Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 5, paragraaf 1, 2, 3 Samenvatting door een scholier 1653 woorden 13 februari 2011 6 16 keer beoordeeld Vak Nederlands Samenvatting H1,2,3,4,5 paragraaf 1,2,(3) Schrijfdoelen Overtuigend schrijfdoel - Schrijver probeert de lezer te overtuigen van zijn standpunt - Schrijver geeft argumenten voor dit standpunt Informerend schrijfdoel - Schrijver geeft informatie over een onderwerp in de vorm van meningen van anderen of feiten Feitelijke en niet-feitelijke argumenten Feitelijk argument = gebaseerd op feiten (je kunt controleren of het argument waar is of niet waar) Niet-feitelijk argument = gebaseerd op een mening of een persoonlijke indruk (je kunt het dus eens of oneens zijn met zo n argument) Teksten met twee schrijfdoelen In een tekst met twee schrijfdoelen is er altijd één hoofddoel en een tweede doel. De schrijver gebruik het tweede doel om zijn hoofddoel beter te bereiken. Het hoofddoel staat in de inleiding en het slot. Schrijven van teksten met twee doelen In een tekst met als hoofddoel overtuigen, staat je standpunt in de inleiding en in het slot. Het middenstuk gebruik je voor de ondersteunende informatie en je argumenten. Let op: gebruik in de inleiding en slot niet dezelfde woorden voor je standpunt. Zorg voor variatie. Signaalwoorden als hulpmiddel Om de opbouw van jouw tekst duidelijk te maken gebruik je signaalwoorden. Signaalwoorden zijn woorden waarmee je als schrijver het verband aangeeft tussen tekstdelen, alinea s, zinnen en delen van zinnen. Met signaalwoorden laat je de lezer zien hoe je tekst is opgebouwd, wat de samenhang is tussen je argumenten en wanneer je voorbeelden gebruikt. Verband Signaalwoorden Opsommend verband en, ook, daarnaast, ten eerste, om te beginnen Tegenstellend verband maar, echter, toch Toelichtend verband zo, bijvoorbeeld, zoals, ter illustratie Doel / middel-verband om te, daarmee, daartoe, door Pagina 1 van 5
Samenvattend of concluderend verband kortom, met andere woorden, dus Verklarend of redengevend verband daarom, want, omdat Vergelijking in teksten Vergelijkende teksten behandelen overeenkomsten en verschillen of voor en nadelen. Meestal is het schrijfdoel informeren. Natuurlijk kan het schrijfdoel in vergelijkende teksten ook overtuigen of activeren zijn, maar dan is het tweede doel vaak informeren. De structuur van vergelijkende teksten Het middenstuk van een tekst met een voor- en nadeelstructuur bestaat uit een opsomming van voordelen tegenover een opsomming van nadelen. In de tekst kom je signaalwoorden tegen die een opsommend verband of een tegenstellend verband aangeven. Een andere structuur is het de structuur met overeenkomsten en verschillen. Bij zo n structuur vind je in het middenstuk van de tekst een vergelijking op basis van één of meer kenmerken. Bijvoorbeeld: 1 tijd: vroeger nu 2 plaats: stad platteland 3 personen: mannen vrouwen 4 product: snel langzaam Vergelijkende teksten hebben dus twee structuren - Voor en nadelen - Overeenkomsten en verschillen Een invalshoek kiezen Bij alle teksten die je schrijft, is het belangrijk dat je de goede invalshoek kiest. Met een invalshoek verdiep je de tekst: je kijkt naar een bepaald aspect van het onderwerp of je bekijkt het onderwerp vanuit een bepaald gezichtspunt. Voorbeeld: Het onderwerp is: vrijetijdsbesteding jongeren tussen 16 en 18 jaar Invalshoek 1: jongeren in de grote steden en jongeren op het platteland. (plaats) Invalshoek 2: vrijetijdsbesteding van jongeren vroeger en nu. (tijd) Informatiebronnen Voor vergelijkende teksten kun je het beste verschillende informatiebronnen gebruiken. Zoek daarbij naar betrouwbare informatie. Dat zijn informerende teksten uit kranten, tijdschriften, etc. Boeiend schrijven Om boeiend te schrijven kun je gebruik maken van een aantal technieken. Drie voorbeelden: 1 Laat de feiten spreken. 