De bedrijfsbrandweer. een onderzoek naar de wettelijke noodzaak en het bedrijfsmatige nut



Vergelijkbare documenten
Bedrijfsbrandweren: de 12 meest gestelde vragen

Hoe hoog ligt de Lat bij de Bedrijfsbrandweer. Michael de Gunst, Centrum Industriële Veiligheid/LEC BrandweerBRZO

Verordening brandveiligheid en hulpverlening Coevorden 1998

Verordening brandveiligheid en hulpverlening

Verordening brandveilidheid en brandweerzorg en rampenbestrijding

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 15 januari 2004

Verordening Brandveiligheid en hulpverlening

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 april 2007, bijlage nr. : ;

Bijlage A Taken op het gebied van de brandveiligheid en hulpverlening

Ferwert, 28 mei 2013.

DESKUNDIGE BIJSTAND OP HET GEBIED VAN BEDRIJFSHULPVERLENING

Raadsbijlage Voorstel tot het vaststellen van de Verordening brandveiligheid

In dit document zijn de letterlijke teksten van relevante wetsartikelen opgenomen.

Veel gestelde vragen 1

BHV Bedrijfshulpverleningsorganisatie VOOR JOU

Concept-raadsvoorstel. Onderwerp: Brandrisicoprofiel veiligheidsregio Fryslân. Aan: de Raad

CVDR. Nr. CVDR77824_1. Verordening brandveiligheid en hulpverlening

- het wenselijk is de voorzieningen voor brandveiligheid en hulpverlening in samenhang te treffen,

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BRANDWEER-GHOR ZUID-LIMBURG.

De kern van Bedrijfsbrandweren

Bijlage A Taken op het gebied van de brandveiligheid en hulpverlening

BESLUIT BRANDWEERZORG EN RAMPENBESTRIJDING 2005

FiRe bno INCIDENTBESTRIJDING ATMOSFERISCHE TANKS

1. Inleiding op het onderdeel beleid voor bedrijfshulpverlening

Sector Brandweer Rampenbestrijding en Grootschalig Optreden April 2006

DE BRANDWEER EN INDUSTRIËLE VEILIGHEID RISICO S BEHEERSEN, MENS EN OMGEVING BESCHERMEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Protocol Bedrijfsnoodplan en bedrijfshulpverlening

MOED brandweer VNOG T.b.v. de 22 gemeenteraden

VERORDENING BRANDVEILIGHEID EN HULPVERLENING

Checklist voor opzetten BHV organisatie

Integratie BHV in bedrijfsbrandweer. Presentatie NVVK veiligheidscongres Onderbuik of onderbouwd

FiRe bno VLOEISTOFBRANDBESTRIJDING EN INZET BLUSSCHUIM

Nr.: Renswoude, 31 maart 2015 Behandeld door: J. van Dijk Onderwerp: (concept) Regionaal Risicoprofiel Veiligheidsregio Utrecht 2014

TOELICHTING. Verordening Brandweerzorg en Rampenbestrijding

DE INRICHTING VAN HET BELEIDSTERREIN PREVENTIE IN DE REGIO GRONINGEN DE PRODUCTEN

Arbo wet maatwerk in bedrijfshulpverlening. door: Willem van Vianen

Checklist voor controle (audit) NEN 4000

Nr. 1998/5/6 Sector MI. Exloo, 14 april Onderwerp: Vaststelling Verordening Brandveiligheid en Hulpverlening gemeente Borger-Odoorn

2006. BEGRIPSBEPALINGEN

' m. Raadsvoorstel ABBA Ā 2. Verordening hulpverlening en brandveiligheid.

Overzicht bepalingen inhoud Veiligheidsrapport in het Brzo 2015, Seveso III en de Rrzo Maart 2016

Informatie voor BRZO inrichtingen

FIRST RESPONDER bno WERKWIJZER BEDRIJFSNOODORGANISATIE

ECCvA/U Lbr: 07/40

Brandweer Haaglanden Bestuurlijke aansturing en Contouren brandweerorganisatie

Verordening brandveiligheid en hulpverlening van de gemeente Heerlen 2005

Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio s)

dekken. Het veiligheidsniveau geeft dus weer WAT het bestuur van de organisatie verwacht. De bestuurlijke uitgangpunten geven hier invulling aan.

1 Artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening

De brandweer wordt nog veiliger en beter

Reageren op calamiteiten De inzet van brandweer op de luchthaven Schiphol. Marijn Ornstein 14 Oktober 2013

Kosten en opbrengst OMS. Resultaten onderzoek naar de kosten en opbrengst van het OMS in de regio Twente

Besluit van Provinciale Staten

Project Kwaliteit brandweerpersoneel. De brandweer wordt nog veiliger en beter

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Alleen ter besluitvorming door het College. Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp nieuwe 'Regeling Bedrijfshulpverlening'

Bedrijfshulpverlening: informatie voor werknemers

Ik ben Peter Nouwen, werk bij Nouwad en heb voor mijn afstudeeropdracht gegevens 'uit het veld' nodig. Deze kunt u mij aanreiken.

Hans Wijnbergen CCZ. Adviseur Veiligheid. Afdeling Advies & Monitoring

Veilig omgaan met waterstof

Rekenkamercommissie gemeente Bloemendaal

brandweer Nieuwegein Zuid Jij ook? Kom bij de brandweer!

Bijlage C: Controlelijst C8 van de Werkwijzer bedrijfsbrandweren

Bedrijfshulpverlening op scholen

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015

Nummer : 2009/64 Datum : 1 oktober 2009 : Convenant Veiligheidsregio Zeeland en vorming één Brandweer Zeeland

Verordening betreffende de organisatie, het beheer en de taak van de

Plan van aanpak Onderzoek Kwaliteit Brandweerzorg 2015

Algemeen bestuur Veiligheidsregio Groningen

First Responder. Bedrijfsnoodorganisatie

Teams algemeen Voortgang aanbevelingen/acties komend uit de Memo Leermomenten Moerdijk VRZ

CVDR. Nr. CVDR23312_1. Verordening brandveiligheid en hulpverlening

Brancherichtlijn. Optische en Geluidssignalen Veiligheidsregio s

Woensdag. februari. Wat doet BOT-MI? Brandweerscheurkalender 2012

Begeleidende samenvatting en advies behorende bij de. Concept Rapportage Regionaal Risicoprofiel

Kwaliteitsverbetering van een bedrijfsnoodorganisatie door middel van scenario s Danny A. Jolly, Regionale brandweerorganisatie

College van Burgemeester en Wethouders Gemeente Echt-Susteren Postbus AL Echt. Geacht College,

Begroting V Ą Vėiligheidsregio. ^ Drenthe

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

2. Actuele wet- en regelgeving

Plan van aanpak. nulmeting brandweerzorg Caribisch Nederland

Bedrijfshulpverlening

1.2 Op 26 juli 2004 heeft verzoeker om hem moverende redenen zijn verzoek ingetrokken.

Bestuurlijke integriteit

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Onderwerp Handhavingsbeleid Industriële Veiligheid

Belgisch Staatsblad dd

Gemeente Nijmegen College van burgemeester en wethouders D.t.v. de heer J. Groeneweg Afdeling Bedrijven G660 Postbus HG NIJMEGEN

Zicht op doorwerking

Vrijwilligers en Arbeidsomstandigheden

PROCEDURE SWAVR_P01 OPMAAK EN INDIENEN VAN EEN SWA-VR

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Tab T Nadere toelichting keuze scenario s t.b.v. inspectie

In artikel 1.1 wordt in het onderdeel grootschalige alarmering onderdelen b tot en met e vervangen door: onderdelen b tot en met d.

Handleiding voor het opstellen van een bedrijfsnoodplan

Burgemeester en Wethouders

Wanneer kan een veiligheidsregio een incidentonderzoek starten bij een Brzo-bedrijf?

