Samenvatting Geschiedenis Nederlands-Indië 1.1 t/m 2.2 Samenvatting door een scholier 3195 woorden 25 juni 2007 6,3 10 keer beoordeeld Vak Geschiedenis 1.1 De weg naar Indië Portugezen voor het eerst in Indonesië. Indonesië bestond uit 13 duizend eilanden, 300 volkeren en 250 dialecten. Het werd niet gezien als 1 archipel. In 1512 bereikten de Portugezen Indonesië. Na Portugal kwam ook Engeland, Spanje en Frankrijk. Portugal behield het monopolie. Nederlandse kooplieden kochten de specerijen in Lissabon tot 1580. Toen de noordelijke Nederlanden in opstand kwamen tegen de Spaanse koning Filips II, bemoeilijkte dit ook de handel met de Portugezen (hiervan was hij ook koning). In 1588 ontstond de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het zorgde er voor dat het aantrekkelijker werd om zelf de specerijen te gaan halen. In 1594 probeerden de Nederlanders voor het eerst Oost-Indië te bereiken. Dit via een noordelijke route boven Rusland, om de Portugezen en Spanjaarden te ontlopen. Drie jaar werd dit geprobeerd. Laatste poging was in 1596 waarbij o.l.v. Willem Barentsz vastraakten in het ijs. Een jaar later 1597 keerden ze als helden terug maar zonder resultaat. In 1597 was de vloot die om Afrika heen zou varen teruggekeerd van een barre tocht o.l.v. Cornelis de Houtman. Zij hadden Oost-Indië wél bereikt. Na 14 maanden waren ze gearriveerd. De Portugezen hadden de Javanen tegen de Nederlanders opgezet en daarom moesten ze vluchten. Ontstaan van compagnieën om de expedities te betalen. In 1599 keerde een Amsterdamse vloot succesvol terug, afgeladen met peper. In 1600 brachten Nederlandse schepen specerijen uit de Molukken mee. Tot 1602 vertrokken er nog eens 55 schepen. 1.2 Het specerijenmonopolie De Nederlanders werden de belangrijkste Europese handelaren in Oost-Azië. Ze beconcurreerden elkaar zo hevig dat de inkoopprijzen in Azië stegen en de verkoopprijzen op de Europese markt daalden. Krachten bundelen bleek noodzakelijk. Het hoogste bestuur in Nederland is de Staten-Generaal. Deze nam ook het initiatief tot het samengaan. Naast economische redenen, had deze ook politiek-militaire belangen. De Republiek was nog in oorlog met Spanje en Portugal en deze oorlog moest over zee worden uitgevochten. Spanje en Portugal haalde in Oost-Azië de winsten om de oorlog met Nederland te betalen. Daarom moesten wij de vijand ook in Oost-Azië treffen, en dat kon enkel als de Nederlanders samen optrokken. In 1602 ontstond de VOC (Verenigde Oostindische Compagnie). Alle voorcompagnieën gingen hierin op. Pagina 1 van 7
De VOC kreeg een handelsoctrooi, dat inhield dat zij als enige Nederlandse onderneming handel mocht drijven ten oosten van Kaap de Goede Hoop. De VOC zou bovendien als een soort Nederlandse overheid optreden in Azië. Ze mochten forten bouwen, verdragen met vorsten sluiten en gebieden besturen. Geweld was noodzakelijk in de handel. Handel werd gedreven onder de bescherming van wapens en de wapens werden betaald met de winsten uit de handel. Er werden versterkte handelsplaatsen (factorijen) gebouwd. Nederland koos voor 1 hoofdkwartier. Hier had de gouverneur-generaal de leiding over alle Aziatische vestigingen. Aanvankelijk leek Ambon hiervoor geschikt (Moluks eiland, voormalig Portugees fort, overmeesterd in 1605). Coen (Gouverneur-generaal in 1619) vond dit te oostelijk. Het hoofdkwartier werd gevestigd op de Javaanse havenstad Jakarta. Deze stad leek verre van veilig en het werd regelmatig aangevallen door Britten en Javanen. In 1619 joeg Coen die weg met een grote oorlogsvloot, waarna de stad verder ging onder de naam Batavia. Coen wilde een specerijenmonopolie afdwingen op de Molukken. Islamitische Molukkers hadden de Nederlanders met open armen ontvangen. Evenwicht tegen de Portugezen; gehaat door wreedheid en christelijke bekeringsijver. Rivaliteit tussen Europeanen zou tevens goed zijn voor de prijzen. Er werden contracten afgesloten tussen Molukse vorsten/dorpshoofden en de VOC. In ruil voor militaire steun hadden de Nederlanders altijd het alleenrecht op aankop van hun specerijen. Molukkers zagen contracten echter als