2 Citeer mensen die in je verhaal voorkomen. 3 Gebruik opsommingen. Standpunt en tegenstandpunt in een betoog Een betoog is een tekst met een overtuigend schrijfdoel. In zo n tekst staat het standpunt van de schrijver centraal. De schrijver ondersteunt zijn standpunt met argumenten en probeert daarmee zijn lezers te overtuigen. In een betoog is het standpunt van de schrijver de hoofdgedachte van de tekst. Het standpunt van de tegenstander noem je het tegenstandpunt. Pagina 2 van 5
Verschillende standpunten in een informerende tekst Sommige teksten bevatten verschillende standpunten. De schrijver wil dan zijn lezers informeren over standpunten die anderen over een onderwerp innemen. Het gaat niet over het standpunt van de schrijver zelf, zo n tekst is dus een informerende tekst. Opbouw betoog In de inleiding van een betoog doe je drie dingen: - Het onderwerp introduceren - De belangstelling van de lezer wekken - Je standpunt duidelijk maken In het middenstuk staan de argumenten. In het slot vat je de argumenten kort samen en herhaal je je standpunt als conclusie in de laatste alinea van je betoog. Pakkende titels en ondertitels bedenken Een titel of kop geeft het onderwerp van de tekst aan. Een ondertitel of onderkop is een regel tekst waarin de lezer alvast informatie over het onderwerp krijgt. Titeltips 1. Gebruik woordgrappen 2. Gebruik rijm 3. Gebruik alliteratie (herhaling van klanken aan het begin van woorden of lettergrepen) 4. Varieer op een bestaand woord of een vaste uitdrukking 5. Gebruik een tegenstelling 6. Gebruik een citaat uit de tekst 7. Geef het standpunt in telegramstijl Debat In een debat verdedigt iemand een standpunt tot het uiterste tegen een tegenpartij. Overtuigen is het hoofddoel, hij wil bij het publiek overtuigender overkomen. In een debat proberen twee partijen het publiek van hun gelijke te overtuigen. Een debat bestaat vaak uit zes korte betogen. Om het publiek te beïnvloeden gebruik je retorisch taalgebruik. Weerlegging van argumenten Als je het oneens bent met een standpunt, kun je op twee manieren proberen je gelijk te krijgen. 1. Tegenover de argumenten van de tegenpartij bedenk jij tegenargumenten. 2. Je laat zien dat een argument van je tegenstander niet klopt. Het aantonen dat een argument niet klopt, heet dus een weerlegging. Onderzoeksvraag Je hebt verschillende soorten onderzoeksvragen: - de beschrijvende onderzoeksvraag Een beschrijvende onderzoeksvraag begint vaak met de vraagwoorden: welke, wat, hoeveel, enzovoort. - de verklarende onderzoeksvraag Een verklarende onderzoeksvraag begint vaak met de vraagwoorden: waardoor, hoe komt het dat, waarom, enzovoort. Deelvragen Om je onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, stel je deelvragen. Met deelvragen kun je een antwoord Pagina 3 van 5