CONCEPT 7 maart 2008

b Anders, namelijk: op verzoek van bestuurlijke werkgroep toekomstvisie gemeente Eindhoven Raadsinformatiebrief Betreft Toekomstvisie Brandweerzorg 3

Transcriptie:

De bedrijfsbrandweer een onderzoek naar de wettelijke noodzaak en het bedrijfsmatige nut Bas van den Hemel MCDM, 8 e leergang augustus 2006

Voorwoord Het schrijven van een scriptie is onderdeel van vele opleidingen. Dus ook voor mij als deelnemer aan de 8 e leergang van de opleiding Master of Crisis and Disaster Management (MCDM) zat er niets anders op dan de nu voorliggende scriptie te schrijven. Met plezier kan ik wel zeggen. En dat is vooral ingegeven door het feit dat ik een onderwerp heb gekozen, waar ik al langere tijd een beeld bij had, maar nog niet heb kunnen onderzoeken of dat beeld ook werkelijkheid was. De scriptie gaf me de mogelijkheid om lekker pragmatisch dat onderzoek te doen, met uiteraard de gepaste wetenschappelijke verantwoording. Tijdens mijn groene periode - geen defensie, maar wel tulpen, narcissen, potrozen, bouvardia s en miljoenen First Red s - kwam ik bedrijfsmatig en als vrijwillig brandweerman regelmatig in aanraking met bedrijfsbrandweren. Wonende in Uithoorn en werkzaam in die groene sector zullen begrippen als Bloemenveiling Aalsmeer en Cindu ook u als lezer bekend voor komen. Beide organisaties hebben een bedrijfsbrandweer en ik vroeg me af wat het nut en de noodzaak van die bedrijfsbrandweren was. Mijn betrokkenheid bij de brandbestrijding tijdens de explosie op 8 juli 1992, waarbij drie collega s van de Cindu bedrijfsbrandweer om het leven kwamen, speelt daar eveneens een rol bij. In deze scriptie heb ik getracht antwoord te geven op vragen die ingaan op het bedrijfsmatige nut en de wettelijke noodzaak van bedrijfsbrandweren. Gebleken is dat mijn beeld grotendeels overeenkomt met de werkelijkheid. Geen droom dus over bedrijfsbrandweren die als een soort Comedy Capers optreden. Neen, zeer professioneel georganiseerde korpsen die los van het soms wettelijke bestaansrecht een voor het bedrijf onmisbare schakel zijn in vooral veiligheid en bedrijfscontinuïteit. Alleen werken aan zo n scriptie is niet leuk en het past ook niet bij mij. Daarom vanaf deze plek een woord van dank aan alle geïnterviewden en de personen die de moeite genomen hebben om de enquête in te vullen. De grote respons op de enquête was natuurlijk een flinke steun in de rug en een bewijs dat het onderwerp leeft in bedrijfsbrandweerkring. Hans van de Kar, mijn decaan, bedankt voor je adviezen en je rol als sparringpartner. En tot slot: Ellen en mijn Daltons, jullie hebben niet alleen de nodige (zomerse) uren alleen doorgebracht, maar moesten ook nog helpen met het doorworstelen van die stapels ingevulde enquêtes. Geweldig!!! Ik maak het goed in Spanje. Bas van den Hemel Uithoorn, augustus 2006 2

Inhoudsopgave Samenvatting 4 1. Inleiding 5 1.1 Probleemstelling 5 1.2 Methode van onderzoek 6 1.3 Opbouw van de scriptie 9 2. De bedrijfsbrandweer 10 2.1 Definitie 10 2.2 Nederlandse wetgeving 10 2.3 Internationale bepalingen 15 2.4 Slot 17 3. De verplichte bedrijfsbrandweer 18 3.1 Wettelijk kader 18 3.2 Aanwijzing 18 3.3 Interviews 22 3.4 Enquête 24 3.5 Slot 30 4. De vrijwillige bedrijfsbrandweer 32 4.1 Theoretische achtergrond 32 4.2 Interviews 37 4.3 Enquête 39 4.4 Slot 46 Tot besluit 48 Literatuurlijst 51 Bijlage I Overzicht geïnterviewden 53 Bijlage II Enquête met begeleidende brief 54 3

Samenvatting Brandweerzorg is een zaak van gemeenten maar ook van bedrijven en instellingen. Naast gemeentelijke brandweerkorpsen kent Nederland ruim 300 bedrijfsbrandweerkorpsen. Een deel van die bedrijfsbrandweerkorpsen dankt zijn bestaansrecht aan een aanwijzing van het gemeentebestuur, waarmee dit bestuur bijzondere gevaren voor de openbare veiligheid probeert te beheersen. Toch zijn de meeste bedrijfsbrandweerkorpsen niet vanuit een wettelijke verplichting opgericht, maar vrijwillig op basis van veiligheids- en bedrijfskundige argumenten. In deze scriptie wordt antwoord gegeven op de centrale vraag: Waarom hebben in Nederland gevestigde bedrijven en instellingen een bedrijfsbrandweer? Naast de verklaring op basis van een wettelijk en theoretisch kader, is via interviews en een enquête empirisch onderzoek verricht om antwoorden te vinden op de deelvragen die geformuleerd zijn vanuit de centrale vraag. De enquête is naar zo n 70 procent van alle bedrijfsbrandweerkorpsen in Nederland gestuurd. Door een respons op de enquête van 43 procent kunnen de uitkomsten als betrouwbaar betiteld worden. Bedrijven en instellingen die een aanwijzing hebben voor een bedrijfsbrandweer, hebben die aanwijzing vanuit verschillende wetten en (internationale) bepalingen gekregen. Het Besluit bedrijfsbrandweren, de Kernenergiewet en de Wet luchtvaart zijn de belangrijkste. Uit het empirische onderzoek blijkt echter dat ook zonder deze wettelijke verplichting bedrijven en instellingen een bedrijfsbrandweer zouden hebben opgericht en in stand gehouden. Bedrijven en instellingen die een vrijwillige bedrijfsbrandweer oprichten en in stand houden doen dat vanuit een bepaalde filosofie. Vooral de veerkracht strategie zoals Wildavsky die benoemt, speelt een belangrijke rol. De bedrijfsbrandweer is dan het middel om flexibel op te treden als er ondanks alle voorzorgsmaatregelen - dus anticipatie - toch incidenten gebeuren. Vanuit het vlinderdasmodel kan gesteld worden dat de bedrijfsbrandweer een belangrijke Line of Defence (LOD) is. Ook goodwill richting bevolking en lokaal bestuur is vanuit de theorie een aannemelijk argument om een bedrijfsbrandweer te hebben. Uit de interviews en de ingevulde enquêtes blijkt dat argument heden ten dage echter niet vaak meer te gelden. Uit het empirische onderzoek blijkt dat het verkleinen en beheersen van risico s, de zorg voor het personeel en het snel, op de juiste wijze repressief kunnen optreden dè argumenten zijn om een bedrijfsbrandweer op te richten en in stand te houden. Veiligheid en bedrijfscontinuïteit zijn onlosmakelijk met de bedrijfsbrandweer verbonden. Het spreekt voor zich dat deze bedrijfsbrandweren georganiseerd en ingericht zijn op de risico s die kunnen voorkomen. Korpsen die met respect behandeld dienen te worden en een goede samenwerkingspartner zijn voor de publieke brandweerorganisaties. 4

