Vlaanderen gepeild! DE VLAAMSE OVERHEID EN BURGERONDERZOEK 2001. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap



Vergelijkbare documenten
Veldwerkmonitoring in de survey Sociaal-Culturele Verschuivingen in Vlaanderen

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 ( )

tudievragen voor het vak TCO-2B

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

Zelfstudiefiches M&T: Deel 2 (H6-7)

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

Meer vrouwen werken minder, minder mannen werken meer

Hoofdstuk 7: Selectie van steekproeven

1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

Verenigingen en vrijwilligerswerk: hardnekkige fenomenen

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

3.1 Bereidwilligheid om vragenlijsten in te vullen (unit non-respons)

Belg tevreden over arts Transparantie en kostprijs blijven pijnpunt

1.1 Achtergrond. 1.2 Doelstelling van het onderzoek

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Technisch rapport kiesintentiemetingen

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

SCHOLEN, DE PLAATS BIJ UITSTEK OM JONGEREN TE BEVRAGEN?

FACTS & FIGURES Trends in museum- en tentoonstellingsbezoek ( ) Mathijs De Baere

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Leeswijzer rapporten

1,9 miljoen Belgen hebben nog nooit een computer gebruikt; 2,6 miljoen Belgen hebben nog nooit op het internet gesurft.

Onderzoek over het spreken van het Frans door de inwoners van Vlaanderen

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Digitale (r)evolutie in België anno 2009

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN ONDERZOEK VRIJWILLIGERSWERK EN CIVIL SOCIETY. Onderzoeksverantwoording

De tijd van Vlamingen digitaal

FACTS & FIGURES Bibliotheekbezoek Franne Mullens

Technisch rapport kiesintentiemetingen

Komt tevredenheid met de jaren?

Stadsmonitor 2014 Een samenwerking tussen het Agentschap Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering

67,3% van de jarigen aan het werk

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Onderzoek naar het topsportklimaat in Vlaanderen

Zelfstudiefiches M&T: Deel 2 (H6-7)

Medewerkerstevredenheidsonderzoek Fictivia 2008.V.

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

Flanders ISSP 2002 Family and Changing Gender Roles III Questionnaire

Europees Sociaal Onderzoek. Interviewerbriefing

Tijdsbesteding van de Belgen. Resultaten van het Belgisch tijdsbestedingsonderzoek 2013

2.1 Bereidwilligheid om vragenlijsten in te vullen (unit non-respons)

IWT KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2013 Executive summary redactie door IWT. Uitgevoerd door: GfK Belgium Opgesteld voor:

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Hoofdstuk 13. De omvang van een steekproef bepalen

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

ONGEOORLOOFD AFWEZIG ZIJN IN VLAANDEREN Een actuele beschrijving op basis van registratiegegevens. Gil Keppens & Bram Spruyt

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Rapport voor deelnemers M²P panel

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK FACULTATIEVE OPDRACHT PRIORITEITENBELEID. Resultaten

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 44 t/m Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Samenvatting (Summary in Dutch)

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

Je kunt deze presentatie na afloop van de les downloaden.

M.A.S. VEILIGHEID IN CIJFERS HOE KIJKT EEN MARKTONDERZOEKSBUREAU NAAR CRIMINALITEITSCIJFERS? 16 februari Marktstudies op maat

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

Inleiding Wat zijn paradata en welke data voor welk gebruik. verzamelen?

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

Helft zorgverzekerden komt niet rond

Kennisdeling in lerende netwerken

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

IWT Klantentevredenheid 2011 Executive summary

Bijlage 1. Benadering en respons ten tijde van de tweede meting

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

HANDLEIDING VOOR INTERVIEWERS: HET FACE-to-FACE INTERVIEW

Praktische tips voor succesvol marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector

Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA

Vlaamse overheid Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35, bus Brussel

De competentieportfolio van de Vlaamse zelfstandige ondernemer: maatstaf voor de duurzaamheid van de ondernemersloopbaan

Nationale Social Media Onderzoek 2019

Vlaams Archeologencollectief

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

SONAR - 24 april 2008 Maken jongeren in Vlaanderen de overgang van school naar werk met succes? E. Omey & W. Van Trier

Omnibusenquête deelrapport. Studentenhuisvesting

Gedrag en ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

De werkloosheid op haar hoogste peil sinds het begin van de crisis

Wetenschap bij jou in de buurt/bib

Nieuwe tijden, nieuwe collectieve pensioenen

Tabel 69: Verdeling van het gavpppd volgens geslacht en hoofdvervoerswijze. meerdere verplaatsingen heeft gemaakt.

OPINIEONDERZOEK VLAANDEREN: ACTUELE MAATSCHAPPELIJKE THEMA S OKTOBER 2013 TECHNISCH-STATISTISCH RAPPORT

Wat gebeurt er met uw vermogen als u er niet meer bent? Een onderzoek door SeniorenNet.be en Rode Kruis-Vlaanderen

Rapport solidariteitsbarometer

Toekomstverwachtingen van jongvolwassenen

Bijlage nr 10 aan ZVP BIJLAGE 10 LOKALE VEILIGHEIDS- BEVRAGING 2011

De Oost-Vlaamse arbeidszorgmedewerker in beeld September Data & Analyse, Provincie Oost-Vlaanderen

Achtergrond en valorisatie van 20 jaar SCV-survey

Informatiesessie onderzoek tijdsbesteding

Grote Woononderzoek Deelmarkten, woonkosten en betaalbaarheid

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

Transcriptie:

Vlaanderen gepeild! Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Planning en Statistiek Boudewijnlaan 30, 1000 Brussel 02-553 52 07 02-553 58 08 e-mail: aps@azf.vlaanderen.be website: http://www.vlaanderen.be/statistiek DE VLAAMSE OVERHEID EN BURGERONDERZOEK 2001 Vlaanderen gepeild! 2001 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

Vlaanderen gepeild! DE VLAAMSE OVERHEID EN BURGERONDERZOEK 2001 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

administratie Planning en Statistiek departement Algemene Zaken en Financiën ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Boudewijnlaan 30, 1000 Brussel Tel. 02-553 52 07 Fax 02-553 58 08 De administratie Planning en Statistiek stimuleert en coördineert een geïntegreerde beleidsvoorbereiding en -evaluatie binnen de diensten van de Vlaamse regering. Ze staat voor: - de conceptontwikkeling en methodologische ondersteuning van het strategisch planningsproces; - de ondersteuning bij de ontwikkeling van de Vlaamse openbare statistiek; - de ondersteuning bij de aanmaak van beleids- en beheersindicatoren; - de organisatie van de jaarlijkse survey; - het verzamelen, ontsluiten en verspreiden van beleidsrelevante gegevens. ministerie van de Vlaamse Gemeenschap uitgave 2001 D/2001/3241/080 Delen uit deze uitgave mogen worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt als auteur van de bijdrage en titel van deze uitgave uitdrukkelijk als bron worden vermeld. Elke auteur draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de eigen bijdrage.

