Effecten Dienstregelingswijzigingen. Bert Vaessens, NS Commercie, Bert.Vaessens@ns.nl. Suzanne Kieft, NS Commercie, Suzanne.Kieft@ns.



Vergelijkbare documenten
Aantal HSL-reizigers groeit fors: een succes en een uitdaging

De klantwaardering over onze basis dienstverlening heeft een plafond bij het rapportcijfer 7

1

Bijlage I Analyse Woningmarkt

Traject/station Wat Verbetering

CO 2 -uitstootrapportage 2011

IMPRESSIE ICT BENCHMARK GEMEENTEN 2011

Alle zitplaatsen zonder staanplaatsen plus 100% klapzittingen

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Onderzoek station Breukelen Rapport

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

- in punt 5 worden enkele kanttekeningen geplaatst;

Plesmanweg1-6 Postbus Telefoon (070) JG DEN HAAG 2500 EX DEN HAAG Telefax (070)

Everything should be kept as simple as possible, but not simpler Albert Einstein. Integraal kijken naar behoeften van de klant.

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Gemeente Castricum. Haalbaarheid station Zandzoom

Een nadere analyse van de ontwikkeling van de franchise in de periode

Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2007

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003.

Bijlage 1 Toelichting kwantitatieve analyse ACM van de loterijmarkt

Je bent jong en je wilt wat... minder auto?

1. Dienstregeling 2009: aanvullingen op het Ontwerp 2007

Samenvatting Samenvatting

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bijlage I: Woningmarktcijfers 1 e kwartaal 2008

RESULTATEN CONJUNCTUURENQUETE 1STE HELFT 2018

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Ontwikkelingen in het aanbod gefinancierde rechtsbijstand

Impuls voor de Veluwelijn Meer directe verbindingen Groningen en Leeuwarden Utrecht-Zwolle: elk kwartier een intercity

Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan

.., Algemene Rekenkamer. BEZORGEN De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Gen era a Binnenhof AA Den Haag

Bijlage I: Woningmarktcijfers 3 e kwartaal 2008

FACTSHEET. Buurtveiligheidsonderzoek AmsterdamPinkPanel

Productiemonitor Stichting ZorgPunt Utrecht

Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2008

Toeristische verhuur van woonruimte

Check Je Kamer Rapportage 2014

Randstad Koopstromenonderzoek. BELEIDSONDERZOEK I I

Conjunctuurenquête Nederland

SCHRIFTELIJKE VRAGEN AAN HET COLLEGE

De Geefwet en donaties aan cultuur in Nederland *1. René Bekkers, Saskia Franssen,

Inhoudsopgave. 1. Aanleiding. 2. Reismogelijkheden. 3. Huidige markt. 4. Mogelijke groei. 5. Infrastructuurgevolgen. 6. Conclusies

Folkert Buiter 2 oktober 2015

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Bijlage I: Woningmarktcijfers 1 e kwartaal 2009

Business Barometer. 3 e kwartaal 2005

Ontwikkeling R&D-uitgaven industrie 2009 en 2010

OV-chipkaart maakt reizen duurder!

Werkloosheid 50-plussers

RAPPORT EVALUATIE 2 KAARTJE HEUVELLANDLIJN 2014

Arriva Openbaar Vervoer N.V. Afdeling trein noordelijke lijnen T.a.v. mevrouw Dubben Postbus AP Heerenveen. Beste mevrouw Dubben,

Zzp ers in de provincie Utrecht Onderzoek naar een groeiende beroepsgroep

Ontwikkeling prestatie-indicatoren Concessie voor het hoofdrailnet

M Na regen komt? De MKB-ondernemer als weerman van het economische klimaat. A. Ruis

Effecten van Mobility Mixx voor de BV Nederland

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Tweede Kamer der Staten-Generaal

JAARREKENINGEN 2012 VAN INSTELLINGEN VOOR FUNDEREND ONDERWIJS. FINANCIEEL BEELD PER SECTOR Versie 1.0 definitief

Spitsvervoer naar 12 steden en Schiphol

UIT elasticiteiten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gewijzigde dienstregeling

Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 2018

Resultaten Conjuntuurenquete 2018

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Verzuimanalyse MBO-sector

Dordrecht in de Atlas 2013

Rapportage LeidenPanel Binding met Leiden

Verkenning kwaliteitsverbetering OV met multimodale OV-chipkaartdata

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

Effecten. Zuidvleugel

Aan de commissieleden van de diverse fracties van de Commissie Mobiliteit en Wonen van de Provinciale Staten Noord-Holland

NVM-Betaalbaarheidsanalyse Q1 tot en met 2014-Q4

10.1 Berekeningen met procenten [1]

FINANCIËLE RAPPORTAGE FUNDEREND ONDERWIJS. Utrecht, november 2014

Oktober Regionale Recessie Barometer Rotterdam. Economische verwachting tot 2011

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

De hyperspits biedt kansen voor een betere spreiding binnen de spits. Thijs van Daalen. Nederlandse Spoorwegen 1. Niels Janssen

Definities van de prestatie-indicatoren 2015 van de Vervoersconcessie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Impressie ICT Benchmark Gemeenten 2012 Inzicht in prestaties door benchmarking van ICT-kosten met andere gemeenten

CO 2 emissie scope 3. Emissie-soort Scope reductie Totaal ,1% Reductie 169

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018

Praktische opdracht Economie Inflatie

Samenvatting. Een punt van zorg 1

Bruggen bouwen voor het spoor van de toekomst 29 januari 2013

Onderzoeksrapport Nuenen c.a. en haar relatie met de omgeving bezien vanuit verplaatsingspatronen

Bereikbaarheid als maatstaf voor beleid!

Stand van zaken huisvesting kinderopvang in Nederland 2011

NVM-Betaalbaarheidsanalyse Q1 tot en met 2014-Q3

Hondenbeleid Deventer Eindmeting

HYPOTHEEK INDEX 4E KWARTAAL 2016

Toeristisch bezoek aan Leiden

Bereikbaarheidswinst van openbaarvervoerknooppuntenbeleid. Prof. dr. ing. Karst Geurs

Transcriptie:

Effecten Dienstregelingswijzigingen Bert Vaessens, NS Commercie, Bert.Vaessens@ns.nl Suzanne Kieft, NS Commercie, Suzanne.Kieft@ns.nl Bijdrage aan het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 2006, 23 en 24 november 2006, Amsterdam

2 Inhoudsopgave Samenvatting 3 1. Inleiding 4 1.1 Aanleiding en achtergrond 4 1.2 Bronnen 5 2. Resultaten 7 2.1 GRT Algemeen 7 2.2 Onderdelen GRT 7 2.3 Grenzen verleggen 12 2.4 Grenzen absoluut en procentueel bepalen 14 2.5 GRT totaal: Indeling per RIP-regio 15 2.6 GRT totaal: Indeling per stationstype 15 3. Conclusie & aanbevelingen 19 Referenties 20

3 Samenvatting Effecten Dienstregelingswijzigingen De kwaliteit van de dienstregeling is een van de factoren die van invloed zijn op het gebruik van de trein (naast o.a. economie, demografie, prijs van het treinproduct, prijs en reistijd van de auto). Van een van de recentste grote dienstregelingswijzigingen, die van 1998, is getracht na te gaan wat de invloed hiervan was op het vervoer. De veranderingen in de reistijd tussen 1996/1997 en 2001/2002 zijn hiertoe afgezet tegen de ontwikkeling van het vervoer in diezelfde periode. Op hoog geaggregeerd niveau reageren reizigers zeker op een verbetering of verslechtering van de dienstregeling. Binnen de reistijd levert vooral een verbetering of verslechtering in het aantal overstappen een grote verandering van het aantal reizen op. De belangrijkste zaken die we tot nu toe hebben gevonden zijn: Een procentuele verandering van de gegeneraliseerde reistijd vertoont een duidelijk en logisch verband met de procentuele verandering van het aantal reizen op de betreffende relatie. In de Randstad groeit het vervoer sterker dan in het invloedsgebied en het invloedsgebied groeit weer harder dan de periferie. Een verbetering in de Randstad leidt dan ook tot een sterke groei van het vervoer. In de periferie leidt een verbetering tot een kleinere daling of tot een lichte groei. Wanneer we naar de voor NS gebruikelijke zes stationstypen kijken, zien we ook dat bepaalde types het beter doen dan andere. Met name de voorstadstations met knoopfunctie (bijvoorbeeld Rotterdam Alexander) doen het erg goed. Het huidig paper is een tussenstand van een nog lopend project. We zijn onder andere nog bezig met verschillende regressieanalyses. Voor de laatste stand van zaken: komt allen naar onze presentatie op het CVS 2006!