1. Inleiding De zorg voor een goede en adequate brandbestrijding en hulpverlening is wettelijk opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders 1. Veelal is de daadwerkelijke invulling van die zorg ook gemeentelijk georganiseerd middels een eigen brandweerkorps. Dit korps verzorgt de taken die vanuit de diverse schakels in de veiligheidsketen 2 naar voren komen. Afhankelijk van de grootte van de gemeente en de risico s in het verzorgingsgebied worden de taken uitgevoerd door vrijwilligers en beroepsfunctionarissen. Een combinatie van vrijwillige brandweerlieden die de repressieve taak uitoefenen, aangevuld met beroepsfunctionarissen die met name de taken op het gebied van pro-actie, preventie, preparatie en nazorg op zich nemen is het meest gangbare organisatiemodel in Nederland. In 87 procent van alle gemeentelijke brandweerorganisaties is dit namelijk het geval 3. Toch is het niet ongebruikelijk dat ook in de gemeente gevestigde bedrijven en instellingen over een brandweerkorps beschikken. Soms bestaan die bedrijfsbrandweerkorpsen al lang. Zo is bijvoorbeeld bekend dat na de Tweede Wereldoorlog in de Zaanstreek alle bedrijven een eigen brandweerkorps hadden 4. Naast de 457 gemeentelijke korpsen 5 zijn er op dit moment in ons land naar schatting ruim 300 bedrijfsbrandweerkorpsen 6 7. Een flink deel daarvan is aangesloten bij het Netwerk Bedrijfsbrandweren van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) en/of bij de Stichting Bedrijven met Bedrijfsbrandweer (SBB). De bedrijfsbrandweerkorpsen zijn in bijna alle gevallen actief naast de gemeentelijke brandweerkorpsen. Waar in het verleden het vanzelfsprekend was dat de brandweerzorg nagenoeg alleen door de lokale overheid werd uitgevoerd is dat tegenwoordig - in enkele gevallen, zoals in de Zaanstreek, al langer - blijkbaar geen wet van Meden en Perzen meer. 1.1 Probleemstelling De lokale overheid kan via het college van burgemeester en wethouders een bedrijf dat in geval van een brand of een ongeval bijzonder gevaar oplevert voor de openbare veiligheid aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig 8. Er wordt dan vaak gesproken over een artikel 13 brandweer. Toch is de door de overheid opgelegde aanwijzing niet de enige reden waarom er bedrijfsbrandweerkorpsen zijn. Er zijn in Nederland ook veel bedrijven en instellingen die om vrijwillige redenen besloten hebben om een bedrijfsbrandweer op te richten en in stand te houden. Verondersteld mag worden dat hier veiligheids-, bedrijfskundige en bedrijfseconomische factoren aan ten grondslag liggen. 1 Brandweerwet 1985, artikel 1, lid 4 2 de veiligheidsketen bestaat uit de schakels pro-actie - preventie - preparatie - repressie - nazorg 3 Brandweerstatistiek 2004, pagina 52, CBS 2005 4 http://www.zaans-industrieel-erfgoed.nl/pages_1/college_uva_april_2004.html 5 Brandweerstatistiek 2004, pagina 51, CBS 2005 6 http://proto5.thinkquest.nl/~kle0023/de_bedrijfsbrandweer.htm 7 zie ook paragraaf 1.2, kopje Enquête 8 Brandweerwet 1985, artikel 13, lid 1 5

In deze scriptie wordt ingegaan op het onderzoek naar de achtergronden van het bedrijfsmatige nut en de wettelijke noodzaak van een bedrijfsbrandweer. Centraal in deze scriptie staat de volgende vraag: Welke redenen zijn er wettelijke maar mogelijk ook andere dat in Nederland gevestigde bedrijven en instellingen beschikken over een bedrijfsbrandweer? De hiervoor geformuleerde centrale vraag is relevant vanuit het oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen en de toegenomen aandacht voor fysieke veiligheid. De kop Bedrijfsbrandweer afschaffen? op de voorpagina van de juni editie van het vakblad Alert 9 geeft de actualiteit aan van de discussie omtrent nut en noodzaak van de bedrijfsbrandweer. Ook loopt er op dit moment een project van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om het bestaande Besluit bedrijfsbrandweren uit 1990 te evalueren 10. Naast de eventuele wettelijke noodzaak tot het hebben van een bedrijfsbrandweer komen in deze scriptie tevens de argumenten van het bedrijfsmatige nut ervan naar voren. Daarbij wordt helder op welke schakels van de veiligheidsketen de bedrijfsbrandweer zich vooral richt en de vorm waarin zij georganiseerd is. Dit is waardevolle informatie voor het bedrijfsleven zelf, maar ook voor de overheid als wet- en regelgever en als eigenaar van enkele bedrijfsbrandweerkorpsen. 1.2 Methode van onderzoek Over het fenomeen (vrijwillige) bedrijfsbrandweer is tot nu toe weinig feitenmateriaal beschikbaar. Het onderzoek van deze scriptie richt zich dus vooral op fact finding. Om antwoord te kunnen geven op de centrale vraag is literatuuronderzoek verricht dat bestaat uit het bestuderen van relevante wet- en regelgeving, aangevuld met literatuur op bedrijfskundig, bedrijfseconomisch en vooral veiligheidskundig gebied. Tevens is empirisch onderzoek 11 verricht door middel van diepte-interviews bij leidinggevenden van bedrijfsbrandweerkorpsen en door het versturen van een enquête. In eerste instantie is via het interviewen van leidinggevenden van bedrijfsbrandweerkorpsen getracht een inzicht te krijgen in de motieven voor het oprichten en in stand houden van een bedrijfsbrandweerkorps. De scope lag daarbij vooral op bedrijven en instellingen die niet middels een wettelijke verplichting een bedrijfsbrandweer hebben. Het doel van de interviews was het verkrijgen van een eerste beeld en daarbij zorgen voor voldoende kwalitatieve informatie om input te krijgen voor de later op te stellen enquête. Deze enquête is gericht op het verkrijgen van een aanvullende kwantitatieve onderbouwing voor de motieven om een bedrijfsbrandweerkorps op te richten en in stand te houden. 9 Moeten we de bedrijfsbrandweer niet gewoon afschaffen?, Alert, jaargang 23, 6 juni 2006, pagina 15 10 zie www.bedrijfsbrandweren.nl 11 P.S. Zwart, Methoden van marktonderzoek, 2 e druk, Amsterdam, 1984 6

De centrale vraag kan onderverdeeld worden in een aantal deelvragen. Vanuit de insteek WAT wil je WAAROM te weten komen en HOE ga je dat aanpakken? zijn voor het wat en waarom de volgende deelvragen geformuleerd: 1. wat is een bedrijfsbrandweer? 2. welke relevante wetgeving is op de bedrijfsbrandweer van toepassing? 3. wat is de motivatie om een bedrijfsbrandweer te hebben indien daartoe geen wettelijke verplichting bestaat? 4. welke afwegingen liggen daaraan ten grondslag en wat zijn de redenen om de organisatie in te richten op het niveau zoals dat er is? 5. wat is de reden dat er geen gebruik wordt gemaakt van publieke brandweerzorg of dat daarvan deels gebruik wordt gemaakt in de vorm van publiekprivate samenwerkingsverbanden? 6. indien er een wettelijke verplichting bestaat tot het hebben van een bedrijfsbrandweer, is die organisatie dan ingericht volgens de wettelijke verplichting - en wat is die dan - of anders? 7. indien er afgeweken wordt van de voorgeschreven inrichting van de organisatie, wat ligt hier dan aan ten grondslag? 8. worden andere middelen dan repressieve middelen ingezet om het risico op incidenten te voorkomen of te beperken en zo ja, welke middelen zijn dat dan en hoe is de (integrale) afweging tot stand gekomen? Als onderzoeksmethode om deze vragen te beantwoorden (het hoe ) zijn interviews en een enquête gehouden. Deze aanpak leek prima geschikt. Dit vanuit de wetenschap dat er weinig bekend is over het fenomeen bedrijfsbrandweer. Interviews Aan de hand van een vragenset zijn de interviews met leidinggevenden bij de bedrijven en instellingen afgenomen 12. In bijlage I is een overzicht van de geïnterviewden opgenomen. De vragenset gaf richting aan het gesprek, waarbij op basis van de antwoorden nadere verfijning middels de bekende W-vragen (wie, wat, waar, waarmee, waarom en dergelijke) of via andere open vraag constructies werd verkregen. De vragenset die gebruikt is, zag er als volgt uit: 1. Kunt u een beschrijving geven van het bedrijf of de instelling waar u werkt? [oprichtingsdatum, geschiedenis, eigenaar, wat wordt er geproduceerd, kengetallen, specifieke risico s bij productieproces] 12 zie Stageverslag, MCDM, maart 2006, Bas van den Hemel 7

