwe Tijd (extra uitgereikt materiaal) Kerndoel(en):

Eindexamen geschiedenis n.s.havo 2007-II

Renaissancetijd Gouden Eeuw eeuw van de Verlichting industrialisatietijd

De VOGGP Wat is eigenlijk een VOGGP? De V staat voor een verschijnsel. Wat zijn verschijnselen?

geschiedenis (nieuwe stijl)

SLO Leerdoelenkaart geschiedenis: gedifferentieerde beheersingsniveaus voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs

De VOGGP Wat is eigenlijk een VOGGP? De V staat voor een verschijnsel. Wat zijn verschijnselen?

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

vwo geschiedenis M.M.P.C. Bolink Y. Bouw H. van der Meiden J. Roesink Jouw beste voorbereiding op je examen in 2018

Examen HAVO. geschiedenis (nieuwe stijl)

Friese taal en cultuur VWO. Syllabus centraal examen 2010

1.1 Leefwijze jagers-verzamelaars

Nieuwsgierig maken / motiveren voor een tijdvak of historisch onderwerp Vragen / hypothesen kunnen formuleren over historische verschijnselen

Friese taal en cultuur HAVO. Syllabus centraal examen 2011

havo geschiedenis M.M.P.C. Bolink Y. Bouw H. van der Meiden J. Roesink Jouw beste voorbereiding op je examen in 2018

Beeldende vakken HAVO

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

geschiedenis (nieuwe stijl)

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

Beschrijven en herkennen dat zaken bij geschiedenis veranderen maar ook dat zaken hetzelfde blijven.

TOELICHTING OP HET NIEUWE EXAMEN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN HAVO 2019

LANDSEXAMEN MAVO

Examentraining - Geschiedenis

HC Stedelijke Dynamiek in de Lage Landen ( )

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Mens en maatschappij (aardrijkskunde, economie, geschiedenis, godsdienst)

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO. Syllabus centraal examen 2015

Eindexamen geschiedenis pilot havo II

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Eindexamen geschiedenis nieuwe stijl havo 2008-I

Beeldende vakken HAVO

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Examentraining - Geschiedenis. HAVO 5 Republiek Duitsland Koude oorlog

GESCHIEDENIS VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Hoe maak ik mijn (school)examen?

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

Examenprogramma maatschappijleer havo/vwo

A. LEER EN TOETSPLAN. Vak: Geschiedenis Leerjaar: 3 Onderwerp: De Eerste en Tweede Wereldoorlog (H1 en 2) Kerndoel(en):

Examen HAVO. geschiedenis (nieuwe stijl)

STEDELIJKE DYNAMIEK IN DE LAGE LANDEN ( ) Nascholingsconferentie geschiedenis 2019

Voorbeeld leerplan geschiedenis voor het Primair Onderwijs. Albert van der Kaap

LEER- EN TOETSPLAN A. ONDERWERP EN DOELEN. Vak: Geschiedenis Leerjaar: 1 Onderwerp: Introductie geschiedenis Kerndoel:

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Eindexamen geschiedenis pilot havo I

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

1. Zet de onderstaande gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde. Noteer alleen de letters.

1. Zet de onderstaande gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde. Noteer alleen de letters.

8*. Na de dood van Karel de Grote werd de eerste grondslag gelegd voor Grenzen in Europa. Leg uit.

Werkboek klas 2 Hoofdstuk 3

Eindexamen havo geschiedenis pilot I

REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN

Docentenhandleiding toepassen oriëntatiekennis bij het vak Geschiedenis

Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen

Examenprogramma maatschappijleer havo/vwo (gemeenschappelijk deel)

Beste leerling, Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Examen Geschiedenis. Geef de 7 tijdsvakken: Mintiens Quintin

Eerste (nog onvolledige) concept syllabus geschiedenis (havo en) vwo 2015 ten behoeve van een drietal voorlichtingsmiddagen in mei 2012.

Rijksuniversiteit Groningen Nameting kennis en argumentatie

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

geschiedenis geschiedenis

SLO-leerdoelenkaart beheersingsniveaus Geschiedenis bovenbouw havo/vwo

Transcriptie:

SYLLABUS GESCHIEDENIS HAVO/VWO nieuwe stijl (WERKVERSIE voor de pilotscholen) 2008

Syllabus geschiedenis HAVO en VWO (werkversie t.b.v de pilot geschiedenis in havo en vwo) Wordt gepubliceerd op www.cevo.nl zolang het een werkversie betreft. Lees voor pilot: geschiedenis nieuwe stijl N.B. Voor de scholen waarbij de tijdelijke afwijking van het examenprogramma van kracht is, is er eveneens een syllabus (met daarin de stofomschrijvingen voor de twee thema s uit domein C) gepubliceerd op www.examenblad.nl. Syllabuscommissie: Geert van Besouw Patrick Beuze Rien Claassen Koen Henskens Stephan Klein Ronald Polak Stefan Boom (Cito) Albert van der Kaap, secretaris (SLO) Margriet Hielkema, voorzitter (CEVO) 2008 Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven vwo, havo, vmbo, Utrecht Alle rechten voorbehouden. Alles uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. (illustratie op de voorzijde: Edvard Munch, wandschildering Historien in de universiteitsaula te Oslo) 2

Inhoud Deel I.... 4 1. Het nieuwe examenprogramma geschiedenis...4 2. Examenstof van centraal examen en schoolexamen van de pilot geschiedenis havo en vwo...5 3. Het centraal examen...6 Deel II... 7 4. Toelichting bij de globale eindtermen voor het CE...7 Domein A: woord vooraf...7 Domein A Historisch besef...8 Domein B: woord vooraf...13 Domein B Oriëntatiekennis...15 Deel III... 20 Voorbeeldvragen voor de syllabus (havo)... 20 1. Voorbeeldopgaven bij domein A...21 2. Voorbeeldopgaven bij domein B...30 3. Inhoudsopgave voorbeeldopgaven per kenmerkend aspect...32 4. Beoordelingsmodel...33 Examenprogramma geschiedenis havo/vwo... 37 3

