BACTERIËLE ABORTUS BIJ HET RUND

Vergelijkbare documenten
Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie rundvee 2009 bijzonderste bevindingen

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw

IBR- EN BVD-BESTRIJDING ABORTUSPROTOCOL

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie rundvee 2016: bijzonderste bevindingen

Focus op Neospora. Praktische handleiding

Op het diagram hieronder is schematisch weergegeven hoe de besmettingsroute van Neospora loopt. Bron: GD Diergezondheid

Focus op Neospora. Praktische handleiding

Trend aankoopprotocol

toch ziektetekens opwekken. Anderzijds kunnen om dezelfde reden de symptomen van een ziekte erger worden dan ze zouden zijn zonder de bijkomende

BVD-bestrijding in België: een algemene aanpak lijkt er te komen.

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie pluimvee 2017 bijzonderste bevindingen

Voorkomen en bestrijden van IBR en BVD

Redenen genoeg om de BVDV-situatie op uw bedrijf na te gaan

Bloederkalveren: waakzaamheid blijft geboden! Tekst: Jef Laureyns Faculteit Diergeneeskunde UGent

Klik om stijl te bewerken

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie rundvee en kleine herkauwers bijzonderste bevindingen

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie rundvee bijzonderste bevindingen

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie pluimvee bijzonderste bevindingen

Focus op BVD. Praktische handleiding

(On)vruchtbaarheid en abortus bij schapen in Nederland Ledenvergadering Swifter Schapenstamboek, , Nijkerk. Piet Vellema

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie pluimvee 2016: bijzonderste bevindingen

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie pluimvee voornaamste bevindingen

Schmallenbergziekte. DG Controlebeleid 9 maart Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire

Sommige infecties bij runderen blijven gedurende lange tijd aanwezig op een rundveebedrijf

BVD, het aanpakken waard! Ruben Tolboom Intervisie 2014

Vragen en antwoorden over het Schmallenbergvirus Versie 14 februari 2012

Stand van zaken en vooruitzichten. 1 Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie rundvee 2017 bijzonderste bevindingen

Rapportering voor het jaar 2016 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

Een BVDV-bestrijdingsplan voor België. Jef Laureyns

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie kleine herkauwers en kameelachtigen 2016: bijzonderste bevindingen

Stap 3. Inventarisatieformulier

Serologische testen en interpretatie van testresultaten

STAND VAN ZAKEN BRUCELLOSE 2012

Epidemiologische surveillance van Lyme borreliose Borrelia burgdorferi s.l

Besmet met IBR. Congres Gezonde melkveehouderij En hoe nu verder? copyright Gezondheidsdienst voor Dieren 1. Inhoud presentatie IBR

SAMENVATTING VOOR NIET-INGEWIJDEN Kattenkrabziekte. Diagnostische en klinische aspecten van Bartonella henselae infectie

Speed F-Corona TM. Virbac Nederland B.V., Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel

Rapportering voor het jaar 2014 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven

gegevens van TekenNet 2017 en resultaten van de studie op ziektekiemen in teken die werden verzameld op mensen [1]

Chapter 10. Klauwgezondheid bij melkkoeien in Nederland

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Schmallenberg Virus. Dierenarts Guido Bertels Dierenarts Hans Van Loo

De aanpak van rotkreupel in België Tussentijds verslag

Niet technische samenvatting. 1 Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

Tips & Tricks. Biosecurity. Bart, Geert & Maude s. Wat is bioveiligheid? Wat betekent dit concreet? Wordt bioveiligheid toegepast op rundveebedrijven?

BIJSLUITER Rispoval IBR-Marker inactivatum, Suspensie voor injectie voor runderen

Activiteitenverslag Diergeneeskundige begeleiding HERKAUWERS

NIEUW TUBERCULOSE BEWAKINGSPROGRAMMA

Activiteitenverslag Diergeneeskundige begeleiding HERKAUWERS

Activiteitenverslag Diergeneeskundige begeleiding HERKAUWERS

Focus op Q-koorts. Praktische handleiding. Met steun van:

TOESTAND BETREFFENDE Q-KOORTS

Autopsies 2014 algemene trends

Reglement Certificering IBR bij Runderen 1997 gewijzigd per 1 juli 2013

Autovaccin: wondermiddel

Autovaccinatie in de praktijk

Kengetallen E-23 Fokwaarde levensvatbaarheid bij geboorte Fokwaarde levensvatbaarheid bij afkalven

Omschrijving Oorzaken Verschijnselen Diagnose Therapie Prognose. Omschrijving

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Autopsie kleine herkauwers en kameelachtigen 2017 bijzonderste bevindingen

AFRIKAANSE VARKENSPEST

Activiteitenverslag Diergeneeskundige begeleiding HERKAUWERS

Activiteitenverslag Diergeneeskundige begeleiding PLUIMVEE

oktober 2013 Veterinair certificaat voor de uitvoer naar Marokko van runderen bestemd voor de vetmesting afkomstig uit België

Voorwoord. Geachte lezer, Beste schapenliefhebber,

oktober 2013 Veterinair certificaat voor de uitvoer van fokrunderen afkomstig uit België naar Marokko

Rendement verbeteren door samen te werken aan optimalisatie van de technische kengetallen

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

BVD aanpak in de praktijk. Pauline Athmer DAP Nijkerk-Wellensiek

Speed Chlam TM. Virbac Nederland B.V., Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel

Tuberculose in Vlaanderen 2002

Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor Listeria monocytogenes. Straat: Wytsmanstraat 14

BVD, het aanpakken waard! Monique Driesse en Ruben Tolboom Januari 2015

Dierengezondheidszorg Vlaanderen. Actua DGZ. Dienstvergaderingen Gezondheidszorg herkauwers

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Q-koorts. Dr. Janna Munster AIOS gynaecologie Pathologendagen

Protocol statusbeheer IBR-vrij (route intake bloed, bewaking tankmelk) Versie 1.0 (juli 2018)

Speed Duo Leish K/Ehrli TM

Rundvee. Runderdemografie. Kort Nieuws. Oogslijmvliesontsteking bij melkvee. Hoofdpunten Rapportage vierde kwartaal 2016

Dierenkliniek Goeree Overflakkee

Figuur 1: aantal nieuwe gevallen (incidentie) van influenza in functie van de leeftijd.

Surveillance septicemieën in Belgische ziekenhuizen

Speed ReSpiVB TM. Virbac Nederland B.V., Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel

Nieuwsbrief Rundvee December 2016

Samenvatting. Samenvatting

Epidemiologie van Clostridium difficile infecties in België. Rapport 2016 Samenvatting

NRC Bordetella pertussis: verslag van het Nationaal Referentiecentrum voor het jaar 2012.

N o t i t i e. Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/ /MH/HWA Bijlage(n): -

Trends in autopsie

Introductie. Doel van dit proefschrift

Vrouwen die zwanger zijn van een meerling hebben een verhoogde kans op vroeggeboorte

Grote proportie van de vaarzen kalven af met geïnfecteerde kwartieren (Fox, 2009)

Problematiek Escherichia coli - EHEC in vleesbereidingen

Op een modern melkveebedrijf horen BVD en IBR niet thuis!