2. Kunt u een beschrijving geven van uw bedrijfsbrandweerorganisatie? [oprichtingsdatum, geschiedenis, plaats in de organisatie, materieel, materiaal, personeel, opleiding/oefening, ervaring, uitrukken, type incidenten, investeringsniveau, keuze repressie/preventie, keuze techniek of handjes, budgetten, artikel 13/vrijwillig/anders, toekomstige aanwijzing] 3. Waarom heeft uw bedrijf of instelling een bedrijfsbrandweerorganisatie opgericht en in stand gehouden? [wettelijk verplicht, in de toekomst verplicht, bedrijfsmatige argumenten als continuïteit, personeelszorg, goodwill, premie verzekering, incidenten in het verleden, moederbedrijf, link met andere wetgeving, schadebeperking, onkunde overheidsbrandweer] 4. Waarom heeft u niet gekozen voor publieke brandweerzorg of een samenwerking daarmee? [scherp krijgen motivatie van antwoorden op vraag 3] 5. Hoe kijkt u aan tegen samenwerking met de lokale en/of regionale brandweer? [intentie tot samenwerkingsvorm, uitwisseling personeel/materieel, onderhoud, aanschaf middelen, besparingen, convenanten] 6. Hoe ziet u de bedrijfsbrandweerzorg in de toekomst? [algemeen, specifiek op eigen organisatie, is er een toekomst, kansen/bedreigingen, wat zal er veranderen zowel vanuit eigen bedrijf als vanuit overheid] Enquête Met input vanuit de interviews is een enquête opgesteld die verstuurd is naar bekende bedrijfsbrandweerkorpsen. Helaas is er geen landelijke database waarin alle bedrijven met een bedrijfsbrandweer vermeld staan. Er is daarom gebruik gemaakt van een drietal bronnen om adresgegevens te achterhalen: het Netwerk Bedrijfsbrandweren van de NVBR 13, de SBB 14 en de Brandweeralmanak 2006 15. Hoewel verwacht mag worden dat op deze manier de meeste bedrijven benaderd zijn, zullen er toch wellicht bedrijven met een bedrijfsbrandweer zijn die niet benaderd zijn door de hier gekozen methode. Uit de adressenlijst van het Netwerk Bedrijfsbrandweren zijn 50 bruikbare adresgegevens gehaald. Uit de Brandweeralmanak zijn 112 adressen geselecteerd, waarvan verwacht werd dat het bedrijf ook daadwerkelijk een bedrijfsbrandweer heeft. In totaal zijn 162 enquêtes via de post 13 de ledenlijst van het Netwerk Bedrijfsbrandweren van de NVBR telt 50 bedrijfsbrandweerkorpsen. 14 de SBB kent een ledenbestand van 88 bedrijven en instellingen. Binnenkort wordt de naam van de stichting gewijzigd in Stichting Calamiteitenbeheersing in Bedrijven en Organisaties (Stichting CaBO), waarbij naast belangenbehartiging van puur bedrijfsbrandweren ook bedrijfshulpverlening aandacht krijgt. 15 Brandweeralmanak 2006, Sdu Uitgevers BV, 2006 8

verstuurd. Vanuit SBB werd geen ledenlijst beschikbaar gesteld. Wel was deze stichting, waar tegenwoordig ook bedrijven lid van zijn met sec een bedrijfshulpverleningsorganisatie, bereid om de enquête digitaal te verspreiden onder haar 88 leden. Hierdoor bestond echter de kans dat bedrijven tweemaal dezelfde enquête zouden krijgen. In de aanbiedingsbrief bij de enquête is dit kenbaar gemaakt. Hiermee is getracht eventuele irritatie - en daarmee de verminderde bereidheid om de enquête in te vullen - te voorkomen. Al met al is de enquête dus verstuurd naar 250 bedrijven en instellingen. Met de wetenschap dat er naar schatting ruim 300 bedrijfsbrandweerkorpsen zijn, is de enquête naar zo n 70 à 80 procent van al deze bedrijfsbrandweerkorpsen gestuurd. In bijlage II is de enquête met de begeleidende brief opgenomen. In totaal zijn er 92 ingevulde enquêtes ontvangen, goed voor een respons van 37 procent. Hierbij wordt dan verondersteld dat er geen bedrijven of instellingen meerdere malen de enquête ontvangen hebben. Gezien de reacties op de enquête is het aannemelijk dat zo n vijftien procent 16 meerdere malen benaderd is. Rekening houdend met dit gegeven is de respons 43 procent. Al met al mag deze respons hoog genoemd worden, hetgeen de actualiteit van het onderwerp onderstreept. Van de 92 ontvangen enquêtes waren er negen niet geschikt om te verwerken omdat niet aan de definitie van een bedrijfsbrandweer werd voldaan, de bedrijfsbrandweer was opgeheven of de eigen bedrijfsbrandweer was opgegaan in een (publiekprivate) samenwerkingsverband. Uiteindelijk bleven er dus 83 bruikbare enquêtes over. Van dat aantal zijn er 21 enquêtes die door verplichte bedrijfsbrandweerkorpsen zijn ingevuld en 62 die zijn ingevuld door vrijwillige bedrijfsbrandweerkorpsen. 1.3 Opbouw van de scriptie In dit hoofdstuk is de probleemstelling met de centrale vraag en de daarvan afgeleide deelvragen besproken, evenals de gebruikte onderzoeksmethode om antwoord te krijgen op die vragen. In hoofdstuk twee wordt het begrip bedrijfsbrandweer uitgelegd en wordt een overzicht gegeven van relevante Nederlandse wet- en regelgeving en internationale bepalingen. In hoofdstuk drie wordt ingegaan op de verplichte bedrijfsbrandweer. Er is beschreven hoe een aanwijzing tot het hebben van een bedrijfsbrandweer tot stand komt, gevolgd door een weergave van de antwoorden op de vragen zoals die zijn gesteld in de interviews en de enquête. In hoofdstuk vier wordt vanuit een theoretisch kader ingegaan op de mogelijke verklaringen voor het oprichten en in stand houden van een vrijwillige bedrijfsbrandweer. Daarna wordt ingegaan op de interviews en de resultaten uit de verstuurde enquête. Het laatste deel van deze scriptie is een afsluitende beschouwing, met onder andere een blik in de toekomst van bedrijfsbrandweerland. 16 zie pagina 25 en 39 9

2. De bedrijfsbrandweer In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het begrip bedrijfsbrandweer. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de relevante wet- en regelgeving die ervoor zorgt dat bedrijven en instellingen verplicht kunnen worden tot het oprichten en in stand houden van een bedrijfsbrandweer. 2.1 Definitie Het begrip bedrijfsbrandweer is op meerdere manieren te definiëren. Vanuit de wetgeving 17 wordt in relatie tot de bedrijfsbrandweer gesproken over eisen inzake personeel en materieel en over de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer. Tevens wordt aangegeven dat onder een bedrijfsbrandweer wordt verstaan de organisatie van mensen en middelen die tot doel heeft het bestrijden van branden en ongevallen op het terrein van de inrichting 18. Vanuit het brandweerveld 19 wordt gewerkt met een omschrijving die nagenoeg gelijk is aan de hiervoor genoemde definitie vanuit de wetgeving, namelijk de organisatie van mensen en middelen die tot doel heeft het bestrijden en beperken van brand en ongevallen op het terrein van de inrichting. Naast brand- en ongevalbestrijding wordt dus ook brand- en ongevalbeperking in de definitie opgenomen. In het kader van deze scriptie wordt, gevoed door de eerder genoemde omschrijvingen, de volgende definitie gehanteerd om zo goed mogelijk de centrale vraag te kunnen beantwoorden: Een bedrijfsbrandweer is een organisatie die tot doel heeft het bestrijden en beperken van brand en ongevallen op het terrein van het bedrijf, met speciaal daarvoor opgeleid brandweerpersoneel en geschikt blus- en hulpverleningsmaterieel. Bedrijven die vanuit de ARBO wetgeving een bedrijfshulpverleningsorganisatie hebben, vallen dus niet onder deze definitie. Zij beschikken normaal niet over geschikt blus- en eventueel hulpverleningsmaterieel (zie verder paragraaf 2.2, Arbeidsomstandighedenwet 1998). Simpelweg dient er volgens de definitie sprake te zijn van een organisatie die, repressief gezien, overeenkomstig de gemeentelijke brandweerorganisatie is ingericht: blus- en hulpverleningsvoertuigen die bemand worden door gediplomeerd vrijwillig en/of beroepsbrandweerpersoneel. 2.2 Nederlandse wetgeving In deze paragraaf wordt ingegaan op de Nederlandse wetgeving die betrekking heeft op de bedrijfsbrandweer. Primair betreft het hier de Brandweerwet 1985 en het Besluit bedrijfsbrandweren. Daarnaast wordt ook ingegaan op het Besluit risico s zware ongevallen 1999, de 17 Brandweerwet 1985, artikel 13, lid 1, 3 en 5 18 Besluit bedrijfsbrandweren, artikel 1 19 de (regionale) brandweren Zeeland, Midden en West Brabant, Rotterdam en Zuid-Holland Zuid hebben een definitie beschreven in het document Model Algemene Bepalingen voor bedrijfsbrandweren vallend onder artikel13, Brandweerwet 1985. 10