vinden op een stukje van de onderzoeksvraag. Er zijn verschillende manieren om deelvragen te stellen, hier 2 manieren: 1 Zoek deelonderwerpen 2 Zoek antwoorden op je onderzoeksvraag Bruikbaarheid bronnen Om te bepalen of bronnen bruikbaar zijn, kan je letten op de volgende criteria: 1. De deskundigheid van de schrijver of van de programmamaker 2. De onpartijdigheid van de schrijver, van de website of van de omroep 3. De actualiteit (wanneer is het artikel geschreven/gemaakt) Het schrijven van een onderzoeksverslag In de inleiding van je onderzoeksverslag: - probeer je de belangstelling van de lezer te wekken - leg je uit wat de onderzoeksvraag en de deelvragen zijn - hoe je de taken onderling hebt verdeeld In het middenstuk geef je antwoorden op je deelvragen. Het slot van je onderzoeksverslag is een samenvatting of een conclusie. Beschrijvend onderzoeksdoel samenvatten belangrijkste uitkomsten Verklarend onderzoeksdoel antwoord geven op de onderzoeksvraag Illustraties en onderschriften Illustraties zijn bedoeld om de tekst van een verslag duidelijker te maken. Bovendien trek je de aandacht en maak je het verslag mooier en aantrekkelijker om te lezen. Bij een illustratie hoort een onderschrift. Je licht de illustraties toe: - wat staat er op de afbeelding - waar moet de lezer op letten als hij de illustratie bekijkt Studerend lezen Teksten lees je met verschillende doelen - de inhoud leren voor een toets - de inhoud samenvatten Als je de inhoud leert voor een toets doe je twee dingen: 1 Je vraagt je af welke vragen je kunt verwachten en wat voor soort vragen je kunt verwachten. Er zijn drie soorten vragen: - Kennisvragen; je kunt het antwoord letterlijk in de tekst vinden. - Begripsvragen; je leidt het antwoord af door verschillende elementen uit de tekst te combineren. Dat doe je meestal in eigen woorden. - Toepassingsvraag; je past de kennis uit de tekst toe in een andere situatie. 2 Je maakt een leerschema; in een leerschema zet je trefwoorden met de belangrijkste informatie en je gebruikt pijlen. Samenvatten Bij het samenvatten schrijf je de belangrijke informatie kort op en zorgt ervoor dar de gedachtegang van de tekst bewaard blijft. De lesaanpak bij samenvatten Bij een samenvatting ga je uit van de hoofdgedachte van een tekst en van de belangrijkste informatie uit Pagina 4 van 5
het middenstuk. Deze vindt je door te letten op: - de kernzin van alinea s - de verbanden en signaalwoorden Bondig schrijven 4 tips om bondig (met weinig woorden veel zeggen) te schrijven: - schrap woorden die als aanloopje of als overbodige uitleg bedoeld zijn - schrap overbodige bijvoeglijke naamwoorden en overbodige herhalingen - vervang vage omschrijvingen door duidelijke woorden - gebruik de actieve vorm in plaats van de passieve vorm Het gebruiken van signaalwoorden in een samenvatting Met signaalwoorden maak je de tekstdelen, alinea s en zinnen duidelijk in een samenvatting. Met signaalwoorden geeft de schrijver aan of er een oorzaak, gevolg, tegenstelling, conclusie, opsomming of voorbeeld volgt. De vormgeving van een samenvatting Boven een samenvatting staan altijd de gegevens van de tekst die je hebt samengevat: de naam van de schrijver, de titel van het artikel en de bron, krant. Verder houd je je aan de regels die gelden voor alle teksten die je schrijft: - regel wit tussen titel en tekst - niet inspringen bij de eerste alinea - duidelijke alinea-indeling - goede zinsbouw - geen spelfouten Tegenargument of weerlegging Een schrijver die wil overtuigen, geeft zijn standpunt en zijn argumenten. Mensen die het niet met hem eens zijn, kunnen reageren op het standpunt en op de argumentatie. Daarvoor zijn twee manieren: 1 Geef zelf een of meer tegenargumenten 2 Weerleg een of meer argumenten van de ander Bij een tegenargument confronteer je de ander met jouw argument tegen zijn standpunt. Bij een weerlegging beredeneer je waarom het argument of tegenargument van de ander niet klopt. Pagina 5 van 5