8 SEP /38/A.13, CW M.C.P. Kramer (050)

Vergelijkbare documenten
Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van een elektronisch ingediende aanvraag.

ECLI:NL:RVS:2015:1002

Beslissing op bezwaar

ECLI:NL:CRVB:2017:1551

Beslissing op bezwaar

ECLI:NL:RVS:2013:1522

Actualiteiten subsidies. Subsidies in tijden van crisis Fleur Onrust

BESLISSING OP BEZWAAR

Beslissing op bezwaar

Het Subsidierecht. VNG Juridische 2-daagse Sandra van Heukelom-Verhage

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

Beslissing op bezwaar

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

REGLEMENT BEZWAARSCHRIFTEN PUBLIEKE OMROEP

Beslissing op bezwaar

Kenmerk: / Betreft: Aanvraag van Stichting Omroep Flevoland tot bekostiging voor 2017.

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

BESLUIT. 3. Tegen het bestreden besluit heeft Automark tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 30 juli 2008.

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

Beslissing op bezwaar

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

COMMISSARIAAT VOCIR DE MEDIA

Beslissing op bezwaar

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:CRVB:2017:2822

Beslissing op bezwaar

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

Uitspraak RECHTBANK NOORD-NEDERLAND. Zittingsplaats Groningen. Bestuursrecht. zaaknummer: LEE 17/1763

18 december 2007 Uitspraak Raad van State 31 oktober 2007; nieuwe beslissing op bezwaar

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar

Ons kenmerk [VERTROUWELIJK] Contactpersoon [VERTROUWELIJK]

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9598, Bekrachtiging/bevestiging

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het geschil, omdat sprake zou zijn van een nieuw primair besluit.

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

gezien het daartegen bij brief van 28 april 2014 ingediende bezwaarschrift,

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

Kluwer Online Research

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

ECLI:NL:RBOVE:2014:432

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Omroepen **** ** **** Onderwerp Besluit op bezwaar inzake Filmotech. Geachte directie,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

Raadsvoorstel van de Commissie voor bezwaarschriften. Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel 22 december 2005 / 225/2005.

Beschikking op handhavingsverzoek

Beslissing op bezwaar

Algemene subsidieverordening gemeente Harlingen 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2014:1486

Beslissing op bezwaar

ECLI:NL:RBZLY:2007:BA5102

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

PROVINCIAAL BLAD. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

ADVIES. [het samenwerkingsverband], gevestigd te [vestigingsplaats], verweerder

ANONIEM BINDEND ADVIES


ECLI:NL:RVS:2016:3050

Beslissing op bezwaar

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

gezien het advies van Provinciale Staten van Groningen van 24 april 2013;

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

ECLI:NL:RBUTR:2000:AA6750

Kaderverordening subsidies provincie Groningen Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen en algemene bepalingen

ECLI:NL:CBB:2012:BZ1716

Kaderverordening subsidies provincie Groningen 1998

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

Beslissing op bezwaar

Nota van B&W. Portefeuilehouder J.C.W. Nederstigt

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

Bijgaand zenden wij u het besluit dat is genomen inzake het programmaonderdeel Schiphol TV.

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ANONIEM BINDEND ADVIES

gezien het daartegen op 24 september 2012 ingediende pro forma bezwaarschrift, aangevuld bij brief van 11 september 2013,

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

Beslissing op bezwaar

Reglement Commissie van Beroep voor de Examens Friesland College

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

categorie/agendanr. stuknr. B. en W RA A 11 04/696 Onderwerp: Bezwaarschrift Sluyter Advocaten tegen besluit raad m.b.t.

uitspraak AFSCi-inti:t- RECHTBANK GRONINGEN Sector Bestuursrecht Zaaknummer: AWB WOB

ECLI:NL:CRVB:2017:881

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

Transcriptie:

f- T:':zr~r~!r- --T 3^.: -r..,y'^^ i,.v'-tz-r...,,f.vj.jfitr-q Martinikerkhof 12. t - 1.-- -r.u-w Postbus 610 9700 AP I Groningen I T.. ii:,^ -1 C-r-'iIi = 050 316 49 11 Aan Provinciale Staten 'l 050 316 49 33 4 1 '. ^ ' ll_ I 1 '.. I l Datum Briefnummer Zaaknummer Behandeld door Telefoonnummer E-mail Bijlagen 8 SEP. 2012 2012-40.476/38/A.13, CW 361767 M.C.P. Kramer (050)316 4457 r.kramer@provinciegroningen.nl 2 ^ÓJi Onderwerp bezwaarschrift m.b.t. GS-besluit inzake afbouw subsidie RTV Noord per 1 januari 2013 ir Geachte dames en heren. Hierbij informeren wij u, zoals toegezegd aan uw commissie Welzijn, Cultuur, Wonen en Leefbaarheid d.d. 5 september 2012, over het volgende. Op 31 maart 2010 hebben uw Staten besloten om tot omvangrijke bezuinigingen over te gaan. Daarbij is onder meer uitgegaan van een bezuiniging van 5% op de wettelijke taken. Daaronder vallen ook media. In de Voorjaarsnota 2010 (op 30 juni 2010 door uw Staten vastgesteld) is aangekondigd dat wij voornemens zijn te bezuinigen op onder meer het beleidsveld media. Ter uitvoering van uw besluit hebben wij RTV Noord op 27 september 2011 geïnformeerd over het feit dat wij per 2013 zullen bezuinigen op de structurele subsidie aan RTV Noord. RTV Noord heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De provinciale Commissie Rechtsbescherming heeft ons op 21 augustus 2012 een advies uitgebracht met betrekking tot dit bezwaar. Wij hebben, mede op advies van onze advocaat, besloten het bezwaar ongegrond te verklaren. Ter informatie hebben wij het advies van de Commissie Rechtsbescherming en ons besluit bijgevoegd. Wij hebben per brief ons besluit op bezwaar aan (de advocaat van) RTV Noord kenbaar gemaakt. Wij treffen momenteel voorbereidingen voor het nemen van het feitelijke subsidiebesluit 2013. 06-HB-SG-001

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Groningen: voorzitter., secretaris. Bijlagen: Nr. Titel Bijgevoegd Ter inzage in de Statenkast 1 Advies van de Commissie Rechtsbescherming X - 2 Uitgaande brief aan VMW Taxand NV X -