Vereenvoudigde Nederlandse samenvatting

Verkoudheid; virale infectie; respiratoir syncytieel virus; vaccins; antivirale middelen

Transcriptie:

BACTERIËLE ABORTUS BIJ HET RUND Aantal woorden: 17 300 Mathilde Pas Studentennummer: 01505700 Promotor: Prof. Dr. Geert Opsomer Promotor: Dierenarts Hans Van Loo Onderdeel van de Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de diergeneeskunde Academiejaar: 2017 2018

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

Voorwoord Er zijn veel essentiële partijen die een rol hebben gespeeld om deze masterproef tot een goed einde te brengen. Ik heb tijdens het maken van deze masterproef enorm veel geleerd omtrent abortus, kennis die me in de toekomst nog veel voordelen kan blijven opleveren. Als eerste wil ik mijn administratieve promotor Prof. Dr. Geert Opsomer bedanken om mij de kans te geven, bij gebrek aan een onderwerp naar keuze uit de lijst, toch te laten werken aan een onderwerp waar mijn interesse meer naar uitging. Een enorme bedanking aan mijn begeleidende promotor Da. Hans Van Loo kan uiteraard niet ontbreken, aangezien hij dit voorstel van Geert Opsomer aanvaardde en mij van begin tot einde met veel precisie en geduld heeft begeleid. Ook DGZ Vlaanderen wiens gegevens van het abortusprotocol ik heb mogen hanteren, wil ik hiervoor bedanken. Deze thesis zou echter niet veel om het lijf hebben zonder de hulp van Da. Karel Verdru, Hans collega van de buitenpraktijk, die geholpen heeft met de statistische analyses die de interpretatie van de gegevens kracht konden bijzetten. Tot slot wil ik mijn gezin en beste vrienden die het werk ook talloze keren mochten lezen en mij in stressperiodes hebben kunnen kalmeren, enorm bedanken voor hun eindeloze liefde en steun.

Inhoudsopgave Samenvatting... 5 1. Inleiding... 6 1.1. Probleemstelling... 6 1.2. Doelstelling... 7 1.3. Soorten abortus... 8 1.3.1. Niet-infectieuze abortus... 8 1.3.2. Infectieuze abortus... 9 2. Bacteriële abortus... 13 2.1. Materiaal en methoden... 13 2.1.1. Database abortusprotocol... 13 2.1.2. Statistiek... 14 2.1. Algemene analyseresultaten... 15 2.2. Resultaten per kiem... 18 2.2.1. Trueperella pyogenes... 18 2.2.2. Escherichia coli en Haemolytische Escherichia coli... 21 2.2.3. Listeria spp.... 23 2.2.4. Serratia sp.... 26 2.2.5. Bacillus spp.... 27 2.2.6. Staphylococcus spp.... 30 2.2.7. Coxiella burnetii... 31 2.3. Andere relevante kiemen... 32 2.3.1. Kiemen... 32 2.3.2. Resultaten abortusprotocol... 33 2.3.3. Statistiek... 35 2.4. Preventie en behandeling... 35 2.4.1. Algemeen... 35 2.4.2. Specifiek voor bepaalde kiemen... 37 3. Discussie... 38 4. Conclusie... 40 5. Literatuurlijst... 41 6. Bijlagen... 44

Samenvatting De economische impact van abortus op een rundveebedrijf mag niet worden onderschat. Daarenboven brengt abortus een potentieel zoönotisch risico met zich mee. Een correcte etiologische diagnose van abortus stellen, blijft een uitdaging. Dit werd ook in dit onderzoek ervaren, ondanks het hanteren van een uitgebreide database met 4404 abortuscases en correcte monsternames. Het laag diagnostisch percentage is enerzijds te wijten aan het postmortaal verval dat vaak uitgebreid aanwezig is op de foeti en foetale membranen en door het gebrek aan pathognomonische letsels bij abortusgevallen. Anderzijds speelt het gebrek aan gepaste onderzoekstechnieken ook een belangrijke rol. Tijdens het uitvoeren van het abortusprotocol van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV), werd een reincultuur in longen en lebmaag in combinatie met alveolitis als voorwaarden genomen om een kiem tot etiologisch agens te bestempelen. In totaal werd er een percentage van 41,2 oorzakelijke diagnoses gesteld met betrekking tot infectieuze oorzaken. De bacteriën die als etiologisch resultaat uit het abortusprotocol komen, zijn vaak slechts sporadische opportunistische abortusverwekkers. Voor de meest aangetoonde bacterie Trueperella pyogenes (5,56%) konden ook enkele potentiële risicofactoren worden blootgelegd. De aanwezigheid van vleesvee, het winterseizoen en de aanwezigheid van Neospora caninum antistoffen blijken een verhoogd risico met zich mee te brengen. De tweede meest gediagnostiseerde bacterie is Escherichia coli (3,36%). Serratia spp. en Listeria monocytogenes werden in respectievelijk 1,32% en 1,27% van de gevallen als oorzakelijk agens aangeduid. Uit de statistische analyse blijkt ook een hogere incidentie van E. coli, Serratia spp. en Staphyloccus spp. bij vleesvee naar voor te komen. De winter is bovendien ook een risicofactor voor Serratia spp. Indien er op het bedrijf notie is van de etiologische probleemkiem, kunnen aangepaste preventieve maatregelen worden genomen. Algemeen dienen er meestal op vlak van interne en externe bioveiligheid aanpassingen gemaakt te worden. Voor sommige kiemen is het belang van een goede voederkwaliteit niet te onderschatten (bv. Bacillus licheniformis, Listeria monocytogenes, fungi). Bacterie-specifieke maatregelen nemen, blijkt echter moeilijk aangezien het meestal sporadische abortusveroorzakers zijn die als etiologie naar voren komen uit de onderzoeken. Abstract The economic repercussions of abortion in cattle on a farm cannot be underestimated. There are also a few causal agents of abortion with zoonotic potential, which is dangerous for the farmer and his family, but also for the veterinarian. Even in this research, where a database of 4404 cases was available, it remained a challenge to make a correct diagnosis. The low diagnostic percentage in the majority of the articles can be explained by severe post-mortem autolysis of the fetus. Another explanation is the lack of pathognomonic lesions in the fetus or the fetal membranes. The importance of the most sensitive research techniques cannot be ignored in this matter either. The abortion protocol, performed by Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ), was imposed by the Belgian Federal Agency for the Safety of the Food Chain (FASFC). In this protocol, the prerequisites to determine an aetiology of an abortion were: a positive culture in the lungs and the abomasum of the fetus as well as alveolitis on histology of the lungs. The resulting aetiological bacteria in this research were often sporadic opportunistic causes of abortion. The most frequently diagnosed bacteria was Trueperella pyogenes (5,56%). Breed, season and other diseases had a clear influence, as risk factors for this agent were beef cattle breeds, winter and the presence of Neospora caninum antibodies. Escherichia coli (3,36%) was the second most diagnosed bacteria, followed by Serratia spp. (1,32%) and Listeria monocytogenes (1,27%). For these three agents having beef cattle on the farm was also a potential risk. Preventive measures can be taken on a farm if the aetiological agents are known. However, aetiology-specific measures are often hard to realise, since most of the cases present with sporadic and opportunistic causes. In general for abortion in cattle, the most important preventive measure a farmer can take is installing a good biosecurity system. For some infectious agents the importance of a good feed quality can t be neglected. 5