Inhoudstafel 3 Inhoudstafel Voorwoord... 7 Ten Geleide... 8 Kwaliteitsevaluatie van surveys. Een toepassing op de surveys naar culturele verschuivingen in Vlaanderen. Geert Loosveldt en Ann Carton, Departement Sociologie KULeuven... 11 1. Inleiding................................................................................ 11 2. Outputevaluatie van de gerealiseerde steekproef...................................... 13 2.1 Evaluatie van het (non) respons percentage.................................... 14 2.2 Evaluatie van het verschil tussen respons en non-respons..................... 16 2.2.1 Vergelijking tussen de gerealiseerde steekproef en de populatie....... 16 2.2.2 Vergelijking tussen respondenten en niet respondenten................ 17 2.2.3 Vegelijking tussen respondenten en weigeraars......................... 20 2.3 Conclusie......................................................................... 22 3. Procesevaluatie van de gerealiseerde steekproef...................................... 23 3.1 Introductiebrief................................................................... 24 3.2 Contactprocedure................................................................ 24 3.3 Vervangingsprocedure........................................................... 26 3.4 Conclusie......................................................................... 27 4. De outputevaluatie van de geregistreerde antwoorden................................ 27 4.1 Item non-respons................................................................. 28 4.2 Weet niet antwoorden bij kennis vragen...................................... 31 4.3 Het gebruik van extreme antwoordmogelijkheden............................. 31 4.4 Interviewervariantie bij inhoudelijke variabelen................................ 32 4.5 Conclusie......................................................................... 34 5. De procesevaluatie van de geregistreerde antwoorden................................ 34 5.1 Evaluatie van het interviewergedrag op basis van de eerste bandopname..... 35 5.2 Een evaluatie op basis van telefonische controles.............................. 37 5.3 Conclusie......................................................................... 39 6. Besluit.................................................................................. 40 Een wantrouwig landje. Maatschappelijk vertrouwen in Vlaanderen. Mark Elchardus en Wendy Smits, Onderzoeksgroep TOR en Vakgroep Sociologie VUB. 43 1. Inleiding................................................................................ 43 2. Maatschappelijk vertrouwen........................................................... 45 3. De vertrouwenscrisis................................................................... 46 4. De oorzaken van het wantrouwen..................................................... 49 4.1 Naar een algemene theorie van het vertrouwen................................. 49 4.2 De theorie getoetst............................................................... 53 5. Samenvatting en besluit................................................................ 64

4 Inhoudstafel Prettig werken in een gezonde samenleving. Hans De Witte, Jeannine Hooge, Jan Vandoorne en Ignace Glorieux, KULeuven envub... 73 1. Inleiding................................................................................ 73 2. Steekproef.............................................................................. 75 3. Zijn werkenden tevreden over hun werk?............................................. 75 4. Welke deelaspecten van de arbeidstevredenheid dragen bij tot de globale arbeidstevredenheid?................................................................... 78 5. Verschillen de werkenden in arbeidstevredenheid?................................... 86 6. Over de maatschappelijke gevolgen van arbeidstevredenheid en jobonzekerheid... 87 6.1 Jobonzekerheid en (on)tevredenheid............................................ 88 6.2 Jobonzekerheid, etnocentrisme en de voorkeur voor een extreemrechtse partij............................................................. 89 7. Besluit.................................................................................. 91 Verklaringen voor etnocentrisme. De rol van sociaal kapitaal, sociaal economische onzekerheid, sociale integratie en gevoelens van discriminatie. Een verkenning. Dirk Jacobs, Koen Abts, Karen Phalet en Marc Swyngedouw, Instituut voor Politieke Sociologie en Methodologie KUBrussel... 99 1. Inleiding................................................................................ 99 2. Wie is in de minderheid?............................................................... 100 3. Verklaringen van etnocentrisme....................................................... 101 4. Sociaal kapitaal......................................................................... 104 5. Anomie?................................................................................ 108 6. De concepten anomie, sociaal kapitaal, integratie en participatie.................... 109 7. Objectieve leefsituatie, subjectieve evaluatie en etnocentrisme...................... 111 8. Naar een toetsbaar empirisch model................................................... 112 9. Een hypothetisch padmodel en zijn toetsing.......................................... 113 10. Toetsing van de invloed van de subjectieve dimensie van integratie (naar analogie met het anomie-model ) en van een achterliggend construct sociaal kapitaal............................................................. 116 11. Toetsing van een globaal verklarend model........................................... 118 12. Conclusie en discussie................................................................. 125

Inhoudstafel 5 Impressies over sociale relaties, waarden en tradities. Vijf jaar vragen naar de verhouding tussen individu en gemeenschap. Hans Waege en Filip Agneessens, U Gent... 133 1. Inleiding................................................................................ 133 2. Sociale relaties in Vlaanderen......................................................... 134 2.1 Informele sociale relaties........................................................ 135 2.2 Deelname aan het verenigingsleven............................................. 140 2.3 Vrijwilligerswerk................................................................ 142 3. Normatieve integratie in Vlaanderen.................................................. 143 3.1 Normatieve integratie: het persoonlijke leven.................................. 144 3.2 Burgerzin......................................................................... 146 4. Normatieve integratie: solidariteit met de zwakkeren en utilitair individualisme.... 147 4.1 Fincanciële solidariteit........................................................... 148 4.2 Utilitair individualisme.......................................................... 149 5. Comlexiteit............................................................................ 151 6. Besluit.................................................................................. 152 Tijdsbesteding van de Vlamingen: Een tijdsbudgetonderzoek bij een representatieve steekproef van Vlamingen. Ignace Glorieux, Suzana Koelet en Maarten Moens, Vakgroep Sociologie en onderzoeksgroep TOR VUB... 157 1. Inleiding................................................................................ 157 2. Vlaams tijdsbestedingsonderzoek: TOR 99.......................................... 158 3. Respons en de externe validiteit van TOR 99........................................ 160 4. De tijdsbesteding van de vlaming: een algemeen overzicht.......................... 163 5. Determinanten van de tijdsbesteding.................................................. 169 6. Over het verschil tussen mannen en vrouwen......................................... 173 7. Rollenpatronen in Vlaanderen: een traditie die stand houdt.......................... 175 8. Drukke gezinnen....................................................................... 178 9. Besluit.................................................................................. 181

6 Inhoudstafel Uitgebreide regionale rekeningen Volgens ESR95 en een regionale input- outputtabel voor Vlaanderen. Erik Buyst en Valentijn Bilsen, Centrum voor Economische Studiën KULeuven... 185 1. Inleiding................................................................................ 185 2. Wat is een input-outputtabel?.......................................................... 185 3. Het nut van een (regionale) input-outputtabel......................................... 187 4. Regionale rekeningen in het ESR95 systeem......................................... 188 4.1 Belangrijkste kenmerken van het ESR95 systeem en verschillen met ESER79..................................................................... 188 4.2 Regionale rekeningen in ESR95................................................ 190 5. Methodologie voor het opstellen van een (regionale) input-outputtabel............. 191 5.1 Algemene methodologie......................................................... 191 5.2 Methodologische uitdagingen................................................... 192 5.2.1 De update paradox....................................................... 193 5.2.2 Definitie van sectoren.................................................... 193 5.2.3 Beschikbaarheid van regionale data..................................... 193 5.3 Effecten van de overgan ESER79 naar ESR95 voor regionale aggregaten.... 193 5.4 Besluit onderzoeksstrategie...................................................... 195 5.5 De praktische uitwerking van een Vlaamse input-outputtabel................. 196 5.5.1 De Vlaamse input-outputtabel en regionale rekeningen................ 196 5.5.2 De actualisering van de nationale input-outputtabel 1997 met de Euromethode..................................................... 198 5.5.3 De regionalisering van de nationale input-outputtabel van 1997....... 199 5.5.3.1 Algemeen....................................................... 199 5.5.3.2 Sensitiviteitsanalyse............................................ 200 6. Een input-outputanalyse van de dioxinecrisis......................................... 201 7. Besluit en suggesties voor verder onderzoek.......................................... 202 Over de auteurs...209 Colofon...212