Deel I. 1. Het nieuwe examenprogramma geschiedenis Advies aan de staatssecretaris. Op 1 augustus 2007 is de Tweede Fase vernieuwd. Voor het vak geschiedenis betekende dit de start van een geheel nieuw examenprogramma op basis van het advies dat de Commissie Historische en Maatschappelijke Vorming 1 in 2001 uitbracht aan de Staatssecretaris van Onderwijs, mw. drs. K.Y.I.J. Adelmund. Zo nieuw, dat er eerst voorzien is in een pilot om te onderzoeken of het beoogde centraal examen haalbaar is. Pilot Deze pilot is begonnen in 2004. Op 8 scholen werden de kandidaten vanaf 4 havo voorbereid op een centraal examen waarbij domein A en domein B geëxamineerd werden. In 2006 werd het eerste pilotexamen afgenomen. Dit examen en het voortraject op de pilotscholen is geëvalueerd en de uitkomst daarvan werd aangeboden aan het Ministerie van O, C en W. in het Rapport pilotproject CHMV-examen geschiedenis havo 2. De belangrijkste conclusie in het rapport is, dat een Centraal Examen op basis van domein A en B mogelijk is als er aan een aantal voorwaarden voldaan wordt. Zo is o.a. geadviseerd een pilot te organiseren voor het vwo. Deze is gestart in 2007 in 4 vwo, op de zelfde scholen waar ook de havo-pilot heeft plaats gevonden. Op de havo-afdelingen van deze scholen geldt sinds het schooljaar 2007-2008 het nieuwe examenprogramma zonder de tijdelijke afwijking. Nieuw examenprogramma met tijdelijke afwijking Intussen is het examenprogramma vanaf 2007 voor alle scholen gaan gelden, maar met een tijdelijke afwijking: Tot een nader door de minister te bepalen datum heeft het centraal examen betrekking op de domeinen A en C. De CEVO stelt daartoe twee thema's vast en maakt de daarbij behorende specificatie bekend. Tot de bedoelde datum omvat het schoolexamen de domeinen A, B, C (alleen vwo, drie thema's voor het profiel cultuur en maatschappij, twee voor het profiel economie en maatschappij), D en E. Alle scholen zijn dus begonnen met het meest vernieuwende onderdeel van het nieuwe examenprogramma, n.l. domein B, maar het overgrote deel van de scholen toetst dit voorlopig in het SE. Syllabus Uit de evaluatie van de pilot bleek niet overduidelijk of er een behoefte was aan een explicatie van domein B bij de pilotscholen, maar uit de geluiden van de niet-pilot scholen bleek wel een roep om verduidelijking. Het is de taak van de CEVO om in een syllabus te voorzien die het CE-gedeelte van het examenprogramma nader toelicht. In het najaar van 2007 is daarom een syllabuscommissie begonnen om deze syllabus op te stellen. Voorlopig zal sprake zijn van een werkversie ten behoeve van de pilotscholen. Uiteraard kan de syllabus ook nuttig zijn voor alle scholen waar nu domein B nog in het SE wordt geëxamineerd. Wanneer het Ministerie besluit de tijdelijke afwijking op te heffen, zal de CEVO de syllabus (na eventuele bijstellingen) definitief vaststellen en publiceren op het Examenblad (www.examenblad.nl). De plaats van geschiedenis op havo en vwo - Geschiedenis is een verplicht profielvak in de profielen Cultuur en Maatschappij en Economie en Maatschappij op havo en vwo. - Geschiedenis is een keuzevak in de vrije ruimte in havo en vwo. 1 Verleden, heden en toekomst, uitgegeven door de SLO in 2001, ISBN 90 329 20324 2 Zie www.ivgd.nl 4

Omvang van het programma Havo: de studiebelasting bedraagt in de profielen Cultuur en Maatschappij en Economie en Maatschappij en in de vrije ruimte 320 uren. Vwo: de studiebelasting bedraagt in het profiel Economie en Maatschappij en in de vrije ruimt 440 uren en in het profiel Cultuur en Maatschappij 480 uren. 2. Examenstof van centraal examen en schoolexamen van de pilot geschiedenis havo en vwo Verdeling schoolexamen en centraal examen Het nieuwe examenprogramma bestaat uit: Domein A: Historisch besef Domein B: Oriëntatiekennis Domein C: Thema's Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie Domein E: Oriëntatie op studie en beroep Het centraal examen Het centraal examen heeft (voor de pilotscholen) betrekking op de domeinen A en B, dus op historisch besef en oriëntatiekennis. Het schoolexamen Het schoolexamen heeft (voor de pilotscholen) betrekking op domein A en tenminste de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen De (werkversie) syllabus De syllabus is een toelichting op zowel domein A als domein B. Ook is een aantal voorbeeldopgaven uit de pilotexamens havo 2006 en 2007 opgenomen. Voor de examenmakers is de pilot een groeiproces. Deze werkversie zal dan ook na de examens van 2008 aangevuld worden met nieuwe voorbeeldopgaven. De syllabus kan jaarlijks aangepast worden aan de ervaringen die in de pilot havo en vwo worden opgedaan. In 2010 zullen voor het eerst voorbeeldopgaven voor vwo beschikbaar zijn. Verschil havo en vwo In het nieuwe examenprogramma is er voor wat betreft de domeinen A en B slechts een gering onderscheid tussen havo en vwo. Op het centraal examen zal het onderscheid vooral gezocht worden in de complexiteit van de opgaven en in de moeilijkheidsgraad van de te gebruiken bronnen. De pilot vwo zal hierover nieuwe informatie kunnen geven. 5

3. Het centraal examen Zittingen centraal examen Het centraal examen geschiedenis havo en vwo wordt afgenomen in één zitting van drie uren. Vakspecifieke regels correctievoorschrift De vakinhoudelijke argumenten, op grond waarvan aan een antwoord dat niet in het antwoordmodel voorkomt scorepunten worden toegekend, moeten voor het vak geschiedenis afkomstig zijn uit gezaghebbende, wetenschappelijk verantwoorde publicaties. Toegestane hulpmiddelen Aangenomen kan worden dat de kandidaat bij het examen de beschikking heeft over die hulpmiddelen, waarvan het gebruik is toegestaan volgens de Regeling toegestane hulpmiddelen 2005 (Gele katern nr. 8a, 28 april 2004). Met ingang van het centraal examen 2006 is een eendelig verklarend woordenboek Nederlands toegestaan bij alle schriftelijke examens. In plaats van het eendelig woordenboek Nederlands mag ook gebruik gemaakt worden van een woordenboek van Nederlands naar een vreemde taal (bijvoorbeeld naar de thuistaal van de kandidaat). 6