tijdelijke overeenkomsten, waar ze onderuit konden wanneer de omstandigheden veranderden. Er was op de Banda-eilanden geen algemeen erkende hoofdman die namens iedereen sprak. Anderen voelde zich niet gebonden aan een afspraak van een ander. Een Nederlands monopolie was ook niet aantrekkelijk voor de Molukkers. Meer kopers zorgde voor een goede prijs. Ze konden bovendien niet buiten de eeuwenoude handel met de Aziatische kooplieden. Gevolg: gewelddadige conflicten tussen Molukkers en Nederlanders. In 1609 kwam een Nederlandse vloot orde op zaken stellen toen kapitein en 46 metgezellen neergestoken en onthoofd werden. 1622 Coen nam de leiding over. Hij ontvolkte de eilanden en leende grond uit aan voormalig compagniepersoneel om de nootmuskaat-en foelietuinen te beheren. Na tientallen jaren van militaire operaties, strafexpedities en hongi-tochten ( overtollige kruidnagelbomen werden verwoest) kreeg de VOC de kruidnagelhandel volledig in handen. Er bleef sluikhandel tussen Molukkers en Aziatische handelaren bestaan. VOC kreeg het voor elkaar om Engelsen, Portugezen en Spanjaarden te verjagen. 1625 Nederlanders enige Europeanen op de Molukken. VOC was de grootste onderneming van de wereld. Zwaarste inspanningen voor de Molukse specerijen, maar waren niet de grootste inkomstenbron. Dat was de peper, vooral gekocht op Bantam (Java) en Atjeh (Noord-Sumatra). Monopolie afdwingen was niet mogelijk omdat de vorstendommen veel te sterk waren. En peper groeide op grote delen van Azië waardoor VOC afhankelijk bleef van de vrije markt. Coen vond dat de VOC in Azië zichzelf moest bedruipen. De specerijen moesten niet met Nederlands geld worden gekocht maar met Aziatische producten. Zo zou de opbrengst van de specerijen in Europa pure winst zijn. De VOC ging zich bezighouden met handel tussen verschillende delen van Azië; inter-aziatische handel. 1.3 Bloei en neergang van de VOC Pagina 2 van 7
VOC richtte zich eerst vooral op de Molukken. Later naar Java en andere delen van Azië. VOC-netwerk bleef zich na stichting van Batavia uitbreiden. Rond 1680 niet alleen facotrijen in Java en Molukken maar ook op de kusten van Perzië, Ceylon, India, Bengalen, Birma, Maleisë, Siam, Indo-China en Japan. Kaap de Goede Hoop diende als verversingsbron voor schepen tussen Batavia en Amsterdam. Relaties met bevolking vooral vreedzaam en de VOC opereerde met toestemming van plaatselijke machthebbers. Om Ceylon vocht de VOC wel jarenlang. Ceylon is de enige plaats waar kaneel werd geproduceerd. Portugezen waren daarom aanwezig. Na 20 jaar oorlog verdreef de VOC de Portugezen, maar daarna in conflict met de koning van Ceylon. VOC had kaneelgebieden aan de kust onder controle en de vorst het binnenland. In de 17e eeuw bleven de specerijen het belangrijkste product. Vooral de fijne Molukse specerijen leverde grote winsten op. Ook in de 18e eeuw bleef hier winst op gemaakt worden. Het belang van textiel werd in Europa steeds groter. Ook de opkomst van thee, koffie en suiker was opvallend. Vanaf 17e eeuw werd er veel suiker geproduceerd. Nog geen bietsuiker dus rietsuiker werd gehaald uit het Caribisch gebied. Achterland Batavia bleek geschikt voor suikerproductie dus VOC samen met Chinese immigranten richtten rond 1700 één groot suikergebied op. Omstreeks dezelfde tijd ging de VOC handelen in koffie en thee. Rond 1700 in Europa bekend maar werd snel razend populair. VOC haalde thee uit China en liet koffie op Java verbouwen (1715). Voor de VOC werden thee en koffie net zo belangrijk als de specerijen. Leuke bijkomstigheid was het Chinese porselein. VOC was succesvol in 17e eeuw. De Republiek als geheel was een wonderbaarlijk succes; rijkste, meest welvarende land van Europa en een militaire grootmacht. In 18e eeuw raakte de Republiek in verval met Engeland en Frankrijk (Industriële revolutie), intreden van verval: Handelsverkeer met Europa nam toe, winsten namen af. Te verwijten aan corruptie onder het personeel en kapitaalgebrek. De organisatie werd groter, logger en duurder terwijl de inter-aziatische handel minder ging opleveren. Japan stopte met uitvoer van goud en zilver