Voorwoord 7 Voorwoord Als minister bevoegd voor Planning en Statistiek in de Vlaamse regering kondig ik met genoegen het initiatief VLAANDEREN GEPEILD aan. Het congresboek dat u in de hand neemt, is hiervan een weerslag. Vlaanderen Gepeild is een initiatief van de administratie Planning en Statistiek die hiermee haar beleidsondersteunende rol ten aanzien van de Vlaamse overheid wil aantonen. Het is reeds een tweede maal dat beleidsmakers, wetenschappers, studiediensten van organisaties, de pers en andere geïnteresseerden worden uitgenodigd om kennis te nemen van de resultaten van het survey onderzoek dat wordt uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse regering of één van haar leden. Sinds 1996 worden jaarlijks 1500 Vlamingen bevraagd over waarden, houdingen en gedragingen. Dit levert een schat aan informatie op! Burgeronderzoek zal in de toekomst nog meer aandacht krijgen. De Vlaamse regering heeft immers aangekondigd dat de communicatie met de bevolking een belangrijke component wordt in de wijze van beleidsvoeren. Om deze reden zullen de thema s die in de surveys aan bod komen, in de toekomst nog nauwer aansluiten bij de materies die de Vlaamse regering wil behartigen. Als bevoegd minister zal ik erover waken dat de resultaten van de burgerbevragingen of surveys na grondige analyse door de beleidsondersteunende diensten zullen doorstromen naar het politieke niveau en zullen deel uitmaken van de debatten over het te voeren beleid. Ook de bevolking heeft recht op informatie, te meer omdat vooraf haar opinie gevraagd is. Op het colloquium Vlaanderen Gepeild worden de onderzoeksresultaten bekendgemaakt van de surveys die vorige jaren werden georganiseerd. In het kader van het programma Beleidsgericht Onderzoek werd aan de Vlaamse universiteiten de mogelijkheid geboden de bronbestanden dieper te analyseren en de resultaten te toetsen aan andere onderzoeken of aan theoretische modellen. Deze studies moeten in de eerste plaats bijdragen tot betere inzichten in bepaalde maatschappelijke problemen. De bekendmaking van de onderzoeksresultaten nodigt uiteraard uit tot verdere debatten over de conclusies die door de wetenschappers zijn geformuleerd en kunnen bijdragen tot nieuwe, verder te onderzoeken stellingen of uitspraken. Op deze wijze hoop ik een bijdrage te leveren tot een ruimer maatschappelijk debat dat goed onderbouwd is en ongetwijfeld zal bijdragen tot een kwaliteitsverhoging van het te voeren beleid! Steve Stevaert Minister vice-president van de Vlaamse regering

8 Ten geleide Ten geleide In dit congresboek worden een aantal studies voorgesteld die door Vlaamse universiteiten in 1999 en 2000 werden uitgevoerd op vraag van de Vlaamse overheid in het kader van het onderzoeksprogramma Beleidsgericht onderzoek. De thema s hebben als gemeenschappelijke noemer dat ze een bijdrage leveren tot het verkennen van de sociaal-maatschappelijke omgeving waarin de Vlaamse overheid actief moet optreden. De nieuwe inzichten zullen doorstromen in de contextanalyses die de administratie Planning en Statistiek als beleidsondersteunende dienst opstelt voor de regering en in de omgevingsanalyses voor de diverse beleidsdomeinen. De universiteiten kregen de bronbestanden ter beschikking met de resultaten van de face to face enquêtes die bij een 1500 tal Vlamingen werden afgenomen. Sinds 1996 organiseert de administratie Planning en Statistiek jaarlijks een burgerbevraging of survey over waarden, houdingen en gedragingen van Vlamingen. Naast een hele reeks vaste achtergrondvariabelen worden jaarlijks ook een aantal thema s dieper bevraagd en worden mogelijks verklarende variabelen extra opgenomen in de vragenlijst. Deze thema s worden geïnspireerd door actuele beleidsvraagstukken waarover de overheid de houding en de gedragingen van de bevolking wil kennen. Dit biedt haar informatie over de bekommernissen en verwachtingen van de Vlamingen ten overstaan van het beleid en over het draagvlak voor bepaalde maatregelen of handelingen. Een aantal bestudeerde thema s zijn terug te brengen in de private sfeer, andere in de publieke sfeer. Tot de eerste groep behoren de vragen over arbeidstevredenheid en tijdsbesteding in het algemeen. Tot de tweede groep behoren de thema s inzake etnocentrisme, sociale relaties en vertrouwen in de overheid en haar instellingen. Tot slot werden ook twee bijdragen aan het congresboek toegevoegd die niet direct gebaseerd zijn op de jaarlijkse survey van de administratie Planning en Statistiek. De bedoeling was kennis te laten maken met andere instrumenten die informatie kunnen bieden voor het opvolgen van de omgeving. De ontwikkeling van een model voor een regionale input- outputtabel laat toe impactstudies te maken, in dit geval met betrekking tot de macroeconomische context. Tijdsbudgetonderzoek is een hulpmiddel om inzichten te bekomen in sociaal maatschappelijke problemen als flexibilisering, het gevoel van werkdruk, de combinatie van takenpakketten gezin en arbeid