Kernenergiewet en de Arbeidsomstandighedenwet 1998, aangezien vanuit het Besluit bedrijfsbrandweren naar die wetgeving gerefereerd wordt. Brandweerwet 1985 In 1985 is de nieuwe Brandweerwet verschenen. Deze Wet van 30 januari 1985, houdende nieuwe regels met betrekking tot het brandweerwezen is de vervanger van de oude Brandweerwet uit 1952. In de Brandweerwet 1985 wordt een aantal primaire zaken geregeld. Zo is in artikel 1 bepaald dat elke gemeente een gemeentelijke brandweer heeft. Het is daarbij mogelijk om met andere gemeenten samen te werken en bijvoorbeeld een intergemeentelijke brandweer te hebben. Zowel het college van burgemeester en wethouders als de gemeenteraad hebben verantwoordelijkheden toegewezen gekregen. Nieuw in de wet is onder andere dat gemeenten verplicht zijn deel te nemen aan de regionale brandweer (artikel 4). Het takenpakket van deze regionale brandweer is vooral gericht op het voorbereiden op en optreden bij grootschalige incidenten en het instellen en in stand houden van een regionale brandweeralarmcentrale. Een ander nieuw element is dat in artikel 13 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid heeft om bedrijven te verplichten tot het oprichten en in stand houden van een eigen bedrijfsbrandweer. Hoe die zogenaamde aanwijzing dient te verlopen, welke bedrijven en instellingen kunnen worden aangewezen en hoe de bedrijfsbrandweerorganisatie eruit dient te zien is bij algemene maatregel van bestuur vastgelegd in het Besluit bedrijfsbrandweren van 1990. Besluit bedrijfsbrandweren Het Besluit bedrijfsbrandweren is gebaseerd op artikel 13 van de Brandweerwet 1985 en is op 1 maart 1990 in werking getreden. Het Besluit bedrijfsbrandweren is een wettelijk instrument voor het college van burgemeester en wethouders om bijzondere gevaren voor de openbare veiligheid te kunnen beheersen. Het gaat dan om inrichtingen die in geval van brand en ongevallen een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid kunnen vormen. Het college van burgemeester en wethouders kàn met het Besluit bedrijfsbrandweren dergelijke inrichtingen aanwijzen om over een bedrijfsbrandweer te beschikken. De aanwijzing is een overheidsbeslissing en daarom is de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit betekent onder andere dat indien het bedrijf of de instelling het niet eens is met de aanwijzing de mogelijkheid bestaat om bezwaar in te dienen bij de daarvoor bestemde instantie die door de gemeente is aangewezen. In de periode 2004/2005 is door Ingenieurs/adviesbureau SAVE in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een evaluatie uitgevoerd van het Besluit bedrijfsbrandweren 20. Het Besluit bedrijfsbrandweren is na de inwerkingtreding in 1990 niet eerder geëvalueerd. Uit de beroepspraktijk kwamen echter steeds meer stemmen op om het Besluit bedrijfsbrandweren te actualiseren en waar nodig te verbeteren. Er werd melding 20 Eindadvies inzake de evaluatie van het Besluit bedrijfsbrandweren, Ingenieurs/adviesbureau SAVE, juni 2005 11

gemaakt van problemen bij de toepassing van het Besluit bedrijfsbrandweren, grote verschillen in de uitvoeringspraktijk en een op onderdelen achterhaald Besluit. Dat was voor BZK aanleiding om vast te stellen of er behoefte is aan een nieuw geactualiseerd Besluit bedrijfsbrandweren, dat is aangepast aan de meest recente inzichten die zijn opgedaan met het toepassen van het vigerende Besluit bedrijfsbrandweren. Als nevendoel wordt een bestuurlijk klimaat nagestreefd waarin gemeenten het nut en noodzaak van dit instrumentarium beter onderkennen en daadwerkelijk toepassen in de dagelijkse praktijk. In het in juni 2005 door SAVE opgeleverde onderzoeksrapport worden de volgende, voor deze scriptie meest relevante, conclusies - die de gemelde problemen bevestigen - over het Besluit bedrijfsbrandweren getrokken: - nut en noodzaak van het Besluit worden door alle partijen onderschreven; - tot circa 2000 is landelijk sprake geweest van een sporadische toepassing. Na in werkingtreding van het BRZO 1999 is het Besluit hoofdzakelijk toegepast op VR-plichtige inrichtingen 21. Door gebrek aan capaciteit en bestuurlijke daadkracht is een bredere toepassing achterwege gebleven; - de kern van het Besluit spreekt over een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid. Deze twee begrippen leiden tot interpretatieverschillen in het land; - de procedure om te komen tot een aanwijzingsbeschikking wordt onduidelijk gevonden. Daarbij is de kennis en capaciteit, die nodig zijn om het Besluit goed en effectief toe te kunnen passen, slechts beperkt aanwezig. Mede hierdoor wordt geen prioriteit toegekend aan de toepassing; - het Besluit noemt geen specifieke termijnen, waarbinnen een procedure moet zijn afgerond, zodat de termijnen uit de Awb gelden. Die termijnen worden als te krap ingeschat; - het bedrijfsleven constateert dat het Besluit niet uniform wordt toegepast. Dat betreft zowel het al dan niet toepassen als de inhoudelijke toepassing; - sommige bedrijven vinden de (financiële en administratieve) lastendruk van het Besluit te groot; - er is behoefte aan een nadere handreiking voor de opstelling en beoordeling van een bedrijfsbrandweerrapport en van een aanwijzing; - er is behoefte aan meer duidelijkheid over de relatie tussen het Besluit en overige wet- en regelgeving; - de huidige reikwijdte (gevaarlijke stoffen) wordt te beperkt gevonden door diverse partijen; - het blijkt dat de opleidingseisen voor de bedrijfsbrandweer niet goed zijn afgestemd op de uit te voeren werkzaamheden en er onvoldoende aandacht is voor gezamenlijk oefenen; - er is behoefte aan een duidelijke koppeling tussen de basis brandweerzorg die een gemeente moet leveren en de benodigde omvang van een bedrijfsbrandweer. 21 zie ook pagina 13, kopje Besluit risico s zware ongevallen 1999 12