Deel II 4. Toelichting bij de globale eindtermen voor het CE Domein A: woord vooraf Historisch besef De naam voor wat in domein A wordt beschreven is de afgelopen jaren aan verandering onderhevig geweest. Begrippen als historische vaardigheden, benaderingswijzen en structuurbegrippen en historisch besef werden afzonderlijk en/of samen gebruikt. Met domein A wordt in deze syllabus bedoeld: historisch denken en redeneren. Relatie tussen de domeinen A en B In het centraal examen wordt een relatie gelegd tussen domein A en domein B. Dit betekent dat domein A betrekking heeft op de tijdvakken en de kenmerkende aspecten (zie ook de voorbeeldopgaven). Vormgeving centraal examen. Het centraal examen bevat vijf paragrafen: o door de tijd heen (niet altijd op de zelfde plaats in het examen) o prehistorie en oudheid (tijdvak 1 en 2) o middeleeuwen (tijdvak 3 en 4) o vroegmoderne tijd (tijdvak 5, 6 en 7) o moderne tijd (tijdvak 8, 9 en 10). De laatste vier paragrafen staan altijd in chronologische volgorde in het examen. Bronnen Punt 5 van domein A stelt dat de kandidaten een vraag en een daarop aansluitende hypothese moeten kunnen formuleren. Vervolgens moeten zij voor een vraag bruikbare bronnen verwerven en er gegevens uit selecteren. Dit onderdeel van domein A leent zich het best voor het doen van onderzoek in het kader van het schoolexamen. Daarvoor is het nodig dat de kandidaten bronnen verwerven. Op het centraal examen wordt van de kandidaten verwacht dat zij in staat zijn informatie uit gegeven bronnen te selecteren met betrekking tot een gegeven vraag. Bronnen worden altijd beoordeeld vanuit een bepaalde vraagstelling. Daarbij zal de inhoud van de bron moeten worden verbonden met de gegevens over de aard van de bron. Pas wanneer die verbinding goed is gemaakt en ook de juiste historische voorkennis erbij wordt betrokken, kan worden vastgesteld in welke mate de bron betrouwbaar en representatief is (bij die vraagstelling). Een bron is bruikbaar als die betrouwbaar en representatief is en op de gegeven vraagstelling betrekking heeft. Oorzaken en gevolgen Waar in domein A6 gesproken wordt van het onderscheiden van oorzaken dient hieronder verstaan te worden: het onderscheid maken in oorzaken én gevolgen. Politiek, economisch, sociaal, cultureel. Een aantal keren, in de toelichting op domein A4 en A6 en op domein B, tijdvak 4, is sprake van onderscheid in politieke, economische, sociale en culturele dimensies. Onder culturele dimensie moet, voor alle duidelijkheid, ook religie worden verstaan. 7

Domein A Historisch besef A1. De kandidaat kan: 1.1 gebeurtenissen uit zijn eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en personen uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm van chronologische schematisering ordenen en daarbij de volgende aanduidingen van tijd en tijdsindeling gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken, perioden en jaartellingen; 1.2 met gebruik van voorbeelden uit de perioden- en tijdvakkenindeling van eindterm 2, de westers-christelijke jaartelling en een ander voorbeeld van een jaartelling of periodisering/meerdere andere voorbeelden van jaartellingen of periodiseringen uitleggen dat chronologische indelingen interpretatief van aard zijn en (mede) afhangen van de standplaats die men inneemt en/of de vraag die men wil beantwoorden. A2. De kandidaat kan de volgende tijdvakken met bijbehorende tijdsgrenzen in chronologische volgorde noemen en als referentiekadergebruiken: - tijdvak 1: van jagers en boeren (- 3000 voor Christus) / Prehistorie; - tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Christus-500 na Christus) / Oudheid; - tijdvak 3: tijd van monniken en ridders (500-1000) / vroege Middeleeuwen; - tijdvak 4: tijd van steden en staten (1000-1500) / hoge en late Middeleeuwen; - tijdvak 5: tijd van ontdekkers en hervormers (1500-1600) /renaissancetijd / 16 e eeuw; - tijdvak 6: tijd van regenten en vorsten (1600-1700) / Gouden Eeuw / 17 e eeuw; - tijdvak 7: tijd van pruiken en revoluties (1700-1800) / eeuw van de Verlichting/ 18 e eeuw; - tijdvak 8: tijd van burgers en stoommachines (1800-1900) / industrialisatietijd / 19 e eeuw; - tijdvak 9: tijd van de wereldoorlogen (1900-1950) / eerste helft 20 e eeuw; - tijdvak 10: tijd van televisie en computer (vanaf 1950) / tweede helft 20 e eeuw. Toelichting Hierover worden in het centraal examen geen vragen gesteld Onder standplaatsgebondenheid wordt verstaan wat bij punt 7 wordt uitgewerkt. Zie voor het gebruik van de tien tijdvakken als referentiekader de toelichting op domein B. Het einde van tijdvak 1 (3000 v. Chr.) heeft betrekking op de situatie in Mesopotamië en Egypte. Tijdvak 2 zal in de praktijk beperkt worden tot de periode vanaf ongeveer 800 voor Christus. In het centraal examen wordt de naam renaissancetijd niet gebruikt voor tijdvak 5. De benaming Gouden Eeuw (tijdvak 6) heeft uiteraard alleen betrekking op de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Tijdvak 10 strekt zich slechts uit tot de tweede helft van de 20 e eeuw en niet verder. 8

A3. De kandidaat kan: 3.1 de tijdvakken van eindterm 2 plaatsen in de periodes Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen, Vroegmoderne Tijd en Moderne Tijd; 3.2 uitleggen dat de indeling in perioden en tijdvakken een westers perspectief op de geschiedenis vertegenwoordigt en wat de beperkingen en bezwaren daarvan kunnen zijn. De kandidaat kan ook uitleggen wat het voordeel is van het ordenen van de geschiedenis in perioden. A4. De kandidaat kan: 4.1 in historische processen de samenhang tussen veranderingen en continuïteit beschrijven; 4.2 de betekenis van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen voor het heden aangeven 4.3 verschillende soorten historische verandering onderscheiden; De kandidaat kan continuïteit en verandering onderscheiden in historische processen. Dit onderdeel van domein A wordt vooralsnog niet getoetst in het centraal examen. Het gaat hierbij om het kunnen onderscheiden van veranderingen naar bijvoorbeeld: tempo (bijvoorbeeld tamelijk snel en plotseling of langzaam en geleidelijk) terrein (bijvoorbeeld politiek, economisch, sociaal en cultureel) waardering, denk hierbij aan: o de schaal van de veranderingen (hoeveel mensen/landen waren erbij betrokken) o de intensiteit (hoe diep werd het leven van mensen er door beïnvloed) o de duur 4.4 door het onderscheiden van continuïteiten van langere en kortere duur onderkennen hoe elementen afkomstig uit verschillende tijdvakken zich gelijktijdig in één tijdvak kunnen manifesteren (de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige). Zie toelichting bij 4.1 9

A5. De kandidaat kan: 5.1 een vraag en een daarop aansluitende hypothese formuleren; 5.2 voor een vraag bruikbaar bronnenmateriaal verwerven en gegevens eruit selecteren. Hierover worden in het centraal examen geen vragen gesteld. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen historisch redeneren met informatie uit bronnen en historisch redeneren over bronnen. Bij het redeneren met informatie uit bronnen gaat het om het verwerven van bronnenmateriaal en het selecteren van gegevens daaruit in relatie tot een vraagstelling. Bij de inhoud van de bron gaat het om vragen als: Wat voor (historische) feiten /meningen/interpretaties bevat de bron? Wat voor informatie bevat de bron juist niet (terwijl die wellicht verwacht mocht worden)? Bij het redeneren over bronnen gaat het om de aard van de bronnen en de bedoeling van de maker. Daarbij gaat het om vragen als: onder welke omstandigheden is de bron tot stand gekomen? wie is de auteur (standplaatsgebondenheid)? wat is het doel? voor welk publiek is de bron bedoeld? Voor zowel redeneren met als over bronnen moet rekening gehouden worden met de bruikbaarheid. Deze is: groter naarmate de informatie uit de bron betrouwbaarder (of verifieerbaar) is in relatie tot een vraagstelling; groter naarmate de informatie uit de bron representatiever is in relatie tot een vraagstelling. 10