Ten geleide 9 Wat krijgt u te lezen in dit congresboek? Geert Loosveldt analyseert vooreerst de kwaliteit van de APS enquêtes. In het kader van een integrale kwaliteitszorg beperkt hij zich niet tot een outputevaluatie maar bekijkt hij eveneens het proces van de dataverzameling en data-analyse. In beide benaderingen is de houding van de interviewer bepalend, zowel bij het contacteren en verkrijgen van medewerking van de respondent als bij het stellen van de vragen, het geven van richtlijnen en het registreren van de antwoorden. Het komt erop aan dat de interviewers goed worden voorbereid op hun taak omdat zij de kwaliteit en dus ook de betrouwbaarheid van de antwoorden beïnvloeden. De interesse van de beleidsmakers voor het vertrouwen dat de burgers stellen in het beleid en in de instituties neemt toe. Mark Elchardus onderzoekt hoe het vertrouwen in de instellingen best wordt gemeten en hoe de evolutie in het vertrouwen kan verklaard worden. Bestaat er zoiets als een algemeen maatschappelijk vertrouwen? Is Vlaanderen echt een wantrouwig landje geworden of was het dit reeds? Hij steunt zijn onderzoek op de APS surveys maar ook op andere bevragingen, in totaal zes databanken, die de voorbije vijf jaar in Vlaanderen werden uitgevoerd. Het vraagstuk van de kwaliteit van de arbeid is actueel en trekt ook meer en meer de aandacht van het beleid. Een reden om aan Hans De Witte te vragen hierover een onderzoek te doen bij de werkenden in Vlaanderen. Hij maakt hierbij gebruik van het concept arbeidstevredenheid. Op basis van de APS survey onderzoekt hij in hoeverre de ondervraagden tevreden zijn over hun werk en of er verschillen zijn tussen deelcategoriën. Welke specifieke aspecten beïnvloeden de globale arbeidstevredenheid? Heeft de tevredenheid met de eigen baan ruimere maatschappelijke gevolgen? Een ander actueel delicaat thema is de houding van Vlamingen ten aanzien van etnische minderheden. Aan de hand van een internationaal sociaal wetenschappelijke literatuurstudie wil Marc Swyngedouw de stelling dat de houding van autochtonen (in dit geval de Vlamingen) tegenover allochtonen afhangt van de mate van integratie en participatie van de autochtonen in de samenleving theoretisch verder onderzoeken. Het verfijnd verklaringsmodel voor etnocentrisme dat uit deze oefening voortkomt, wil hij toetsen aan de hand van recent empirisch materiaal dat verzameld werd in Antwerpen. Voor de algemene sociaal maatschappelijke context voor het overheidsoptreden is het van belang op regelmatige tijdstippen te peilen naar de graad van sociale integratie bij de Vlamingen en met andere woorden over het belang van sociale relaties met andere mensen uit de omgeving. In zijn bijdrage analyseert Hans Waege op basis van de APS surveys en enkele andere bronnen de informele sociale relaties, de deelname aan het verenigingsleven, het vrijwilligerswerk om te weten te komen in welke mate de Vlamingen geïntegreerd zijn in netwerken van personen en organisaties. Daarnaast onderzoekt hij hoe de Vlamingen staan tegenover normen die betrekking hebben op hun rol als burger en hun relatie met de staat, de zo genaamde burgerzin. Hoe staat het met de solidariteit met de zwakkeren die uitgaat van de individuele beslissing van elke persoon of staan eigenbelang en investeren in de persoonlijke carrière meer centraal dan vroeger? Een laatste component van sociale integra-

10 Ten geleide tie is de wijze waarop de mensen kunnen omgaan met de complexiteit van de omgeving die snel evolueert. Ignace Glorieux licht de resultaten toe van het tijdsbudgetonderzoek, het eerste grootschalig onderzoek na 30 jaar in Vlaanderen! Dit type onderzoek brengt de tijdsbesteding en de activiteitenpatronen van de mensen op een gedetailleerde en omvattende wijze in beeld. Dankzij de koppeling met de APS survey kan de auteur mee op zoek gaan naar verklaringen voor bepaalde gedragingen en houdingen. In de bijdrage van Erik Buyst tot slot wordt de haalbaarheid onderzocht om de regionale rekeningen uit te breiden op basis van een input- outputtabel. De auteur belicht de belangrijkste kenmerken van het nieuwe ESR95 systeem en de methoden voor het opstellen van regionale input- outputtabellen. Erik Buyst opteert voor een top down benadering vertrekkende van de bestaande nationale input- outputtabel. Hij past het model toe op de gevolgen van de recente dioxinecrisis en toont daarmee aan dat dit instrument toelaat impactstudies uit te voeren ten behoeve van het beleid. De artikelen in dit congresboek kunnen los van elkaar worden gelezen omdat ze stuk voor stuk de essentie bevatten van afzonderlijke wetenschappelijke studies. Zij tonen aan dat wetenschappelijk onderzoek een bijdrage kan leveren aan de analyse van complexe maatschappelijke problemen en op deze wijze bouwstenen kan aanreiken voor het te voeren beleid. Wie het geheel leest krijgt een goed inzicht in de belangrijkste maatschappelijke evoluties die zich in Vlaanderen aftekenen. Het geeft ook een beeld van de schat aan informatie die de APS survey bevat. Het congresboek toont hopelijk op overtuigende wijze aan dat regelmatige burgerbevragingen een noodzaak zijn voor een goede beleidsvoorbereiding en -opvolging!

Kwaliteitsevaluatie survey 11 Kwaliteitsevaluatie van surveys Een toepassing op de surveys naar culturele verschuivingen in Vlaanderen Geert Loosveldt en Ann Carton Departement Sociologie, K.U.Leuven 1. Inleiding Na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 was één van de commentaren en conclusies dat de peilingen naar kiesintenties terug gefaald hadden. De reeds kwalijke reputatie van dergelijke peilingen werd daarmee bevestigd en versterkt. De evaluatie van de kwaliteit van deze peilingen gebeurt door de voorspelde kiesintenties te vergelijken met de uiteindelijke uitslag van de verkiezingen. Het gaat om een eenvoudige outputevaluatie waarbij externe data gebruikt worden om de peilingsdata te valideren. Daarbij maakt men de terechte veronderstelling dat wanneer men naar kiesintenties peilt de resultaten van de peiling op toevalsfouten na gelijk moeten zijn aan de verkiezingsuitslag. Een peiling naar kiesintenties kan beschouwd worden als een bijzonder inhoudelijke invulling van een survey-onderzoek waarbij een representatieve steekproef van respondenten bevraagd wordt aan de hand van een gestructureerde vragenlijst over hun toekomstig stemgedrag en hun houdingen en opinies in verband met politiek. Meestal zijn de werkelijke populatieverdelingen van de kenmerken die men door middel van een survey wenst te meten niet beschikbaar en kan een eenvoudige outputevaluatie, waarbij de resultaten van het survey getoetst worden aan externe data, niet gemaakt worden. De vraag kan dan ook gesteld worden hoe de kwaliteit van surveys kan geëvalueerd worden wanneer de werkelijke populatieverdelingen niet gekend zijn. Daarbij dient onmiddellijk opgemerkt te worden dat een outputevaluatie van een survey slechts een zeer beperkte evaluatie is. Bij een dergelijke evaluatie wordt het proces van de dataverzameling en data-analyse immers buiten beschouwing gelaten. Naast een outputevaluatie is er dus ook een procesevaluatie van een survey mogelijk. Bij de duiding waarom peilingen naar kiesintenties falen gebeurt er trouwens impliciet een procesevaluatie. Men verwijst naar bepaalde aspecten van de dataverzameling (o.a. representativiteit van de steekproef, non-respons en antwoordgedrag van de respondenten) als vermoedelijke oorzaken van het falen van peilingen naar kiesintenties. Daarbij maakt men de veronderstelling dat het optimaal verlopen van het proces van dataverzameling een noodzakelijke voorwaarde is voor het bekomen van kwalitatief degelijke data. Dit illustreert dat een procesevaluatie van een survey niet onbelangrijk is bij de kwaliteitsevaluatie van surveys.