4 1. Inleiding 1.2 Aanleiding en achtergrond Hoewel de kern van de huidige dienstregeling dateert van 1970, is er in het recente verleden natuurlijk ook een aantal veranderingen in de dienstregeling doorgevoerd. In 1998 is zelfs een flink aantal veranderingen doorgevoerd. Op deze veranderingen gaat we dan ook in dit paper verder in. Hierbij analyseren we de veranderingen tussen de periode kort voor de invoering van de wijzigingen (1996/1997) en de periode een tijd na deze dienstregelingswijzigingen (2001/2002). Naast het productaanbod van NS (waar een dienstregeling een onderdeel van is), zijn er nog een flink aantal andere factoren van invloed op de mate van gebruik van de trein. Economie en demografie zijn hiervan de belangrijkste. Ook de treintarieven (denk ook aan vormen van gereduceerd reizen zoals de OV-studentenkaart) en de prijzen en reistijden (files!) van de auto zijn van invloed. Bovendien zijn nog een veelheid aan kwaliteits/imago en belevingsaspecten van trein/station en auto van invloed. Het is dus duidelijk dat veel factoren van invloed zijn op de mate van gebruik van de trein. Het niveau van de dienstregeling is er een van. 1.2 Data Relatiematrix Het Nederlandse spoorwegennet kent rond de 360 stations die dagelijks worden gebruikt voor personenvervoer. Van elk van deze stations kunnen mensen naar ieder ander station reizen. We kennen dus globaal 360 x 360 mogelijke relaties. Van al deze relaties weten we hoeveel mensen per jaar en dag hierop reizen. Dit is de opgehoogde stationsrelatiematrix. De zwaarte van deze relaties verschilt van 0 (van Heiloo naar Schin op Geul) tot duizenden per dag (van Amsterdam Centraal naar Utrecht Centraal). GRT Van al deze relaties weten we ook wat de reistijd is met de bijbehorende frequentie en aantal overstaps. De invloed van veranderingen in de dienstregeling op reizigersaantallen op de korte termijn wordt vaak aan de hand van veranderingen in de Gegeneraliseerde ReisTijd (GRT) voorspeld.

5 In de huidige situatie wordt de GRT als volgt bepaald: GRT = rijtijd + overstaptijd + aantal overstaps * 10 + opvolgtijd / 2. 1 Hierbij is: Rijtijd: de tijd die je in de trein(en) zit Overstaptijd: de tijd die het kost om over te stappen Aantal overstappen: het aantal overstappen vermenigvuldigd met een penalty van 10 minuten. Opvolgtijd: de tijd tussen het vertrek van twee treinen in een bepaalde richting. Deze tijd wordt gedeeld door 2 omdat als je heel vaak op een willekeurig moment op een station aankomt je gemiddeld de helft van de opvolgtijd moet wachten. In deze opvolgtijd zit zowel de frequentie als de spreiding over het uur verdisconteerd (vier treinen die exact om het kwartier gaan of vier treinen die een 12-18-12-18 ligging hebben). Uit deze onderdelen kun je dus de gegeneraliseerde reistijd voor alle 144 duizend stationsparen berekenen. Bovendien wordt deze reistijd nog gewogen naar het aantal keren dat reizigers een bepaalde verbinding kiezen. Zo neemt bijvoorbeeld van alle mensen die van Utrecht Centraal naar Amersfoort reizen 8 de intercity (die er 15 minuten over doet) en 2 de stoptrein (die er 22 minuten over doet). Voor dit verschil in gebruik en de consequenties hiervan op het aantal overstappen wordt gecorrigeerd. Vandaar de (gewogen) Gegeneraliseerde ReisTijd. Bijvoorbeeld: van Delft naar Utrecht Centraal is één HB-paar. Er zijn echter meerdere mogelijkheden om van Delft naar Utrecht Centraal te reizen: via Den Haag Centraal, via Rotterdam Centraal, met een intercity, met een stoptrein. Al de keuzes die reizigers uit deze mogelijkheden maken, zijn in de juiste verhoudingen weergegeven in de GRT. 1 Zodra effecten op de reizigersomvang moeten worden bepaald met behulp van elasticiteiten wordt aan de GRT nog 25 minuten voor/natransporttijd toegevoegd.