A6. De kandidaat kan: - in het kader van een historische vraagstelling: o verklaringen geven voor historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen; o onderscheid maken tussen verschillende soorten oorzaken en gevolgen. Het gaat om causale (oorzaak/gevolg) verbanden tussen verschijnselen of gebeurtenissen, waarbij rekening gehouden kan worden met motieven van mensen. Het aangeven van oorzaken, motieven en gevolgen is een interpretatie die (mede) afhangt van eigen standplaatsgebondenheid (zie ook 7) - voorbeelden van oorzaken zijn: structurele (indirecte) en incidentele (directe) oorzaken. Een incidentele of directe oorzaak die onmiddellijk aan een gebeurtenis voorafgaat, wordt ook vaak 'aanleiding' genoemd. politieke, economische, sociale en culturele oorzaken - voorbeelden van gevolgen zijn: direct optredende gevolgen en gevolgen op langere termijn bedoelde en onbedoelde gevolgen politieke, economische, sociale en culturele gevolgen belangrijke en minder belangrijke gevolgen, denk hierbij aan: o de schaal van de gevolgen (hoeveel mensen/landen waren erbij betrokken) o de intensiteit (hoe diep werd het leven van mensen er door beïnvloed ) o de duur 11

A7. De kandidaat kan bij het geven van oordelen over het verleden rekening houden met: 7.1 het onderscheid tussen feiten en meningen; 7.2 tijd- en plaatsgebondenheid van interpretaties en oordelen afkomstig van personen uit het verleden en afkomstig van hedendaagse personen, onder wie hij zelf; Kandidaten zijn in staat rekening te houden met motieven, interesses, waarden, normen en verwachtingen van mensen in andere tijden. We noemen dit inleven in de standplaatsgebondenheid van individuen. Kandidaten houden er rekening mee dat personen: tijdgebonden zijn: dat wil zeggen dat mensen geen kennis hebben of kunnen hebben van latere gebeurtenissen (ondanks dat sommige gevolgen verwacht/voorspeld worden: zie 4.3). plaatsgebonden zijn: dat wil zeggen dat mensen slechts toegang hebben tot kennis en ervaringen die binnen hun persoonlijke leefwereld aanwezig zijn; uniek zijn: dat wil zeggen dat mensen binnen die tijd- en plaatsgebondenheid op een individuele manier omgaan met kennis en ervaringen en daardoor verschillen in wat ze wel of niet belangrijk vinden, goed of slecht, leuk of vervelend. Daarbij spelen persoonlijke kenmerken een rol (bijvoorbeeld sekse, leeftijd, politieke of godsdienstige overtuiging, achtergrond, karakter). 7.3 de rol van waardepatronen in heden en verleden; 7.4 het ondersteunen van uitspraken met behulp van argumenten. Zie standplaatsgebondenheid bij 7.2 Het gaat hier argumenten die blijk geven van historisch redeneren. 12

Domein B: woord vooraf Oriëntatiekennis Bij oriëntatiekennis gaat het om een raamwerk, om een stelsel van tijdvakken met 49 kenmerkende aspecten. De oriëntatiekennis is bedoeld als referentiekader dat de kandidaten kunnen gebruiken als een instrument om personen, gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen historisch te plaatsen. Deze oriëntatiekennis is opgesteld vanuit een (West-) Europees/Nederlands perspectief. Kenmerkende aspecten Elk van de tien tijdvakken wordt nader gespecificeerd door een aantal kenmerkende aspecten. De kandidaten moeten bij elk van de kenmerkende aspecten een passend voorbeeld kunnen geven van een gebeurtenis, een ontwikkeling, een verschijnsel of een handeling dan wel gedachtegang van een persoon en dit voorbeeld kunnen gebruiken om het betreffende aspect te verduidelijken. De kenmerkende aspecten zijn bewust globaal gehouden. De commissie heeft daarom als algemene lijn gekozen voor verheldering en toelichting, beperking waar mogelijk, en het aangeven van verbanden tussen kenmerkende aspecten zonder over de aard van die verbanden iets te zeggen (voor een uitvoeriger uitleg van de keuzes die de syllabuscommissie heeft gemaakt: zie de toelichting die deze werkversie begeleidt). Aandachtspunten bij de kenmerkende aspecten - Bepaalde kenmerkende aspecten worden genoemd in het tijdvak, waarin dit aspect als eerste van belang is. Dit betekent echter niet dat dit aspect in eerdere of latere perioden geen rol speelt of kan spelen. - De volgorde van de kenmerkende aspecten in de tijdvakken is niet per se chronologisch. - In de toelichting per tijdvak is ervan uitgegaan dat er vooral inperking van de leerstof zal moeten plaatsvinden, omdat de syllabuscommissie vreest voor overladenheid van het programma door het open karakter van domein B. - De commissie heeft geprobeerd per tijdvak een algemene toelichting te geven op grond van de kenmerkende aspecten die in dat tijdvak zijn geplaatst en de benaming van het tijdvak. Deze zijn ook inperkend bedoeld. - Bij een aantal kenmerkende aspecten worden opmerkingen gemaakt omdat de syllabuscommissie van mening is dat dit een verduidelijkende waarde heeft, zonder dat dit tot een grote uitbreiding van de leerstof zou leiden. - Bij kenmerkende aspecten waar geen toelichting gegeven wordt, is de commissie van mening dat elke toelichting een uitbreiding van de leerstof zou betekenen. 13

Samenhang tussen kenmerkende aspecten. Het is belangrijk dat de kandidaat samenhang ziet tussen kenmerkende aspecten, niet alleen binnen een tijdvak, maar ook over de grenzen van de tijdvakken heen.. Het centrale examen zal opgaven bevatten waarin de samenhang tussen kenmerkende aspecten aan de orde wordt gesteld. Daarbij is er sprake van verschillende vormen van samenhang. Per vorm worden een of meer voorbeelden gegeven: - Samenhang binnen één kenmerkend aspect: Voorbeelden: * Er bestaat een relatie tussen de uitbouw van de Europese overheersing en de slavenhandel * Er bestaat een relatie tussen de opkomst van handel en ambacht en het ontstaan van een agrarisch-urbane samenleving. - Samenhang tussen verschillende kenmerkende aspecten binnen een tijdvak: Voorbeelden: * Er bestaat een relatie tussen de industriële revolutie, de 'sociale kwestie' en de democratisering van de samenleving * De kenmerkende aspecten van tijdvak 9, de tijd van de wereldoorlogen, moeten in samenhang worden opgevat. - Samenhang tussen kenmerkende aspecten van diverse tijdvakken: Voorbeelden: * Het conflict in de Nederlanden (ka22) heeft een relatie met het begin van staatsvorming en centralisatie (ka 17) en met de protestantse reformatie (ka 21). * De in staatkundig opzicht bijzondere plaats van de Nederlandse Republiek heeft een relatie met de Opstand. 14