12 Geert Loosveldt & Ann Carton Zowel een procesevaluatie als een outputevaluatie van een survey kunnen geconcretiseerd worden door gebruik te maken van het concept Integrale kwaliteitszorg. In het algemeen bestaat integrale kwaliteitszorg uit een geheel van activiteiten die werknemers overtuigt om permanente verbeteringen aan te brengen in hun werkproces, die hen motiveert om problemen te identificeren en die hen in staat stelt om oplossingen te ontwikkelen en te implementeren. Men stelt daarbij dat alle onderdelen van het productieproces afzonderlijk en in onderlinge samenhang direct of indirect bijdragen aan de kwaliteit van het eindproduct. Kwaliteit is daarbij een kwestie van gedeelde verantwoordelijkheid (Carton, Loosveldt & Billiet 1998; Carton, 1999). Deze algemene omschrijving van een kwaliteitsbenadering kan toegepast worden bij het uitvoeren van een proces- en outputevaluatie van een survey-onderzoek. We beperken ons in wat volgt tot de kwaliteitsevaluatie van surveys waarbij de dataverzameling gebeurt door middel van face-to-face interviews. De aandachtspunten die bij de integrale kwaliteitszorg aan bod komen worden daarbij als leidraad gebruikt. Alle activiteiten tijdens de fase van de vragenlijstconstructie worden buiten beschouwing gelaten. Zowel de procesevaluatie als de output evaluatie zijn gerelateerd aan twee belangrijke componenten van de taak van de interviewer tijdens de dataverzameling. Die componenten zijn het contacteren en het verkrijgen van medewerking van de respondent enerzijds en het interviewen in enge zin anderzijds. Bij dit laatste gaat het om het stellen van vragen, het geven van instructies, doorvragen en het registreren van de antwoorden van de respondent. Het contacteren en het verkrijgen van medewerking resulteert in de gerealiseerde steekproef. De geregistreerde antwoorden zijn de output van het interviewen in enge zin. De procesevaluatie die gebeurt vanuit het concept van integrale kwaliteitszorg zal nagaan in welke mate interviewers de voorgeschreven regels en procedures volgen bij de uitvoering van de twee zonet vermelde componenten van hun taak. Daarbij zal ook worden nagegaan hoe hij/zij op zijn taak wordt voorbereid en welke feedback hij/zij krijgt bij de uitvoering ervan. Daarmee komen we bij de rol van de onderzoeker die ervoor moet zorgen dat de interviewers degelijk zijn voorbereid, beschikken over een actuele adressenlijst van de respondenten en gebruik kunnen maken van een degelijke vragenlijst. De onderzoeker is met andere woorden verantwoordelijk voor de input die de interviewer gebruikt bij het uitvoeren van zijn taak. Het is de combinatie van de kwaliteit van de input en de kwaliteit van de taakuitvoering die de kwaliteit van de output bepaalt. Bij een outputevaluatie staat de kwaliteitsvraag centraal: in welke mate zijn de gerealiseerde steekproef en de geregistreerde antwoorden vrij van fouten. De totale fout bij een survey onderzoek kan gedefinieerd worden als het verschil tussen een werkelijke populatiewaarde en een schatting ervan op basis van een steekproef. Er kunnen verschillende bronnen van fouten worden onderscheiden (Groves, 1989). Bij de gerealiseerde steekproef is de evaluatie van non-respons fouten een bijzonder belangrijk aspect van kwaliteitsbeoordeling. De non-respons fout is het gevolg van het feit dat de eenheden van de steekproef waarbij een non-respons (weigering, niet te contacteren, ) wordt gerealiseerd verschillend zouden hebben geantwoord dan diegene die hebben meegewerkt aan het survey interview. Bij de geregistreerde antwoorden dient een evaluatie van meetfouten te gebeuren. Meetfouten zijn inaccurate antwoorden die voortvloeien uit slecht geformuleerde vragen, inadequaat interviewergedrag en bepaalde aspecten van het respondentengedrag. Non-response fouten en meetfouten worden onder andere bepaald door de wijze waarop de interviewer zijn taak uitvoert. Bij een outputevaluatie die zich richt op de verschillende soorten fouten die kunnen

Kwaliteitsevaluatie survey 13 optreden, gebeurt er dus indirect een evaluatie van het interviewergedrag. Het is indirect omdat het gaat om een evaluatie op basis van de verzamelde data. In het kader van integrale kwaliteitszorg worden de resultaten van een procesevaluatie en een outputevaluatie gebruikt om het onderzoeksproces verder te optimaliseren. Wel dient men er zich van bewust te zijn dat de kwaliteitszorg in de context van survey-onderzoek beperkingen kent. Niet alle factoren die de kwaliteit bepalen van een survey-onderzoek in het algemeen of een opiniepeiling in het bijzonder kunnen door een onderzoeker gestuurd of gecontroleerd worden. Dergelijk onderzoek gebeurt nu eenmaal in een maatschappelijke context waarin een bepaald klimaat heerst dat bevorderlijk of hinderlijk is voor het al of niet meewerken aan dergelijk onderzoek. Ook de wijze waarop de respondent reageert op het verzoek om mee te werken en de mate waarin hij gemotiveerd is om tijdens een interview zijn rol van respondent adequaat te vervullen, kunnen door de onderzoeker slechts in zeer beperkte mate worden gemanipuleerd in functie van een optimaal verloop van het onderzoeksproces. In wat volgt gebeurt er in eerste instantie een outputevaluatie en vervolgens een procesevaluatie van de geregistreerde antwoorden en de gerealiseerde steekproef van een survey. In het onderstaand schema wordt alles nog eens samengevat en wordt ook duidelijk welke onderdelen van de kwaliteitsevaluatie zullen worden toegepast en uitgewerkt in het kader van het survey naar de culturele verschuivingen in Vlaanderen 2000. Schema: Kwaliteitsevaluatie van het survey naar culturele verschuivingen in Vlaanderen. Taken van de interviewer Contacteren en verkrijgen van medewerking Interviewen in enge zin Resultaat uitvoering Gerealiseerde steekproef Geregistreerde antwoorden Procesevaluatie Evaluatie contact- Evaluatie training en vervangingsprocedure en opvolging. Evaluatie interviewergedrag Outputevaluatie Evaluatie non-respons fout Evaluatie meetfouten 2. Outputevaluatie van de gerealiseerde steekproef Een bijzonder belangrijk onderdeel van een survey onderzoek is de trekking van een representatieve steekproef. Een precieze populatieomschrijving, een volledig en adequaat steekproefkader en het correct toepassen van een steekproefprocedure zijn daarbij noodzakelijk. De steekproeffout en de dekkingsfout zijn fouten die verbonden zijn met de technische (o.a. keuze voor het type steekproef) en concrete (o.a. steekproefkader) uitwerking van een steekproef. De steekproeffout is de fout die ontstaat door het feit dat er gewerkt wordt met een