M&mm!^XÈ»tt^m^s^mmvtts»immmmmm ii t /'^ïüj'v" Postbus 610 j ' ' '.V 9700AP ' *'*ƒ ) Groningen VMW Taxand NV t.a.v. de heer A.Th. Meijer Postbus 2911 1000 CX AMSTERDAM L. Ü-r-lif-, 050 316 49 II j^yitn it*nüt.- 050 3i6 49 33 Datum Briefnummer Zaaknummer Behandeld door Telefoonnummer Antwoord op Bijlagen Onderwerp 8 SEP, 2012 2012-40.112/38/A. 13, CW 361767 M.C.P. Kramer (050)316 4457 uw brief van 7 november 2011 3 bezwaarschrift m.b.t. GS besluit inzake afbouw subsidie per 1 januari 2013 Geachte heer Meijer, V) Bij bovenvermelde brief heeft u namens Stichting Regionale Radio Noord en Stichting Regionale Televisie Noord (hierna: RTV Noord) bezwaar gemaakt tegen ons besluit van 27 september 2011 (briefnr. 2011-41.739/39/A.34, CW), betreffende de bezuinigingen van de structurele subsidie RTV Noord per 2013. De provinciale Commissie Rechtsbescherming heeft ons op 21 augustus 2012 over het op uw bezwaar te nemen besluit geadviseerd. Dit advies is op 3 september per mail aan u verzonden. Als bijlagen sturen wij het advies en het verslag van de op 15 juni gehouden hoorzitting mee. Wij hebben besloten het advies van de Commissie slechts gedeeltelijk over te nemen en verklaren uw bezwaar ongegrond. In het onderstaande wordt toegelicht welk onderdeel van het advies van de Commissie door ons wordt overgenomen. Tevens wordt in het onderstaande gemotiveerd welke onderdelen van het advies van de Commissie wij niet overnemen. Daarbij houden wij omwille van de leesbaarheid de paragraafindeling van de overwegingen van de Commissie in haar advies aan. Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht Met de Commissie zijn wij van oordeel dat op het bestreden besluit de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. De bekostiging van RTV Noord op basis van artikel 2.170 Mediawet 2008 kan worden aangemerkt als een subsidie in de zin van titel 4.2 van de Awb. Titel 4.2 van de Awb is op de onderhavige subsidierelatie van toepassing. Toetsingskader Met de Commissie zijn wij van oordeel dat door ons aan RTV Noord gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt op basis van de Mediawet 2008 voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten. Zoals de Commissie terecht overweegt, bepaalt artikel 4:51 van de Awb dat in een dergelijk geval de subsidie voor een aansluitend tijdvak geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd op grond van veranderde omstandigheden of als gewijzigde inzichten zich tegen (ongewijzigde) voortzetting van de subsidie verzetten. Deze weigering van de subsidie voor een nieuw tijdvak kan slechts geschieden met inachtneming van een redelijke termijn, zo is in artikel 4:51 van de Awb bepaald. i-hb-sg-001

In afwijking van hetgeen de Commissie in haar advies heeft overwogen zijn wij van mening dat in de onderhavige procedure slechts ter beoordeling staat of de termijn tussen de aankondiging en de daadwerkelijke verlaging van de subsidie redelijk is, nu niet in geschil is dat GS de omvang van de jaarlijks te verstrekken subsidie wensen te verminderen uit beleidsmatige ovenwegingen. Anders dan de Commissie zijn wij van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis en de noot van Nijhuis en Den Ouden bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2009 (AB 2009/369) niet voortvloeit dat moet worden beoordeeld of de Mediawet 2008 de mogelijkheid biedt om de subsidie deels te weigeren. Uit de door de Commissie aangehaalde bronnen volgt juist dat als subsidierelaties, die langer dan driejaren bestaan, om reden van gewijzigde omstandigheden en inzichten worden beëindigd, slechts moet worden beoordeeld of een redelijke termijn in acht is genomen. Uit r.o. 2.4.1 van de door de Commissie aangehaalde uitspraak volgt dat als de grondslag voor de beëindiging van de subsidie alleen is gelegen in artikel 4:51, eerste lid van de Awb en gewijzigde inzichten en omstandigheden, dan geen nadere grondslag voor het besluit is vereist, nu het geen weigering van een subsidieaanvraag betreft. Nu wij ons besluit gebaseerd hebben op het besluit van Provinciale Staten van 31 maart 2010 en de voorjaarsnota van 2010 aan het primaire besluit ten grondslag hebben gelegd, hoefde alleen aan dat beleid en derhalve niet aan artikel 2.170 Mediawet 2008 te worden getoetst. Het is niet in geschil dat het bestreden besluit met dit beleid in overeenstemming is. Nu wij het advies van de Commissie op dit onderdeel niet overnemen, komt de vraag of aan de zorgplicht van artikel 2:170 Mediawet 2008 kan worden voldaan per 1 januari 2013, niet aan de orde in de onderhavige beslissing op bezwaar. Hetgeen de Commissie in de vijfde alinea op p. 5 tot en met de tweede alinea op p.9 van haar advies heeft overwogen ten aanzien van de omvang van de zorgplicht van artikel 2.170 van de Mediawet nemen wij in de onderhavige beslissing op bezwaar dan ook niet over. Op het moment waarop wij beslissen op de aan RTV Noord te verlenen subsidie voor het jaar 2013, zal aan artikel 2.170 Mediawet 2008 worden getoetst. Redelijke termijn Anders dan de Commissie overweegt, is de start van de redelijke termijn niet gelegen op de datum van de nieuwe beslissing op bezwaar. Uit jurisprudentie van de Afdeling vloeit voort dat bij de datum van het primaire besluit moet worden aangesloten (zie bijv. ABRvS 21 maart 2012, LJN BV 9478, r.o. 2.4.1). Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient die redelijke termijn zo te zijn gesteld dat de subsidieontvanger in staat is maatregelen te treffen (bijvoorbeeld het opzeggen van de huur van opstallen of het opzeggen van bestaande arbeidsrelaties) om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen (zie onder meer ABRvS 30 december 2009, LJN BK7995). Wij hebben in het onderhavige geval een termijn gehanteerd van meer dan vijftien maanden. Zoals de Commissie terecht overweegt komt bij het bepalen van de redelijke termijn mede betekenis toe aan onze aankondigingen vanaf 2009 over de op handen zijnde bezuinigingen (zie bijv. ABRvS 30 december 2009, LJN BK7995).