1. Inleiding 1.1. Probleemstelling Volgens de literatuur is abortus bij het rund wereldwijd een belangrijke economische schadepost voor de veehouderij (Barr en Anderson, 1993; Borel et al., 2007; Ruhl et al., 2009; Blumer et al., 2011). De belangrijkste economische verliezen worden veroorzaakt door een verlengde tussenkalftijd en het noodgedwongen opruimen van één of meerdere runderen (Lee en Kim, 2007). De kost die een abortus met zich meebrengt, is vaak afhankelijk van het stadium waarin de vrucht zich bevindt. Des te langer de dracht, des te zwaarder de financiële impact (Martin, 2009). Verder spelen ook onder andere het productieniveau en de huidige prijzen een grote rol (Clothier en Anderson, 2016). Naast het economische probleem, brengen sommige infectieuze oorzaken van abortus ook een mogelijk zoönotisch risico met zich mee. Dit is bijvoorbeeld het geval voor verschillende bacteriën zoals Brucella abortus, Leptospira spp. en Salmonella spp. (Anderson, 2007). Ook recenter opkomende/aangetoonde oorzaken van abortus zoals Parachlamydia (Ruhl et al., 2009) en Coxiella burnetti (Muskens et al., 2012) hebben een zoönotisch karakter. Het is essentieel om als dierenarts rekening te houden met de eigen gezondheid, alsook met het welbevinden van de veehouder en zijn familie. Het is dus aangewezen om hen hierover correct te informeren. Daarenboven kan abortus op vlak van dierenwelzijn bij het rund een negatieve invloed hebben (Wheelhouse et al., 2012). Ook in ontwikkelde landen zoals België is abortus op rundveebedrijven nog steeds een actueel probleem. Vaak is het moeilijk of zelfs onmogelijk om een etiologische diagnose te stellen waardoor de veehouder en zijn dierenarts er dikwijls niet in slagen om gepaste preventieve maatregelen te nemen. Hoewel de cijfers vaak variëren, vermelden meerdere auteurs een laag diagnostisch percentage (Barr en Anderson, 1993; Wheelhouse et al, 2012). Dit concludeerde ook Van Loo et al. (2010) in het Vlaamse activiteitenrapport met betrekking tot het abortusprotocol van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV). In ongeveer 40% van de onderzochte dossiers werd aan de hand van een uitgebreid panel van analyses een vermoedelijke diagnose gevonden (Van Loo et al., 2010). Men kan algemeen stellen dat telkens voor minder dan de helft van de onderzochte verwerpingen een goede labo-diagnose kan worden gesteld (Anderson, 2007). Uiteraard speelt de kwaliteit van de beschikbare stalen hierin een belangrijke rol. De foeti zijn namelijk niet altijd meer vers bij inzending en zijn daardoor reeds geautolyseerd op het moment van de autopsie. Hierdoor verkleint de mogelijkheid om significante pathogenen of belangrijke diagnostische letsels terug te vinden. Zelfs bij een ideale staalkwaliteit is het aanduiden van een specifieke etiologie een grote uitdaging (Anderson, 2012). Wanneer het gaat om een infectieuze abortus is een goede samenwerking tussen de dierenarts en de laborant dan ook van groot belang. Op die manier wordt een gerichte staalname mogelijk (Anderson, 2007). Het percentage van inzendingen dat daadwerkelijk resulteert in een etiologische diagnose is volgens sommige bronnen te laag, waardoor men soms zelfs beweert dat dierenartsen beter geen poging doen om een etiologie te vinden (Tibary, 2018). Dit staat in contrast met hetgeen vaak wordt beweerd in andere artikels en het concept achter het abortusprotocol: des te meer inzendingen, des te groter de kans dat de probleemkiemen op een bedrijf kunnen worden aangetoond. Zelfs bij cases waar geen etiologie wordt gevonden, kan een negatieve diagnose sommige abortusveroorzakende kiemen uitsluiten (Clothier en Anderson, 2016). Bovendien kunnen de beter ontwikkelde onderzoekstechnieken in de toekomst steeds meer informatie opleveren (Clothier en Anderson, 2016). Het routinematig insturen van de geaborteerde vrucht en foetale membranen, zal op lange termijn de veehouder dan ook enkel voordelen opleveren. Yaeger (1993) raadt aan een abortus te laten 6

onderzoeken indien op het bedrijf a) de abortusrate hoger is dan 3% of b) er een hoog percentage van de drachtige dieren op korte termijn aborteert. Dezelfde auteur meent dat het toch aangewezen kan zijn om alle foeti in te sturen, zodat de veehouder geen ziekteproces mist dat zich binnen zijn veestapel aan het afspelen is. Verschillende zaken zorgen ervoor dat het stellen van een labo-diagnose bij een geval van abortus vaak teleurstellend is. De letsels zijn immers zelden pathognomonisch. Bovendien kunnen de laesies door de eerder vermelde autolyse niet meer herkenbaar zijn (Anderson, 2007). Het moederdier toont overigens ook niet altijd symptomen of soms is de abortus een uitgesteld symptoom van een ziekte die reeds veel eerder heeft plaatsgevonden. In deze masterproef zal gefocust worden op het belang van de frequent gediagnosticeerde bacteriële abortussen. Binnen deze groep van bacteriële abortussen, kan men een onderscheid maken tussen primaire en secundaire pathogenen. Trueperella pyogenes die behoort tot deze secundaire opportunistische bacteriën, wordt bijvoorbeeld vaak geïsoleerd. Ook andere bacteriële abortusverwekkers zoals Bacillus spp., Escherichia coli, behoren tot deze groep. Hoewel opportunistische bacteriën een groot deel van de abortussen veroorzaken, is hun voorkomen op bedrijfsniveau eerder sporadisch (Anderson, 2007). Deze sporadische bacteriële abortussen kunnen in elke fase van de dracht voorkomen, maar zouden meestal in het tweede deel van de dracht plaatsgrijpen (Anderson, 2007). Om een bacteriële infectie als oorzaak van de abortus aan te duiden, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Zo mag er geen andere oorzaak gevonden zijn, moet er een reincultuur van de kiem aanwezig zijn in de lebmaag en long van de foetus of de placenta en moeten er via histologisch onderzoek van de foetus of placenta letsels aantoonbaar zijn die overeenkomen met een bacteriële infectie (Anderson, 2007). Daarom werd er in de beginjaren van het abortusprotocol bij Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ Vlaanderen) steeds histologisch onderzoek gedaan op longweefsel indien er van een bepaalde bacterie een reincultuur werd teruggevonden in long en lebmaag van de foetus. De onderzoeken van DGZ op alle verwerpingen worden sinds eind 2009 in Vlaanderen onder het budget van het FAVV onderzocht. 1.2. Doelstelling Door regionale verschillen is het niet altijd mogelijk om conclusies van andere landen in verband met abortusoorzaken door te trekken naar België. Deze masterproef heeft als doel een overzicht te verwerven over de bacteriële oorzaken van abortus bij het rund in Vlaanderen. Voor de belangrijkste bacteriën zal in dit werk geprobeerd worden om een aantal risicofactoren bloot te leggen, zoals bijvoorbeeld seizoensgebonden factoren. Ook kunnen er mogelijk rasverschillen opgemerkt worden. Hoewel de voornaamste oorzaken van abortus onafhankelijk van de locatie zijn, bestaan er ook sommige specifieke aandoeningen die enkel regionaal zijn. Voorbeelden van factoren die deze regionale verschillen kunnen verklaren zijn het klimaat, de productie, wildlife populaties, vaccinaties, verplaatsingen van dieren,. (Barr en Anderson, 1993). Deze factoren kunnen ook beschouwd worden als risicofactoren die in deze masterproef verder onderzocht zullen worden. Er zal worden geprobeerd inzicht te verwerven in mogelijke preventieve maatregelen die per bacterie kunnen worden genomen. Indien uit het onderzoek bijvoorbeeld blijkt dat het gevaar schuilt bij bepaalde carrier-dieren of net bij de aankoop van een nieuw dier, dan kunnen er op het vlak van bioveiligheid aanpassingen worden gedaan. Hiernaast zal er gepoogd worden enkele verschillen tussen melk- en vleesvee aan te tonen. Zeker met de opkomende antibioticaresistentie en de strenger opgelegde regels, wordt het nemen van correcte preventieve maatregelen belangrijker. 7

