Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 27 juli 1998 Rapportnummer: 1998/301

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 11 februari 1998 Rapportnummer: 1998/024

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 30 juli 1999 Rapportnummer: 1999/337

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/114

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 4 juni 1998 Rapportnummer: 1998/211

Rapport. Datum: 17 mei 2004 Rapportnummer: 2004/173

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/219

Rapport. Datum: 24 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/334

Rapport. Datum: 3 mei 2004 Rapportnummer: 2004/151

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/089

Rapport. Datum: 30 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/380

Rapport. Datum: 11 februari 2005 Rapportnummer: 2005/038

Rapport. Datum: 27 april 1998 Rapportnummer: 1998/126

Rapport. Datum: 29 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/262

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 10 juni 2005 Rapportnummer: 2005/171

Rapport. Datum: 18 december 2003 Rapportnummer: 2003/486

Rapport. Datum: 20 september 2004 Rapportnummer: 2004/367

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 8 maart 2006 Rapportnummer: 2006/076

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Rapport over een klacht over Domeinen Roerende Zaken, directie Apeldoorn. Datum: 16 juli 212. Rapportnummer: 2012/120

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 28 november 2003 Rapportnummer: 2003/440

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/173

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 6 juli Rapportnummer: 2011/203

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 28 september 1998 Rapportnummer: 1998/401

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 15 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/406

Rapport. Datum: 5 januari 2005 Rapportnummer: 2005/002

Transcriptie:

Rapport Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid hem op 9 mei 1999 langdurig op een politiemotor heeft gevolgd, waarbij hij op een afstand van ongeveer een halve meter achter verzoekers auto bleef rijden. Verzoeker stelt dat hij zich hierdoor geïntimideerd heeft gevoeld. Beoordeling 1. Verzoeker leeft sinds enkele jaren in onmin met zijn buurman H., die als agent werkzaam is bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Verzoeker klaagt erover dat H. hem op 9 mei 1999 op zijn politiemotor op korte afstand achter zijn auto heeft gevolgd. Verzoeker voelde zich hierdoor geïntimideerd. 2. Verzoeker stelt dat H. met zijn politiemotor is gekeerd toen hij verzoeker zag rijden, en hem vervolgens langdurig heeft achtervolgd waarbij hij op een afstand van ongeveer een halve meter achter verzoekers auto is blijven rijden. Tijdens de klachtprocedure bij de politie heeft verzoeker aangegeven dat H. op een afstand van 1 of 1 à 2 meter achter zijn auto heeft gereden. Tijdens de klachtprocedure bij de politie heeft verzoeker gesteld dat dit 's middags om ongeveer half vier is gebeurd, terwijl hij in zijn brief aan de Nationale ombudsman van 10 juni 2001 heeft gemeld dat het voorval omstreeks half elf 's ochtends heeft plaatsgevonden. Hij zou door H. zijn gevolgd op de K-dijk, van X tot de splitsing met de rondweg te B. 3. De korpsbeheerder neemt het standpunt in dat niet is komen vast te staan dat politieambtenaar H. met zijn dienstmotor op 9 mei 1999 of op enig ander moment op hinderlijke wijze vlak achter de auto van verzoeker heeft gereden. Zij acht de klacht om die reden ongegrond. 4. Politieambtenaar H. heeft verklaard dat hij op 9 mei 1999 van 08.00 tot 18.00 uur dienst had als motoragent. Verder heeft H. verklaard dat hij zich niet kan herinneren verzoekers auto op deze dag te hebben zien rijden, dat hij de auto van zijn buurman op de weg zou herkennen, en dat hij zeker weet dat hij niet vlak achter verzoeker heeft gereden, omdat hij nooit op een afstand van ongeveer een halve meter achter iemand zal rijden in verband met de gevaarzetting daarvan. 5. De afstand van X op de K-dijk tot de splitsing met de rondweg te B. bedraagt enkele honderden meters. 6. Weliswaar staat de lezing van verzoeker tegenover de verklaring van politieambtenaar H., doch de Nationale ombudsman acht de stelling van verzoeker dat hij langdurig op zeer korte afstand door H. is gevolgd niet aannemelijk op grond van het volgende: het door verzoeker aangegeven traject is slechts enkele honderden meters lang; daar komt bij dat

3 verzoeker in zijn lezingen niet eenduidig is geweest over de afstand van de politiemotor tot zijn auto en over het tijdstip waarop het voorval zou hebben plaatsgevonden. Zo politieambtenaar H. op 9 mei 1999 al op enig moment met zijn politiemotor achter verzoekers auto heeft gereden, kan het er dan ook voor worden gehouden dat van een langdurig en hinderlijk volgen geen sprake is geweest. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is niet gegrond. DE NATIONALE OMBUDSMAN, Onderzoek Op 28 juli 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te B., met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Op verzoek van de Nationale ombudsman vulde verzoeker zijn verzoekschrift bij brieven van 1 oktober en 10 november 2000 en 4 en 30 januari 2001 aan. Naar de vermelde gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om zijn reactie op de klacht te geven. In verband met haar verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier liet weten van deze gelegenheid geen gebruik te willen maken. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. De betrokken ambtenaar werd gehoord. Tevens werd verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld.