6 In dit paper wordt de verandering van de GRT tussen 1996/1997 en 2001/2002 (in procenten) uitgezet tegen de ontwikkeling van het aantal reizen (in procenten) in diezelfde periode. Voor het gemak worden overigens alleen de relaties met minimaal 1 reis per jaar in de analyse meegenomen (ongeveer 18 duizend relaties).

7 2. Resultaten 2.1 GRT Algemeen Indien de GRT verandering tussen 1996/1997 en 2001/2002 wordt uitgezet tegen de verandering van het aantal reizen in diezelfde periode komt het volgende beeld naar voren. Zowel de verandering in de GRT als de ontwikkeling van het aantal reizen zijn uitgedrukt in procenten. Figuur 1: ontwikkeling reizen naar verandering GRT Ontwikkeling reizen naar verandering GRT ontwikkeling reizen 4 3 2 - -2 >15% - 15% 3% - -3% - 3% - - -3% procentuele verandering GRT -15% - - <-15% Er is duidelijk een logisch verband te zien tussen de afname/toename van de GRT en de toename/afname van het aantal reizen: een betere dienstregeling (dus een kortere GRT) levert meer treinreizen (vice versa). De vraag is nu welke onderdelen van de GRT de meeste invloed op het aantal reizen hebben. Om dit na te gaan is de GRT uitgesplitst naar de vier onderdelen. 2.2 Onderdelen GRT Zoals in bovenstaande paragraaf duidelijk is geworden, bestaat de GRT uit de onderstaande vier onderdelen: Rijtijd Aantal overstappen Opvolgtijd

8 Overstaptijd In deze paragraaf worden de verschillende onderdelen van de GRT apart tegen de ontwikkeling van het aantal reizen uitgezet. Hierbij wordt gekeken of er een logisch verband is tussen deze onderdelen en de toename van het aantal reizen. Rijtijd Verband tussen de rijtijd en de vervoersontwikkeling. Hierbij is de verandering in de rijtijd in een drietal categorieën ingedeeld: 1. relaties met een verslechtering van de rijtijd (toename van de rijtijd met 3% of meer; 4.312 relaties) 2. relaties met een ongeveer gelijkblijvende rijtijd (tussen de 3% en de -3%; 8.184 relaties) 3. relaties met een verbetering van de rijtijd (afname van de rijtijd met -3% of meer; 5.338 relaties) Figuur 2: ontwikkeling reizigersaantallen naar verandering rijtijd Ontwikkeling reizigersaantallen naar verandering rijtijd ontwikkeling reizen 12% 8% 6% 4% 2% >3% -3% - 3% <-3% verandering rijtijd Relaties met een positieve ontwikkeling van de rijtijd, hebben ook een meer dan gemiddelde toename van het aantal reizen. Opmerkelijk is echter dat relaties met een verslechtering van

9 de rijtijd rond de gemiddelde toename van het aantal reizen zit, terwijl relaties met een ongeveer gelijk blijvende rijtijd hier onder zit. Aantal overstappen Het tweede onderdeel van de GRT, het aantal overstappen, wordt eveneens in een drietal categorieën opgedeeld: 1. een negatief verschil: 1 of meer overstappen erbij (457 relaties) 2. geen of nauwelijks verschil (17.008 relaties) 3. positief verschil: 1 of meer overstappen eraf (369 relaties) In dit figuur zijn aanzienlijke verschillen zichtbaar. Relaties waar geen of nauwelijks verschil in het aantal overstappen is, zitten op de gemiddelde groei van rond de 6%. Relaties waar het aantal overstappen zich tussen 96/96 en 01/02 negatief heeft ontwikkeld, laten ook een negatieve ontwikkeling van het aantal reizen zien van 18%. Relaties waar het aantal overstappen zich tussen 96/97 en 01/02 positief heeft ontwikkeld, laten een sterk positieve ontwikkeling van het aantal reizen van 6 zien! Figuur 3: ontwikkeling aantal reizen naar verandering aantal overstappen ontwikkeling aantal reizen naar verandering aantal overstappen toename aantal reizen 8 6 4 2-2 -4 meer overstappen geen of nauwelijks verschil verandering aantal overstappen minder overstappen Overigens is het aantal relaties met een duidelijke verandering van het aantal overstappen relatief beperkt.