Domein B Oriëntatiekennis 8.1 Toelichting De kandidaat kan voor elk van de tien tijdvakken die genoemd zijn in eindterm 2: 1. de kenmerkende aspecten voor ieder tijdvak noemen. 2. bij elk kenmerkend aspect van een tijdvak een passend voorbeeld geven van een gebeurtenis, ontwikkeling, verschijnsel of handeling dan wel gedachtegang van een persoon en dit voorbeeld gebruiken om het betreffende aspect te verduidelijken; De kandidaten moeten in het centraal examen de kenmerkende aspecten van ieder tijdvak kunnen noemen en herkennen aan de hand van uitgangsmateriaal (d.w.z. bronnen of introductie bij een opgave). In het centraal examen gaat het om de verwerking van deze eindterm in de context van het uitgangsmateriaal (bronnen of introductie bij een opgave). 3. uitleggen hoe kennis van het betreffende tijdvak de oriëntatie op de hedendaagse werkelijkheid beïnvloedt; Hierover worden in het centraal examen geen vragen gesteld. 4. uitleggen dat de betekenis die aan tijdvakken wordt toegekend mede afhangt van de tijd, plaats en omstandigheden waarin mensen zich met het verleden bezighouden. 8.2 Toelichting Tijdvak 1 Tijd van jagers en boeren 1. de levenswijze van jagers-verzamelaars 2. het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen 3. het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen In dit tijdvak gaat het om de verandering (als gevolg van de agrarische revolutie) van levenswijze van jagers en verzamelaars naar die van boeren. De prehistorie eindigt zodra uit of over een samenleving schriftelijke bronnen beschikbaar zijn. de sociaal-economische en politieke veranderingen die gepaard gingen met het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen. Tijdvak 2 Tijd van Grieken en Romeinen 4. de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat; 5. de klassieke vormentaal van de Grieks- Romeinse cultuur In dit tijdvak ligt de nadruk op culturele ontwikkelingen en op de betekenis van het Romeinse Rijk voor de verspreiding ervan. Bij het denken over burgerschap en politiek wordt met name gedoeld op het ontstaan van de democratie in Athene. Het gaat hierbij niet om uitvoerige kennis van alle instellingen. Bedoeld worden bouwkunst en beeldhouwkunst 15

6. de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde 7. de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest- Europa 8. de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten Hierbij ligt de nadruk op romanisering als gevolg van de groei van het Romeins imperium, waarbij het gaat om de Romeinse cultuur met de daarin opgenomen elementen uit de Griekse cultuur Hierbij wordt gedacht aan de Grote Volksverhuizing Bij dit kenmerkend aspect gaat het om het ontstaan van monotheistische godsdiensten. Het christendom kwam uit het jodendom voort en werd uiteindelijk staatsgodsdienst in het Romeinse Rijk. Tijdvak 3 Tijd van monniken en ridders 3 9. de verspreiding van het christendom in geheel Europa 10.het ontstaan en de verspreiding van de islam 11.de vrijwel volledige vervanging in West- Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid 12. het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur In dit tijdvak gaat het om economische, politieke, sociale en godsdienstige veranderingen na de val van het (West-)Romeinse Rijk. Hierbij speelden kloosters een belangrijke rol. De kandidaat kan een relatie leggen tussen de ondergang van het (West-)Romeinse Rijk en het ontstaan van een zelfvoorzienende samenleving. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen sterk centraal gezag mogelijk was. Tijdvak 4 Tijd van steden en staten 13. de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarischurbane samenleving 14. de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden 15. het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben In dit tijdvak gaat het om economische, politieke, sociale en godsdienstige veranderingen vanaf ongeveer 1000. Bekend onder de naam investituurstrijd 16. de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten 17. het begin van staatsvorming en centralisatie Het gaat hierbij om de versterking van het centrale gezag Tijdvak 5 Tijd van ontdekkers en hervormers 18. het begin van de Europese overzeese expansie 19. het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling De benaming van deze eeuw wijst op de grote veranderingen die het begin van de vroegmoderne tijd markeren Hierbij wordt gedacht aan Portugal en Spanje. Hiermee wordt bedoeld dat het wereldbeeld in de renaissance (vanaf ongeveer het midden van de veertiende eeuw) veranderde in vergelijking met het wereldbeeld van de middeleeuwen. 3 Over de vraag of deze benaming voor de periode 500-1000 juist is, zijn de meningen verdeeld. Het is aan te bevelen om deze vraag ook met de havo- en vwo-leerlingen te bespreken. 16

20. de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid 21. de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had 22. het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat Hierbij wordt gedacht aan bouwkunst, beeldende kunst en letteren Het gaat hierbij met name om de gevolgen van de protestantse reformatie Met het conflict in de Nederlanden wordt de Opstand bedoeld die heeft geresulteerd in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Tijdvak 6 Tijd van regenten en vorsten 23. het streven van vorsten naar absolute macht De naam van dit tijdvak verwijst enerzijds naar de bijzondere staats- en regeringsvorm van de Republiek, anderzijds naar het streven van vorsten naar absolute macht in andere landen in Europa. 24. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek 25. wereldwijde handelscontacten, Hierbij wordt gedacht aan de VOC en de WIC. handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie 26. de wetenschappelijke revolutie In de exacte wetenschappen komen theorieën en wetten voortaan tot stand op grond van redeneren en waarnemen in combinatie met experimenteren. Tijdvak 7 Tijd van pruiken revoluties 27. rationeel optimisme en verlicht denken dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen 28. voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme) 29. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme Het gaat in dit tijdvak om de relaties tussen 'verlicht denken', het verlicht absolutisme en de democratische revoluties. Onder invloed van de Verlichting kwam er discussie over de slavernij. Deze leidde in de negentiende eeuw tot afschaffing van de slavenhandel (en later tot afschaffing van de slavernij). 30. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap Het gaat hierbij om revoluties in bijvoorbeeld Noord-Amerika, de Republiek en Frankrijk Tijdvak 8 Tijd van burgers en stoommachines 31. de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving; Het gaat in dit tijdvak om de gevolgen van de industriële revolutie en de voortschrijdende democratisering in brede zin. 17