1.3. Soorten abortus De definitie van abortus bij rundvee luidt: drachtverlies tussen 42 en 260 dagen, de periode ervoor en erna is respectievelijk embryonale sterfte en vroeggeboorte (Thurmond en Picanso, 1990). Een tienjarige studie uitgevoerd in het South Dakota Animal Disease and Diagnostic Laboratory op boviene abortussen resulteerde in volgende types abortus (Tabel 1) (Yaeger, 1993): Tabel 1 Oorzaken van boviene abortus volgens een 10-jarige studie in South Dakota. Anomalieën 2% Mycotische abortus 5% Virale abortus 11% Bacteriële abortus 15% Infectieuze abortus, maar etiologie onbeslist 17% Idiopathische abortus (geen bewijs voor infectieuze oorzaak) 50% Hoewel bovenstaande tabel een goede weergave biedt van de verschillende types abortus, kunnen de resultaten niet zomaar overgenomen worden voor België. Zo is er geen categorie met parasitaire oorzaken, terwijl bijvoorbeeld Neospora caninum in Vlaanderen een erg belangrijke en veelvoorkomende protozoaire oorzaak van abortus bij het rund is. Er zijn sinds 1993 betere technieken ontwikkeld om een goede diagnose te stellen en bovendien is er ook een shift ontstaan in de oorzakelijke kiemen. Deze shift is te wijten aan nieuwe opkomende ziekten (bijvoorbeeld Q-koorts) enerzijds, maar anderzijds zijn er ook kiemen waartegen bestrijdings/uitroeiingsmaatregelen worden genomen (bijvoorbeeld Brucella abortus, Boviene virale diarree virus (BVDv), Infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR)). 1.3.1. Niet-infectieuze abortus Niet eens de helft van de ingezonden geaborteerde foeti resulteren in een correcte etiologische diagnose. Dit kan enerzijds verklaard worden doordat de diagnose van infectieuze kiemen niet steeds eenvoudig of eenduidig is, maar anderzijds kan dit ook te wijten zijn aan het feit dat ook nietinfectieuze oorzaken een mogelijke bron voor abortus vormen. Zo zijn genetische chromosomale afwijkingen de belangrijkste niet-infectieuze oorzaak van abortus bij het rund (De Kruif en Opsomer, 2016). Het percentage abortus ten gevolge van genetische afwijkingen is onbekend, aangezien er niet steeds fenotypische letsels aanwezig zijn bij de verworpen vrucht. Bovendien zijn embryonale sterfte of vroege abortus vaker het gevolg van genetische afwijkingen, maar deze verwerpingen worden vaak gemist wegens de kleine afmetingen van de vrucht (Tibary, 2018). In een studie werd er aangetoond dat 10,7 % van de onderzochte abortussen of doodgeboren kalveren een abnormaal chromosaal patroon hadden, waarvan bij ongeveer de helft van deze gevallen de afwijking ook de reden van de sterfte was. De gebruikte foeti in deze studie waren ouder dan acht maanden. De resulterende percentages zijn erg hoog, indien men in het achterhoofd houdt dat ernstige chromosale afwijkingen meestal leiden tot (vroeg) embryonale sterfte (Schmutz, 1996; De Kruif en Opsomer, 2016). Genetische afwijkingen zijn meestal individuele dierproblemen en geven dus zelden abortusstormen (Hovingh, 2009). Ook voedingsgerelateerde problemen kunnen mogelijk aan de basis van een verwerping liggen, zoals opname van plantaardige teratogenen of giftige planten. Het is echter vaak zeer moeilijk dit als etiologie te bevestigen aangezien de opgenomen hoeveelheid en het stadium van de dracht een belangrijke rol spelen. Voorbeelden van deze planten zijn bijvoorbeeld bepaalde dennensoorten (Pinus ponderosa en Pinus contorta) ten gevolge van het isocupressic zuur toxine dat eruit in de pens wordt 8

aangemaakt (Taylor en Njaa, 2012). Indien deze in de laatste trimester van de dracht worden opgenomen, kan abortus optreden (Tibary, 2018). Verder zouden ook Locoweed, Broomweed, coumarines, grassen, schimmelige klaver en mycotoxines voor problemen kunnen zorgen (Tibary, 2018). Bij teveel blootstelling aan hoge hoeveelheden nitraten/nitrieten, kunnen zeker in het laatste deel van de dracht abortussen voorkomen (Hovingh, 2009). Verder worden er ook bij meerlingdrachten vaker abortussen waargenomen. Hetzelfde geldt trouwens voor subfertiele dieren. Factoren zoals stress, hoge koorts, toxemie en vaccinaties zijn ook een verdachte oorzaak (De Kruif en Opsomer, 2016). Hittestress resulteert vaker in vruchtbaarheidsproblemen dan abortus, maar een plotse sterke stijging in omgevingstemperatuur zou hiertoe wel kunnen leiden, al is hiervoor weinig bewijs (Hovingh, 2009). Hittestress kan leiden tot foetale hypotensie, hypoxie en acidose. Vermoedelijk is het erger als het moederdier koorts heeft, in vergelijking met omgevingsgebonden hittestress (Tibary, 2018). Vitamines A en E, selenium en ijzer zouden ook een rol kunnen spelen in abortus, maar dit kan momenteel enkel aangetoond worden voor vitamine A (Tibary, 2018). Het is bekend dat selenium een belangrijke beschermende functie heeft als anti-oxidant (Marnon and Ramos, 2017). Selenium toedienen zou resulteren in een lager percentage aan embryonale verliezen tijdens de eerste maand van de dracht (Mehdi en Dufrasne, 2016). 1.3.2. Infectieuze abortus 1.3.2.1. Virale abortus Infectieuze Boviene Rhinotracheïtis (IBR) of Boviene Herpes Virus type 1 (BHV1) is een alfaherpesvirus dat naast de respiratoire symptomen ook kan leiden tot onder andere abortus en vulvovaginitis (Barr en Anderson, 1993; Givins en Marley, 2008). Een acute infectie met BHV1 kan persisteren als latent virus in het ganglion trigeminale en sacrale en het kan ten gevolge van immunosuppressie weer actief worden (Barr en Anderson, 1993; Givins en Marley, 2008; Tibary, 2018). Transmissie kan ontstaan ten gevolge van contact met de bovenste luchtwegen, conjunctiva of slijmvliezen, geaborteerde foeti of door venerische overdracht (Givins en Marley, 2008). Het virus wordt via de witte bloedcellen naar de placenta gevoerd en zal daar een placentitis veroorzaken (gedurende een periode van 2 weken tot 4 maanden), waarna de foetus wordt geïnfecteerd en binnen de 24 uur sterft (Tibary, 2018). De maternale ziektepiek is vaak reeds verdwenen wanneer het moederdier daadwerkelijk aborteert (Tibary, 2018). Abortus wordt opmerkelijk vaker geassocieerd met de respiratoire dan met de genitale vorm (Givins en Marley, 2008). Een dekinfectie kan leiden tot infertiliteit. Embryonale sterfte kan worden waargenomen bij een infectie in vroege dracht (Anderson, 2007). Indien het vee voordien naïef was voor deze ziekte, kan een IBR-infectie leiden tot een abortusstorm (Barr en Anderson, 1993). IBR kan resulteren in abortusrates van 5-60 % in nietgevaccineerde koppels (Tibary, 2018). Op het moment van de verwerping zijn de foeti meestal ongeveer in de vijfde maand van de dracht en zijn de lichaamsholten vaak gevuld met een rode vloeistof (Anderson, 2007). Een waarschijnlijkheidsdiagnose is ook mogelijk met histopathologie van de lever, waarbij vaak multifocale necrose kan waargenomen worden (Anderson, 2007; Tibary, 2018). Bevestiging van de diagnose kan door middel van virusisolatie of door detectie van viraal antigen in nier, long, lever, placenta en bijnieren met immunologische kleuring (Anderson, 2007; Tibary, 2018). Boviene Virale Diarree (BVD) is een Pestivirus dat gemiddeld in 4,01% van de abortussen in 2010 en 2011 in Vlaanderen in het abortusprotocol werd teruggevonden (Van Loo et al., 2010; Van Loo et al., 2011). Transmissie kan transplacentaal of door opname van gecontamineerde materialen (Givins en Marley, 2008). Een foetale infectie kan verschillende uitkomsten hebben, afhankelijk van wanneer de 9