In het onderhavige bezwaarschrift is niet gemotiveerd betwist dat deze termijn niet redelijk zou zijn. Daarentegen heeft RTV Noord in meerdere bestuurlijke overleggen te kennen gegeven dat zij best wil bezuinigen. In het bezwaarschrift wordt omtrent de redelijke termijn enkel gesteld dat de redelijke termijn niet in acht is genomen, omdat wij in de visie van RTV Noord hadden moeten motiveren dat wij nog steeds aan de wettelijke bekostigingsplicht voldoen als wij de jaarlijkse bijdrage aan RTV Noord met ingang van 1 januari 2013 structureel met 431.000,- verminderen. Zoals uit de overwegingen het voorgaande blijkt (zie overwegingen onder "Toetsingskader"), vindt die stelling geen steun in artikel 4:51 Awb en de rechtspraak bij artikel 4:51 Awb. Tot slot overwegen wij naar aanleiding van de opmerking van de Commissie dat het haar niet duidelijk is in hoeverre voor 2013 en de volgende jaren wordt aangesloten bij de indexatie van IPO en ROOS als volgt. De provinciale meerjarenbegroting 2013 gaat er vanuit dat wordt aangesloten bij de indexatie conform het bestuurlijk akkoord dat is afgesloten tussen het IPO en ROOS. Na het jaar 2016 wordt de korting van 431.000 ook geïndexeerd. Dat is als volgt verwerkt in de meerjarenbegroting: X 1.000 subsidie bruto korting subsidie netto 2012 9.242 9.242 2013 9.363-431 8.932 2014 9.644-431 9.213 2015 9.933-431 9.502 2016 10.231-444 9.787 2017 10.538-457 10.081 2013 o.b.v. reële index 2013 2014-2017 o.b.v. aannames reële index, hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. Overweging ten overvloede Gezien de feitelijke en financiële situatie van het bedrijf zijn wij ervan overtuigd dat RTV Noord met de structurele bezuiniging per 2013 het niveau van 2004 kan halen. Wij zullen dit onderbouwen bij de toekenning van onze subsidie voor het jaar 2013. Wij zullen RTV Noord hiervoor om gegevens vragen. Conform het advies van de Commissie dient RTV Noord hier haar medewerking aan te verlenen. RTV Noord is hierover reeds telefonisch van op de hoogte gesteld. Beroep Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunt u tegen dit besluit binnen zes weken na de dag van verzending van dit besluit beroep instellen bij: de Rechtbank te Groningen, sector bestuursrecht. Postbus 150, 9700 AT Groningen. Voor meer informatie over het instellen van beroep verwijzen wij u naar de bijsluiter. In de bijsluiter vindt u ook informatie over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Groningen:, voorzitter. secretaris.

- Vï Qirrj ^ ',J st. jansstraat A Postbus 610 9700 AP Groningen 050 316 49 II Aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen 050 316 49 33 Nr.: Awb 11-07D-CW Groningen, 21 augustus 2012 I! > I ' '. ^ 't* t3 m (f Onderwerp: Advies inzake het bezwaarschrift van RTV Noord, ingediend door mr. A.Th. Meijer van VMW Taxand, gericht tegen uw besluit van 27 september 2011 waarbij het voornemen kenbaar is gemaakt per 2013 te bezuinigen op de bekostiging op basis van de Mediawet 2008. Geacht college, 1. Inleiding Hierbij brengen wij u, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 2, van het Reglement Commissie Rechtsbescherming, advies uit naar aanleiding van het bezwaarschrift van de Stichting Regionale Radio Noord en Stichting Regionale Televisie Noord, gezamenlijk handelend onder de naam 'RTV Noord' dat op 7 november 2011 is ingediend door mr. A.Th. Meijer van VMW Taxand. Het bezwaarschrift is gericht tegen het besluit van uw college van 27 september 2011, zaaknummer 349716 en briefnummer 2011-41.739/39/A.34, CW, waarbij is aangegeven dat met ingang van 1 januari 2013 een structurele bezuiniging wordt opgelegd van 5%. Als peiljaar is 2009 gehanteerd, in welk jaar RTV Noord een totale bekostiging van 8.617.661 heeft ontvangen, hetgeen betekent dat met ingang van 1 januari 2013 structureel 431.000 wordt gekort. In het besluit is tevens aangegeven dat voor 2012 een accres van 3,05% wordt gehanteerd. 2. Procesverloop Bij brief van 27 september 2011 heeft uw college aangegeven dat de provincie wordt gekort op het Provinciefonds, waardoor een omvangrijke bezuinigingsoperatie moet worden uitgevoerd. Uw college heeft verwezen naar het besluit van Provinciale Staten van 31 maart 2010 waarbij onder andere is besloten om over te gaan tot een bezuiniging van 5% op de wettelijke taken waaronder ook media vallen. Eveneens is verwezen naar de Voorjaarsnota 2010, die op 30 juni 2010 door Provinciale Staten is vastgesteld, waarin is aangekondigd dat op onder meer het beleidsveld Media zal worden bezuinigd en dat nader onderzoek uitsluitsel moet geven over de mogelijkheden daartoe. In de brief van 27 september 2012 is aangegeven dat in de bestuurlijke overleggen tussen uw college en RTV Noord voorgaande telkens aan de orde is geweest. In de brief van 27 september 2011 heeft uw college aangegeven RTV Noord met ingang van 1 januari 2013 een jaarlijkse structurele bezuiniging op te leggen van 5% (peiljaar 2009), te weten 431.000. Eveneens is aangegeven dat voor 2012 een accres van 3,05 zal worden gehanteerd. '**aiil 0fj-l-IB-SO-C0ia ^! oi^on; vasiac.cgdi r. bij ö'. afde nri vioni;nun!c(^lio 'üi!ci;:nn. iitiiiij' i)5o Tiii'-ifiy