32. discussies over de sociale kwestie ; Dit kenmerkend aspect heeft niet alleen betrekking op Nederland. 33. de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie; Hier wordt gewezen op de aanvoer van grondstoffen en de toegang tot afzetmarkten voor industrielanden met ingrijpende gevolgen deze landen én de kolonies. 34. de opkomst van emancipatiebewegingen; Hierbij wordt gedacht aan de emancipatie van arbeiders, vrouwen en religieuze minderheden 35. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces; 36. de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. Tijdvak 9 Tijd van de wereldoorlogen 37. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie Centraal in dit tijdvak staan de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Dit betekent dat het voeren van twee wereldoorlogen alleen getoetst wordt in relatie tot de andere aspecten binnen dit tijdvak. De rol van deze communicatiemiddelen en massaorganisaties moet gezien worden in relatie met kenmerkend aspect 38, 41 en 44. 38. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme De kandidaten moeten de begrippen totalitair, communisme en fascisme/nationaal-socialisme kunnen omschrijven en er voorbeelden van kunnen geven/ herkennen uit de praktijk van de Sovjet- Unie, Italië en Duitsland. 39. de crisis van het wereldkapitalisme Hier wordt de depressie van de jaren dertig bedoeld met massawerkloosheid als maatschappelijk verschijnsel. Kandidatenmoeten verband kunnen leggen tussen de crisis en de kenmerkende aspecten 37 en 38 en de Tweede Wereldoorlog. 40. het voeren van twee wereldoorlogen Bedoeld worden de Eerste Wereldoorlog die duurde van 1914-1918 en de Tweede Wereldoorlog, waarvan de precieze jaartallen plaatsgebonden zijn. 41. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden 42. de Duitse bezetting van Nederland 43. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering Bij massavernietigingswapens kan gedacht worden aan zowel conventionele als nucleaire wapens (o.a. gebruikt bij luchtbombardementen op steden). Zowel in de Eerste als de Tweede Wereldoorlog waren de burgers (op verschillende manieren) bij de oorlog betrokken. 44. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme Hierbij wordt gedacht aan het opkomend nationaal bewustzijn in koloniën, dat door de wereldoorlogen werd versterkt. 18

Tijdvak 10 Tijd van televisie en computer 45. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog 46. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld De benaming van het tijdvak komt niet terug in de kenmerkende aspecten van het tijdvak. De nieuwe media, televisie en computer, kunnen wel betrokken worden bij de kenmerkende aspecten van dit tijdvak Hiermee wordt de Koude Oorlog bedoeld. Met westerse hegemonie wordt de Europese hegemonie bedoeld. 47. de eenwording van Europa Het gaat bij dit aspect niet om verdragen en organisaties, noch om de politieke instellingen van de EU. 48. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen 49. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen. In dit tijdvak bereikt de westerse wereld een unieke mate van welvaart, hetgeen veranderingen mogelijk maakt in allerlei gezagsverhoudingen en op het gebied van normen en waarden. In het centraal examen worden pluriforme en multiculturele samenlevingen als één begrip gehanteerd. 19

Deel III Voorbeeldvragen voor de syllabus (havo) Vooraf Een belangrijk onderscheid tussen verschillende vraagvormen is de mate van reproductiviteit van een vraag. Een zuivere reproductievraag is een vraag waarmee een specifiek stukje geleerde stof wordt overhoord, bijvoorbeeld: In welk jaar brak de Beeldenstorm uit? Over het antwoord 1566 is weinig discussie, kandidaten hebben dit feit geleerd als een hoofdstuk uit de methode wordt overhoord en met een reproductieve vraag wordt dit geleerde overhoord. Productiever wordt de vraag als er minder direct uit het boekje overhoord wordt. Bijvoorbeeld: Het jaar 1566 wordt in sommige bronnen het wonderjaar door anderen het hongerjaar genoemd. Leg uit dat dit verschil in benaming voortkomt uit een verschil in interpretatie van de gebeurtenissen in 1566. Weliswaar kan (of zal) dit in de lessen aan de orde zijn geweest, maar toch zal de kandidaat hier in het gegeven antwoord meer eigen inbreng moeten laten zien dan bij de overhoring van een enkel jaartal of begrip. Daarnaast wordt in veel van dit soort vragen van de kandidaat verwacht historische structuurbegrippen (zoals hier het begrip interpretatie) te kunnen toepassen. Vragen op de geschiedenisexamens nieuwe stijl kunnen nauwelijks reproductief zijn, maar zijn, door de aard van de oriëntatiekennis, meer productief. Bij elke vraag zal in intro of bron een historische gebeurtenis, verschijnsel of interpretatie worden aangeboden waarin elementen uit de oriëntatiekennis moeten worden herkend of uit afgeleid geïdentificeerd. Dit soort vragen worden identificatievragen genoemd. Kennis van de kenmerkende aspecten, de historische structuurbegrippen van domein A en het toepassen van vaardigheden komen op het centrale examen in de plaats van de reproductie van een afgebakend stuk leerstof. Hierna volgen voorbeeldvragen uit de vier pilotexamens die tot nu toe afgenomen zijn (2006 tijdvak 1 en 2, 2007 tijdvak 1 en 2). Per vraag is uitgelegd bij welke eindterm uit domein A of B de vraag past en welk kenmerkend aspect bevraagd wordt. Achter de voorbeeldopgaven bij domein B is een inhoudsopgave per kenmerkend aspect toegevoegd. Daarachter is het antwoordmodel voor elke vraag opgenomen. De eerste centrale examens nieuwe stijl zijn ontwikkeld en afgenomen voor het havo-niveau. Vragen op vwo-niveau zullen na afname van het eerste vwoexamen nieuwe stijl in 2010 ter beschikking komen. 20

1. Voorbeeldopgaven bij domein A A1.1: De kandidaat kan gebeurtenissen uit zijn eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en personen uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm van chronologische schematisering ordenen en daarbij de volgende aanduidingen van tijd en tijdsindeling gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken, perioden en jaartellingen Hiervan zijn (uiteraard) geen voorbeeldenvragen van het centraal examen beschikbaar. A1.2 De kandidaat kan met gebruik van voorbeelden uit de perioden- en tijdvakkenindeling van eindterm 2, de westers-christelijke jaartelling en een ander voorbeeld van een jaartelling of periodisering/meerdere andere voorbeelden van jaartellingen of periodiseringen uitleggen dat chronologische indelingen interpretatief van aard zijn en (mede) afhangen van de standplaats die men inneemt en/of de vraag die men wil beantwoorden Met deze eindterm als toetsdoel is de volgende vraag gesteld, waarbij er gekozen is voor de identificerende aanpak (het voorbeeld is gegeven, de eindterm moet worden herkend en uitgelegd): 2006-1, vraag 5 (tijdvak 3, ka 10) Toen Arabische islamieten aan de macht kwamen in het Midden-Oosten, voerden zij een nieuwe tijdrekening in. Zij kozen een voor hen belangrijke gebeurtenis, de vlucht van Mohammed uit Mekka naar Jathrib in 622, tot beginpunt van de nieuwe tijdrekening. Jathrib heet vanaf die tijd Medina, de stad van de profeet. 2p 5 Leg uit wat de Arabieren met de keuze van dit beginpunt wilden laten zien. A2 De kandidaat kan de volgende tijdvakken met bijbehorende tijdsgrenzen in chronologische volgorde noemen en als referentiekader gebruiken (volgen de tien tijdvakken). Op het centraal examen wordt in de volgordevragen (onder het kopje door de tijd heen ) getoetst of het tijdvakkenkader beheerst wordt. Er is opnieuw gekozen dit te doen met een identificerende vraagvorm`(m.a.w. de kandidaat moet de kenmerkende aspecten van een tijdvak in de gebeurtenissen herkennen): 2007-1, vraag 19 (tijdvak 8, 9, 10 en ka 45, 32, 38, 49, 35, 40) De volgende historische gebeurtenissen uit verschillende tijdvakken hebben te maken met het liberalisme in Nederland en staan in willekeurige volgorde: 1 De liberalen zijn in de tijd dat er een atoomoorlog dreigde trouwe aanhangers van de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. 2 Het liberale kamerlid Samuel van Houten zet met zijn Kinderwetje een eerste stap naar de oplossing van de sociale kwestie. 3 De nationaal-socialistische beweging (N.S.B.) keert zich fel tegen het individualisme van de liberalen. 4 Bij de verkiezing van Mark Rutte tot partijleider van de liberale VVD stemde bijna de helft van de leden via internet. 21