4 Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van betrokken ambtenaar H. gaf aanleiding het verslag aan te vullen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Bevindingen De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt: A. feiten 1. Verzoeker leeft sinds enkele jaren in onmin met zijn buurman H., die als agent werkzaam is bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Verzoeker klaagt erover dat H. hem op 9 mei 1999 op zijn politiemotor op korte afstand achter zijn auto heeft gevolgd. Verzoeker voelde zich hierdoor geïntimideerd. 2. Bij brief van 6 december 1999 wendde verzoeker zich tot de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. In de brief stond onder meer het volgende: "Naar aanleiding van een reeks gebeurtenissen met uw medewerker H. wil ik een officiële klacht indienen. De voorvallen zijn als volgt te omschrijven: Hij achtervolgt mij op 1 meter afstand van mijn auto (intimidatie) met zijn politiemotor, over langere afstand. Lijst Met de politiemotor achter mij aanzitten, keerde opzettelijk, met als afstand 1-2 meter." 3. De korpsbeheerder deelde verzoeker in reactie op zijn klacht van 6 december 1999 bij brief van 4 juli 2000 onder meer het volgende mee: "De klacht :

5 3. met de politiemotor vlak achter klagers auto aanrijden (9 mei 1999, 15.30 uur) H. heeft, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, verklaard: Over het volgen met de politiemotor kan ik u meedelen dat ik op genoemde dag wel dienst had en met de politiemotor in B. ben geweest. Ik heb de heer P. (verzoeker; N.o.) die dag echter niet gezien. Er is ook geen andere gelegenheid geweest dat ik vlak achter hem heb gereden, ook niet op mijn privé-motor. IV Feiten en overweging Niet is komen vast te staan dat de heer H. met zijn dienstmotor op 9 mei 1999 of op enig ander moment op hinderlijke wijze vlak achter de auto van klager heeft gereden. V Beoordeling Gelet op het advies van de Klachtencommissie politieoptreden Politieregio Gelderland-Zuid besluit ik (dit klachtonderdeel; N.o.) ongegrond te verklaren." B. Standpunt verzoeker 1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. 2. Verzoeker deelde bij brief van 4 januari 2001 verder nog onder meer het volgende mee: "Punt 3 hield in dat betrokken agent bij het zien van mijn wagen draaide en ca. ½ meter langdurig achter mij bleef rijden (angst aanjagen)." C. Standpunt korpsbeheerder De beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid nam onder meer het volgende standpunt in:

6 "De klachtencommissie politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid heeft in een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel geconstateerd dat niet is komen vast te staan dat de betrokken politieambtenaar met zijn dienstmotor op 9 mei 1999 of op enig ander moment op hinderlijke wijze vlak achter de auto van verzoeker heeft gereden. Naar aanleiding van het advies van de commissie heb ik daarop dit klachtonderdeel ongegrond verklaard. Tot op dit moment is mij niet uit andere feiten of omstandigheden gebleken dat ik mijn oordeel van destijds moet bijstellen." D. verklaring betrokken ambtenaar H. Betrokken ambtenaar H. verklaarde op 13 april 2001 telefonisch tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende: "Op 9 mei 1999 had ik als motoragent dienst bij de jaarmarkt in B. Vanwege de vele bezoekers van de jaarmarkt was er een grote verkeersdrukte. Tijdens de jaarmarkt was het mijn taak om het verkeer op de rondweg bij B. in goede banen te leiden. Ik heb dan ook bijna de hele dag op die rondweg gereden. Ik denk dat ik op 9 mei 1999 wel 200 keer over de rondweg bij B. ben gereden. Ik ken verzoeker. Hij is mijn buurman. Ik weet in wat voor auto verzoeker rijdt. Als ik achter hem zou rijden, zou ik zijn auto herkennen. Ik kan mij niet herinneren dat ik op 9 mei 1999 de auto van verzoeker heb zien rijden. Wat ik zeker weet is dat ik die dag niet vlak achter verzoeker heb gereden. Sowieso rijd ik op mijn motor nooit vlak achter iemand, omdat dat te gevaarlijk is. Ik rijd nooit op een afstand van ongeveer een halve meter achter iemand, en zeker niet achter verzoeker. Als u mij vraagt waarom verzoeker het gevoel heeft dat hij is achtervolgd, kan ik u zeggen dat ik tijdens de klachtenprocedure bij de politie de indruk heb gekregen dat hij aan achtervolgingswaanzin lijdt. Als u mij vraagt of verzoeker mij zou kunnen herkennen als ik dienst heb als motoragent, dan zeg ik dat dat eventueel zo zou kunnen zijn. Mijn helm bestaat uit twee delen. Bij mooi weer zet ik de klep van de helm open, waardoor mijn gezicht zichtbaar is. Ik kan mij niet herinneren of ik op 9 mei 1999 met open klep heb gereden." E. reactie verzoeker Verzoeker reageerde onder meer als volgt op het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid en op de verklaring van betrokken ambtenaar H.: "Ik reed op de K-dijk, van X tot de splitsing met de rondweg te B. werd ik zeer dichtbij gevolgd.