en oorlogen en chaos met Perzië en West-India maakten handel onmogelijk. Er moest steeds meer geld uit Nederlandse kas bij. Britse concurrentie vermeerde zich ook. Britse East India Company verdrong de Nederlanders geleidelijk uit de katoen- en de theehandel en passeerde de VOC als grootste handelsonderneming ter wereld. Genadeklap in 1780; oorlog tussen Engeland en Nederland. VOC-vestigingen en schepen werden geplunderd en VOC moest factorijen afstaan aan Engeland. De compagnie liep diep in de rode cijfers. Na 1780 moest de staat het bedrijf overeind houden. Kritiek werd versterkt. Nederlandse politiek werd na 1780 beheerst door de tegenstelling tussen de patriotten en de prinsgezinde regenten. Patriotten streden voor invloed voor de burgerij onder invloed van de Verlichting. Keerden zich fel tegen de stadhouder die in de Republiek meer macht opeistte en tegen de regenten die elkaar alle bestuursfuncties toespeelden. Patriotse kritiek: achteruitgang van VOC te wijten aan corruptie en vriendjespolitiek. Meesten wilden het monopolie op handel in Azië behouden, maar buitenstaanders moesten in staat zijn om topfuncties in de Pagina 3 van 7
VOC te kunnen verkrijgen. Anderen vonden dat ook in Azië vrijheid&gelijkheid moest heersen en wilden de handel volledig vrijgeven. Na de Franse inval van 1795 kwamen de patriotten aan de macht. Stichting Bataafse Republiek. Nederland raakte als bondgenoot van Frankrijk in oorlog met Engeland en het was snel gedaan met de VOC. Engelsen namen veel VOC-factorijen in en legden overzeese handel stil. VOC ging failliet. In 1799 besloot de overheid het bedrijf te liquideren en alle bezittingen over te nemen. 1.4 Handelspartner en bondgenoot VOC in VOC-tijd enkel een handelsorganisatie; geen groot koloniaal rijk zoals werd gedacht. VOC had relaties met Azië vastgelegd in verdragen. Op veel plaatsen hadden de machthebbers de VOC binnengehaald als handelspartner. Er was sprake van échte overheersing op Ceylon, Kaap de Goede Hoop, de Molukken en delen van Java. De meeste factorijen waren in de Indonesische archipel. Daar ging de VOC in de loop van de 17e eeuw de handel over zee voor een belangrijk deel overheersen. Toch merkte ook in Indië het grootste gedeelte van de bevolking niets van de Nederlanders. Op de kust van Sumatra (1 na grootste eiland) had Nederland welgeteld 3 vestigingen. Aan de zuidkust van het grootste eiland, Borneo had de VOC 2 posten en ook daar waagden de Nederlands zich niet in de woeste binnenlanden. Hun aanwezigheid beperkte zich tot de Molukken en Java. En dan nog zo min mogelijk bemoeienis met de inheemse samenleving. De VOC overheerste de Molukken economisch volledig, maar dat beperkte zich tot economische belangen; opgegeven bestellingen leveren, geen specerijen verkopen aan anderen en overtollige kruidnagelbomen verwijderen. De VOC probeerde, anders dan de Portugezen, niet om de bevolking te bekeren tot het christendom. Dat zou leiden tot verzet en dus tot schade voor de handel. Molukken vooral islamitisch, in de binnenlanden verschillende natuurgodsdiensten en op Bali was men hindoeïstisch. VOC wilde vooral handelscompagnie zijn, maar was ook een militaire factor van betekenis. Ten behoeve van de handel trad de VOC nogal eens op als militaire bondgenoot. Machthebbers vroegen de VOC om steun tegen vijanden van binnenuit of buitenaf en de VOC liet zich daarvoor betalen met handelsvoorrechten. De compagnie ging zo deel uitmaken van een systeem van bondgenootschappen, dat voortdurend militaire en diplomatieke inspanningen eiste. Vooral op Java was dat het geval in de 17e eeuw. De VOC werd als indringer gezien op Java. 60 jaar lang lag de VCO bekneld tussen 2 vijandige grootmachten, Bantam en het sultanaat Mataram. De dreiging werd pas beëindigd toen om hulp werd gevraagd toen in Matram een opvolgingscrisis uitbrak en toen de VOC hielp bij interne twisten op Bantam. Het grootste gedeelte op Java bleef zelfstandig. De communicatie liep via de vorsten en de VOC kwam nauwelijks in contact met de bevolking. De Europese cultuur drong weinig door. Slechts in 2 Javaanse gebieden ging de bemoeienis