infectie plaatsvindt. In de eerste trimester kan er embryonale sterfte, abortus of mummificatie van de vrucht plaatsvinden indien het moederdier niet immuun is. Vanaf dag 45-125 kan er een persisterend geïnfecteerd kalf (IPI) geboren worden. In het tweede trimester van de dracht is de vorming van een kalf met geboortedefecten ook mogelijk. In het laatste trimester van de dracht heeft het virus meestal minder effect op het kalf, maar heeft het wel antistoffen in zijn bloed (Hovingh, 2009). De bevestiging van BVD als oorzaak van de abortus kan gebeuren door waarneming van de foetale laesies (Anderson, 2007). BVD brengt bovendien immunosuppressie teweeg en wordt vaak gevonden in foetussen waar andere agentia ook worden teruggevonden (bv. bacteriën). In het geval van een abortusprobleem op een bedrijf waarbij één of meerdere kiemen geïsoleerd zijn die normaal slechts sporadisch tot abortus leiden, is het belangrijk om BVD als mogelijke primaire oorzaak van het probleem in het achterhoofd te houden (Tibary, 2018). Blauwtongvirus is een Orbivirus overgedragen door de Culicoides spp. vectoren (Givins en Marley, 2008; Tibary, 2018). Het blauwtong type dat België het meest bedreigt, is BTV type 8, aangezien dit serotype sinds 2008 endemisch is in Noord-Europa (Tibary, 2018). BTV type 8 circuleert enorm in Frankrijk, alsook nabij de grens met België. Andere buurlanden hebben tot op heden nog geen aangifte van haarden gedaan 1. Het serotype 4 BTV is endemisch in Corsica, Italië, Spanje en Portugal 1. Er zijn ook reeds aangiftes geweest van dit serotype in Frankrijk 1. Blauwtong geeft naast abortus ook perinatale sterfte en embryonale sterfte. Blauwtong kan resulteren in centraal zenuwstelsel malformaties. Er ontstaan soms een soort dummy - kalfjes door aantasting van de hersenen (Tibary, 2018). De geaborteerde vruchten hebben bij besmetting in de baarmoeder meestal afwijkingen zoals hydranencephalie (Figuur 1) of anencephalie (De Kruif en Opsomer, 2016). Een infectie na dag 150 van de dracht heeft geen negatief effect op de foetus (Givins en Marley, 2008). De stier kan ook besmet zijn en runderen die worden geïnsemineerd met besmet sperma, hebben ook een hoger aantal verwerpingen. Verder zijn de neus en oogleden bij de aangetaste dieren vaak rood gekleurd en kunnen ze Figuur 1 Hydranencephalie in een kalf van vier dagen oud, geassocieerd met Blauwtongvirus. Afbeelding afkomstig uit virus-induced congenital malformations in cattle (Agerholm et al., 2015). klauwrandontsteking en rode vlekken op de huid vertonen 2. De diagnose kan gesteld worden door precolostrale antistoffen aan te tonen bij de foetus of door identificatie van het virus met PCR (Tibary, 2018). Het virus kan via Polymerase chain reaction (PCR) op hersenen, milt of bloed aangetoond worden (Tibary, 2018). Ook het Akabane virus en het Schmallenbergvirus kunnen mogelijke virale etiologieën zijn van een abortus (Givins en Marley, 2008). Schmallenbergvirus werd in 2011 ontdekt in Europa. Beide virussen behoren tot de Simbu serogroup en kunnen leiden tot infertiliteit, abortus en foetale malformaties (Tibary, 2018). 1 https://www.dgz.be/nieuwsbericht/blijf-vaccineren-tegen-blauwtong (Laatst geraadpleegd op 5/05/2018) 2 http://www.dgz.be/ziekte/blauwtong (Laatst geraadpleegd op 29/12/2017) 10