Tegen dit besluit richten zich de bezwaren van RTV Noord zich. Het bezwaarschrift is op 15 juni 2012 behandeld op de hoorzitting. Omdat naast de gemachtigde ook de directeur van RTV Noord bij de zitting aanwezig wilde zijn, kon de zitting niet op een eerdere datum worden belegd. Ter voorbereiding op deze zitting heeft uw college bij brief van 20 december 2011, verzonden op 21 december 2011, een verweerschrift ingediend. Van het horen is een verslag gemaakt dat is opgenomen als bijlage bij dit advies. In het verslag zijn de namen van de aanwezigen vermeld. 3. Ontvankelijkheid De Kamer overweegt dat bezwaarde het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend en dat bezwaarde vanuit de hoedanigheid van geadresseerde van het bestreden besluit als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt. Omdat ook overigens aan de wettelijke voorwaarden voor ontvankelijkheid is voldaan, ziet de Kamer geen beletsel het bezwaar inhoudelijk te beoordelen. 4. Standpunt bezwaarde De bezwaren van RTV Noord worden hierna kort samengevat weergegeven. Op basis van de tekst en wetsgeschiedenis van art. 2:170 Mediawet 2008 kan van een korting op de bekostiging van RTV Noord geen sprake zijn, aangezien uit dit artikel een verplichting voortvloeit tot handhaving van het bekostigingsniveau 2004 vermeerderd met een reële index. Als deze interpretatie van de Mediawet 2008 niet wordt gevolgd, voert RTV Noord aan dat de wet twee eisen bevat waaraan tegelijkertijd moet worden voldaan. Volgens RTV Noord moet de bekostiging door de provincie ertoe leiden dat een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod mogelijk is en continuïteit van bekostiging gewaarborgd is. Daarnaast geldt dat daarbij in ieder geval het in 2004 bestaande niveau van de activiteiten gehandhaafd moet blijven. Uw college heeft volgens RTV Noord het tweede criterium ten onrechte voorop gesteld. Onvoldoende is gemotiveerd waarom uw college meent dat RTV Noord ondanks een bezuiniging van 413.000 in staat moet worden geacht een kwalitatief hoogwaardig aanbod te realiseren. 5. Standpunt uw college Uw college wijst erop dat op de subsidieveriening de Awb en de Kaderverordening subsidies provincie Groningen van toepassing zijn. Het besluit van 27 september 2011 kan worden gekenmerkt als een aankondiging in de zin van art. 4:51 Awb. Een toetsing aan art. 2:170 Mediawet 2008 is nog niet aan de orde. Deze toets wordt pas uitgevoerd als RTV Noord een aanvraag om subsidie indient. 6. Wettelijk kader Relevante bepalingen Mediawet 2003 Artikel 2.170 1. Gedeputeerde Staten zorgen voor de bekostiging van het functioneren van ten minste één regionale publieke media-lnstelling In de provincie door vergoeding van de kosten die rechtstreeks verband houden met het verzorgen van de regionale publieke mediadienst, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt, op zodanige wijze dat: a. een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod mogelijk is en continuïteit van bekostiging is gewaarborgd; en

b. In ieder geval per provincie het in 2004 bestaande niveau van de activiteiten met betrekking tot de verzorging van media-aanbod door de regionale publieke medjainstelling(en) ten minste gehandhaafd blijft. 2. Aan de bekostiging worden geen voorschriften verbonden die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet. 3. Onze Minister zendt telkens na driejaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het bepaalde in dit artikel In de praktijk. Relevante bepalingen Algemene wet bestuursrecht Artikel 3:4 1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. 2. De vooreen of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn In verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Artikel 3:46 Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Artikel 3:47 1. De motivering wordt vernield bij de bekendmaking van het besluit. 2. Daarbij wordt zo mogell k venmeld krachtens welk wettelijk voorschritt het besluit wordt genomen. 3. Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze binnen een week na de bekendmaking. 4. In dat geval zijn de artikelen 3:41 tot en met 3:43 van overeenkomstige toepassing. Artikel 4:21 1. Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. 2. Deze titel is niet van toepassing op aanspraken of verplichtingen die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift inzake: a. belastingen, b. de heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting Ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen, of c. de heffing van een inkomensafhankelijke bijdrage dan wel een bijdragevervangende belasting ingevolge de Zorgverzekeringswet. 3. Deze titel is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. 4. Deze titel Is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek. Artikel 4:51 1. Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke temiijn. 2. Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voomemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verieend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid. 7. Overwegingen De Kamer ziet zich voor de vraag gesteld of uw college terecht en op juiste gronden heeft besloten om per 1 januari 2013 over te gaan tot een structurele bezuiniging van de subsidie aan RTV Noord.

Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over de toepasselijkheid van de Awb op het onderhavige besluit. De Kamer merkt op dat RTV Noord heeft vena/ezen naar verschillende uitspraken van rechtbanken, waarin is geoordeeld dat de subsidietitel niet van toepassing is op de Mediawet 2008 (Rechtbank Haarlem, 29 maart 2012, LJN: BW0289, Rechtbank Den Bosch, 26 januari 2012, LJN; BV1954, Rechtbank Den Bosch, 4 februari 2009, LJN: BH3282). De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State heeft tot op heden (nog) geen uitspraak gedaan hierover. Overigens merkt de Kamer op dat de Rechtbank Utrecht er blijkens haar uitspraak van 26 april 2012, LJN: BW4362, wel vanuit gaat dat de subsidietitel van toepassing is. In de zaak die leidde tot deze uitspraak toetste de rechter een besluit tot subsidievaststelling voor de Stichting Omroep Amersfoort namelijk aan art. 4:49 Awb. In afwijking van hetgeen verschillende rechtbanken hebben aangegeven is de Kamer van mening dat de Awb van toepassing is op de bekostiging van regionale omroepen als bedoeld in art. 2:170 Mediawet 2008, Hiertoe overweegt de Kamer het volgende. Titel 4.2 van de Awb waarin algemene bepalingen over subsidieverstrekking zijn opgenomen is als onderdeel van de Derde tranche Awb in werking getreden op 1 januari 1998. De subsidietitel kent een zogenaamd 'materieel' subsidiebegrip; of een financiële bijdrage als een subsidie in de zin van titel 4.2 moet worden aangemerkt hangt niet af van de benaming van de bijdrage, maar van de vraag of wordt voldaan aan de definitie van art. 4:21 Awb (ABRvS 8 oktober 2008, zaaknr. 200801010/1, AB 2009/223). In het koninklijk besluit (Staatsblad 1997/581) waarbij de inwerkingtreding van de derde tranche is geregeld is het volgende bepaald: Met ingang van 1 januari 1998 treden in werking: a. de wet van 20 juni 1996 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht (Stb. 333), met uitzondering van: (...) 3. de toepassing van titel 4.2, zoals vastgesteld krachtens artikel I, onderdeel G, van die wet, op de Mediawet; (...) Ten aanzien van de toepasselijkheid van de subsidietitel op de Mediawet, de voorganger van de huidige Mediawet 2008, werd derhalve een uitzondering gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis bij de Derde tranche Awb blijkt dat het aanvankelijk de bedoeling was om de aanpassing van de Mediawet aan de subsidietitel mee te nemen in het wetsvoorstel tot herziening van de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep, waarin ook de financiële bepalingen zouden worden gewijzigd. In verband met de complexiteit van de verwerking van de subsidietitel in de Mediawet en andere, prioritaire voorstellen tof wijziging van deze wet, is dit voornemen niet uitgevoerd (zie de Nota naar aanleiding van het verslag, TK 25 464, nr. 5), Op 1 januari 2009 is de Mediawet 2008 (deels) in werking getreden (Stb. 2008/585). De Mediawet 2008 voorzag in een complete nieuwe wet. Art. 9.19 Mediawet 2008 bepaalt dat de Mediawet wordt ingetrokken. Naar het oordeel van de Kamer is de bij de Derde franche gemaakte uitzondering op de werking van titel 4.2 op de Mediawet teniet gedaan door de latere intrekking van de Mediawet en de inwerkingtreding van de Mediawet 2008. Noch in de Mediawet 2008, noch in de Awb is vervolgens een uteondering gemaakt als het gaat om de werking van de subsidietitel op de Mediawet 2008. Naar het oordeel van de Kamer kan de bekostiging op basis van art. 2:170 Mediawet 2008 worden aangemerkt als een subsidie in de zin van titel 4.2 Awb. Gelet op het materiële subsidiebegrip is de Kamer derhalve van mening dat titel 4.2 Awb van toepassing is.

Toetsingskader De Kamer stelt vast dat uw college aan RTV Noord gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren subsidie heeft verstrekt op basis van de Mediawet 2008 voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten. In art. 4:51 Awb is bepaald dat in een dergelijk geval de subsidie voor een aansluitend tijdvak geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd op de grond dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen (ongewijzigde) voortzetting van de subsidie verzetten. Deze weigering van de subsidie voor een nieuw tijdvak kan slechts geschieden met inachtneming van een redelijke termijn. De aankondiging dat de subsidie gedeeltelijk zal worden geweigerd, is een zelfstandige, voor bezwaar en beroep vatbare beschikking (ABRvS 24 april 2002, AB 2002/270). Volgens uw college staat in deze procedure enkel ter beoordeling of de termijn tussen de aankondiging en de daadwerkelijke verlaging van de subsidie kan worden gekenmerkt als redelijk. De Kamer merkt in dit kader het volgende op. In de Memorie van Toelichting bij de Derde tranche Awb is aangegeven dat weigering wegens veranderde inzichten of gewijzigde omstandigheden slechts mogelijk is met inachtneming van een redelijke termijn 'en uiteraard slechts voor zover de betrokken subsidieregeling daartoe de beleidsvrijheid biedt' (TK 23 7000, nr. 3, p. 81 en de noot van Nijhuis en Den Ouden bij ABRvS 10 juni 2009, AB 2009/369). Naar het oordeel van de Kamer vloeit uit voorgaande passage voort dat niet enkel dient te worden beoordeeld of sprake is van een redelijke termijn, maar dat eveneens, en hieraan voorafgaand, dient te worden beoordeeld of de Mediawet 2008 de mogelijkheid biedt om de subsidie deels te weigeren. Op basis van andere gronden is de Kamer derhalve net als onder andere de Rechtbank Haarlem in de uitspraak van 29 maart 2012, LJN: BW0289, van oordeel dat de heroverweging in bezwaar niet enkel moet worden beperkt tot de redelijkheid van de in acht genomen termijn. Ook moet worden beoordeeld in hoeverre sprake is van beleidsvrijheid bij de bekostiging op basis van de Mediawet 2008. Volgens bezwaarde is een korting op de bekostiging van RTV Noord in strijd met art. 2:170 Mediawet 2008, aangezien uit dit artikel een verplichting voortvloeit tot handhaving van het bekostigingsniveau 2004 vermeerderd met een reële index. Ten aanzien van deze bezwaargrond overweegt de Kamer het volgende. In de Memorie van Toelichting bij de Mediawet 2008 (TK 2007-2008, 31 356, nr, 3, p. 61) staat het volgende: "Sinds 1 januari 2006 dragen de provinciale besturen de volledige verantwoordelijkheid voor de bekostiging van het functioneren van ten minste één regionale publieke omroep in elke provincie. Daartoe is in artikel 107 van de huidige Mediawet een zorgplicht voor de provinciale besturen opgenomen. Dit wordt ongewijzigd gehandhaafd. Uit oogpunt van eenheid in terminologie is het woord «financiering» telkens vervangen door «bekostiging»." in artikel 107, eerste lid, van de (ingetrokken) Mediawet was bepaald dat het provinciebestuur zorg draagt voor de bekostiging van het functioneren van ten minste één regionale omroepinstelling in de provincie door vergoeding van de kosten die rechtstreeks verband houden met het functioneren van de regionale omroepinstelling, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt, op zodanige wijze dat een kwalitatief hoogwaardige programmering mogelijk is en continuïteit van bekostiging is gewaarborgd. Deze bekostiging moet in ieder geval waarborgen, dat per provincie het in 2004 bestaande niveau van de activiteiten met betrekking tot de verzorging van radio- en televisieprogramma's en tot de overige op grond van artikel 13c, derde lid, van de Mediawet tot de taak van de publieke omroep behorende activiteiten van de regionale omroepinstelling(en) ten minste gehandhaafd blijft.