5 De grondwetherziening van Rudolf Thorbecke vormt een onderdeel van de emancipatie van de burgerij. 6 Het liberale kabinet van Cort van der Linden brengt tijdens de Eerste Wereldoorlog een grondwetherziening tot stand waardoor algemeen mannenkiesrecht mogelijk wordt. 2p 19 Zet deze zes historische gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers. Volgordevragen als deze worden samengesteld rondom een thema, in dit geval het liberalisme. Maar het onderwerp is eigenlijk ondergeschikt, want inhoudelijk wordt met het liberalisme niets gedaan. De zes gebeurtenissen moeten, om in de juiste volgorde gezet te kunnen worden, uit verschillende tijdvakken zijn. De kenmerkende aspecten zijn in ieder tijdvak namelijk niet in chronologische volgorde geplaatst. Als er twee gebeurtenissen uit één tijdvak worden genoemd, dan moet daartussen een volgorde bepaald kunnen worden door een (historische) redenering. In dit geval zijn gebeurtenis 5 en 2 uit tijdvak 8, 6 en 3 uit tijdvak 9 en 1 en 4 uit tijdvak 10. Hun onderlinge volgorde kan bepaald worden door een redenering: bijvoorbeeld de Koude Oorlog (1) vindt plaats voordat internet algemeen in gebruik is genomen (4). A4.1 De kandidaat kan in historische processen de samenhang tussen veranderingen en continuïteit beschrijven; De samenhang tussen veranderingen en continuïteit beschrijven is een ingewikkelde opgave. Voor het centraal havo-examen lijkt dit erg hoog gegrepen. Daarom heeft de syllabuscommissie de samenhang vertaals als onderscheiden. In afzonderlijke vragen is verandering en (soms) continuïteit getoetst. Twee voorbeelden, eerst over verandering, daarna over continuïteit: 2007-2, vraag 13 (tijdvak 6 en 7, ka 28 en 25) De Franse koning Lodewijk XIV (1643-1715) staat bekend als een absoluut vorst. Hij benoemde Jean-Baptiste Colbert (1619-1683), de zoon van een rijke lakenkoopman, tot minister. Dat was voor die tijd een bijzonder benoemingsbeleid, omdat Colbert niet van adel was. 4p 13 Leg uit dat dit benoemingsbeleid: paste bij een absoluut vorst uit die tijd en samenhing met de maatschappelijke veranderingen die het handelskapitalisme met zich meebracht. In deze vraag worden de kenmerkende aspecten verlicht absolutisme en handelskapitalisme met elkaar in verband gebracht. 22

2007-1, vraag 4 tijdvak 2, ka 6) Bron 4 Een foto van een Romeins bad in Bath, een stad in Engeland. Het bad is opgegraven naast een middeleeuwse gotische kathedraal in het centrum van de stad Gebruik bron 1. Twee redeneringen: 1 Dit badhuis wordt vaak gebruikt als bewijs dat de verovering van Engeland door de Romeinen samengaat met de verspreiding van de Romeinse cultuur onder de bevolking. 2 Deze foto toont aan dat er continuïteit bestaat tussen de Romeinse tijd en de middeleeuwen. 4p 4 Noem een bezwaar tegen elk van deze redeneringen en licht je antwoord telkens toe.

A4.2 De kandidaat kan de betekenis van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen voor het heden aangeven. 2007-1 vraag 26 en 27 (tijdvak 10 en 6, ka 49, 41 en 24) bron 5 Affiche uit 1976 van het anti-fascisme comité Jordaan Toelichting Op het affiche staat Allemaal Amsterdamse Mensen bron 6 Gegevens over het aantal gemengde huwelijken in Amsterdam Periode Percentage huwelijken met één of beide partners van buitenlandse afkomst 1598-1601 35,30 1601-1610 40,00 1611-1620 41,40 1621-1630 36,25 1631-1640 35,96 1641-1650 40,28 1651-1660 33,90 1661-1670 29,82 1671-1680 28,32 1681-1690 23,83 1691-1700 24,84 1701-1710 24,07 1711-1720 21,48 Gebruik bron 5. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw is Amsterdam toneel van een ingrijpend sociaal-cultureel veranderingsproces. 2p 26 Leg uit, met een element uit de bron, om welk veranderingsproces het hier gaat.

