Toet s i n s t r ucti e W i n t e r s igna l e r i n g k e r n 6 Leestekst Een kus op een been Algemeen Neem de toets individueel af. Zorg voor een rustige omgeving tijdens de afname van de toets. Instructie Voordat u begint, vertelt u het kind wat er gaat gebeuren: Kijk eens, ik heb hier een verhaal. Dat mag je straks gaan lezen, maar eerst kijken we even naar het plaatje. U laat de illustratie zien en zegt: Kijk eens naar de tekening. Vertel eens wat er gebeurt. Als het kind niet uit zichzelf een adequate toelichting bij de illustratie kan geven, of wanneer het alleen de afzonderlijke elementen benoemt (meisje/mevrouw, jongen, deur, raam) stelt u de volgende steunvragen: Waarom huilt de jongen, denk je? Wat gaat hij doen? Wat is het meisje aan het doen? Wat zal ze gaan doen als de jongen aanbelt? Wanneer het kind deze vragen in het geheel niet kan beanten zegt u: Ik denk dat de jongen pijn heeft. Kijk maar, hij huilt. Hij wil naar binnen, dan kan het meisje hem helpen. Zal ze de bel horen denk je? Hoe zal ze hem gaan helpen? Na het gesprekje over de illustratie zegt u: Jij mag zo het verhaal over de huilende jongen gaan lezen. Je mag pas beginnen als ik het zeg. Leg de illustratie uit het zicht en leg vervolgens de tekst van het verhaal voor het kind neer. U zegt: Je mag beginnen. Gelijktijdig wijst u de titel aan (een kus op een been). Zie er op toe dat het kind daar ook begint. Op het moment dat het kind begint met lezen van het eerste, drukt u de stopwatch in. Tijdens het lezen noteert u op het afnameformulier hoe het kind leest. Er geldt geen afbreeknorm. Echter, als het kind in de titel en de eerste alinea geen enkel goed leest, dan kunt u beter stoppen om verdere faalervaring van het kind te voorkomen. Nodig: leestekst (pagina 3) illustratie leestekst (pagina 4) afnameformulier (pagina 5) stopwatch Als een kind er bij een bepaald in het geheel niet uit komt, zegt u na 5 seconden het voor en noteert u boven het een O. U zegt daarna Lees jij maar verder. en wijst hierbij het volgende in de tekst aan. Als fout geldt: direct fout gelezen en spellend fout gelezen overgeslagen en voorgezegde en. Als goed geldt: direct goed gelezen en fout gelezen en die de leerling spontaan uit eigen beweging herstelt spellend gelezen en die daarna correct verklankt worden: bijvoorbeeld /r/-/ei/-s/ > /reis/. Wanneer het kind de gehele tekst heeft gelezen, stopt u de stopwatch. Begripsvragen: Bij de tekst stelt u de volgende vragen: 1. Waar zit Lies? 2. Leest Lies de krant of leest ze een boek? 3. Wie drukt op de bel? (afgeleid begrip) 4. Waarom huilt Tom? (afgeleid begrip) 5. Wat doet Lies met het been van Tom? 6. Wat is een kuil? (betekenis) Dit is geen begrijpend leestest. De vragen worden gesteld om een indruk te krijgen van het vermogen 1
Toet s i n s t r ucti e W i n t e r s igna l e r i n g k e r n 6 van het kind om tijdens het verklanken van teksten de inhoud te begrijpen. Daarom kunnen verschillende anten goed gerekend worden. Zo zijn de anten in huis of in de kamer op vraag 1 goed te rekenen. Bij vraag 5 is het meest juiste ant een kus geven én een doek er om, Afnameformulier Vul de volgende gegevens in: de naam van de leerling de naam van de groep de datum van de toetsafname de naam van de leerkracht(en) de aanpak (maan/ster/zon) die de leerling in de kern heeft gevolgd Noteer in de tekst: niets bij direct goed gelezen bij spellend goed gelezen bij direct fout gelezen (noteer gelezen ) bij spellend fout gelezen (noteer gelezen ) O bij overgeslagen of door u voorgezegde en maar één van beide anten ( een kus geven of een doek er om ) is ook goed te rekenen. Het aantal goede anten op de begripsvragen is dan ook niet genormeerd aangezien het aantal goed slechts een indicatie van het leesbegrip tijdens het hardop lezen geeft. Vul in op het afnameformulier: het aantal direct goed gelezen en het aantal spellend goed gelezen en het aantal direct fout gelezen en het aantal spellend fout gelezen en het aantal overgeslagen of door u voorgezegde en het totaal aantal goed gelezen en het totaal aantal fout gelezen en het aantal goed beante begripsvragen het aantal fout beante begripsvragen observatie 2
L e e s teks t W i n t e r s igna l e r i n g k e r n 6 Naam : een kus op een been lies zit bij het raam. met een boek. het is een leuk boek. de bel gaat. wie is er aan de deur? lies kijkt door het raam. ze ziet het al. het is tom. wat is er, tom? huil je? mijn been doet pijn, lies. heel veel pijn. ik viel in een kuil. wat moet ik doen met mijn been? huil maar niet, tom. kom maar gauw. ik geef er een kus op. en ik doe er een doek om. maar pas op. val niet meer in een kuil. Veilig leren lezen Onderzoek - Uitgeverij Zwijsen B.V. - www.veiliglerenlezen.nl Naam leerkracht(en): Datum toetsafname: Aantal dagen onderwijs: Groep: Aantal goed: Opmerkingen: Aantal fout: 3
I l l u s t r a t i e L e e s t eks t W i n t ers igna l e r i n g k e r n 6 Illustrator: Anjo Mutsaars 4
A f name f o rmuli e r L e e s t eks t W i n t e r s igna l e r i n g k e r n 6 Naam leerling: Datum toetsafname: Naam groep: Naam leerkracht(en): Omcirkel aanpak leerling: een kus op een been lies zit bij het raam. met een boek. het is een leuk boek. de bel gaat. wie is er aan de deur? lies kijkt door het raam. ze ziet het al. het is tom. wat is er, tom? huil je? mijn been doet pijn, lies. heel veel pijn. ik viel in een kuil. wat moet ik doen met mijn been? huil maar niet, tom. kom maar gauw. ik geef er een kus op. en ik doe er een doek om. maar pas op. val niet meer in een kuil. Noteer onder / in het : U noteert niets bij direct goed gelezen. bij spellend goed gelezen. bij direct fout gelezen (noteer gelezen ). bij spellend fout gelezen (noteer gelezen ). O bij overgeslagen of door u voorgezegd. aantal Tijd: seconden Totaal aantal goed: Totaal aantal fout: Begripsvragen: goed fout 1. Waar zit Lies? 2. Leest Lies de krant of leest ze een boek? 3. Wie drukt op de bel? 4. Waarom huilt Tom? 5. Wat doet Lies met het been van Tom? 6. Wat is een kuil? Totaal aantal goed: Totaal aantal fout: Observatie: 5