Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Samenvatting door een scholier 1042 woorden 14 jaar geleden 5 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hoofdstuk 1: Productie en productiefactoren 1.1 Waarom productie? Mensen kopen goederen om in hun behoeften te voorzien. De behoeften van de mens bestaan uit alles wat de mens nodig heeft. Er zijn primaire en secundaire behoeften. -De primaire behoeften: De behoefte aan goederen die je echt nodig hebt. Dus om te overleven. -De secundaire behoeften: De behoefte aan goederen die je niet echt nodig hebt. Goederen zijn alle stoffelijke en onstoffelijke middelen waarmee in de behoeften kan worden voorzien. Goederen komen in verschillende soorten. -Vrije goederen: Goederen die, zonder tussenkomst van de mens, in zodanige hoeveelheid voorkomen, dat alle behoeften van alle mensen bevredigd kunnen worden. -Economische goederen: Goederen waarvoor betaald moet worden. Economische goederen kunnen onderverdeeld worden in individuele, collectieve en quasi-collectieve goederen. Individuele goederen: Goederen die splitsbaar zijn in eenheden die aan individuele personen kunnen worden verkocht. (Televisie, voedsel, kleding.) Collectieve goederen: Goederen die niet splitsbaar zijn in eenheden die aan individuele personen kunnen worden verkocht. (Dijken, defensie, verkeersveiligheid.) Quasi-collectieve goederen: Individuele goederen die door de overheid worden aangeboden. (Wegen, bruggen, onderwijs, tunnels.) 1.2 Wat is productie? Productiefactoren zijn middelen die nodig zijn voor de productie: -Arbeid: Elke menselijk inspanning gericht op het voortbrengen van goederen. -Kapitaal: Geproduceerde goederen die dienen ter productie van andere goederen. -Natuur: Grondstoffen, of de grond waarop het bedrijf is gevestigd. Pagina 1 van 5
-Ondernemersactiviteit: Het is de taak van de ondernemer om arbeid, kapitaal en natuur te combineren. Produceren: Het voortbrengen van goederen via het combineren van productiefactoren. Het toevoegen van waarde aan bestaande waarde. Productie of toegevoegde waarde: Omzet Onderlinge leveringen. Nationaal product: De som van de toegevoegde waarden in een land, gedurende een jaar. Nationaal inkomen: De som van de uitgekeerde beloningen aan de productiefactoren in een land, gedurende een jaar. 1.3 Productie en welvaart Welvaart: De mate waarin in de behoeften is voorzien. In ruime zin: De mate waarin je in je behoeften kunt voorzien. In enge zin: De mate waarin je over koopkracht beschikt. Externe effecten: Als het streven naar welvaart door de één onbedoeld invloed uitoefent op de welvaart van een ander. Externe effecten kunnen positief en negatief zijn. Een fabriek die veel lawaai maakt, is negatief neveneffect. Maar die fabriek kan ook een zeer fraai gebouw hebben, dat is weer een positief neveneffect. 1.4 Productiefactoren De productiefactor arbeid De beroepsgeschikte bevolking, is de groep mensen van 15t/m64 jaar. Mensen jonger dan 15 schenden de leerplichtwet als ze een vaste baan hebben, en mensen ouder dan 64 werken in de praktijk zelden na deze leeftijd. De beroepsbevolking, bestaat uit alle personen van 15t/m64 jaar die beschikbaar zijn om betaald werk te doen. Dus eigenlijk de beroepsgeschikte bevolking, alleen dan zonder de arbeidsongeschikten enz. Participatiegraad: Beroepsbevolking x100% Bevolking 15t/m64 jaar De productiefactor kapitaal Kapitaalgoederen: Goederen die niet bestemd zijn voor consumptief gebruik, maar om andere goederen te produceren. Vast kapitaal: Kapitaalgoederen die bij aanwending in het productieproces niet in 1 keer teniet gaan. Deze slijten langzaam. (Gebouwen, machines) Vlottend kapitaal: Kapitaalgoederen die bij aanwending in het productieproces in 1 keer teniet gaan. (Voorraden, grondstoffen) Investeren: Het aanschaffen van kapitaalgoederen. Breedte-investering: Een investering waarbij de kapitaalintensiteit niet verandert. Pagina 2 van 5