7 Het was omstreeks 10.30 uur. Deze motoragent is mijn buurman, deze herken ik 'uit de straat', gezien zijn magere postuur en zijn gezicht. Bij het herkennen van mijn gele mistlampen en de auto draaide hij direct om en reed vervolgens langdurig op mijn achterbumper (angst inboezemen, imponeren?). Zonder verder iets te ondernemen. Agent H. heeft blijkbaar niet alleen een selectief geheugen. Hij munt uit in het ontkennen van zaken, kan het zich niet herinneren. Dit seigneur neemt het blijkbaar niet zo nauw en denkt als agent zo eenvoudig vrijuit te gaan tegenover een burger. En dergelijke personen dienen ook het goede voorbeeld te geven! De achtervolgingswaanzin is opnieuw een belediging." F. Informatie plattegrond Uit onderzoek bleek dat de afstand van X op de K-dijk tot de splitsing met de rondweg te B. enkele honderden meters bedraagt. G. rapport betrokken ambtenaar H. Naar aanleiding van het hem toegestuurde verslag van bevindingen stelde betrokken ambtenaar H. op 11 oktober 2001 een rapport op. Dit rapport is een aanvulling op de eerder door hem op 13 april 2001 afgelegde, hiervóór onder D. weergegeven verklaring en luidt onder meer als volgt: De klacht betrof hinderlijk volgen van rapporteur met de politiemotor op 9 mei 1999. Rapporteur verklaarde tegen medewerkers van de Nationale ombudsman dat hij die dag dienst had tijdens de jaarmarkt te B. met een opvallende politiemotor. Hij had die dag een verkeersregulerende taak. Rapporteur verklaarde dat hij die dag de heer P. (verzoeker; N.o.) niet had gezien en dat hij hem zeker niet had achtervolgd. Bij latere inzage in het Bedrijfsprocessensysteem (het registratiesysteem van de politie) bleek dat rapporteur abusievelijk had verklaard dat hij op zondag 9 mei 1999 dienst had tijdens de jaarmarkt. Sedert enkele tientallen jaren werd de jaarmarkt namelijk op twee dagen gehouden; zaterdag en zondag, maar sedert 1999 was dat niet meer het geval. Op zondag 9 mei 1999 waren er in het centrum van B. - op een afgesloten parcours - wielerrondes en werd er een skeelertocht gehouden in de omgeving van B. Rapporteur had die dag dienst op een opvallende dienstmotor van 08.00 uur tot 18.00 uur. Een collega van rapporteur, Y, had eveneens die dag dienst van 08.00 uur tot 18.00 uur op

8 een opvallende dienstmotor. Bij navraag bij de organisator van dit evenement bleek dat zowel de wielertocht als de skeelertocht 's middags werden gehouden. In het Bedrijfsprocessensysteem werd geen registratie gevonden over de werkzaamheden van rapporteur die ochtend. Rapporteur verklaart hierbij nogmaals dat hij die dag de heer P. niet heeft gezien en dat hij de heer P. beslist niet op korte afstand heeft gevolgd. Blijkens de klacht van de heer P. zou rapporteur hem op een halve meter hebben gevolgd. Het is praktisch onmogelijk om een personenauto over langere afstand zo dichtbij te volgen. Bij een snelheid van 50 km/u verplaatst een voertuig zich ongeveer 14 meter per seconde. Indien de heer P., tijdens die `achtervolging', zou besluiten om het rempedaal iets in te drukken of zelfs maar zijn voet van het gaspedaal te halen, dan zou rapporteur over een bovenmenselijk reactievermogen moeten beschikken om geen aanrijding met de heer P. te krijgen. Om op een situatie te reageren heeft iedereen minstens één seconde nodig om te reageren; in bovenstaande situatie is het voertuig derhalve 14 meter verder voordat überhaupt geremd wordt. Rapporteur beschikt niet over dergelijke reactievermogens en om die reden zou ondergetekende dat risico dus nooit nemen.