In de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Mediawet in verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep (TK 2002-2003, 28 856, nr. 3, p. 2 en 5) staat het volgende: "(...) Op grond van bovenstaande overwegingen is in bestuurlijk overieg met de provincies afgesproken en besloten het huidige financieringsstelsel voor regionale omroep te herzien. In het bestuurlijk overleg is overeenstemming bereikt over de uitwerking daarvan. De hoofdlijn van het nieuwe stelsel kan als volgt geschetst worden: l.(-) 2. In de Mediawet wordt een zorgplicht voor de provincies opgenomen, die inhoudt dat in elke provincie het provinciebestuur zorg draagt voor de bekostiging van het functioneren van ten minste één regionale omroepinstelling. Die bekostiging dient In elk geval op zodanig niveau te zijn, dat programmaverzorging voor radio en televisie is gewaarborgd voor het aantal uren zendtijd voor radio en televisie dat de regionale omroepinstellingen in 2001 hebben gebruikt. (...) In de huidige artikelen 107 tot en met 107c en 109e van de Mediawet is de beschikbaarstelling van middelen uit de mediabegroting ten behoeve van regionale omroep nader geregeld. Artikel 107 bepaalt dat regionale omroepen voor hun omroepactiviteiten een vergoeding krijgen van het provinciebestuur. Op grond van de artikelen 107a toten met 107c kon het Commissariaat voor de Media op verzoek van het provinciebestuur een vergoeding geven aan de provincie ter dekking van de kosten die verband houden met het functioneren van één regionale omroepinstelling. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt jaarlijks het totaalbedrag vast dat beschikbaar is voor deze vergoedingen. Artikel 109e bevat bepalingen over de financiële verantwoording door de provinciebesturen aan het Commissariaat over de besteding van de vergoedingen. Beëindiging van de verstrekking van gelden ten behoeve van regionale omroep op grond van de Mediawet betekent dat deze bepalingen komen te vervallen. Daarvoor in de plaats komt een nieuw artikel 107, waarin de plicht voor de provinciebesturen is opgenomen om zorg te dragen voor de bekostiging van het functioneren van ten minste één regionale omroepinstelling. De formulering van de zorgplicht in het eerste lid van artikel 107 is afgeleid van artikel 110 van de Mediawet, waarin de algemene aanspraak van de publieke omroep op bekostiging is geregeld. Ter waarborging van een minimaal niveau van regionale omroep in elke provincie is in artikel 107, eerste lid, bepaald dat de bekostiging zodanig dient te zijn dat het bestaande niveau van de regionale omroepfunctie ten minste gehandhaafd blijft. Door uit te gaan van de programmaverzorging voor het aantal uren zendtijd in 2001 kan voldoende waarborg gegeven worden voor continuering van de bestaande publieke omroepfunctie op regionaal niveau. Deze continuïteitswaarborg gaat in elk geval uit van het niveau van programmaverzorging voor het aantal uren zendtijd in 2001 dat met inzet van structurele middelen is gerealiseerd. (...)" In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2002-2003, 28 856, nr. 6, p. 3 en 7) staat het volgende, ''(..,) Ook bij het onderhavig wetsvoorstel, waarbij de middelen voor regionale omroep van de mediabegroting worden overgeheveld naar het provinciefonds, ziet de regering af van oormerking. Dit is gedaan op de volgende gronden. Uit informatie van het Commissariaat voor de Media is gebleken dat de provincies in de afgelopen jaren de middelen waarover zij beschikken ten behoeve van regionale omroep ook integraal (en vaak ook meer) hebben ingezet voor dat doel. De provincies hebben bij monde van het Interprovinciaal Overleg (IPO) met nadruk verklaard dat ze ook in de toekomst alle middelen die ze ten behoeve van regionale omroep ontvangen voor dat doel in zullen blijven zetten. (...) De regering wijst er op dat artikel 107, eerste lid, het minimale niveau van de

provinciale zorgplicht beschrijft en dat opneming van de genoemde clausule onverlet laat dat provinciebesturen zelf invulling geven aan hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de bekostiging van regionale omroepinstellingen. De clausule vormt derhalve geen enkele belemmering voor provinciebesturen om tot een ruimer bekostigingsbeleid te komen. De regering deelt de opvatting van de PvdA-fractie, dat eventuele (extra) reclame-inkomsten nimmer mogen fungeren als excuus voor verlaging van de provinciale bekostiging van regionale omroep. Gelet op het belang van een goede regionale publieke omroepvoorziening is een adequate bestendige financiering uit publieke middelen gewenst; eventuele (extra) reclame-inkomsten kunnen dan dienen voor financiering van incidentele activiteiten. (...)" In de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 15 november 2004 (TK 2004-2005, 28 856, nr. 7, p. 5) staat het volgende. "(...) Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Kamer op 27 november 2003 bleek bij diverse woordvoerders aarzeling te bestaan over de nieuwe financieringsstructuur. Zij waren bezorgd over mogelijke aantasting van de programmatische autonomie van de regionale omroep, wanneer de provincies volledig verantwoordelijk zouden zijn voor de financiering. Ook vroeg men zich af of de provincies wel bereid zouden zijn om alle middelen waarover zij beschikken ten behoeve van regionale omroep ook daadwerkelijk en volledig voor dat doel in te zetten. Om met dat laatste punt te beginnen: ik heb op basis van de jaariijkse rapportages van het Commissariaat voor de Media vastgesteld, dat de provincies de middelen die ze via het Provinciefonds ontvangen ten behoeve van regionale omroep ook daadwerkelijk aan dat doel ten goede laten komen. (...)". In de Nota van wijziging (TK 2004-2005, 28 856, nr. 8, p. 3) staat het volgende vermeld. "(...) Het IPO en de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) stellen gezamenlijk voor om de minimale zorgplicht van provincies te bepalen op het kwantitatieve en kwalitatieve niveau van de (omroep)activiteiten van de regionale omroepinstellingen, zoals dat bestaat in het jaar voorafgaand aan de feitelijke overgang. Het kabinet neemt dit over. In de gewijzigde wettekst is daarom sprake van het peiljaar 2004 en gaat het niet alleen om het niveau van radio en televisieprogramma's, maar ook om het niveau van de andere activiteiten die de regionale omroep op grond van artikel 13c, derde lid. Mediawet mag ontplooien om mede invulling te geven aan zijn publieke taak. Het woord «niveau» heefteen dubbele betekenis: het gaat zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve norm, waaraan de regionale omroep moet kunnen blijven voldoen. De bekostiging waarborgt in ieder geval dat per provincie het in het jaar 2004 bestaande niveau van (omroep)activiteiten van de regionale omroepinstelling(en) ten minste blijft gehandhaafd. Voor het kabinet is van grote betekenis, dat provincies zich bereid hebben verklaard om - onder voorbehoud van goedkeuring door provinciale staten ~ hun minimale zorgplicht aldus invulling te geven dat financiële inzet jaarlijks wordt gecontinueerd, waarbij deze financiële inzet jaarlijks met een reële index wordt verhoogd, zodat instandhouding van hei niveau in het jaar voorafgaand aan de feitelijke overgang (peiljaar is dus 2004) is gewaarborgd. Om dat niveau van activiteiten te kunnen blijven waarborgen zijn provincies en regionale omroepen overeen gekomen dat een reële index wordt gehanteerd, zodat de stijgende autonome kosten van regionale omroepinstellingen bij gelijkblijvend niveau van activiteiten gecompenseerd worden door het toekennen van extra bekostiging. De autonome kosten zijn niet of weinig beïnvloedbaar en bevatten onder andere personeelskosten, gebouwkosten, technische kosten en meerjarig contractskosten. Provincies en regionale omroepen zijn ook overeengekomen dat jaariijks een onafhankelijke derde een zwaarwegend advies zal geven omtrent de hoogte van de reële index; zij denken daarbij aan het