10 Opvolgtijd Ook de verandering in de opvolgtijd wordt in drie categorieën opgedeeld. 1. Opvolgtijd is gestegen met 3% of meer (3.031 relaties) 2. Opvolgtijd is gelijk gebleven (10.455 relaties) 3. Opvolgtijd is gedaald met 3% (4.348 relaties) In onderstaande figuur is de verandering in het aantal reizen naar verandering in de opvolgtijd weergegeven. Figuur 4: ontwikkeling reizen naar verandering opvolgtijd ontwikkeling aantal reizen naar verandering opvolgtijd ontwikkeling aantal reizen 2 15% 5% -5% >3% -3% - 3% <-3% verandering opvolgtijd Ook hier doet zich de merkwaardige situatie voor dat de groep met een stijging van de opvolgtijd een ongeveer gelijke groei kent als het totaal (=6%). De grote groep met een vrijwel ongewijzigde opvolgtijd kent nauwelijks groei van de reizigersaantallen. Echter de groep met een afname van de opvolgtijd kent een sterke stijging van het aantal reizigers. Overstaptijd In de bestaande jarenparen zijn er wat betreft de overstap 4 basismogelijkheden: 1. In 96/97 was de overstaptijd 0 en in 01/02 was de overstaptijd ook 0 (gelijkblijvende rechtstreekse verbinding; 3.392 relaties)

11 2. In 96/97 was de overstaptijd 0 en in 01/02 was de overstaptijd niet 0 (verslechtering; 479 relaties) 3. In 96/97 was de overstaptijd niet 0 en in 01/02 was de overstaptijd 0 (verbetering; 477 relaties) 4. In 96/97 was de overstaptijd niet 0 en in 01/02 ook niet (13.486 relaties) Binnen de eerste drie mogelijkheden is er dus onderscheid te maken tussen verslechtering, verbetering en gelijkblijvende rechtstreekse verbinding. Dit in relatie tot de ontwikkeling van het aantal reizen wordt in onderstaand figuur weergegeven. Figuur 5: ontwikkeling reizen naar verandering overstaptijd ontwikkeling reizen naar verandering overstaptijd ontwikkeling reizen 18% 16% 14% 12% 8% 6% 4% 2% verslechtering gelijkblijvend verbetering verandering overstaptijd Het grootste deel van de relaties zit echter in categorie 4 (13.486 relaties). Ook binnen deze categorie is een onderscheid te maken tussen verslechtering, gelijkblijvend en verbetering. Dit is op de volgende wijze gedaan: 1. negatieve ontwikkeling van de overstaptijd (toename van de overstaptijd met meer dan 5; 2.812 relaties) 2. Globaal gelijkblijvende ontwikkeling van de overstaptijd (tussen of op de -5 en 5; 9.525 relaties) 3. Positieve ontwikkeling van de overstaptijd (afname van de overstaptijd met meer dan 5; 1.149 relaties) Dit leidt in relatie met de ontwikkeling van het aantal reizen tot onderstaande figuur.

12 Figuur 6: ontwikkeling reizen naar verandering overstaptijd ontwikkeling reizen naar verandering overstaptijd ontwikkeling reizen 3 25% 2 15% 5% -5% >5-5 - 5 <-5 verandering overstaptijd Ook hier kent de middengroep nauwelijks verandering. De groep met een negatieve ontwikkeling een daling en de groep met een positieve ontwikkeling een forse stijging. 2.3 Grenzen verleggen Een oorzaak van de soms vreemd ogende grafiekvormen kan de oorspronkelijke keuze van de grenswaarden van de onderdelen van de GRT zijn. Deze is gelegd bij 3% voor rijtijd en opvolgtijd. Een andere keuze voor deze grenswaarden levert uiteraard ook andere uitkomsten op. Rijtijd Onderstaand is de ontwikkeling reizen naar verandering rijtijd bij grenswaarden van respectievelijk en 15% weergegeven. Dit wil zeggen dat een verbetering een afname van de rijtijd met respectievelijk 10 en 15 procent betekent (in plaats van de eerder gebruikte 3%). Te zien valt dat bij een 15% grens een veel logischer beeld ontstaat. Het aantal relaties in de groepen verbeterd en verslechterd wordt natuurlijk wel kleiner (verslechterd 780, verbeterd 1.024 bij 15% grens), maar blijft groot genoeg voor een reëel beeld.

13 Figuur 7: ontwikkeling reizigersaantallen naar verandering rijtijd (andere grenzen) Ontwikkeling reizigersaantallen in relatie tot veranderingen rijtijd ontwikkeling reizen 14% 12% 8% 6% 4% 2% verslechtering gelijk verbetering grens 15% grens verandering rijtijd Opvolgtijd Bij opvolgtijd ligt een verandering van de grens van 3% voor de hand. Bij een kleine wijziging van de dienstregeling kan er sprake zijn van een verandering in de opvolgtijd, maar de klant ervaart dit niet als een verbetering of verslechtering. Indien de grenswaarde hoger ligt (bijvoorbeeld 25%) dan moet er wel sprake zijn van een voor de klant merkbare verandering (bijvoorbeeld een frequentieverhoging of verlaging). De klant kan er dan ook op reageren door zijn gedrag aan te passen. Dit is ook te zien in onderstaand figuur waar is gekozen voor een grenswaarde van 25%. Een afname van de opvolgtijd met 25% of meer (veelal a.g.v. een frequentieverhoging) levert een forse toename van het aantal reizen op. Omgekeerd levert een toename van de opvolgtijd een lichte afname van het aantal reizigers op.

14 Figuur 8: ontwikkeling reizen naar verandering opvolgtijd (andere grenzen) ontwikkeling reizen naar verandering opvolgtijd (grenswaarde bij 25%) ontwikkeling reizen 25% 2 15% 5% -5% >25% -25% - 25% <-25% verandering opvolgtijd 2.4 Grenzen absoluut en procentueel bepalen Met name bij de rijtijd is een procentuele grens van 3% niet alles zeggend. Een verlenging van een reistijd van 20 minuten met 30 seconden (=3%) zal weinig mensen doen afschrikken. Een verlenging van een reis van 2 uur met 4 minuten (=3%) misschien wel. Daarom is er voor gekozen om een gradatie in te brengen tussen absolute en procentuele verschillen in de rijtijd. Hieruit leek met name de absolute verandering van de rijtijd een duidelijk logisch beeld in het verschil van het aantal reizen te geven. Daarom onderstaand een gelijksoortige exercitie: uitsluitend absolute veranderingen in de rijtijd. aantal relaties grens 3 min aantal relaties grens 5 min categorie grens 3 minuten grens 5 minuten verslechterd >3 2.343 >5 1.218 gelijk -3-3 12.281-5-5 14.581 verbeterd <-3 3.210 <-5 2.035

15 Figuur 9: ontwikkeling reizen bij verandering rijtijd (absolute grenzen) ontwikkeling reizen 15% Ontwikkeling aantal reizen bij verandering rijtijd (absoluut) 5% -5% - verslechterd gelijk verbeterd verandering rijtijd grens 3 minuten grens 5 minuten Een gelijkblijvende rijtijd levert dus een groei op van rond het totale gemiddelde (=6%). Een verslechterde rijtijd een groei ruim onder het gemiddelde en een verbeterde rijtijd een groei ruim boven het gemiddelde. Bij een verdere oprekking van de grenzen richting 10 minuten wordt het aantal relaties te klein om een goed beeld te kunnen weergeven.