van de VOC verder: omgeving van Batavia en de hooglanden van West-Java. De VOC gaf de grond rond Batavia vrij aan Chinese suikerproducenten en in West-Java werd koffie verbouwd. Dit gebeurde onder het contingentenstelsel; VOC sloot met de edleen contracten waarin van tevoren de prijs en de te leveren hoeveelheden (contingenten) werden vastgelegd. De edelen dwongen hun boeren die contingenten te verbouwen. De VOC stelden koffie-sergeanten aan om de edelen te controleren, maar bemoeiden zich verder niet met de bevolking. Alleen op de handelsposten was een zekere wederzijdse Europees-Aziatische beïnvloeding. Dat was de enige plaats waar de Europeanen zich vestigde, in een sterke minderheid. De VOC wilde behalve op Kaap Pagina 4 van 7
de Goede Hoop geen vestigingskoloniën en stond daarom niet of nauwelijks Europese vrouwen toe. Het gevolg was het ontstaan van een Indo-Europese mengcultuur die sterk verschilde van de Nederlandse cultuur. De voertaal was Maleis; nakomelingen van de Nederlanders beheersten het Nederlands niet eens. 2.1 Van wingewest tot schadepost VOC was failliet en bezittingen in handen van Bataafse Republiek. In 1806 benoemt Napoleon zijn broer Lodewijk Napoleon als koning van het koninkrijk Holland. In 1809 stuurt hij H.W. Daendels als gouverneurgeneraal naar Java. Hij moet veranderingen doorzetten en zorgen dat Java verdedigd kon worden tegen een Engelse aanval. Daendels trad zo krachtig op dat hij de bijnaam: de Ijzeren Maarschalk of de Donderende Grote Heer kreeg. Hij ging uit van patriottische principes en wilde een moderne staat met duidelijke regels. Hij moest niets hebben van het feodale systeem (de Javaanse edelen onderwerpen de boeren aan allerlei door traditie en willekeur bepaalde verplichtingen). Hij moest ook niets hebben van het oude gebruik waarbij de Nederlanders de Javaanse vorsten en edelen eerbiedig benaderden, als vertegenwoordigers van een andere natie. De regenten (hoge adellijke inheemse bestuurders) konden van hun boeren betaling in natura eisen of tot herendiensten (onbetaalde arbeid) verplichten. Daendels schafte deze voorrechten af. Alle macht was in handen van de staat ; de regenten waren gewone ambtenaren die voor een salaris in dienst van het Nederlandse bestuur werkten. In plaats van het feodale systeem kwam de landrente, die inhield dat boeren een deel van de grondopbrengst moesten afstaan aan de overheid. Boeren zouden op deze manier vrije ondernemers zijn. Daendels was echter niet consequent en liet om zijn troepen sneller te verplaatsen een weg aanleggen over de volle lengte van Java (de Grote Postweg). Hierbij maakte hij gebruik van herendiensten. Duizenden Javanen kwamen om het leven. Het maakte de verbindingen op Java veel sneller waardoor het mogelijk was het hele eiland vanuit één centrum te besturen. In 1811 kwam een einde aan Daendel s bewind toen T.S. Raffles als gouverneur-generaal werd aangesteld toen de Engelsen Java bezetten. Hij zetten het bewind van Daendels voort. Onder hem voerde het Europese gezag op heel Java de boventoon. De Britten wilden na Napoleon s bewind van Nederland een sterke staat maken om zo een inval van Frankrijk tegen te gaan. Een sterke staat kon volgens de Engelsen niet zonder koloniën en daarom kreeg Nederland in 1816 het Indonesische archipel terug onder de naam Nederlands-Indië. Kaap de Goede Hoop en Ceylon bleven onder Engels bestuur. In Nederland leefde het optimisme dat de kolonie zou bijdragen aan het herstel van de welvaart. Men vond dat niet alleen het moederland moest profiteren. Onder Koning Willem I werd beloofd dat het een bloeiend, welvarend en gelukkig land zou worden. Hij benoemde G.A.G.Ph. van der Capellen tot gouverneur-generaal. De patriottische opvattingen bleven de overhand hebben. Het VOC-monopolie keerde niet terug, de landrente bleef bestaan en Nederland bleef streven naar een modern Europees bestuur over heel Java. Van der Capellen wilde de zachte onbedorven Javaan beschermen tegen uitpersing door regenten en westerse ondernemers en ambtenaren. In praktijk bleven de herendiensten bestaan en de landrente was een extra belasting geworden. Westerse planters hadden sinds het Britse bestuur ruim baan en kochten meer grond van de Javaanse edelen inclusief de herendiensten. Van der Capellen beperkte de grondverkopen en verbood ze helemaal in 1823. Dit had geen effect voor de boeren en de edelen en planters waren woedend omdat zij een belangrijke Pagina 5 van 7