Centraal Planbureau (CPB). (...) Bij verdeling van de middelen voor regionale omroep via het Provinciefonds - na invoering van dit wetsvoorstel - vinden onvermijdelijk herverdeeleffecten plaats. Die zullen geen nadelige invloed hebben voor regionale omroepen, op grond van een toezegging van de provincies. Met andere woorden; een regionale omroepinstelling wordt niet gekort op de bekostiging in het geval de betreffende provincie, als gevolg van de verdeling van de middelen in het Provinciefonds, een lagere bijdrage dan voorheen zou ontvangen. De provincies vrijwaren de regionale omroepinstellingen hiervoor, blijkens hun brief van 26 oktober 2004. (...)" De Kamer leidt uit het voorgaande af dat de Mediawet 2008 een beperkte beleidsvrijheid voor uw college en Provinciale Staten kent als het gaat om de bekostiging. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbanken Haarlem (29 maart 2012, LJN: BW0289) en 's- Hertogenbosch (26 Januari 2012, LJN: BV1954) hebben overwogen, overweegt de Kamer dat de in artikel 2.170 van de Mediawet neergelegde zorgplicht inhoudt dat uw college zorg draagt voor de bekostiging van het functioneren van RTV Noord. Op basis van deze bepaling en de parlementaire geschiedenis hiervan is de Kamer van mening dat de minimale zorgplicht van provincies is bepaald op het in 2004 bestaande niveau van activiteiten met betrekking tot de verzorging van media-aanbod, waarbij heeft te gelden dat een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod mogelijk is. Uw college moet er dus in ieder geval voor zorgen dat de bekostiging voor het functioneren van RTV Noord als regionale publieke media-instelling op zodanige wijze geschiedt dat RTV Noord aan dat niveau kan voldoen. Uw college dient daartoe de kosten die rechtstreeks verband houden met het verzorgen van de regionale publieke mediadienst, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt, aan RTV Noord te vergoeden. Als de kosten die rechtstreeks verband houden met het verzorgen van de regionale publieke mediadienst op andere wijze zijn gedekt, hoeft uw college deze kosten niet te vergoeden. Dit betekent dat uw college wel kan korten op de bekostiging van RTV Noord, mits RTV Noord kan blijven voldoen aan het in 2004 bestaande niveau van activiteiten met betrekking tot de verzorging van media-aanbod. Volgens RTV Noord heeft uw college onvoldoende gemotiveerd waarom uw college meent dat RTV Noord ondanks een bezuiniging van 413.000 in staat moet worden geacht een kwalitatief hoogwaardig aanbod te realiseren. IPO en ROOS zijn namens respectievelijk de provincies en de regionale omroepen overeengekomen dat een reële index wordt gehanteerd, zodat de stijgende autonome kosten van regionale omroepinstellingen bij gelijkblijvend niveau van activiteiten gecompenseerd worden door het toekennen van extra bekostiging. Op deze wijze kan het in 2004 bestaande niveau van activiteiten blijven gewaarborgd. Provincies en regionale omroepen zijn ook overeengekomen dat jaariijks een onafhankelijke derde een zwaarwegend advies zal geven over de hoogte van de reële index. IPO en ROOS hebben jaarlijks de reële index van de regionale omroepen berekend en vastgesteld. Uw college heeft de reële indexatie op de bekostiging van RTV Noord daadwerkelijk toegepast. Net als de Rechtbank Haariem is de Kamer van mening dat RTV Noord in ieder geval aan het in 2004 bestaande niveau van activiteiten met betrekking tot de verzorging van media-aanbod kan voldoen, indien een reële index wordt gehanteerd, waarbij 2004 als peiljaar wordt gehanteerd. In dat geval is een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod mogelijk. Uit het voorgaande vloeit naar het oordeel van de Kamer voort dat de op uw college rustende zorgplicht met zich brengt dat uw college RTV Noord voor het verzorgen van de regionale publieke mediadienst bekostigt voor een bedrag dat gelijk staat aan het budget van 2004 plus de reële index zoals afgesproken door IPO en ROOS, tenzij de daarmee gepaard gaande kosten op andere wijze zijn gedekt dan wel dat uw college aannemelijk maakt dat RTV Noord met een lager bedrag een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod kan realiseren.