16 2.5 GRT totaal: indeling per RIP-regio Algemeen is bekend dat in de betreffende periode het vervoer in de Randstad harder is gegroeid dan in de periferie. Benedenstaand is dezelfde oefening gedaan als in paragraaf 1, met een uitsplitsing voor Randstad, Invloedsgebied en Periferie. Figuur 10: ontwikkeling reizen naar verandering GRT gegroepeerd naar regio Ontwikkeling reizen naar verandering GRT (vertrekstation in RIP categorie) ontwikkeling reizen 35% 3 25% 2 15% 5% -5% - -15% > 3% - -3% - 3% - - - 3% <- Randstad Invloedsgebied Periferie procentuele verandering GRT Bovenstaand is te zien dat vrijwel alle relaties met een vertrekstation in de Randstad zijn gegroeid tussen 96/97 en 01/02, behalve de relaties met een echte verslechtering van de GRT. In de Periferie zijn juist vrijwel alle relaties gedaald, behalve de relaties met een forse verbetering in de GRT. Het Invloedsgebied (tussen Randstad en Periferie) neemt hier een middenpositie in. 2.6 GRT totaal: indeling per stationstype NS deelt haar stations vaak in naar zes types. Hierbij geldt: Type 1 = zeer groot station in het centrum van een grote stad (bijv Amsterdam Centraal) Type 2 = groot station in het centrum van een middelgrote stad (bijv Maastricht)

17 Type 3 = voorstadstation met knoopfunctie (bijv Rotterdam Alexander) Type 4 = station bij centrum kleine stad / dorp (bijv Alphen a/d Rijn) Type 5 = voorstadstation zonder knoopfunctie (bijv Utrecht Lunetten) Type 6 = station in buitengebied bij kleine stad / dorp (bijv Geldermalsen) Ook voor deze indeling in stationstypen kan een vergelijking worden gemaakt met de ontwikkeling van het aantal reizen. Hierbij is gegroepeerd op het stationstype van het vertrekstation. Figuur 11: ontwikkeling reizen naar verandering GRT gegroepeerd per type ontwikkeling reizen naar verandering GRT (type naar vertekstation) ontwikkeling reizen 9 8 7 6 5 4 3 2 - -2-3 > 3% - -3% - 3% - - -3% <- procentuele verandering GRT type 1 type 2 type 3 type 4 type 5 type 6 Uit bovenstaande tabel wordt duidelijk dat met name de type 4 en 6 stations het slecht doen, zeker als ook de dienstregeling wordt versoberd. Type 1, 2 en 3 stations hebben vrijwel altijd te maken met stijgende reizigersaantallen, zeker in combinatie met een verbetering van de dienstregeling.

18 3. Conclusies en aanbevelingen Op hoog geaggregeerd niveau reageren reizigers zeker op een verbetering of verslechtering: een verlaging van de GRT levert meer reizigers op en een verhoging juist minder. Wanneer we inzoomen op de onderliggende aspecten van de GRT blijkt dat het beeld niet altijd logisch is. Dit suggereert dat bij dienstregelingswijzigingen met name naar het totaal pakket van zowel reistijd als overstaps, frequentie en spreiding over het uur gekeken moet worden. Zo kan een langere reistijd bijvoorbeeld gecompenseerd worden door een hogere frequentie of een overstap minder. In de Randstad groeit het vervoer sterker dan in het invloedsgebied en het invloedsgebied groeit weer harder dan de periferie. Een verbetering in de Randstad leidt dan ook tot een sterke groei van het vervoer dan daarbuiten. In de periferie leidt een verbetering tot een kleinere daling of tot een lichte groei. Wanneer we naar de voor NS gebruikelijke zes stationstypen kijken, zien we ook dat bepaalde types het beter doen dan andere. Met name de voorstadstations met knoopfunctie (bijvoorbeeld Rotterdam Alexander) doen het erg goed. Het is echter wel vaak zo, dat een dienstregeling wordt verbeterd daar waar de groei plaatsvindt of verwacht wordt. Dit roept de vraag op hoe de relatie loopt: eerst een verbetering van de dienstregeling, waarmee je reizigersgroei binnenhaalt of eerst een reizigersgroei waarna je de dienstregeling aanpast. In de praktijk zijn oorzaak en gevolg niet altijd goed van elkaar te scheiden. Met behulp van verschillende regressieanalyses willen we verder in de materie duiken en pogen een statistisch verband te vinden tussen dienstregelingswijzigingen en de ontwikkeling van het aantal reizigers. Hierover meer op het CVS 2006 tijdens onze presentatie.