Volgens de begeleidingscommissie is sprake van een representatief beeld van de uitvoeringspraktijk. Daarop heeft BZK besloten om fase 2 in gang te zetten met een onderzoek naar de mogelijkheden tot verbetering en zonodig aanpassing van het Besluit bedrijfsbrandweren. Met expertmeetings in mei/juni 2006 om het werkveld te betrekken bij de mogelijke verbeteringen en wijzigingen is die fase inmiddels afgesloten. Verwacht wordt dat er begin 2008 een aangepast Besluit bedrijfsbrandweren van kracht wordt, waarin tegemoet wordt gekomen aan de gesignaleerde problemen. Besluit risico s zware ongevallen 1999 Het Besluit risico s zware ongevallen 1999 (BRZO 1999) verplicht inrichtingen die vallen onder artikel 8 tot het maken van een actueel veiligheidsrapport (VR). Onderdeel van het VR is het rapport inzake de bedrijfsbrandweer. De wettelijke basis van dit bedrijfsbrandweerrapport komt voort uit artikel 13 van de Brandweerwet 1985 en het Besluit bedrijfsbrandweren, zoals eerder al genoemd. Voor de lichtere categorie bedrijven met een zogenaamde PBZO-plicht 22 kan op grond van het Besluit bedrijfsbrandweren alsnog een afzonderlijk bedrijfsbrandweerrapport geëist worden. Het bedrijfsbrandweerrapport dient te voorzien in de informatie die nodig is om een goede inschatting te kunnen maken van de bijzondere risico s van het bedrijf en om de grootte van de repressieve organisatie van de bedrijfsbrandweer te kunnen vaststellen. In grote lijnen dient het bedrijf alle gegevens ten aanzien van (brand)preventieve maatregelen, repressieve maatregelen en de bijbehorende organisatie te verstrekken om een duidelijke beoordeling door de gemeentelijke of regionale brandweer te kunnen laten uitvoeren. Het opstellen van het bedrijfsbrandweerrapport is een onderdeel van het te doorlopen proces om te komen tot een definitieve aan- of afwijzing voor het hebben van een bedrijfsbrandweer. Arbeidsomstandighedenwet 1998 De Arbeidsomstandighedenwet 1998 23, ook wel Arbo-wet genoemd, bevat regels voor werkgevers en werknemers om ongevallen en ziekten, veroorzaakt door het werk, te voorkomen. De Arbo-wet is, net als de Kernenergiewet, een raamwet. Er staan dus geen concrete regels in, maar algemene bepalingen over het arbeidsomstandighedenbeleid in bedrijven. De wet- en regelgeving valt uiteen in vier delen: de Arbeidsomstandighedenwet het Arbeidsomstandighedenbesluit de Arbeidsomstandighedenregeling de Arbeidsomstandigheden beleidsregels 22 PreventieBeleid Zware Ongevallen 23 Arbeidsomstandighedenwet 1998, Staatblad 1999, 184 en laatst gewijzigd bij Staatsblad 2005, 710 13

Vanuit artikel 2 van het Besluit bedrijfsbrandweren komen specifieke - door het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde - inrichtingen 24 in aanmerking voor aanwijzing van een bedrijfsbrandweer. Het inrichten van de bedrijfshulpverlening is een wettelijke verplichting voor werkgevers. Hiertoe dient voor iedere inrichting een zogenaamde BHV-organisatie opgezet te worden die naar behoren bijstand 25 kan verlenen bij een incident. Onder het verlenen van bijstand valt: 26 - het verlenen van eerste hulp bij ongevallen; - het beperken en bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen; - het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen; - het alarmeren van en samenwerken met hulpdiensten waar het de genoemde bijstand betreft. Het aantal bedrijfshulpverleners (BHV-ers) is wettelijk vastgelegd: 27 aantal werknemers aantal BHV-ers < 15 ten minste één (eventueel de eigenaar, mits deskundig) tot 50 tot 250 vanaf 250 ten minste één bedrijfshulpverlener ten minste één bedrijfshulpverlener per 50 werknemers ten minste vijf bedrijfshulpverleners De BHV-organisaties beschikken normaliter niet over blus- en hulpverleningsmaterieel. In de opleiding die BHV-ers krijgen wordt in het kader van brandbestrijding alleen aandacht besteed aan kleine blusmiddelen. Zodoende vallen BHV-organisaties niet onder de definitie van een bedrijfsbrandweer zoals beschreven in paragraaf 2.1. Kernenergiewet De Kernenergiewet 28 is een raamwet. Dit houdt in dat een aantal onderwerpen niet in detail in deze wet geregeld wordt, maar in een aantal algemene maatregelen van bestuur (besluiten en 24 inrichtingen met installaties waarop hoofdstuk 2, Afdeling 2 van toepassing is voor zover het betreft: 1 e inrichtingen die geheel of nagenoeg geheel zijn bestemd voor de opslag in verband met vervoer van in die Afdeling genoemde stoffen, al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten; 2 e spoorwegemplacementen voor zover zij geen onderdeel zijn van een inrichting waarop het BRZO 1999 van toepassing is. 25 de inhoud van de wettelijke term bijstand wijkt af van dat wat binnen hulpverleningsdiensten gebruikelijk is. Bijstand in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet duidt op eerste hulpverlening voordat de overheidshulpdiensten ter plaatse kunnen zijn en assistentie van die diensten als zij ter plaatse zijn. 26 Arbeidsomstandighedenwet 1998, artikel 15, lid 2 27 Besluit bedrijfshulpverlening Arbeidsomstandighedenwet, artikel 4, Staatsblad 1993, 783. Dit Besluit is echter per 1 juli 1997 vervallen, waarbij nu in de Arbeidsomstandighedenwet 1998, artikel 15, lid 3 is opgenomen dat het aantal bedrijfshulpverleners zodanig in aantal en zodanig georganiseerd is dat zij de taken naar behoren kunnen uitvoeren. De genoemde aantallen in het Besluit worden door veel werkgevers nog wel als richtinggevend gezien. 14

beschikkingen). Dit heeft het voordeel dat deze gemakkelijker aan de stand van de wetenschap aangepast kunnen worden. In de Kernenergiewet zijn onder meer de volgende zaken geregeld: begripsbepalingen, waaronder splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen; het vervoer, het voorhanden hebben en het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen; inrichtingen waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden bewerkt of opgeslagen, op te richten, in werking te brengen of te houden; radioactieve stoffen te bereiden, te vervoeren, voorhanden te hebben of toe te passen; regels met betrekking tot ioniserende straling uitzendende toestellen. De Kernenergiewet onderscheidt categorie A- en B-objecten 29. Onder de A-objecten vallen de kernenergiecentrales en de kernreactoren in Petten en Delft. Onder categorie B-objecten vallen onder andere opslagbedrijven voor radioactieve stoffen (zoals COVRA in Borsele), fabrieken voor verrijking van splijtstoffen (zoals Urenco in Almelo), transport van nucleair materiaal en laboratoria voor radionucliden in ziekenhuizen. Vanuit artikel 2 van het Besluit bedrijfsbrandweren komen specifieke - door de Kernenergiewet bedoelde - inrichtingen 30 voor aanwijzing van een bedrijfsbrandweer in aanmerking. 2.3 Internationale bepalingen Naast de Nederlandse wetgeving is er een aantal internationale bepalingen die interessant zijn vanuit de verplichting tot het hebben van een bedrijfsbrandweerkorps en vooral de organisatie daarvan. Hierna wordt kort ingegaan op deze bepalingen. ICAO De International Civil Aviation Organisation (ICAO), de internationale organisatie voor de burgerluchtvaart, deelt luchthavens in zogenaamde categorieën in. Dit is een kwalificatie op basis van omvang, intensiteit van het luchtverkeer en grootte van de vliegtuigen die een luchthaven aandoen. De mankracht en het materieel van de luchthavenbrandweer is hierop aangepast. De ICAO doet aanbevelingen voor de bluscapaciteit op luchthavens van een bepaalde categorie. De Nederlandse overheid heeft deze aanbevelingen omgezet in wettelijke verplichtingen en aanvullende eisen, met name op het personele vlak, en vastgelegd in de Wet 28 Kernenergiewet, Staatsblad 1963, 82 en laatst gewijzigd bij Staatsblad 2006, 11 29 Kernenergiewet, artikel 38 30 - inrichtingen, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, behoudens in de gevallen dat artikel 44 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen van toepassing is; - inrichtingen, waarin radioactieve stoffen voorhanden zijn, worden bereid dan wel toegepast, bedoeld in artikel 29, eerste lid, niet zijnde inrichtingen waarop paragraaf 2 van het BRZO 1999 van toepassing is en inrichtingen met installaties waarop hoofdstuk 2, Afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit van toepassing is voor zover het betreft: 1 e inrichtingen die geheel of nagenoeg geheel bestemd zijn voor opslag in verband met vervoer van in die Afdeling genoemde stoffen, al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten; 2 e spoorwegemplacementen voor zover zij geen onderdeel zijn van een inrichting waarop het BRZO 1999 van toepassing is. 15