De Kamer is van mening dat uw college vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat RTV Noord vanaf 1 januari 2013 met een lager bedrag dan het budget uit 2004 plus de reële index kan voldoen aan het in 2004 bestaande niveau van activiteiten met betrekking tot de verzorging van media-aanbod. Uw college dient dit gebrek in het besluit op bezwaar te herstellen. RTV Noord dient uw college alle gegevens te verstrekken die uw college nodig heeft om een deugdelijk onderbouwde beslissing op bezwaar te nemen. Eveneens merkt de Kamer op dat in het bestreden besluit is aangegeven dat voor 2012 het door IPO en ROOS geadviseerde reële accres van 3,05 wordt toegepast. De bezuiniging gaat in per 2013, waarbij het de Kamer niet duidelijk is in hoeverre voor 2013 en volgende jaren wordt aangesloten bij de indexatie van IPO en ROOS. De Kamer beveelt uw college aan dit in het besluit op bezwaar nader te motiveren, waarbij uiteraard ook aandacht moet worden besteed aan de vraag of sprake is van een redelijke termijn van aankondiging. Redelijke termijn Als onderbouwd kan worden dat de subsidie aan RTV Noord met 5% ten opzichte van het peiljaar 2009 verlaagd kan worden, is vervolgens de vraag aan de orde of een redelijke termijn als bedoeld in art. 4:51 Awb In acht is genomen. Zoals hiervoor reeds is aangegeven mag op grond van art. 4:51 Awb slechts tot het (gedeeltelijk) weigeren van een subsidieaanvraag worden overgegaan met inachtneming van een redelijke termijn. Deze termijn dient er toe de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen (ABRvS 30 juni 2010, LJN:BM9682). Uit de Memorie van Toelichting bij de Derde tranche Awb blijkt dat de lengte van de termijn afhangt van de aard van de subsidie en de gesubsidieerde activiteiten. De subsidieontvanger moet tijd worden gegund om rechtmatige verplichtingen jegens derden op zorgvuldige wijze af te wikkelen. Naarmate de veriaging van het subsidiebedrag sterker ingrijpt in de financiële situatie van de subsidieontvanger, moet deze meer tijd krijgen om zich op de nieuwe situatie in te stellen. Bij het nemen van het besluit van 27 september 2011 heeft uw college een termijn van 15 maanden in acht genomen. Zoals de Kamer hiervoor heeft aangegeven heeft uw college onvoldoende gemotiveerd aangegeven dat RTV Noord vanaf 1 Januari 2013 met een lager bedrag dan het budget uit 2004 plus de reële index kan voldoen aan het in 2004 bestaande niveau van activiteiten met betrekking tot de verzorging van media-aanbod. Het besluit van 27 september 2011 moet naar het oordeel van de Kamer dan ook worden herroepen. Het motiveringsgebrek kan bij het besluit op bezwaar worden hersteld. Bij dit besluit op bezwaar moet dan tevens worden gemotiveerd of de termijn tussen de datum van het besluit op bezwaar en 1 januari 2013, de voorgenomen datum van bezuiniging, als redelijk kan worden aangemerkt. De vraag of de termijn redelijk is hangt derhalve enerzijds af van de datum waarop het besluit op bezwaar genomen wordt. Anderzijds blijkt uit jurisprudentie dat van belang is of voorafgaand aan de aankondiging door het bestuursorgaan mededelingen zijn gedaan waaruit de subsidieontvanger kon afleiden dat wellicht tot vermindering van de subsidie zou worden overgegaan (ABRvS 20 maart 2002, AB 2002/273 en ABRvS 22 maart 2006, AB 2006/378). Het is de Kamer gebleken dat uw college RTV Noord al vanaf september 2009 heeft gewezen op het voornemen om tot veriaging van het subsidiebedrag over te gaan. Bij uw verweerschrift zijn afschriften gevoegd van brieven en verslagen van bestuurlijke overieggen van september, oktober en december 2009, mei en december 2010 en juni en september 2011. Gelet hierop en op de aankondiging van 27 september 2011 kan de Kamer zich voorstellen dat een relatief korte termijn als redelijk in de zin van art. 4:51 Awb kan worden aangemerkt. Concluderend is de Kamer van mening dat de bezwaren gegrond moeten worden geacht wegens strijd met het bepaald in de artikelen 3:4, 3:46 en 3:47 Awb. Uw bestreden besluit moet worden herroepen en worden voorzien van een deugdelijke motivering zoals hiervoor is aangegeven.

8. Conclusie De Kamer is van mening dat de bezwaren van RTV Noord gegrond moeten worden verklaard wegens een motiveringsgebrek. In het besluit op bezwaar dient het motiveringsgebrek te worden hersteld en moet uw college aannemelijk maken dat RTV Noord vanaf 1 januari 2013 met een lager bedrag dan het budget uit 2004 plus de reële index kan voldoen aan het in 2004 bestaande niveau van activiteiten met betrekking tot de verzorging van media-aanbod. Tevens moet gemotiveerd worden aangegeven of sprake Is van een redelijke termijn als bedoeld in art. 4:51 Awb. Als deze motivering niet kan worden gegeven, moet het primaire besluit worden herroepen. 9. Advies bezwaren De Kamer adviseert uw college om de bezwaren van RTV Noord gegrond te verklaren en het bestreden besluit van 27 september 2011 te herroepen wegens een motiveringsgebrek. Dit motiveringsgebrek kan worden hersteld bij het besluit op bezwaar. In het besluit op bezwaar dient het motiveringsgebrek te worden hersteld en moet uw college aannemelijk maken dat RTV Noord vanaf 1 januari 2013 met een lager bedrag dan het budget uit 2004 plus de reële index kan voldoen aan het in 2004 bestaande niveau van activiteiten met betrekking tot de verzorging van media-aanbod. Tevens adviseert de Kamer u in het besluit op bezwaar gemotiveerd aan te geven of sprake is van een redelijke termijn als bedoeld in art. 4:51 Awb. U dient uw besluit op bezwaar zo spoedig mogelijk aan RTV Noord toe te zenden, met medezending van dit advies en het bijbehorende verslag van de hoorzitting en met vermelding van de mogelijkheid van het instellen van beroep. De Kamer ziet graag twee afschriften van de besluiten op bezwaar tegemoet. 10. Kosten voorprocedure Gemachtigde heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaarschrift (artikel 7:15 Awb). Gelet op het hiervoor vermelde advies van de Kamer bestaat enkel recht op vergoeding van de proceskosten als het motiveringsgebrek niet kan worden hersteld en het bestreden besluit dient te worden herroepen. Als dit het geval is, adviseert de Kamer u het verzoek toe te wijzen en 874 euro te vergoeden volgens het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht volgens de volgende berekening: Proceshandelingen (A) 1. Indienen bezwaarschrift 2. Verschijnen hoorzitting Waarde per punt (B) 437 euro i-let gewicht van de zaak (C) Gemiddeld; 1 Totaal: 874 euro (A x B x C). Kamer I jjü^ ^t^^rgf^ls^jed^i^ê^^^ming, plv. voorzitter, secretaris" 10