Gebruik bron 6. Stel: het antifascismecomité gebruikt deze tabel bij het overtuigen van hun tegenstanders. 2p 27 Leg uit hoe ze deze tabel kunnen gebruiken door: eerst met de tabel een conclusie over de samenstelling van de bevolking van Amsterdam in de periode 1598-1720 te trekken en hiermee het affiche van het comité te ondersteunen. Eén van de manieren waarop de eindterm betekenis geven voor het heden is geïnterpreteerd, is, dat er een vraag die door de tijd heen (diachroon) gesteld wordt. In vraag 27 is dat gedaan door een bron uit de Gouden Eeuw te laten gebruiken in het hedendaagse debat. Vraag 26 is een vraag waarin in de bron kenmerkend aspect 49 geïdentificeerd moet worden. In deze twee vragen worden een aantal kenmerkende aspecten in samenhang getoetst. A5 De kandidaat kan: 5.1 een vraag en een daarop aansluitende hypothese formuleren; 5.2 voor een vraag bruikbaar bronnenmateriaal verwerven en gegevens eruit selecteren. Het formuleren van een eigen onderzoeksvraag wordt niet op het centraal examen getoetst, hier is meer ruimte voor in een eigen werkstuk of praktische opdracht voor het schoolexamen. Criteria voor het bepalen van de bruikbaarheid van een bron (in dit geval de betrouwbaarheid) worden wel bevraagd, bijvoorbeeld in de volgende vraag: 2006-1 vraag 27 (tijdvak 9, ka 41-42) bron 11 Een fragment uit het dagboek van het joodse meisje Anne Frank. Zij zat van 1942 tot augustus 1944 ondergedoken in het Achterhuis in Amsterdam. Zij en de andere onderduikers werden verraden en door de Duitse bezetters afgevoerd. Zij stierf in concentratiekamp Bergen-Belsen op 15 april 1945 Woensdag 29 Maart 1944. Lieve Kitty, Gisterenavond sprak minister Bolkesteyn aan de Oranje-zender erover dat er na de oorlog een inzameling van dagboeken en brieven van deze oorlog zou worden gehouden. Natuurlijk stormden ze allemaal direct op mijn dagboek af. Stel je eens voor hoe interessant het zou zijn, als ik een roman van het Achterhuis uit zou geven; aan de titel alleen zouden de mensen denken, dat het een detective-roman was. Maar nu in ernst, het moet ongeveer 10 jaar na de oorlog al grappig aandoen als men vertelt hoe wij als Joden hier geleefd, gegeten en gesproken hebben. Al vertel ik je veel van ons toch weet je nog maar een heel klein beetje van ons leven af. ( ) je Anne M. Frank Gebruik bron 11. Als reactie op de oproep van minister Bolkesteyn schrijft Anne haar dagboek over. Sommige historici zien daarom Anne s dagboek niet meer als betrouwbare bron voor onderzoek naar het leven van joodse onderduikers tijdens de bezetting. 4p 27 Geef een argument vóór en een argument tegen de opvatting dat het dagboek hierdoor als bron minder betrouwbaar is geworden. A6 De kandidaat kan: 6.1 in het kader van een historische vraagstelling verklaringen geven voor historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen; 6.2 onderscheid maken tussen verschillende soorten oorzaken en gevolgen.

Het geven van verklaringen komt in veel vragen voor. In veel leg uit - vragen moet de kandidaat een verklaring geven en/of een oorzakelijk verband leggen. Een voorbeeld van het geven van een verklaring waarbij een gevolg is gegeven, maar waarbij de oorzaak moet worden uitgelegd is: 2007-1, vraag 24 (tijdvak 10, ka 45 en 47) Een gevolg van de afloop van de Koude Oorlog was, dat er gedacht werd over de uitbreiding van het aantal leden van de Europese Unie. 2p 24 Leg dit uit. Ook in deze vraag worden twee kenmerkende aspecten in hun samenhang getoetst. Het onderscheid maken tussen verschillende soorten oorzaken en gevolgen is nog niet getoetst in een van de pilotexamens. A7 De kandidaat kan bij het geven van oordelen over het verleden rekening houden met: 7.1 het onderscheid tussen feiten en meningen; Het onderscheiden van feiten en meningen is een vaardigheid die bij elke interpretatie van bronnen impliciet aan de orde komt. In de centrale examens wordt nooit rechtstreeks gevraagd naar het aanwijzen van de feiten en meningen in een bron. Wel wordt óf de mening gegeven die moet worden aangetoond, óf wordt naar de mening van de schrijver van de bron (of de tekenaar van de prent) gevraagd:

2006-1, vraag 23 (tijdvak 8 en 9, ka 36 en 37) Tekening van Albert Hahn uit 1916 in de Notenkraker, een weekblad in Nederland, met als titel: De oorlogsgruwel houdt aan bron 9 Onderschrift Langs de troon van de heerser Toelichting Op de voet van het monument staat het woord kapitalisme. Gebruik bron 9. Albert Hahn geeft hier zijn mening over de Eerste Wereldoorlog. 2p 23 Leg met een element uit de prent uit, dat Albert Hahn hier een socialistische visie op de oorlog weergeeft. Van de kandidaten is hier verwacht dat zij als kern van het socialisme wisten dat dit antikapitalistisch is. Veel kandidaten legden dat verband niet, hun docenten vonden dit wel een redelijke eis.

7.2 tijd- en plaatsgebondenheid van interpretaties en oordelen afkomstig van personen uit het verleden en afkomstig van hedendaagse personen, onder wie hijzelf; 7.3 de rol van waardepatronen in heden en verleden; In examenvragen zijn deze twee eindtermen (7.2 en 7.3) niet erg scherp (te) onderscheiden. In de volgende vragen gaat het over het optreden van een missionaris in een heidens gebied, in een beschrijving van de botsing van twee culturen, waarbij de verschillende waardepatronen herkend moeten worden en de tijd- en plaatsgebondenheid van oordelen: 2007-2, vraag 6 en 7 (tijdvak 3, ka 9) bron 3 Bonifatius (ca 675-754) aartsbisschop van Mainz, trekt in 754 naar Friesland om de Friezen te bekeren tot het christendom. Hij spreekt met een groep eerder bekeerde Friezen af aan de oever van het riviertje de Boorne in de buurt van Dokkum Toen de vastgestelde dag echter aanbrak, kwamen er in plaats van vrienden vijanden terug en nieuwe beulsknechten in plaats van nieuwe gelovigen. Zodra hij het aanstormen van de tierende massa merkt, verzamelt de man Gods (Bonifatius) meteen zijn geestelijken om zich heen, neemt de relikwieën (overblijfselen) van de heiligen, stapt uit zijn tent en verbiedt de wapenknechten ogenblikkelijk verder te vechten, met de woorden: Hou op mannen, want de Heilige Schrift leert ons niet kwaad met kwaad te vergelden, maar kwaad met goed ( ). Terwijl hij met dergelijke woorden zijn vrienden aanspoorde tot de martelaarskroon, stortte de hele woedende menigte heidenen zich met zwaarden en volle wapenrusting over hen heen en hakte hun lichamen neer in heilbrengende moord. Gebruik bron 3. Deze bron geeft een eenzijdige weergave van de gebeurtenissen in 754, omdat beide groepen in de bron partijdig worden beschreven. 4p 6 Toon dit voor elk van beide groepen met een voorbeeld uit de bron aan en geef een verklaring voor de partijdigheid van de schrijver van de bron. Bij zijn pogingen om de Friezen te bekeren tot het christendom liet Bonifatius heilige bomen omhakken. Daarop stond bij de Friezen de doodstraf. 2p 7 Beredeneer met dit gegeven dat de gebeurtenis uit de bron anders geïnterpreteerd kan worden dan de schrijver doet. 7.4 het ondersteunen van uitspraken met behulp van argumenten. Het ondersteunen (of juist tegenspreken) van beweringen, conclusies of stellingen is een vraagvorm die in de examens al veel voorkomt. Sinds de invoering van de tweede fase is deze eindterm expliciet opgenomen in het examenprogramma. Een voorbeeld waarin ook de bruikbaarheid van de bron en de weging van de informatie uit een bron (in dit geval de betrouwbaarheid en de representativiteit) wordt bevraagd is het volgende voorbeeld: