Embryologie 1/9 Begrippenlijst



Vergelijkbare documenten
Embryonale ontwikkeling van het kuiken, Gallus sp.

Tussen de trofoblast en de kiemschijf wordt de navelstreng gevormd.

Hoofdstuk IV: Bescherming en voeding van het embryo

Embryologie van de zee-egel van onbevrucht ei tot vrij-zwemmend pluteus larve

Geslachtsdeterminatie en differentiatie

BOUWPLAN DR. R. Sluys.

Versie 2. 1 maart 2010

Belangrijkste anatomische structuren van de wervelkolom

S e k S u e l e v o o r t p l a n t i n g r e d u c t i e d e l i n g o f m e i o S e e n g e n e t i S c h e v a r i a t i e

5,5. Samenvatting door een scholier 2004 woorden 30 maart keer beoordeeld. Hoofdstuk 5: Seksualiteit

Normale cyclus. Poli Gynaecologie

7,7. Samenvatting door een scholier 2258 woorden 15 januari keer beoordeeld. H6 Voortplanting

Samenvatting Biologie Biologie Thema 3; Voortplanting

Beelden van de mens. Embryologie. Tom van Gelder

HOOFDSTUK 6: VOORTPLANTING. 1: Embryonale ontwikkeling

Samenvatting Biologie Thema 3: Voortplanting en ontwikkeling

De geslachtsontwikkeling, zoals het meestal gaat 1

Normale cyclus. Gynaecologie

6,8. Samenvatting door B woorden 4 januari keer beoordeeld

normale cyclus patiënteninformatie

normale cyclus patiënteninformatie Inleiding Wat is een normale cyclus

Samenvatting Biologie voortplanting

Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie ALGEMENE INFORMATIE NORMALE CYCLUS. Versie 1.3. Datum Goedkeuring Verantwoording

Normale cyclus. Patiënteninformatie Normale cyclus

Oorsprong van de kop van gewervelden

VOORTPLANTING BIJ DE MENS

ONVRUCHTBAARHEID BIJ MANNEN MET PRIMAIRE CILIAIRE DYSKINESIE Zijn er mogelijkheden?

De hersenen. 1. Anatomie en ontwikkeling 2. De grote hersenen

Regulering van vorm en functie van dieren Deeltentamen Bouwplan (colleges Sluys)

Samenvatting Biologie Doelstellingen Blok 5: Seksualiteit en voortplanting

Jongetje of meisje? hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

3 Rundveefokkerij Melkproductiecontrole Selectie Fokwaardeschatting Inseminatieplannnen 69 3.

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie voortplanting 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Balzak (scrotum) huidplooi waarin de teelballen liggen. Temperatuur +/- 2 C lager dan in de buikholte (gunstiger voor de ontwikkeling

Samenvatting Biologie Boek 4 thema 2 Voortplanting en ontwikkeling.

Juli blauw Biologie Vraag 1

Juli geel Biologie Vraag 1

Voortplantingshormonen

Orgaananatomie 1/11 Begrippenlijst

Ontwikkelingsbiologie

Samenvatting Biologie Voortplanting

Voortplanting en ontwikkeling

Waar alle onderdelen van het voortplantingsorgaan van de man en de vrouw zitten:

dimat Biologische modellen - menskunde Hersenen

5.6. Samenvatting door een scholier 3491 woorden 31 mei keer beoordeeld

Bernard Spitz Kristel Van Calsteren met medewerking van Johan Verhaeghe. Verloskunde

3.Mitose. 2.Mitose. Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens te mitose?

Medical Delta. Celbiologie & Anatomie voor Technische Studenten (CATS)

Primaire geslachtskenmerken

Spermatogonese in testis van een muis

Samenvatting Biologie hf 5 par 1t/m 5

Voortplanting. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage.

keer beoordeeld 4 maart 2018

6,6. Werkstuk door een scholier 1905 woorden 13 juli keer beoordeeld

dimat Biologische modellen - menskunde Hersenen

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

INTERSEKSUALITEIT BIJ DE HOND

Geslachtelijke voortplanting: de kernen van twee geslachtscellen (eicel en zaadcel) versmelten. Dat het bevruchting. Ze vormen samen een nieuwe cel.

1 Bespreek de tekening tijdens de les 2 D 3 C 4 B 5C 6 A 7 C 8 B. Open vragen

Biologie Samenvatting H11+12

zwanger worden en zijn

Samenvatting Biologie Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie

1,6. Samenvatting door CÃ line 3247 woorden 5 juli keer beoordeeld. Bio P3

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam

3. Hormonale regeling van de menstruele cyclus bij de vrouw

Samenvatting Biologie Voortplanting

Patientenvoorlichting Voortplantingsgeneeskunde (fertiliteit)

Verklarende Woordenlijst

MEDISCHE BASISKENNIS. De Cel HOOFDSTUK /2016

Cranio-sacraal therapie Basale Stimulatie.

H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel

2 De romp. Zichtbare en palpabele oriëntatiepunten van de romp

Antwoorden door een scholier 1825 woorden 28 februari keer beoordeeld

Verklarende woordenlijst

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

BOTTUMOREN. 1. Normaal botweefsel

Algemene anatomie en fysiologie

Samenvatting Biologie Thema 3 - Voortplanting 1 t/m 9

7,4. Samenvatting door N woorden 6 november keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie Thema 2 Voortplanting

Informatiefolder. Zwangerschap en kinderwens

van een muskiet weer? Leg je antwoord uit.

Major. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN. B3 25 argumenten geven waarom het noodzakelijk is dat cellen kunnen delen.

Bij in vitro fertilisatie (IVF) worden eicellen buiten het lichaam bevrucht door

1: Jongens en meisjes

Anatomie en fysiologie 2

Bevruchting : het versmelten van de kern van een eicel + zaadcel - door bevruchting ontstaat een bevruchte eicel : nieuw individu

zwanger worden en zijn

Oefen Repetitie KGT thema Voortplanting

Geneesmiddelen bij zwangerschap en borstvoeding

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6 t/m 8

Voortplanting en celdeling

Morning-afterpil. Vraag je Alphega apotheek om meer informatie en advies. Jouw gezondheid is onze zorg

Algemeen. Het hormoonstelsel. Soorten. Soorten. Hormoonklieren: hypofyse. Soorten Hebben invloed op:

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

Samenvatting Biologie voor Jou VMBO 3 Thema 3 Voortplanting

4 VWO thema 3 Voortplanting EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

Jongen of meisje? Variaties in de ontwikkeling van het geslacht

Bijlage VMBO-KB. biologie CSE KB. tijdvak 2. Bijlage met informatie b

De romp bestaat uit een borstholte en een buikholte, gescheiden door het middenrif.

Transcriptie:

Embryologie 1/9 Hoofdstuk 1 Voortplanting Gameten Gonocyten Diapedese Dorsale mesenterium Teratoma Spermatozoön Ovulum Mesonephros PSS Genitale kam Follikelcellen Sertolicellen Gametogenese Spermatogenese Spermiogenese Testis Tubuli seminiferi Spermatogoniën Spermatocyte 1 Crossing-over Autosomen Allosomen Spermatocyte 2 Spermatiden Idiosoma Diplosoma Akroblast Akrosoma Akrosomale reactie Kapacitatie Proximale centriool Flagellum Axonema Spiraaldraad Wanneer een levend wezen een deel van zijn organisme afstaat; dit deel ontwikkelt na versmelting met een deel van een ander wezen, tot een nieuw individu dat gelijkt op de donor. Geslachtscellen. Priomordiale geslachtscellen. Actief migreren vanuit de dooierzak naar het dorsale mesenterium. Ophangwand van de darm. Tumorvorming van verdwaalde gameten. Mannelijke gameet. Eicel, vrouwelijke gameet. Middennier. Primaire seksuele strengen. Aanleg van de gonaden. Hiertoe ontwikkelen vrouwelijke gameten. Hiertoe ontwikkelen mannelijke gameten (steuncellen). Studie van de ontwikkeling van geslachtscellen. Studie van de ontwikkeling van de mannelijke geslachtscellen. Vorming van de rijpe zaadcel. Teelbal. Zaadbuisjes. Moederstamcellen van de spermatozoa. Dochtercel die ontstaat na mitose type B spermatogoniën. Uitwisseling genetisch materiaal (dmv chiasma!). Chromosomen die geen deel hebben in de geslachtsbepaling. Heterosomen, geslachtschromosomen. Dochtercel die ontstaat na de 1 e meïotische deling. Dochtercel die ontstaat na de 2 e meïotische deling. Idios = duidelijk, eigenaardig; soma = lichaampje. Diplos = dubbel; soma = lichaampje. Blaasje waartoe het idiosoma zich omvormt. Een beter uitgegroeide akroblast waarin mitochondrieën en golgiapparaten zitten. Veranderingen die het akrosoma ondergaat wanneer het in de vrouwelijke geslachtstractus terecht komt. Bevruchten van de eicel door het spermatozoön. Centriool ontstaan uit diplosoma, dat zich met de lengteas parallel tegen de kernwand aanlegt. Staart van het spermatozoön voor de voortbeweging. Axiaal microtubulair complex (hoofdstuk flagellum). Mitochondrieën in spiraalvormige schede rondom flagellum Ring van Hensen Distale uiteinde v/h lichaam v/e spermatozoön. A- of oligospermie Geen of een te geringe spermatozoaproductie. Ovogenese Studie van de ontwikkeling van de vrouwelijke gameet. Mitosestadium Vermenigvuldigingsstadium van de ovogenese. Oo-/ovogoniën Moedercellen van ovocyten. Kiemepitheel Corticale strengen Cortex ovarii Ovocyten 1 SSS Epitheel dat het ovarium bedekt. Strengen die vanuit het epitheel van de genitale kam groeien. Corticale strengen die in de diepte groeien. Dochtercellen van de ovogonieën. Secundaire seksuele strengen, Corticale strengen.

Embryologie 2/9 Primordiale follikel Primaire oöcyte omgeven door 1 laag platte epitheelcellen. Primaire follikel Primordiale follikel met kubische follikelcellen ipv platte epitheelcellen en met een membrana pellucida. Membrana pellucida Membraan aangemaakt door de follikelcellen om de ovocyte 1. Follikelartresie Het ontaarden van ovogonieën, primordiale en primaire follikels. Menopauze Moment waarop alle primaire follikels verdwenen zijn. Fertiliteit FSH Adenohypofyse Deutoplasma Vitellogenesis Deutoplasmogenesis Iso-/homolecithaal Holoblastische klieving Anisolecitaal Vitellaire pool Blastomeren Macromeren Animale pool Micromeren Discoïdale klieving Dooierkern van Balbiani Vitellogenin Zona (membrana) granulosa Antrum Secundaire follikel Cumulus oophorus Corona radiata Theca folliculi Theca interna Theca externa Graafse follikel Bevruchtbaarheid van de eicel. Follikel Stimulerend Hormoon. Als dit FSH niet aanwezig is zal de ovocyte 1 afsterven. Pars distalis hypofyse (produceert FSH). De dooier, waarin reservestoffen worden opgeslagen. De morfologische veranderingen in de ovocyte 1 door toedoen van het opstapelen van reservestoffen. Vitellogenesis. Eicel met weinig dooier dat gelijkmatig verdeeld is. Egale klieving, waarbij de eicel zich in 2 even grote dochtercellen deelt. Wanneer de dooier ongelijkmatig verdeeld is. Kant van de eicel waar de dooier geconcentreerd is. Delen van de eicel na de klieving. Volumineuzere blastomeren. Kant van de eicel waar meer cytoplasma dan dooier aanwezig is. Minder volumineuzere blastomeren. Een klieving die alleen plaatsvindt ter hoogte van de kiemschijf. Ook wel onvolledige, ongelijke of meroblastische klieving genoemd. Lichaampje dicht bij de kern, bestaande uit een centrosoma, golgiapparaten en talrijke mitochondrieën. Bouwelementen van de dooier. De laag kubische follikelcellen rondom de ovocyte 1 wanneer deze meerlagig wordt. De holten die versmelten tot 1 grote holte. Follikel met een antrum. De ovocyte 1 met de omringende granulosacellen zijn te zien als een klompje in het grote antrum (zie boek Langmans blz 15). Krans follikelcellen in het cumulus oophorus. Deze zet zich voort in granulosacellen aan de basis van de cumulus oophorus, op de membrana pellucida. Bindweefselschede rondom de granulosacellen. Binnenste deel van de theca folliculi. Buitenste deel van de theca folliculi. Volgroeide follikel. Ovocyte 2 Dochtercel van Ovocyte 1 met veel dooier en veel cytoplasma. Polocyte 1 Dochtercel van Ovocyte 1 met zeer weinig dooier en cytoplasma. Deze ontaardt, of ondergaat opnieuw een deling. Ovotide Rijpe eicel, de grote dochtercel van ovocyte 2. Polocyte 2 De kleine dochtercel van ovocyte 2. Deze ontaardt. Spontane ovulatie Ovulatie waarop uitwendige factoren geen invloed hebben. Reflexmatige ovulatie LH Corpus rubrum Corpus luteum Progesteron Ovulatie onder de invloed van uitwendige factoren (de coïtus bijv.). Luteïniserend hormoon, zorgt voor het openbarsten van de follikel. Bloedklonter die de follikelholte opvult na het openbarsten. De plaats waar de bloedklonter zat, wordt bezet met achterblijvende follikelcellen die lipiden af gaan zetten, waardoor het gele lichaam ontstaat. Hormoon dat zorgt voor de groei van het endometrium.

Embryologie 3/9 Amphimixis Zygote Epididymis Spermaplasma Copulatie Vesicula seminalis Cervix Uterotubaire overgang Ampullaire eileider Polyspermie Deutoplasmolyse Spermaster Syngamie Copulatie pronuclei Fenylketonurie Karyotype Non-disjunctie Pseudohermafrodieten Mosaïcisme Polyandrie Dygenie Chimerisme Free martin Holocardius Amorphus globosus Lithopeidon Dystocie Diplopagus Dicephalus Diprosopus Dicaudatus Tetrabrachius Tetrascelus Heteropagus Autosiet Notomelus De bevruchting. Bevruchte eicel. Bijballen. Zaadvocht. Paring. Zaadblaasjes. Baarmoedermond. Overgang tussen de uterus en de eileider. Bovenste derde deel van de eileider (het breedste deel). Het binnendringen van meerdere zaadcellen in de eicel. Het uitstoten van het vitellushoudende vocht. Tijdelijke asterstraling door het centriool van het spermatozoön. Het in elkaar haken van de kernmembranen van de pronuclei. De paring van de pronuclei. afwezigheid van het gen dat het enzyme tyrosinase aanmaakt, dat nodig is voor de omzetting van fenylalanine tyrosine. Chromosomenuitzicht. Wanneer een chromosoom volledig naar 1 dochtercel gaat en niet splitst. Meer 1 vd 2 geslachten, maar niet volledig. Wanneer de 2 dochtercellen verschillend zijn door non-disjunctie bij de eerste klieving. Wanneer 2 mannelijke pronuclei versmelten met de vrouwelijke pronucleus. Wanneer de polocyte 2 niet degenereert maar een supplementaire vrouwelijke pronucleus vormt. Het ontstaan van een nieuw individu uit meerdere zygoten. Wanneer de bloedvaten van de (niet van hetzelfde geslacht) foetussen met elkaar in verbinding staan, waardoor er abnormale ontwikkelingen ontstaan. Rudimentair embryo. Rudimentair embryo. Steenvrucht. Moeilijke geboorte. diploös = dubbel, pagus = vast; siamese tweeling. 2-hoofdig. 2 aangezichten. 2-achterlijvig. 4-armig. 4-benig. Het ongelijk ontwikkelen van een versmolten tweeling. Dat embryo van een versmolten tweeling die normaal ontwikkeld is. Embryo dat als een parasiet aan een normaal embryo vast hangt. Hoofdstuk 2 Kiemschijf Blastodisc Karyokinesis Cytokinesis Syncytium Morula Subgerminale ruimte Centrale blastomeren Blastoceel Dunne witte spot die de kern en de cytoplasmarijke zone omvat. Kiemschijf. Kerndeling. Deling van het cytoplasma. Multinucleaire cel. Zygote na 3 tot 4 delingen. De onderliggende dooier onder de blastomeren bij vogels. Vormen later het blastoderm voor het embryo. Kortstondige spleetvormige ruimte in het blastoderm bij zoogdieren.

Embryologie 4/9 Marginale blastomeren Meer perifeer gelegen blastomeren. Kiemknop Embryoblast Trofoblastische cellen Pars foetalis placentae Blastoceel Trofoblast Embryonale pool Uitkippen van het embryo Blastocyste Gastrulatie Coelenterata Ectoblast Endothelium Mesothelium Mesoblast Radiaire expansie Convergentie Area pellucida Area opaca Proces van delaminatie Hypoblast Elongatie caudale condensatie Oerstreep Primitieve knop Knop van Hensen Primitieve goot Mesoblast Membraan van Heuser Lecitoceel Primaire amnionholte Notochorda Prechordaal Prechordale plaat Neurale plaat Secundaire entoblast Hoofdverlengsel Chordakanaal Chordaplaat Epimere Groep centraal gelegen cellen in de blastula. Kiemknop. De perifere cellen in de blastula. Het foetale deel van de placenta. Holte in de blastula. 1 laag perifere cellen bij de blastula. Plaats in de blastula waar de cellen groter worden en op 1 plaats blijven. Het scheuren van de membrana pellucida. Blastula. De vorming van de kiembladen door gerichte celmigraties en hergroepering van cellen. Holtedieren De buitenste wand van de coelenterate lichaamswand. Gespecialiseerde epitheelcel die de binnenkant van de bloedvaten afzet. Gespecialiseerde epitheelcel die de lichaamsholten en het oppervlak van organen in deze lichaamsholten aflijnt. Middenste lichaamswand bij hogere diersoorten. Wanneer een weefsel een groter oppervlak in beslag neemt. Wanneer cellen zich op gaan stapelen in een bepaalde laag. Een wat helderder gebied in de centrale blastomeren in de kiemschijf waar de gastrulatie plaatsvindt. Gebied van de perifere blastomeren. Wanneer de grotere cellen van de kiemschijf gaan migreren naar de subgerminale holte. Primair endoblast. Wanneer de toevoer naar het caudale uiteinde van de kiemschijf van cellen aanhoudt. Mediaan verdikt gebied in het ectoblast. Uiteenzetting van het craniale deel van de oerstreep. Primitieve knop. Inzinking in het midden van de oerstreep. Losse mesenchymale celpopulatie, gevormd uit de migrerende ectoblastcellen uit de primitieve goot. Hypoblastcellen die de blastoceel gaan omsluiten. Wand van het blastoceel en het primaire entoblast. Holte in de kiemknop. Celstaafje dat vanuit de knop van Hensen craniaal tussen het ectoblast en het hypoblast doorgroeit. Voor de notochorda. Prechordale mesoblastische celgroep aan het apicale uiteinde van de kiemschijf en het daaronder liggende entoblast. Plaat ontstaan uit een verdikking van het ectoblast boven het hoofdverlengsel. Hieruit ontwikkelt zich bijna het hele CZS. Definitieve entoblast ontstaan door het verdringen van de primitieve entoblastcellen. Een medio-longitudinale celstreng die craniaal groeit tussen het ectoblast en het entoblast. Kanaal in de as van het hoofdverlengsel. Plaat die ontstaat door het openspreiden van het chordakanaal. Para-axiale mesoblast.

Embryologie 5/9 Mesomere Hypomere Intermediaire mesoblast. Laterale mesoblast. Hoofdstuk 3 Segmentatie Somieten Chorda Caudale knop Frontale knop Ventrale frontale knop Oogblaasjes Mandibulaire boog Stomodeum Hyoïde boog Otische placode Hartbocht Hart-leverwelving Neuralatie Epiblast Periderm Epitrichium Stratum germinativum Placoden Branchiale zenuwen Neurula Neurale plaat Neuroblast Neurale groeve Neurale wallen Neuroporus cranialis Neuroporus caudalis Canalis neurentericus Prosencephalon Telencephalon Diencephalon Mesencephalon Rhombencephalon Metencephalon Myelencephalon Fibronectines Leptomeninx Ganglia sphenopalatinum Ganglia oticum Ganglia jugulare Spinale ganglia Wanneer het paraxiale mesoblast zich omvormt tot een reeks kubische blokjes. Kubische blokjes bij de segmentatie. De primitieve lichaamsas. Knop ontwikkeld uit de terminale knop. Uitpuilen van het voorste uiteinde van de kop door ontwikkeling van de hersenen. Groeve in de frontale knop, waaruit de reukplacoden ontstaan. Ontstaan door uitpuilen van voorste deel van de hersenen. Eerste kieuwboog. Primitieve mondholte, een indieping tussen de frontale knop en de mandibulaire boog. Tweede kieuwboog. Placode ontstaan door een dorsale verdikking bij boog 2, waaruit het otische blaasje en het gehoor- en evenwichtsorgaan ontwikkelt. Het sterk uitpuilen van het hart. Hartbocht en grote leveraanleg. De vorming van de neurale plaat medio-dorsaal van het embryo. Deze plaat vormt zich om tot de neurale buis. Ectoblast na het vormen van de neurale buis. Buitenste beschermende laag van de opperhuid. Periderm. Binnenste laag van de opperhuid dat zorgt voor de celdelingen. Goed gelokaliseerde, plaatselijke veranderingen in de epiblast (het wordt hoog-cylindrisch), ter hoogte van de kopstreek. Kieuwboogzenuwen. Naam van het embryo na de neurulatie. Plaat waaruit het hele zenuwstelsel ontstaan. Ectoblast waaruit de neurale plaat ontstaat. Groeve in het midden van de neurale plaat. Verheven zijkanten bij de neurale plaat. Anterior. Craniale opening van de neurale buis. Posterior. Caudale opening van de neurale buis. Verbinding tussen de neurale buis en de maagdarmtractus. Voorhersenen. Laterale en apicale uitstulping van het prosencephalon. Mediane stuk van het prosencephalon. Middenhersenen. Achterhersenen. Deel waarin het rhombencephalon zich opdeelt. Deel waarin het rhombencephalon zich opdeelt. Adhesief glycoproteïne aan het celoppervlak, dat betrokken is bij de adhesies tussen cellen. Zachte hersenvliezen 7 e parasympathische ganglia. 9 e parasympathische ganglia. 10 e parasympathische ganglia. Ganglion tussen het dorsale deel van de neurale buis en de somieten.

Embryologie 6/9 Enterische ganglia Sympaticoblasten Ganglia stellatum Ganglia soleare Melanocyten Schwanncellen Glandula thyroïdea Parathyroïdea Preordale darm Zakje van Seessel Kieuwbogen sensu strictu Epimere Mesomere Hypomere Paraympathische perifere motoneuronen voor de darm. Sympathische perifere neuronen. Ganglia cervicale caudale x paravertebrale ganglia van Th1 en Th2. Ganglia coeliacum x ganglia mesenterium craniale. Pigmentcellen. Maken de myelineschede rondom zenuwuitlopers. Regelt het metabolisme (orgaan uit primitieve darm). Regelt het Ca en P metabolisme. Het blinde, apicale uiteinde van de primitieve darm. Preordale darm. Achter elkaar gelegen uitstulpingen van het entoblast met overeenstemmende instulpingen van het epiblast met tussen beide tussenschotten van mesoblast. Het paraxiale mesoblast, zijdelings van de neurale buis en de chorda. Het intermediaire mesoblast, dat de epimere met de uiterst lateraal gelegen mesoblastische plaat verbindt. Laterale mesoblast. Somitomeren Ronde wervelachtige structuren afkomstig uit het paraxiale mesoblast. Occipitale somieten De echte somieten 1 t/m 5. Hypoglossuskoord Myotoom van somieten 3, 4 en 5 waaruit de tongspieren ontstaan. Dermatoom Buitenblad van de epimere. Sclerotoom Ventrale deel van het binnenste blad van de epimere (skeletvorming). Myotoom Secundair myoceel Pronephros Nephrogene plaat Metanephrogeen blasteem Coeloomholte Somatopleura Splanchopleura Endocardbuis Branchiale kieuwbogen Dorsale mesenterium Ventrale mesenterium Myocard Epicard Septum transversum Primitieve lichaamswand Primitieve wand viscera Het dorsale deel van het binnenste blad van de epimere. Ruimte in het derma-myotoom. Halsnier, 7 rudimentaire buisjes van de mesomere. Mesomere. Mesomere. Primitieve lichaamsholte. Buitenste of somatische blad van de hypomere. Binnenste of viscerale blad van de hypomere. Vormt de hartaanleg (komt aan beide zijden van de kop voor). Zuilvormige mesenchymmassa s waarin de pharyngeale darm wordt opgedeeld. Dorsale ophangstructuur van de darm. Ventrale ophangstructuur van de darm. Hartspierweefsel uit het viscerale mesenterium dat de endocardbuis omgeeft. Binnenste wand van het hart (zie blz. 180 in Langmans boek). Scheidt de thoracale en abdominale holten bijna volledig. Somatopleura en epiblast. Splanchopleura en entoblast. Hoofdstuk 4 Uterus Endogeen Exogeen Placenta Pars foetalis placentae Pars maternalis placentae Het gespecialiseerde deel van de eileiders waarin de bevruchte eicel zich normaliter ontwikkelt. Het voedsel zit in de embryonale cellen zelf (Amphibia). Het voedsel zit buiten het embryo (dat wil zeggen dat het voedsel is opgestapeld buiten het embryonaal gebied maar binnen de eicel). Een voedings- en hormoonproducerend orgaan tussen de eicel en de uteruswand. Deel van de placenta aangemaakt door de bevruchte eicel. Deel van de placenta aangemaakt door de uteruswand.

Embryologie 7/9 Endometrium Menses Proliferatie Corpus luteum Histotrophe voeding Oedeem interstitium Prostaglandines Corpus albicans Corpus luteum graviditatis Decidua cellen Mono-oestrisch Di-oestrische Poly-oestrische An-oestrus Oestrus Niditatie Cellen van Langhans Cytotrofoblast Syncytiotrofoblast Parelsnoer Centrale implantatie Extra-uteriene dracht Ectopische dracht Ostium uterinum tubae Haematotrophe voeding Placentatie Chorionvlokken Labyrinth Chorion laeve Chorion frondosum Erythroblastosis foetalis Decidua reflexa Decidua basalis Decidua pariëtalis Eivliezen Omphalochorion Allantochorion Epithelio-choriale placenta Adeciduata Endothelio-choriale placenta Placenta deciduata Semi-placenta Baarmoederslijmvlies. Maandstonden, maandelijks bloedverlies. Dat het basale deel van het endometrium een nieuw endometrium opbouwt. Gele lichaam dat progesteron produceert. De voeding van het embryo met de uterusmelk. Vochtophoping in het bindweefsel van het endometrium door het gele lichaam. Brengen het corpus luteum ten gronde wanneer er geen bevruchting plaatsvindt. Wanneer het gele lichaam een wit uitzicht heeft. Aangegroeide corpus luteum bij bevruchting. Cellen opgestapeld in de bindweefselcellen van het basale deel van het endometrium met reservestoffen. 1 reproductiecyclus/jaar. 2 reproductiecyclus/jaar. Meerdere cyclussen/jaar. Rustperiode in de ovariële cyclus. Bronst, periode rond de ovulatie. Ingraven van de blastocyste. Binnenste cellen van de trofoblast. Binnenste cellen van de trofoblast. Buitenste cellen van de trofoblast. Verscheidene vruchtblazen in 1 hoorn op zeker afstand van elkaar. Implantatie waarbij het embryo met de aanhangsels in de uterus zelf ontwikkelt. Bevruchte eicel plant zich buiten de uterusholte in. Extra-uteriene dracht. Vernauwing van de eileider bij het uitmonden in de uterus. Voeding door middel van de placenta. Vorming van de placenta. Uitstulping in het chorion. Netwerk van chorionvlokken. Plaats waar de villi regresseren en het chorion glad wordt. Deel van het chorion aan de embryonale pool, waar de pars foetalis placentae uitgroeit, met zeer sterk ontwikkelde villi. Blauwziekte en oedeemvorming bij de foetus doordat de rode bloed cellen van de foetus afgebroken worden. Uterusepitheel dat de eicel bedekt. Uterusepitheel ter hoogte van het chorion frondosum. De rest van het uterusepitheel. Het chorion laeve met de decidua reflexa en de decidua pariëtalis. De vascularisatie van mesoblast van het chorion gebeurt door de bloedvaten van het navelblaasje. De vascularisatie van mesoblast van het chorion gebeurt door de bloedvaten van de allantoïs. Alle membranen zijn intact en is er geen endometrium weefsel verloren gegaan bij de implantatie, dracht en geboorte. Epithelio-choriale placenta. Het uterusepitheel, het endometrium bindweefsel en een deel van de wand van de maternale bloedvaten gaan verloren tijdens de implantatie, placentatie en bij de geboorte. Endothelio-choriale placenta. Adeciduata.

Embryologie 8/9 Placenta diffusa Cotyledonen Karunkel Placentoom Blaasmola Hydatiforme mola Chorioncarcinoma Extra-embryonaal coeloom Hechtsteel Periferie Exocoeloom Magma reticularis Divertikel van Meckel Eilandjes v. Wolff + Pander Urachus Urachus patens Umbilicale bloedvaten Wanneer het hele oppervlak van het chorion betrokken is in de placentavorming. Groepen chorionvlokken. Endometriale uitgroei tegenover de cotyledonen. Cotyledoon + karunkel. Wanneer het embryo afsterft en het chorion blijft woekeren. Blaasmola. Wanneer de trofoblast evolueert naar een kwaadaardige kanker. Holte in het extra-embryonale mesoblast. Mesenchymstreng die het caudale deel van de kiemschijf verbindt met het chorion. In deze steel ontwikkelt zich de allantoïs. Overgang tussen ectoblast en trofoblast. Holte tussen het amnion en lecitoceel. Strengen losmazig mesenchym in het exocoeloom. Intra-embryonale deel van de primitieve darm dat blijft bestaan ter hoogte van het ileum. Eilandjes rode bloedcellen die in het extra-embryonale mesoblast ontstaan. Verbinding van het intra-embryonale deel van het entoblastische divertikel met het extra-embryonale deel. Leknavel, wanneer het lumen in de fibreuze streng blijft bestaan loopt de urine via deze weg weg. Zelfstandige bloedvaten in het mesoblast van de allantoïs. Hoofdstuk 5 Fibroblasten Fibrocyten Chondroblasten Chondrocyten Eiwitkern Osteoblasten Osteocyten Osteoïd Ossificatie Epimere Mesomere Hypomere Somieten Occipitale somieten Chordagelei Chordaschede Skleroblasteem Processus articularis Processus transversus Processus spinosus Processi transversi Nucleus pulposus Discus intervertebralis Sternale banden Voorlopers van bindweefselcellen. Bindweefselcellen. Voorlopers van de kraakbeencellen. Kraakbeencellen. Proteo. Voorlopers van de beencellen. Beencellen. Grondsubstantie waarin tijdens de verbening, calciumzouten en phosfaten worden afgezet. Verbening. Het para-axiale mesoblast. Het intermediaire mesoblast. Het laterale mesoblast. Pare kubische massa s, de oersegmenten waarin de epimere zich opdeelt. Het eerste paar somieten vlak achter het voorste uiteinde van de chorda. Cellen zwellen op en worden gevuld met een gelei. Membraan van chordacellen om de chorda. Skeletvormende mesenchymcondensaties waar het endoskelet zal ontstaan. Uitsteeksels die gewrichten maken tussen de wervels. Uitsteeksels die liggen tussen de rompspieren. Uitsteeksels die liggen tussen de rompspieren. In het verlengde van deze uitsteeksels liggen de ribben. Restant van de chorda in het tussenwervelschijfgebied. Fibreuze kraakbeenring en de nucleus pulposus. Bilaterale longitudinale banden van het mesoblast.

Embryologie 9/9 Achondroplasie Acromegalie Syndroom van Klippel-Feil Kyphose Skoliose Spina bifida Amelie Fokomelie Meromelie Micromelie Sympodie Sirenomelie Syndactylie Synarthrose Syndesmose Synchondrose Syndostose Diarthrose Myoblast Myosepta Neurocranium Een stoornis in de enchondrale verbening van lange beenderen ter hoogte van de groeischijf waardoor dwergroei ontstaat. Stoornis ten gevolge van een congenitale hyperfunctie van de hypophyse; gigantisme. Te weinig halswervels, samengaand met versmolten halswervels, een korte hals en een verminderde beweeglijkheid van het hoofd. Een achterwaartse krimming van de rug (bochel). Een zijwaartse krimming van de rug (S of C). Het niet vergroeien van beide helften van de wervelboog bij 1 of meer wervels. 1 of meer ledematen afwezig. Alleen handen en voeten rechtstreeks (via onregelmatig been) op de romp. Fokomelie. Alle beenderen van het lidmaat zijn aanwezig maar abnormaal kort. Achterste ledematen zijn geheel of gedeeltelijk versmolten. Sympodie. Abnormaal versmelten van vingers en/of tenen. De beenderen verbonden door tussenliggend bindweefsel. Wanneer het tussenliggend weefsel bindweefsel wordt. Wanneer het tussenliggend weefsel kraakbeen wordt. Wanneer het tussenliggend weefsel been wordt. Wanneer het tussenliggend bindweefsel verdwijnt. Cel van de myotoom. Scheiding van mesenchym van de sclerotomen tussen op elkaar volgende myotomen. Kapsel van de hersenen. Kieuwbogen Pijlers tussen de kieuwspleten. Mandibulaire boog De 1 e kieuwboog. N. trigeminus Innerveert de eerste kieuwboog. Kraakbeen van Meckel Hieromheen ontwikkelt zich de onderkaak. Hyoïde boog De 2 e kieuwboog. N. facialis Innerveert de 2 e kieuwboog. Stapes 3 e middenoorbeentje. Os hyoïdeus Tongbeen. Platysma Halshuidspier. N. glossopharyngeus De negende kopzenuw die de 3 e kieuwboog innerveert. N. vagus 10 e kopzenuw, innerveert boog 4 en 5. N accessorius 11 e kopzenuw, innerveert boog 6.