1.3.2.2. Mycotische abortus en gisten Figuur 2 Mycotische placentitis. De cotyledonaire ( ) en intercotyledonaire (*) ruimten zijn verdikt en hebben een leerachtig aspect. Afbeelding afkomstig uit Kirkbride s Diagnosis of Abortion and Neonatal Loss in Animals (Taylor en Njaa, 2012). Uit het abortusprotocol van 2010 is gebleken dat gisten in 0,98% van de abortuscases als oorzaak konden worden aangeduid, waarbij ze zowel in de longen als in de lebmaag konden worden aangetoond (Van Loo et al., 2010). In 2011 werd er een percentage van 5,11% aan gisten toegewezen, hetgeen veel hoger is (Van Loo et al., 2011). Reeds in meerdere studies werd Aspergillus fumigatus aangetoond als belangrijkste schimmel (Knudtson en Kirkbride, 1992). Ook in Vlaanderen leek dit in de periode van 2010 tot 2011 het geval te zijn (Van Loo et al., 2010; Van Loo et al., 2011). Schimmels en fungale spores kunnen worden teruggevonden in de lucht en in het voeder (Yaeger, 1993). Mycotische abortus komt voornamelijk voor in de wintermaanden en vindt vaak plaats vanaf vier maanden tot het einde van de dracht (Hovingh, 2009; Tibary, 2018). In sommige regio s in de wereld zijn schimmels de belangrijkste oorzaak van abortus. Het risico dat de foetus wordt geïnfecteerd, wordt groter indien er hogere concentraties van de schimmel aanwezig zijn. Bovendien zou er een hogere incidentie zijn van november tot april, wanneer de runderen op stal staan en daar worden gevoederd (Knudtson en Kirkbride, 1992). Therapeutische behandelingen die immunosuppressie teweeg brengen, worden ook vaak geassocieerd met opportunistische mycotische abortus bij de mens, maar dit zou mogelijks ook voor boviene abortus van toepassing zijn (Knudtson en Kirkbride, 1992). De kiem verspreidt zich hematogeen naar de uterus vanuit een intredepoort in het respiratoir of gastro-intestinaal stelsel (Anderson, 2007; Tibary, 2018). De placenta zal uitgebreide tekenen van necrose vertonen en de intercotyledonaire ruimten zullen een leerachtig aspect hebben zoals te zien in Figuur 2 (Tibary, 2018). De foetus vertoont zelden autolyse, maar zal vaak een gedehydrateerd aspect hebben en heeft vaak dermatophytose achtige laesies (Tibary, 2018). De diagnose kan gesteld worden indien er fungale hyphae worden aangetoond in combinatie met necrose van de placenta, dermatitis of pneumonie (Tibary, 2018). Belangrijk is dat de isolatie gecorreleerd moet zijn met de microscopische en macroscopische letsels, zodat postmortale contaminatie kan worden uitgesloten (Tibary, 2018). 1.3.2.3. Parasitaire abortus De protozoa Neospora caninum is vermoedelijk de meest voorkomende infectieuze oorzaak van abortus in België. In 2010 en 2011 waren gemiddeld 12,76% van de geaborteerde moederdieren seropositief voor N. caninum en konden er tevens histologische letsels worden aangetoond die wijzen op een besmetting van de foetus (Van Loo et al., 2010; Van Loo et al., 2011). Het voorkomen op een bedrijf kan sporadisch zijn of er kan een abortusstorm plaatsvinden (De Kruif en Opsomer, 2016; Tibary, 2018). Ook is het herhaaldelijk aborteren bij dezelfde dieren reeds gerapporteerd (Tibary, 2018). Opmerkelijk aan deze Figuur 3 Neospora caninum transmissiemethoden. Afbeelding afkomstig van farmhealthonline. 11

kiem is dat deze kan persisteren in het rund als een chronische infectie en overgedragen kan worden tijdens de dracht (Taylor en Njaa, 2012). Bij deze parasiet is zowel verticale als horizontale transmissie mogelijk (Figuur 3) (Tibary, 2018). Verticale transmissie is echter de belangrijkste route van transmissie (De Kruif en Opsomer, 2016). De meeste van de geïnfecteerde kalveren worden klinisch normaal geboren, maar zijn wel meestal congenitaal geïnfecteerd. Soms zijn er kalveren waarbij paralyse of proprioceptieve problemen kunnen worden waargenomen (Tibary, 2018). De rest van de foeti ondergaat abortus. Indien de foetus sterft, vertoont deze vaak autolyse en soms zelfs mummificatie. Microscopisch kan er vaak een niet-purulente inflammatie worden teruggevonden in hart, hersenen en spieren (Tibary, 2018). In deze organen en in de nieren kunnen organismen worden gevonden door immunohistochemische kleuring en PCR (Tibary, 2018). Runderen kunnen ook geïnfecteerd worden bij het innemen van uitwerpselen van een natuurlijke eindgastheer (Taylor en Njaa, 2012). De hond (Canis lupus familiaris) is de definitieve gedomesticeerde eindgastheer van N. caninum. De coyote (C. iatrans), de dingo (C. lupus dingo) en de grijze wolf (C. lupus) worden beschouwd als de definitieve wilde gastheren (Silva en Machado, 2016). Een seropositieve uitslag van het rund bevestigt de diagnose van N. caninum niet, maar het blijkt wel dat seropositieve dieren twee tot drie keer meer risico hebben op abortus in vergelijking met seronegatieve (Haddad et al., 2005). Het risico is echter leeftijdsafhankelijk, hetgeen blijkt uit een onderzoek op een bedrijf in California, waar de congenitaal geïnfecteerde vaarzen een zeven keer zo hoog risico hadden (Haddad et al., 2005). In andere bronnen is er zelfs sprake van tot 24 keer meer risico op abortus bij de seropositieve dieren 3. Een seronegatief resultaat bij het moederdier op het moment van een verwerping sluit Neospora als etiologisch agens uit. Indien er antistoffen in de foetus kunnen worden aangetoond, wijst dit op een infectie, maar Neospora is daarom niet noodzakelijk de oorzaak van afsterven van de vrucht (De Kruif en Opsomer, 2016). Abortus kan optreden vanaf drie maanden drachtduur, maar is meer gebruikelijk tussen de vierde en de zesde drachtmaand (Hovingh, 2009; Tibary, 2018). Een andere protozoale infectie is Tritrichomonas foetus, hetgeen een venerische ziekte is die eerder met vroeg embryonale sterfte wordt geassocieerd, al is abortus later in de dracht ook mogelijk (Taylor en Njaa, 2012). Hetzelfde geldt ongeveer voor de andere venerische (bacteriële) infectie Campylobacter fetus ss. venerealis, hoewel de abortus dan eerder tussen de vierde en zevende drachtmaand plaatsgrijpt (Hovingh, 2009). 1.3.2.4. Bacteriële abortus Dit onderdeel wordt verder uitgediept in hoofdstuk 2 Bacteriële abortus, waarbij de meest gediagnosticeerde bacteriën worden besproken. 3 http://www.farmhealthonline.com/disease-management/cattle-diseases/neospora-caninum/ (Laatst geraadpleegd op 28/04/2018) 12