inkomstenbron verloren. De kolonie leverde de schatkist verlies op en het Nederlandse bedrijfsleven profiteerde niet van de geboden vrijheid. De Nederlandse schepen konden niet concurreren met de Britse en Amerikanen en de vorsten en regenten verzetten zich steeds meer tegen de beknotting van hun macht; het Nederlands- Indische leger moest steeds vaker in actie komen. In 1825 liep een opstand o.l.v. de Javaanse prins Diponegoro uit op de verwoestende Java-oorlog. Hij kreeg massale steun van ontevreden edelen en van boeren die geloofden dat hij de rechtvaardige koning was die aan alle onrecht een einde zou maken. Met een guerrillatechniek brachten de opstandelingen het Nederlands-Indische leger grote verliezen toe. Na 5 jaar moest Diponegoro zich overgeven. Meer dan 200 duizend doden en grote delen van Java waren verwoest. 2.2 Het Cultuurstelsel Van den Bosch heeft ervoor gezorgd dat Suriname een winstgevend kolonie werd en dit mocht hij nu in Java ook gaan proberen. Hij arriveerde in Batavia in 1830 nadat hij 20jaar eerder door Daendels was verbannen door zijn geperverteerde liberalisme. Van den Bosch was van mening dat de VOC-methoden nog altijd het beste waren. De Nederlanders moeten aansluiten bij het feodale systeem. De kolonie was er voor het moederland en niet andersom. Hij ontwikkelde het cultuurstelsel. De koloniale overheid op Java was de eigenaar van de grond. Zij mochten van de boeren exportproducten vragen in ruil voor gebruik van de grond. De Javaanse bevolking werd gedwongen om exportgewassen als koffie, suiker, thee, tabak, peper en indigo te verbouwen. Deze cultures werden opgekocht tegen koloniale overheid vastgestelde prijzen. Per dorp bepaalde het gouvernement hoeveel er moest worden geleverd. Om de boeren aan het werk te zetten, kregen de regenten en dorpshoofden hun gezag over de bevolking terug. Zij zetten de boeren aan het werk en verdeelden de grond. De regenten zagen toe op de dorpshoofden en de Nederlandse ambtenaren plaatsten de bestellingen. De inheemse bestuurders en de Nederlandse ambtenaren kregen als stimulering cultuurprocenten; een deel van de opbrengst. De NHM (Nederlandse Handels Maatschappij) kreeg de cultuurprocenten in consignatie; alleenrecht op kopen tropische producten op Java. Het Cultuurstelsel werd een groot succes. Het batig slot steeg tot minstens 1/3. Vooral op de koffie en suiker werd veel verdiend. Met het geld werd onder meer de aanleg van het Nederlandse spoorwegennet en de bouw van bruggen betaald. Ook de industrie profiteerde. De NHM bracht de scheepsbouw en de katoennijverheid weer tot leven. Voor de Javanen nam de werkdruk enorm toe. Naast de zelfvoorziening en regionale handel, kwam nu ook het werk voor de cultures erbij. Omstreeks 1840 werkten 3 van de 5 Javanen mee aan het Cultuurstelsel, meer dan ooit. De dagen dat ze voor de cultures werkten, konden ze niet werken op de sawa s (rijstvelden). Daar kwam bij dat voor de suikerteelt en indigo verkrijgen zelfde grond werd gebruikt. Dit zorgde voor minder grond was voor sawa s. De productie van het Javaanse hoofdvoedsel kwam in het gedrang. Naast landrente moest men ook nog herendiensten voor het gouvernement verrichten. Het ergste was dat het cultuurstelsel misbruik in de hand werkte. De inheemse bestuurders en Nederlandse ambtenaren hadden belang bij een zo hoog mogelijke productie. De verleiding is groot om boeren uit te persen en de beste grond te gebruiken voor de cultures. Pagina 6 van 7
Niet alleen slecht; na jaren oorlog eindelijk rust. Boeren kregen voor gedwongen arbeid het plantloon. Dat was snel hoger dan de landrente. Daardoor kwam er geld in een tot dan toe geldloze economie. De welvaart en inheemse handel en bedrijvigheid nam toe. Tot 1845; uitbreken massale hongersnoden. Pagina 7 van 7