Diepte-investering: Een investering waarbij de kapitaalintensiteit toeneemt. Kapitaalintensiteit: De hoeveelheid kapitaal per eenheid arbeid. Afschrijvingen: Geven de in geld uitgedrukte waardedalingen van kapitaalgoederen weer. Hoofdstuk 2: Ondernemen in Nederland 2.1 Hoe kunnen bedrijven worden ingedeeld? De rechtsvorm Elk bedrijf moet volgens de wet een bepaalde status hebben. Als een bedrijf bijvoorbeeld zijn schulden niet meer kan betalen, moet vaststaan wie voor de schulden moet betalen. Er zijn verschillende juridische vormen waaruit bedrijven kunnen kiezen. Rechtsvorm: De juridische vorm die aan een onderneming wordt gegeven. De rechtsvormen kunnen in twee belangrijke groepen worden verdeeld: Zonder rechtspersoonlijkheid, dit wil zeggen dat er geen scheiding is tussen de bezittingen en de schulden van de onderneming en die van de eigenaar. (Eenmanszaak een VOF) Met rechtspersoonlijkheid, dit wil zeggen dat er een duidelijke scheiding ligt tussen de eigenaars en het eigenlijke bedrijf. (NV, BV) 2.2 De productiestructuur: bedrijfstakken en bedrijfskolommen Bedrijfskolom: De opeenvolging van economische activiteiten die nodig zijn om een bepaald product te maken. Dit proces begint bij de oerproducent en eindigt bij de detailhandel. Let op: de consument maakt geen deel uit van de bedrijfskolom. Bedrijfstak: Alle bedrijven die eenzelfde of overeenkomstig productieproces uitvoeren. Specialisatie: Een bedrijf beperkt zijn werkzaamheden tot het produceren van 1 of enkele producten. Parallellisatie: Het samentrekken in 1 bedrijf van dezelfde fase uit twee verschillende bedrijfskolommen. Differentiatie: Het verdelen over afzonderlijke bedrijven, van op elkaar volgende fasen in dezelfde bedrijfskolom. Er ontstaat een nieuwe markt. Integratie: Het samenvoegen van op elkaar volgende fasen in dezelfde bedrijfskolom. Er gaat een markt verloren. 2.3 Economische macht en schaalvergroting Concentratie: Het verschijnsel dat beslissingen over de productie van goederen en diensten door een steeds kleiner aantal bedrijven worden genomen. Pagina 3 van 5
Fusie en overname: Er is sprake van een fusie als twee min of meer gelijke ondernemingen besluiten op te gaan in een nieuwe rechtspersoon. Er is sprake van een overname als een onderneming de meerderheid van de aandelen van een andere onderneming verkrijgt. Door fusies en overnames kan een concern ontstaan. Een concern is een bundeling van bedrijven die binnen een grotere eenheid als dochter of kleindochter hun plaats hebben. Motieven schaalvergroting -Er kunnen zich kostenvoordelen voordoen. -Er kan risicospreiding optreden. Als een onderneming groeit door andere bedrijven over te nemen die geheel andere producten maken, is het nieuwe bedrijf minder afhankelijk van de grillen van de markt. -Door integratie, zal de toelevering of afzet van producten beter kunnen worden gegarandeerd. -Toegang tot de vermogensmarkt, zal voor grote bedrijven makkelijker zijn dan kleine bedrijven. Grotere bedrijven zullen gemakkelijker een lening af kunnen sluiten. -Grote bedrijven kunnen meer geld vrijmaken voor research. Multinational: Een onderneming is in het algemeen een multinational als het in verscheidene landen vestigingen heeft. Motieven om in het buitenland te opereren Vrijwel hetzelfde als die voor schaalvergroting. -Profiteren van lage lonen in een land -Profiteren van lage belastingdruk van het land -Profiteren van lage transportkosten -Omzeilen van protectionistische maatregelen door de regering van het land. Samenwerking Kartel: Een samenwerkingsvorm tussen juridisch zelfstandige bedrijven met het doel concurrentie te beperken. Tegen kartels kwam in 1997 de Mededingingswet, deze wet verbiedt het bestaan van kartels. In 199 is de taak van het bevorderen van de concurrentie overgedragen aan het NMa, het Nederlandse Mededingingsautoriteit. 2.4 Externe verslaggeving Balans: Een overzicht van bezittingen, schulden en eigen vermogen van een bedrijf op een bepaald tijdstip. Solvabiliteit: Het vermogen van een bedrijf om alle schulden te kunnen betalen. Berekening: Eigen Vermogen x100% Vreemd Vermogen Liquiditeit: Het vermogen van een bedrijf om alle kortlopende schulden tijdig te kunnen betalen. Berekening: Vlottende activa x100% Kort V.V. Pagina 4 van 5
Resultatenrekening: Een overzicht van opbrengsten en kosten en de daaruit voortvloeiende winst (verlies) over een bepaalde periode. Pagina 5 van 5