14 Geert Loosveldt & Ann Carton steekproef waardoor de schatting slechts op toevalsfouten na gelijk is aan de populatiewaarde. Het gaat om de precisie van een schatting die in belangrijke mate wordt bepaald door de steekproefomvang en die kan worden uitgedrukt door middel van een betrouwbaarheidsinterval. Ook bij een perfecte steekproef hebben we te maken met een steekproeffout. Een dekkingsfout ontstaat wanneer niet alle eenheden van de populatie waarover men uitspraken wenst te doen, een gekende berekenbare kans (verschillend van nul) hebben om in de steekproef te worden opgenomen. De gerealiseerde steekproef bestaat uit alle onderzoekselementen van de oorspronkelijk getrokken steekproef waarbij er tijdens de dataverzameling ook daadwerkelijk een interview werd afgenomen. Omwille van een mogelijke non-respons fout is de gerealiseerde steekproef niet noodzakelijk gelijk aan de oorspronkelijk getrokken steekproef. In de inleiding werd de non-respons fout reeds gedefinieerd als het verschil tussen diegene die hebben meegewerkt aan het survey interview en zij die niet meewerkten. Dit verschil impliceert dat de non-respons niet toevallig gebeurde. Het verschil tussen respondenten en zij die niet meewerkten voor een inhoudelijk relevant kenmerk en de omvang van de non-respons bepalen de non-respons fout bij de meting van dit kenmerk. Indien zij die niet meewerken niet significant verschillen van de respondenten dan treedt er geen non-respons fout op ongeacht het non-respons percentage. Een hoog percentage non-respons betekent dus niet noodzakelijk een grote non-respons fout. Het is duidelijk dat zowel het (non)respons percentage als het verschil tussen respons en (non)respons bij een outputevaluatie van de gerealiseerde steekproef aan bod dient te komen. 2.1 Evaluatie van het (non)respons percentage Binnen het methodologisch onderzoek naar de kwaliteit van survey data is er een groeiende aandacht voor non-respons. Uit een internationaal vergelijkend onderzoek blijkt dat er in een aantal Europese landen een dalende trend is van het percentage respondenten dat wil meewerken aan een survey-interview. Daarbij worden er verschillen vastgesteld tussen de landen. Deze verschillen worden onder andere bepaald door algemene kenmerken van het survey (o.a. onderzoeksdesign, waarnemingseenheid, gebruik van proxy respondenten, ) en de wijze waarop het veldwerk in concreto georganiseerd wordt (contactstrategie, aantal contacten, beloningssysteem voor de interviewers, ). Uit dit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt ook dat er geen aanwijzingen zijn van een groeiende groep van harde weigeraars maar dat er wel grotere inspanningen (bv. meer contactpogingen, ) moeten gedaan worden om het responspercentage op eenzelfde peil te houden (De Heer, 1999; de Leeuw & De Heer, 1999). Bij het evalueren en het eventueel vergelijken van (non)responspercentage is het belangrijk om bij de berekening aan te geven welke steekproefelementen er mee in rekening worden gebracht. Bij de berekening van het meest algemene respons percentage wordt er best gewerkt met alle steekproefelementen bij wie een interview had kunnen worden afgenomen (AAPOR, 2000). In tabel 1 worden de (non)responsprofielen weergegeven van de vijf APS surveys die werden georganiseerd in de periode 1996-2000. Bij de berekening van de (non)respons percentages werd de categorie niet inzetbare adressen buiten beschouwing gelaten. Deze categorie omvat de reden overleden, verhuisd, taalbarrière, en niet in staat om deel te nemen wegens ziekte, handicap of dementie. We beschouwen deze niet inzetbare adressen

Kwaliteitsevaluatie survey 15 als steekproefelementen bij wie er in feite geen interview kan worden afgenomen. In de vier surveys waar deze categorie kan worden onderscheiden gaat het telkens om ongeveer 7% van het totaal aantal gebruikte adressen. Daar het in feite gaat om mankementen van het steekproefkader kan die 7% beschouwd worden als een schatting van de dekkingsfout. De categorie andere non-respons die wel in de tabel is opgenomen omvat de reden thuis maar echt niet in de gelegenheid en een niet nader bepaalde reden ander. Verder wordt er een onderscheid gemaakt tussen de gebruikelijke categorieën afgewerkt interview, weigeringen en niet te contacteren. We beschouwen de frequentieverdeling over de vier onderscheiden categorieën als het (non)responsprofiel. Het totaal per jaar dat in tabel 1 wordt vermeld, heeft dus betrekking op het aantal steekproefelementen dat gebruikt werd en waarbij een interview had kunnen worden afgenomen. Tabel 1: Overzicht van (non)responsprofielen in de APS surveys 1996-2000 1996 1997 1998 1999 2000 Vooropgesteld aantal 1500 1500 1510 1510 1500 Interviews Afgewerkte interviews 1577 71.3 1500 60.2 1491 49.3 1376 45.7 1345 64.5 Weigeringen 425 19.2 497 19.9 1199 39.7 1008 33.5 453 21.7 Niet te contacteren 187 8.5 442 17.7 333 11.0 544 18.1 224 10.7 Andere nonrespons 22 1.0 53 2.1 83 2.7 64 3.1 Totaal 2211 2492 3023 3011 2086 Behalve in 1998 stond het marktonderzoeksbureau Dimarso/NID in voor de uitvoering van het veldwerk, de codering en de eerste gegevensverwerking. In 1998 werd beroep gedaan op het marktonderzoeksbureau INRA/Marketing Unit. De selectie van de bureaus gebeurde op basis van een bestek en binnen het kader van de wet op de overheidsopdrachten. Gegeven dat het vooropgesteld aantal te realiseren interviews contractueel is vastgelegd, is het merkwaardig dat dit aantal niet steeds gerealiseerd werd en dat het absoluut aantal afgewerkte interviews telkens daalde. Bij het eerste survey in 1996 werden er meer interviews afgenomen dan contractueel was vastgelegd. In 1999 en 2000 werden respectievelijk nog slechts 91.1% en 89.7% van het vooropgestelde aantal interviews gerealiseerd. Verder vertonen de responsprofielen van de vijf surveys grote schommelingen en zijn er tijdens die periode van vijf jaar geen duidelijke tendensen te onderkennen. Zo kan er niet gesteld worden dat het responspercentage (= percentage afgewerkte interviews) telkens daalt en het percentage weigeringen en het percentage niet te contacteren telkens stijgt. Een dergelijk patroon zou dan kunnen verklaard worden door te stellen dat het steeds moeilijker is om mensen te contacteren en te overtuigen om mee te werken aan een interview. Deze verklaring stelt de respondent verantwoordelijk voor het (non)responsprofiel. Een dergelijke verklaring is echter niet afdoend voor de plotse stijging in 97 van het percentage niet te contacteren. Door die plotse stijging daalt het responspercentage met meer dan 10%. Ook de sterke stijging van het percentage weigeringen in 1998 en de daling ervan in 1999 en 2000