2. Bacteriële abortus 2.1. Materiaal en methoden 2.1.1. Database abortusprotocol De gehanteerde gegevens waarmee in deze masterproef wordt gewerkt, zijn de resultaten van analyses uitgevoerd binnen het abortusprotocol van het FAVV. Een database met gegevens van Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ) zal hiervoor worden gehanteerd. Deze dataset werd bemachtigd door dierenarts Hans Van Loo, die van 2010 tot 2015 bij DGZ in dienst was en meewerkte aan het abortusprotocol en het schrijven van de activiteitenrapporten. Hij is tevens de promotor van dit werk. De bedoeling is om enkel de gegevens te analyseren uit de eerste twee jaren van het abortusprotocol, namelijk van 2010 tot 2011. Later werd het histologisch onderzoek van de foetus wegens budgettaire redenen geschrapt uit het abortusprotocol. Hoewel de gegevens van 2010-2011 gedateerd lijken, werden deze door ons beschouwd als meest verantwoord om correcte conclusies uit te trekken. Postmortale contaminatie van de vrucht en foetale membranen is haast onvermijdelijk. Deze contaminatie zou kunnen leiden tot vals positieve resultaten, maar gedurende 2010 2011 werd er in het abortusprotocol verplicht histologisch onderzoek uitgevoerd. Hierdoor is het mogelijk om een verantwoorde etiologische diagnose te stellen, aangezien men door middel van cultuur van de lebmaag en longen in combinatie met histologie de vals positieven eruit filtert. Niet elke onderzochte abortus zal in dit werk worden gebruikt, aangezien er een selectie gebeurde in de database (Figuur 4). Er werd bij het verzamelen van de gegevens ook rekening gehouden met het type dier (vlees- of melkvee), hetgeen kan helpen om verschillen tussen deze types aan te tonen. De gegevenstabel bevindt zich in een Excel document. De database bevatte gegevens van 6897 dossiers van foeti waar in de tijdspanne van twee jaar histologisch onderzoek op werd uitgevoerd en serumstalen van het moederdier werden genomen. De foeti waarvan geen kruin-stuit lengte was bepaald, werden uit de database geselecteerd, hetgeen resulteerde in 6760 dossiers. De kruin-stuit lengte wordt namelijk gebruikt om de drachtduur te berekenen aan de hand van een formule. Deze formule varieert afhankelijk van het trimester waarin de abortus plaatsvindt en is ook onderhevig aan rasverschillen (Rexroad et al, 1974). Hetzelfde werd gedaan met meerlingen aangezien er in dit geval in het labo vaak werd gewerkt met mengstalen, wat het correct diagnosticeren nog meer bemoeilijkt. Bovendien zijn meerlingen op zichzelf een risico voor drachtverlies. Nadat deze categorie werd verwijderd, waren er nog 6366 dossiers resterend. Abortussen waarbij geen identificatie van het moederdier gekend was, werden niet mee genomen in de verdere analyse omdat er zonder identificatie geen bepaling van het rastype vanuit Sanitel mogelijk was. Ook de leeftijd van het moederdier kon daardoor niet achterhaald worden. Na het verwijderen uit de database 6897 dossiers - Geen lengte gekend 6760 dossiers - Meerlingen 6366 dossiers - Geen identificatie moeder 6293 dossiers - Verlengde dracht 4404 dossiers Figuur 4 Selectieprocedure van gebruikte dossiers. van deze categorie, waren er nog 6293 resterend. Tot slot werden ook de dieren met een abortus na een verlengde dracht (meer als 9 maanden) ook uit de database geselecteerd, wat uiteindelijk resulteerde in een eindtotaal van 4404 dossiers. De foeti afkomstig uit een verlengde dracht werden er uit geselecteerd aangezien deze groep vermoedelijk veel levend geboren kalveren bevat, die binnen 13

de eerste twee dagen gestorven zijn. Bovendien zijn er ook mogelijks veel van de foeti gestorven tijdens de partus ten gevolge van bradytocie of traumatocie. Het bepalen van welk type stalen er best genomen dient te worden voor een goede diagnose, is afhankelijk van kiem tot kiem. Het door DGZ gehanteerde protocol probeert door middel van een combinatie van cultuur van de foetale lebmaag en longen, histologische beschouwingen en serologie van de moeder een zo allesomvattend mogelijk diagnostisch pakket te hanteren. Voor de meeste bacteriële kiemen is dit geschikt, echter zijn er weefsels die per kiem het best geselecteerd worden. Een artikel uit Californië spitste zich toe op de meest geschikte weefsels voor een diagnose van abortus op te stellen voor bepaalde kiemen. Voor Neospora bleek dit bijvoorbeeld hersenen, nier en placenta te zijn (Clothier en Anderson, 2016). Bij bacteriële infecties bleek een staal van de lebmaag veel meer te kunnen vertellen ten opzichte van long of leverweefsel (Clothier en Anderson, 2016). De bacterie Pajaroellobacter abortibovis die het de Epizoötische Bovine Abortus (EBA) veroorzaakt, werd met het abortusprotocol niet onderzocht in België omdat deze tick-borne infectie tot nu toe in Europa nog niet werd vastgesteld, maar zou het best aangetoond kunnen worden op lymfeweefsel. Deze kiem blijkt in Californië meer frequent de etiologie te zijn dan Neospora (Clothier en Anderson, 2016). Verder dient ook vermeld te worden dat sedert 1/02/2011 werd geopteerd voor een zelfgemaakte rt- PCR die C. Burnetti detecteert in plaats van de commerciële testkits (TAQVET C. burnetii LSI PCR TaqMan Quantitative-Life Technologies Animal Health). Beide testen hadden een hoge en aan elkaar gelijke sensitiviteit door de hoge bacteriële belasting. Een verschil in specificiteit kan echter niet worden uitgesloten. Men moet bij de interpretatie van de resultaten voor Coxiella burnetii rekening houden met het feit dat de PCR voor Q-koorts slechts sinds die datum wordt meegeteld. Er wordt voor de PCR van Coxiella dus gewerkt met de 2432 foeti die na 1/02/2011 werden ingezonden. Een definitieve etiologische diagnose stellen wordt zoals hoger vermeld vaak bemoeilijkt door het afwezig zijn van pathognomonische laesies, onvoldoende testmogelijkheden en de lange periode waartussen de oorzaak plaatsvond en de daadwerkelijke expulsie van de vrucht en foetale membranen (Clothier en Anderson, 2016). Deze drie beperkingen blijven ondanks de grote database en het ruim aanbod aan informatie ook hier een probleem. 2.1.2. Statistiek De statistische analyses werden uitbesteed en werden uitgevoerd aan de hand van het statistisch programma R. De gehanteerde statistische testen worden daarom zo beknopt mogelijk besproken. Het aflezen en interpreteren van de resultaten werd door de auteur van dit werk verwezenlijkt. Er wordt steeds per kiem gekeken naar de risicofactoren (bv. ras) en vervolgens vergeleken of er een significant verschil is tussen de groepen (bv. vlees, melk of mixed). Een risicofactor werd als significant beschouwd indien p < 0,05. In het geval dat p < 0,15 is er sprake van een trend tot significantie, waarna steeds een extra statistische test wordt uitgevoerd. Om het analyseren van de gegevens in de hand te werken, werden de data omgezet tot binaire data (0-1). De risicofactoren werden eerst univariaat getest (effect risicofactor t.o.v. een kiem) en vervolgens werden de significante resultaten en deze met trend tot significantie multivariaat geanalyseerd (effect verschillende risicofactoren op elkaar per kiem). De eerste univariate test die werd uitgevoerd is de chi-kwadraattoets (chi-squared test) dewelke aantoont of er tussen verschillende groepen onderling (bv. de verschillende rassen) een significant verschil is. Deze test vertelt niet tussen welke subgroepen (bv. vleesvee, melkvee, mixed) het verschil significant is. Daarom wordt er vervolgens een post hoc test toegepast. Tot slot werd ook GLM (generalized linear model) toegepast, hetgeen in de meeste gevallen een overeenstemmend resultaat gaf met de chi-kwadraattoets. Op basis van de significantie van GLM werden de risicofactoren in een 14