luchtvaart 31. Vanaf het moment van een melding moeten bijvoorbeeld de brandweerwagens bij een categorie 9 luchthaven zoals Schiphol 32 onder normale omstandigheden binnen tweeënhalve minuut op de koppen van de start- en landingsbanen kunnen zijn. Daarbij dient minimaal 30.000 liter water en 450 kilogram bluspoeder beschikbaar te zijn. Voor een categorie 3 luchthaven zoals Zeeland Airport 33 is dat drie minuten voor een blusvoertuig met minimaal drie opgeleide manschappen en minimaal 1.200 liter water en 90 kilogram bluspoeder. Seveso II De Seveso-richtlijn uit 1982 van de Raad van de Europese Unie, tot stand gebracht naar aanleiding van het ongeval in 1976 met een procesinstallatie in het Italiaanse dorp Seveso, waarbij een deel van het grondgebied langdurig verontreinigd werd door dioxine, kan worden gezien als de eerste stap op het gebied van de beheersing van risico s en ongevallen ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen in de chemische procesindustrie en opslagbedrijven. In 1997 is een nieuwe Europese richtlijn op dit gebied van kracht geworden, beter bekend als de Seveso II-richtlijn. Ook deze richtlijn had tot onderwerp de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu. Toch is er een belangrijk verschil tussen de twee richtlijnen. In de Seveso II-richtlijn is de drempelhoeveelheid van een gevaarlijke stof bepalend voor de te nemen maatregelen, ongeacht de aard van het bedrijf of instelling. In de eerste richtlijn was er geen sprake van een drempelhoeveelheid en golden de te nemen maatregelen voor alle bedrijven en instellingen in specifiek aangeduide branches. Een ander belangrijk verschil is dat de Seveso II-richtlijn onderscheid maakt tussen bedrijven en instellingen die aan algemene preventie verplichtingen moeten voldoen, de zogenaamde PBZO-plichtige bedrijven en bedrijven en instellingen die daarnaast nog een geïntegreerd veiligheidsrapport moeten indienen bij het bevoegde gezag. Die laatste categorie wordt aangeduid als VR-plichtige bedrijven. In een circulaire van BZK van 2 maart 1999 werd het aantal VR-plichtige bedrijven geschat op 125 en het aantal PBZO-plichtig op 145. In totaal dus 270 bedrijven die onder de Seveso II-richtlijn vielen 34. Vanuit de afspraak dat de lidstaten van de Europese Unie twee jaar na inwerkingtreding van de richtlijn uitvoering moeten geven aan deze richtlijn, is in Nederland het Besluit risico s zware ongevallen 1999 van kracht geworden. In dit uitvoeringsbesluit is de Seveso II-richtlijn als het ware overgenomen. Daarnaast is in het BRZO 1999 nog bijzondere aandacht voor dominoeffecten. Hiervan is sprake wanneer ten gevolge van fysische effecten van een zwaar ongeval bij een bedrijf of instelling een ander zwaar ongeval bij een buurbedrijf geïnitieerd kan worden. Mede door het integrale karakter van de richtlijn zijn er daarnaast wijzigingen gekomen in de Wet milieubeheer, de Wet rampen en zware ongevallen en de Arbeidsomstandighedenwet 1998. 31 Wet luchtvaart, Staatsblad 1992, 368 32 uit het interview met Ed Oomes, senior manager Brandweer Amsterdam Airport Schiphol, 17 februari 2006 33 Upgrade voor Zeeland Airport, Eén-Eén-Twee, jaargang 27, nummer 2, april 2006, pagina 29-31 34 ook in de presentatie van Eric Dieleman, officier preparatie Brandweer Terneuzen, met als titel BRZO & aanwijzing bedrijfsbrandweer voor een themadag van het Netwerk Bedrijfsbrandweren, wordt dat getal genoemd. 16

2.4 Slot In dit hoofdstuk is aandacht besteed aan het begrip bedrijfsbrandweer en aan de verschillende wet- en regelgeving die ervoor zorgt dat in bepaalde gevallen bedrijven en instellingen wettelijk verplicht worden - aangewezen in wettelijke termen - om een bedrijfsbrandweer te hebben. Hiermee zijn de eerste twee deelvragen die in paragraaf 1.2 geformuleerd zijn beantwoord. In het volgende hoofdstuk zal nader ingegaan worden op de aanwijzing. Hoe komt zo n aanwijzing tot stand, welke informatie moet door het bedrijf of de instelling aangeleverd worden en komen uit de interviews en ingevulde enquêteformulieren dezelfde problemen in het aanwijzingsproces naar voren, zoals die in het evaluatierapport van SAVE in dit hoofdstuk beschreven zijn. Ook wordt inzicht gegeven in de mogelijk bedrijfsmatige argumenten die naast de wettelijke verplichting kunnen meespelen in de oprichting en in stand houding van een bedrijfsbrandweer. 17

3. De verplichte bedrijfsbrandweer In dit hoofdstuk wordt, na een korte terugverwijzing naar het wettelijk kader, inzicht gegeven in het proces van de aanwijzingsbeschikking. Daarna wordt ingegaan op de resultaten van het empirisch onderzoek en antwoord gegeven op de vragen zoals die eerder geformuleerd zijn in paragraaf 1.2. 3.1 Wettelijk kader In hoofdstuk 2 is ingegaan op het wettelijke kader waarop de verplichting tot het hebben van een bedrijfsbrandweer gebaseerd is. Daarbij is ook aangegeven dat de route waarlangs het bevoegde gezag 35 komt tot een aanwijzing vaak verschillend is. Ook de adviesrol van de lokale of de regionale brandweer in het aanwijzingstraject is niet altijd helder. Los van de discussie dat een lokaal brandweerkorps, maar zeker ook diverse regionale brandweren, vaak niet de specialistische kennis heeft om de aangeleverde gegevens van de bedrijven en instellingen op de juiste manier te beoordelen en daarmee het bevoegde gezag goed te adviseren. Op zich niet vreemd, aangezien zo n aanwijzing geen gemeengoed is in brandweerland en de bedrijven die zich lenen voor aanwijzing vooral geconcentreerd zijn in bepaalde gebieden in ons land. 3.2 Aanwijzing Uit de gehouden interviews en de respons op de enquête (zie paragraaf 3.3 en 3.4) is inderdaad naar voren gekomen dat er problemen zijn, met name in de wijze en duur van het verkrijgen van een aanwijzing. Deze problemen zijn ook in het eerder genoemde evaluatierapport van SAVE omtrent het Besluit bedrijfsbrandweren naar voren gekomen. Wel is de werkwijze - vastgelegd in een notitie 36 - die Brandweer Rotterdam hierin volgt ondertussen bij veel bedrijven en instellingen in Nederland bekend. Doel van die werkwijze is de verwachting omtrent de inhoud van het bedrijfsbrandweerrapport helder te maken. Dit rapport vormt de basis waarop aan het bevoegde gezag geadviseerd kan worden tot het al dan niet verstrekken van een aanwijzingsbesluit. Brandweer Rotterdam is met recht koploper op het gebied van aanwijzingsbesluiten 37 en bezit daarmee ook veel kennis en ervaring op dit gebied. Dat is niet vreemd gezien de hoeveelheid risicovolle bedrijven en instellingen en het aantal calamiteiten in Rotterdam-Rijnmond. Al in 1991 zijn de eerste bedrijven in Rotterdam aangeschreven en in 1997 vond de afgifte van de eerste aanwijzingsbeschikking plaats. 35 in bijna alle gevallen is het bevoegde gezag het college van burgemeester en wethouders. 36 rapportage artikel 13 Besluit bedrijfsbrandweren, Brandweer Rotterdam, juni 2000, versie 2.0 37 in Rotterdam zijn er 57 besluiten genomen over een aanwijzing. Dit blijkt uit een lezing van ing. Jochen Beyer, Brandweer Rotterdam, district Haven, Centrum Industriële Veiligheid van april 2005 voor het Netwerk Bedrijfsbrandweren. 18