16 Geert Loosveldt & Ann Carton passen niet in de verklaring. Het (non)responsprofiel van het survey van 2000 past trouwens helemaal niet in deze verklaring. De conclusie lijkt dan ook te zijn dat de impact van het gedrag van de respondenten bij de verklaring voor de schommelingen in de responsprofielen wellicht beperkt is. De verklaring voor de schommelingen dient zeker ook gezocht te worden in de wijze waarop het veldwerk van elk survey in concreto wordt georganiseerd. De contactprocedure, de wijze waarop interviewers over vervangadressen kunnen beschikken en de opvolging van de interviewers zijn daarbij belangrijke aspecten. Het is duidelijk dat het hier gaat om elementen waarop de procesevaluatie zich richt en waarvoor de onderzoeker verantwoordelijk is. De onderzoeker is met andere woorden mede verantwoordelijk voor het gerealiseerde responsprofiel. Tijdens de procesevaluatie van de gerealiseerde steekproef wordt dit verder uitgewerkt. 2.2 Evaluatie van het verschil tussen respons en non-respons Eerder werd er reeds op gewezen dat de responsfout niet alleen bepaald wordt door het percentage (non)respons maar ook door het verschil tussen respondenten en zij die niet meewerkten. Een centrale vraag bij de outputevaluatie is dan ook of zij die hebben meegewerkt aan het interview op inhoudelijk relevante kenmerken verschillen van zij die niet hebben meegewerkt. Het is niet evident om dit verschil te evalueren. Meestal is er geen informatie over die inhoudelijk relevante kenmerken beschikbaar voor diegene die niet meewerkten aan het survey. Toch zijn er een aantal mogelijkheden dit na te gaan. De meest voor de hand liggende werkwijze is de steekproef te vergelijken met de populatie waaruit die steekproef is getrokken. 2.2.1 Vergelijking tussen de gerealiseerde steekproef en de populatie Net zoals bij de reeds eerder vermelde outputevaluatie van peilingen naar kiesintenties kan de steekproefinformatie vergeleken worden met eventueel beschikbare populatie informatie. Dit gebeurt doorgaans met de beschikbare populatieverdeling van geslacht en leeftijd. Wanneer we de resultaten van de enquête naar de beroepsbevolking beschouwen als populatie informatie dan kunnen we ook voor opleidingsniveau een vergelijking maken. Dit gebeurt in tabel 2 waarin de verschillen zijn weergegeven tussen de steekproefverdeling van het hoogst behaalde diploma en de populatieverdeling van dit kenmerk. Een negatief teken van het verschil wijst dus op een ondervertegenwoordiging en een positief teken op een oververtegenwoordiging in de steekproef van de desbetreffende categorie van opleiding. De in de tabel vermelde p-waarden hebben betrekking op een chi-kwadraattest waarbij de populatieverdeling gebruikt werd om de verwachte frequenties te bepalen. Telkens gaat het om p-waarden die kleiner zijn dan een honderste. Dit betekent dat bij de vijf surveys voor het kenmerk behaald diploma er telkens een significant verschil is tussen de steekproefverdeling en de populatieverdeling.

Kwaliteitsevaluatie survey 17 Tabel 2: Verschil (uitgedrukt in percentpunten) tussen de steekproefverdeling van het kenmerk behaald diploma en de overeenstemmende populatieverdeling. 1996 1997 1998 1999 2000 Lager onderwijs of geen -8.7-12.4-12.7-11.4-10.6 Lager secundair onderwijs 5.0 8.2 5.1 4.9 3.8 Hoger secundair onderwijs -1.0-0.7 4.4 7.9 2.9 Niet-universitair hoger ond. 2.2 2.6 1.2-1.8 3.2 Universitair onderwijs 2.6 2.2 2 0.4 0.8 P<0.01 P<0.01 P<0.01 P<0.01 P<0.01 De belangrijkste vaststelling bij tabel 2 is ongetwijfeld de zware ondervertegenwoordiging van de laagste categorie van opleidingsniveau (lager onderwijs of geen). De oververtegenwoordiging van de categorie lager secundair onderwijs is wellicht het gevolg van sociaal wenselijke antwoorden van lager opgeleiden die hun opleidingsniveau overschatten. Deze oververtegenwoordiging compenseert die ondervertegenwoordiging van lager onderwijs of geen zeker niet. De categorieën niet-universitair hoger onderwijs en universitair onderwijs worden op een uitzondering na telkens overschat. De vergelijking tussen de steekproefverdeling en populatieverdeling maakt duidelijk dat in de vijf surveys het opleidingsniveau systematisch wordt overschat. Er dient daarbij opgemerkt te worden dat dit wellicht samenhangt met (non)respons die gerelateerd is aan andere basisvariabelen zoals leeftijd en geslacht (cfr. infra). 2.2.2 Vergelijking tussen respondenten en niet respondenten De vergelijking tussen de respondenten en zij die niet meewerkten aan het interview kan ook nog gebeuren op basis van informatie uit het steekproefkader en op basis van informatie die bekomen wordt door middel van het contactformulier. - Op basis van informatie uit het steekproefkader Het steekproefkader bevat voor alle eenheden van de populatie soms informatie over een beperkt aantal kenmerken. Indien deze informatie bij de steekproeftrekking mee geregistreerd wordt, dan kan deze informatie gebruikt worden om na te gaan of het (non)responsprofiel gerelateerd is aan deze kenmerken. Voor alle getrokken steekproefeenheden van het survey van 2000 hebben we uit het steekproefkader informatie kunnen overnemen over geboortejaar en geslacht. Dit laat ons toe om de relatie na te gaan tussen beide achtergrondkenmerken en het (non)responsprofiel.

18 Geert Loosveldt & Ann Carton Tabel 3: (non)responsprofiel naar geslacht en leeftijd. Geslacht Man Vrouw Leeftijd 16-34 35-54 55-74 75-85 Tot-man 16-34 35-54 55-74 75-85 Totvrouw Afgew. Interviews 68.8 68.6 63.6 69.1 67.3 69.7 65.1 53.7 45.9 61.7 Weigeringen 14.6 15.3 21.9 23.8 17.2 17.1 22.5 36.1 40.2 26.2 Niet te contacteren 11.8 13.1 12.3 2.4 12.1 10.5 9.9 7.8 9.2 9.4 Andere nonrespons 4.8 3.0 2.2 4.7 3.5 2.6 2.5 2.4 4.6 2.7 Totaal (n) 328 398 269 42 1037 304 364 294 87 1049 In bovenstaande tabel worden de (non)responsprofielen weergegeven in de combinaties van de categorieën van geslacht en leeftijd. Uit een log-lineaire analyse van deze tabel blijkt dat er een significante relatie is tussen het (non)responsprofiel en geslacht (chi-kwadraat= 15.74, df=3, p<0.01). Onder controle van leeftijd zijn vrouwen iets gemakkelijker te contacteren maar weigeren ze meer dan mannen. Dit resulteert in een verschil tussen mannen en vrouwen van 5.6 procentpunten wat betreft het percentage afgewerkte interviews. Dit resultaat ligt niet in de lijn met de algemene tendens die in ander onderzoek wordt vastgesteld en waarbij mannen in mindere mate participeren aan interviews (Groves & Couper,1998, 136). Een afwijking van deze algemene trend werd echter ook vastgesteld bij (non)responsanalyses van de Vlaamse data van het Belgisch verkiezingsonderzoek. Ook in dit onderzoek weigerden vrouwen meer dan mannen. Een mogelijke verklaring daarvoor werd gezocht in de geringere politieke kennis van vrouwen waardoor ze minder geneigd zijn om deel te nemen aan een interview over politieke onderwerpen. Verder blijkt uit de log lineaire analyse van de tabel ook dat er een significante partiële samenhang bestaat tussen leeftijd en (non)responsprofiel (chi-kwadraat= 40.62, df=9, p<0.01). Bij toenemende leeftijd stijgt het percentage weigeringen. Ouderen zijn echter wel gemakkelijker te contacteren. Een dergelijk leeftijdseffect is consistent met wat in ander onderzoek werd vastgesteld (Groves & Couper, 1998, 134). Opmerkelijk zijn de lage percentages afgewerkte interviews in de twee hoogste leeftijdscategorieën bij de vrouwen. Dit resulteert echter niet in een significant interactie-effect tussen leeftijd, geslacht en (non)responsprofiel (chi-kwadraat= 9.06, df=9, p=0.43). Dit betekent dat de relatie tussen (non)responsprofiel en leeftijd niet significant verschilt voor de mannen en de vrouwen. Op basis van dezelfde informatie kan de vergelijking tussen respondenten en niet respondenten nog op een andere wijze worden benaderd. Zo kunnen we de categorieën Weigeringen, Niet te contacteren en Andere nonrespons samenvoegen in één categorie non-respons en vergelijken met de respons (=afgewerkte interviews). Uiteindelijk willen we weten of zij die meewerkten (respons) verschillen in leeftijd en geslacht van diegene die niet meewerkten (non-respons).

Kwaliteitsevaluatie survey 19 Tabel 4: percentage respons en non-respons naar leeftijd en geslacht Respons Non-respons Man 16-34 16.7 13.9 35-54 20.3 16.9 55-74 12.7 13.2 75-85 2.2 1.8 Vrouw 16-34 15.8 12.4 35-54 17.6 17.1 55-74 11.8 18.3 75-85 2.9 6.3 Totaal 1345 741 Chi-kwadraat= 37.38, df=7, p<0.01 Uit tabel 4 blijkt dat er een significant verschil is tussen de respons en de non-respons wat betreft de gecombineerde verdeling van geslacht en leeftijd. De verschillen tussen beide groepen zijn het grootst bij de jongste twee leeftijdscategorieën bij de mannen en de oudste twee leeftijdscategorieën bij de vrouwen. De verschillen bevestigen de eerder gemaakte vaststelling dat het vooral oudere vrouwen zijn die minder participeren aan het interview. Dit is ook in overeenstemming met de eerder gemaakte vaststelling dat lager opgeleiden minder meewerken aan een interview. Oudere vrouwen zijn immers lager opgeleid. De resultaten bevestigen ook de bevindingen van de (non)responsanalyses van de Vlaamse data van het Belgisch verkiezingsonderzoek. De vastgestelde verschillen tussen respons en non-respons bevestigen dus in grote mate andere onderzoeksresultaten en zijn vrij aannemelijk. Toch zijn ze niet evident en dit omwille van de volgende reden. Bij de vervangingsprocedure werd er immers in de mate van het mogelijke voor gezorgd dat de vervanging van een effectieve steekproefeenheid gebeurt door een reserve steekproefeenheid van ongeveer dezelfde leeftijd. Dit betekent dat wanneer iemand weigert of niet kan gecontacteerd worden of om een andere reden niet kan deelnemen aan het interview hij of zij vervangen wordt door iemand met ongeveer dezelfde leeftijd. Blijkbaar resulteert deze vervangingsprocedure niet in een responsgroep die wat betreft leeftijd gelijk is aan de (non)responsgroep. - Op basis van informatie van het contactformulier Door middel van een contactformulier dat de interviewer dient in te vullen bij elk contact met een steekproefeenheid die hem werd toegewezen, kan eveneens bijkomende informatie bekomen worden over zowel de respondenten als diegene die niet meewerkten. Op het contactformulier noteert de interviewer ondermeer wanneer hij met een steekproefeenheid contact had en wat het resultaat ervan was. Aan de interviewer wordt ook gevraagd om op het contactformulier gegevens over het type woning, de staat van de woning en de woonomgeving van het steekproefelement te noteren. De registratie van dit soort gegevens steunt dus op de observatie en evaluatie van de interviewers. Dergelijke informatie is beschikbaar voor

20 Geert Loosveldt & Ann Carton alle gebruikte steekproefeenheden en kan dus gebruikt worden om respondenten te vergelijken met zij die niet meewerkten. In tabel 5 wordt gebruik gemaakt van de informatie over het type van de woning dat door middel van het contactformulier werd verzameld. Uit deze tabel blijkt dat er significante verschillen zijn wat betreft woningtype tussen respondenten, weigeraars, de categorie van de niet te contacteren steek-proefeenheden en de restcategorie. Bij de respondenten woont 41% in een alleenstaande woning. Dit is beduidend meer dan in de andere categorieën. Slechts 11% van de respondenten woont in een meergezinswoning. Bij weigeraars en de groep niet te contacteren loopt dit op tot respectievelijk 19% en 28 %. Dit laatste bevestigt de idee dat appartementsbewoners moeilijk te contacteren zijn. Uit dit alles blijkt dat het soort woning van de respondenten duidelijk verschillen vertoont met het type woning van zij die niet meewerkten. Wellicht gaat het niet alleen om verschillen in woningtype maar om meer algemene verschillen in leefsituatie die met die woningtypes verbonden zijn. Tabel 5: Type woning per categorie van het responsprofiel Respondenten weigeraars Niet te Andere contacteren non-respons Alleenstaande woning 41.0 28.8 25.8 27.8 Half open bebouwing 18.7 14.9 14.0 11.1 Rijhuis 23.3 32.6 29.4 38.9 Meergezinswoning 11.7 19.1 28.1 14.8 Andere 6.0 4.6 2.7 7.4 totaal 1339 430 221 54 2.2.3 Vergelijking tussen respondenten en weigeraars De vergelijking tussen respondenten en zij die niet meewerkten aan het interview op basis van informatie die kan worden overgenomen uit het steekproefkader en het contactformulier is doorgaans beperkt tot een paar klassieke achtergrondkenmerken. Om van de non-responsgroep meer inhoudelijke relevante informatie te bekomen kan men aan de weigeraars vragen om vooralsnog mee te werken aan een zeer kort interview. Dit is minder absurd dan op het eerste zicht lijkt. Binnen bepaalde surveys wordt refusal conversion als een standaard onderdeel van de dataverzamelingsprocedure toegepast. Dit betekent dat men steekproefeenheden die weigeren om deel te nemen door een andere interviewer opnieuw gaat benaderen. Door deze werkwijze slaagt men erin om van een aantal oorspronkelijke weigeraars toch nog een interview af te nemen. De mogelijkheid van succesvol refusal conversion maakt duidelijk dat weigeren geen permanente toestand. Men weigert in bepaalde omstandigheden om deel te nemen aan een bepaald survey, maar in ander omstandigheden (o.a. een ander geschikter tijdstip, andere interviewer, ) reageert men positief. In het survey naar culturele verschuivingen in Vlaanderen 2000 werden bijna 35% (157/453) van alle weigeringen opnieuw telefonisch gecontacteerd. Het voornaamste objectief van deze telefonische interviews was om te controleren of de weigeraar effectief persoonlijk con-