Veel bedrijven en instellingen gebruiken de notitie als leidraad voor het opstellen van hun eigen bedrijfsbrandweerrapport, ook al is de notitie vooral gericht op VR-plichtige bedrijven. Na het indienen van het bedrijfsbrandweerrapport is het aan de lokale brandweer, al dan niet in samenspraak met de regionale brandweer, om dit te beoordelen en met behulp van het rapport het bevoegde gezag te adviseren over aanwijzen of niet. Hierbij wordt rekening gehouden met de omgevingsfactoren en alle andere overwegingen die bepalend kunnen zijn voor een aanwijzing. In de aanwijzing wordt vastgelegd hoe groot de bedrijfsbrandweersterkte moet zijn. Expliciet wordt het aantal personen, inclusief hun functies, genoemd. Per beschreven incidentscenario in het bedrijfsbrandweerrapport geven de uitkomsten van de taakanalyse namelijk het aantal bedrijfsbrandweerlieden aan. Preventieve maatregelen beperken in algemene zin de noodzaak tot fysieke inzet van brandweerpersoneel. Afhankelijk van de noodzaak van al dan niet inzetten van repressief brandweerpersoneel wordt het scenario gekwalificeerd tot al dan niet maatgevend. Bij meerdere scenario s zal normaliter het scenario met de grootste personele inzet bepalend zijn voor de omvang van de definitieve bedrijfsbrandweerorganisatie. De bepaling van het aantal brandweerlieden is gebonden aan een minimaal aantal om op veilige wijze één of meerdere incidentscenario s te kunnen bestrijden. Voor het (lokaal) bevoegde gezag is er sinds 2005 een Model Algemene Bepalingen, inclusief Model Nota van Toelichting 38. Het beoogde doel is om via eenduidige omschrijvingen bedrijven nader te informeren over de visie en doelstellingen die achter een aantal van de bepalingen schuilgaan. Zo kan het overleg tussen bevoegd gezag en betrokken inrichtingen over de invulling van de Algemene Bepalingen soepeler verlopen. Het Model is tot stand gekomen via een samenwerkingsverband tussen Brandweer Rotterdam, Regionale Brandweer Zeeland, Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid en Regionale Brandweer Midden en West Brabant met medewerking van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze Algemene Bepalingen worden veelal in de aanwijzingsbeschikking van toepassing verklaard. Bedrijfsbrandweerrapport Centraal in het rapport staan de scenario s. Dit zijn omschrijvingen van gebeurtenissen die zich bij een bedrijf kunnen voordoen waarbij sprake is van een risico (gevaar) en effecten (gevolgen) naar bijvoorbeeld personen, installaties, omgeving en dergelijke. Hierbij worden binnen het rapport een drietal soorten scenario s onderscheiden 39 : geloofwaardige scenario s: dit zijn omschrijvingen van incidenten die waarschijnlijk op het bewuste bedrijf kunnen voorkomen; 38 zie www.brandweerkennisnet.nl/cms/show/id=530114/contentid=56506 39 zie ook Besluit bedrijfsbrandweren de praktijk, presentatie ing. Ingrid van Rossum, Brandweer Rotterdam, District Haven, Cluster Advisering en Vergunningsverlening 19

referentiescenario s: dit zijn een dertiental omschreven standaard -scenario s die nader zijn uitgewerkt in de brochure de bedrijfsbrandweer, uitgegeven door het voormalige Ministerie van Binnenlandse Zaken in 1990; maatgevende scenario s: dit zijn scenario s die gekozen zijn uit de geloofwaardige incidentscenario s, waarvan kan worden aangenomen dat ze representatief zijn voor het betreffende bedrijf en waarop de uiteindelijke aanwijzing gebaseerd zal worden. In het rapport dient minimaal een aantal onderdelen uitgewerkt te worden. Hierbij wordt als uitgangspunt de eerder genoemde brochure de bedrijfsbrandweer gehanteerd. Hierna volgt een overzicht van deze onderdelen met een korte toelichting. Algemene beschrijving van de inrichting en de bedrijfsprocessen In dit onderdeel wordt een algemene beschrijving van de inrichting, inclusief de gevaarlijke stoffen en hun eigenschappen in alle installaties of opslagen, samengevat weergegeven. Ook wordt een algemene beschrijving van de in de inrichting plaatsvindende processen of activiteiten gegeven. Geloofwaardige incidentscenario s In dit onderdeel wordt door het bedrijf een zwaartepuntinventarisatie uitgevoerd van alle risicovolle activiteiten die waarschijnlijk op het bewuste bedrijf kunnen voorkomen. Hieruit worden de geloofwaardige incidentscenario s geselecteerd. Deze scenario s dienen te voldoen aan de volgende criteria: gegeven de aard van de installatie of de inrichting en de aangebrachte preventieve voorzieningen dienen de scenario s zeer reëel en typerend te zijn; de effecten dienen normaliter aanleiding te geven tot mogelijke schade aan gebouwen, installaties of personen buiten de inrichting; de effecten zijn door repressieve en/of preventieve maatregelen positief te beïnvloeden; de effecten dienen voldoende omschreven te zijn om uiteindelijk de maatgevende scenario s vast te stellen. De beschrijving dient globaal de aard, de omvang, het verloop in de tijd en de bestrijding of de beheersing van de brand of het ongeval op het terrein van de inrichting te bevatten. Bij de typering van de scenariokeuze dient aangegeven te worden of het gaat om brandbare, brandgevaarlijke, ontplofbare, toxische of radioactieve stoffen. Maatgevende incidentscenario s Dit onderdeel is cruciaal binnen het rapport. Hierin wordt een vertaalslag gemaakt van de geloofwaardige incidentscenario s naar referentiescenario s en uiteindelijk een keuze van de maatgevende scenario s. De maatgevende incidentscenario s zijn bepalend voor het bedrijf en daarmee bepalend voor de omvang en uitrusting van de bedrijfsbrandweer. 20

Beschrijving van de nodig geachte bedrijfsbrandweer Per maatgevend scenario wordt in een eenvoudige taakanalyse aangegeven welke werkzaamheden door het brandweerpersoneel in een tijdsschaal moeten worden uitgevoerd. Vast omschreven functies zijn bevelvoerder, brandwacht, chauffeur-pompbediener of chauffeurbrandwacht en gaspakdrager. De uit te voeren taken zijn aan uitgangspunten gebonden, zoals bijvoorbeeld: de bedrijfsbrandweerlieden kunnen alleen werken in een omgeving met een stralingswarmte van minder dan 3kW/m²; voor het aanbrengen van verplaatsbare monitoren zijn twee brandweerlieden nodig; de opgestelde blusvoorzieningen (monitoren om te blussen of te koelen) worden bemand door één brandwacht; de bevelvoerder coördineert de brandweerinzet en communiceert met de overheidsdiensten over het incident; de bevelvoerder bepaalt de inzet van maximaal acht brandwachten. De taakanalyse van elk maatgevend scenario resulteert in een kwantitatieve beschrijving van de nodig geachte bedrijfsbrandweersterkte, dus concreet het benodigde aantal bedrijfsbrandweerlieden. Tenslotte volgt de keuze welk van de maatgevende scenario s doorslaggevend is voor de aan te wijzen brandweersterkte. Beschrijving van de bedrijfsbrandweerorganisatie Na de hierboven gemaakte keuze voor de bedrijfsbrandweersterkte zal dit vertaald moeten worden naar een beschrijving van de organisatie. Ook dient hier omschreven te worden hoe de operationele brandweerzorg ingevuld wordt. Gebeurt dit met een eigen bestaande (of op te richten) bedrijfsbrandweer of wordt deze zorg uitbesteed. Bij de omschrijving van de organisatie dienen minimaal de volgende onderdelen aan bod te komen: personeel: er dient een omschrijving te zijn van de personele omvang van de bedrijfsbrandweer. Hierbij dient ook aangegeven te worden of deze door het eigen bedrijf geleverd dan wel uitbesteed wordt. Vervolgens dient omschreven te worden op welke wijze het brandweerpersoneel wordt gealarmeerd (wanneer, hoe, door wie of welk systeem en hoeveel personen). De opkomst en de daadwerkelijke inzet dient omschreven te worden (waar worden de mensen ingezet; hoe komen de mensen ter plaatse, welke mensen worden ingezet). opleiding: er dient een opleidingsplan opgesteld te zijn waaruit het oefenbeleid ten aanzien van de bedrijfsbrandweer blijkt. Hierin staat minimaal welke opleiding het personeel heeft, hoe de trainingen geregeld zijn, welke frequentie aangehouden wordt en welke tijdsbesteding dit vergt. communicatie: er dient een omschrijving te zijn van de interne en externe communicatie en bereikbaarheid bij de brand- en incidentbestrijding. Deze omschrijving dient zowel technisch als procedureel te zijn. 21