multivariaat model gestoken dat de resultaten weergeeft indien de risicofactoren samen inwerken. Om zoveel mogelijk overzicht in de statistische resultaten te creëren, werd bij het weergeven van de statistische resultaten steeds de van de GLM gehanteerd. 2.1. Algemene analyseresultaten De Excel tabel geeft data weer met betrekking tot de exacte datum van aborteren, de regio waar het heeft plaatsgevonden, alsook informatie over de grootte en leeftijd van de vrucht op de dag van verwerpen. Van de 4404 resterende dossiers waren er 1810 melkvee, 2397 vleesvee en 197 mixed types. Bij melkvee kan er in 43,09% (780/1810) van de gevallen een positieve cultuur teruggevonden worden in zowel de lebmaag als de long. Bij mixed vee bedroeg dit 46,19% (91/197) en bij vleesvee kon er zelfs in 50,06% (1200/2397) van de gevallen in zowel de lebmaag als de long een positieve cultuur worden gevonden. Er dient echter te worden opgemerkt dat in bovenstaande percentages de positieve polybacteriële uitslagen geïncludeerd zijn. Wanneer deze uit de berekeningen worden verwijderd krijgen we slechts 20,00% voor melkvee, 25,88% voor mixed vee en 33,38% voor vleesvee. Opvallend is dat er bij vleesvee 16,69 % (400/2397) polybacterieel zijn, hetgeen voor melkvee in verhouding toch meer blijkt, namelijk 23,09 % (418/1810) van de stalen die polybacterieel zijn. Bij het bestuderen van de resulterende diagnostische kiemen van het abortusprotocol, blijkt de parasiet Neospora caninum het meest te worden teruggevonden als vermoedelijke etiologie (Tabel 2). Trueperella pyogenes blijkt de belangrijkste vertegenwoordiger betreffende de bacteriële abortus. Gisten en BVD komen respectievelijk op de derde en vierde plaats in de ranking. Escherichia coli sluit als tweede bacterie de top vijf van infectieuze oorzaken af. De schimmel Aspergillus fumigatus speelt tot slot ook een belangrijke rol in het veroorzaken van infectieuze abortussen. De lijst wordt afgesloten met zes bacteriële kiemen, die opvallend minder zwaar doorwegen qua aantal ten opzichte van de eerste zes kiemen. Als opmerking bij deze tabel dient gezegd te worden dat Leptospira spp. ook vaak een belangrijke oorzaak van abortus kan zijn, maar dat in dit abortusprotocol de juiste diagnostiek hiervoor niet werd gehanteerd. Ook het zoönotische Coxiella burnetii wordt niet weergegeven in deze tabel aangezien er halverwege het abortusprotocol een wijziging plaatsvond in de diagnostiek met betrekking tot deze Q-koorts kiem. Dit wordt verduidelijkt in 2.2.7. Coxiella burnetii. Tabel 2 Ranking resultaten etiologische diagnoses gemaakt m.b.v. de databank van DGZ. Kiem Aantal Procent Neospora caninum 652 14,80% Trueperella pyogenes 245 5,56% Gisten 223 5,06% BVD 198 4,50% Escherichia coli 148 3,36% Aspergillus fumigatus 121 2,75% Serratia spp. 58 1,32% Listeria monocytogenes 56 1,27% Staphylococcus spp. 26 0,59% Bacillus licheniformes 24 0,54% Salmonella spp. 10 0,23% Pseudomonas aeruginosa 10 0,23% Het totaal aantal abortussen te wijten aan E. coli bedroeg 3,36%. Hetgeen tegen de verwachtingen in minder blijkt dan abortus ten gevolge van T. pyogenes, aangezien initieel er een hoger aantal inzendingen leek waar E. coli als oorzaak werd aangegeven. Dit is verklaarbaar doordat er van E. coli in verhouding minder alveolitis kon worden teruggevonden, hetgeen ook een voorwaarde is om als abortus te worden geclassificeerd volgens dit protocol. Anders is er toch het risico dat post-mortaal gecontamineerde foeti onterecht mee worden gerekend. 15

Aantal Aantal abortussen Seizoensgebonden invloed Maand van aborteren 800 600 400 200 0 573 513 480 361 260 245 216 239 250 287 396 584 Maand Figuur 5 Grafiek van totaal aantal abortusinzendingen ingedeeld per maand. Bij het evalueren van bovenstaande grafiek (Figuur 5) is er een duidelijke seizoensinvloed waar te nemen van het voorkomen van abortus. In de zomermaanden is er een opvallend lagere hoeveelheid inzendingen van dossiers ten opzichte van de wintermaanden. De piekmaanden zijn december, januari en februari. Deze drie maanden omvatten 37,92% van de abortussen doorheen de jaren, terwijl dit slechts één kwartaal is van het jaar en men dus slechts 25% zou verwachten indien de verdeling doorheen het jaar constant zou zijn. Deze verdeling volgt vermoedelijk het afkalfpatroon in Vlaanderen. De meest ingezonden abortussen uit Vlaanderen zijn vaak deze op het einde van de dracht. Aangezien het afkalfseizoen van oktober tot april zijn hoogtepunt bereikt, zullen de abortussen uit late drachtstadia ook rond deze periode ingezonden worden, hetgeen bovenstaande verdeling kan verklaren. Regionale verschillen Abortusinzendingen per provincie 5000 4000 3000 2000 1000 0 627 1297 2 24 331 1 355 7 1760 4404 Provincie Figuur 6 Grafiek van totaal aantal abortusinzendingen ingedeeld per provincie. Uit Figuur 6 kan worden afgeleid dat er opvallende verschillen zijn wat betreft het aantal inzendingen per provincie. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of Waals-Brabant, kan men dit nog verklaren aangezien dit opvallend kleinere gebieden zijn. Voor andere provincies kan deze verklaring niet gelden. Ondanks dat er 50% van de bedrijven zich in Wallonië en Brussel bevinden, zijn er uit deze provincies daar opvallend minder inzendingen 4. Dit is simpelweg te verklaren doordat de resultaten van dit onderzoek afkomstig zijn van DGZ Vlaanderen en dat de meeste van de abortussen uit Wallonië naar de Waalse tegenhanger ARSIA worden gestuurd. De Waalse boeren met een Vlaamse dierenarts zijn 4 http://www2.vlaanderen.be/landbouw/downloads/volt/lara2.pdf (Laatst geraadpleegd op 14/05/2018) 16

de uitzonderingen, waardoor er uit enkele Waalse provincies toch inzendingen bij DGZ werden gedaan. In de bovenstaande grafiek staan Namen en Luxemburg niet weergegeven, aangezien er geen inzendingen van abortuscases uit deze provincies kwamen. Er wordt in de rest van de masterproef gewerkt met de gegevens van de Vlaamse provincies. De verdeling van het aantal abortussen doorheen Vlaanderen kan verklaard worden door onderstaande tabel. Deze is gebaseerd op gegevens verworven door DGZ Vlaanderen. De tabel bevat informatie over het gemiddeld aantal runderen in 2010 en 2011 in de Vlaamse provincies. Uit Tabel 3 kan afgeleid worden dat de meeste inzendingen van foeti afkomstig zijn van provincies waar het meest aantal dieren aanwezig zijn. Onderlinge provinciale verschillen zijn klein, behalve voor Limburg, waar er in verhouding toch opvallend minder inzendingen gebeurden. Tabel 3 Gemiddeld aantal dieren en abortussen van 2010-2011 in Vlaanderen en percentage aan abortusinzendingen t.o.v. aantal runderen. Provincie Gemiddeld aantal Bo. in periode 2010 2011 (Excl. Kalveren) Gemiddeld aantal abortussen in 2010-2011 Antwerpen 206792,5 313,5 0,15% Vlaams-Brabant 100802 177,5 0,18% West-Vlaanderen 397419 880 0,22% Oost-Vlaanderen 329286,5 648,5 0,20% Limburg 241578 165,5 0,07% Vlaanderen totaal 1155089 2185 0,19% % Abortusinzendingen t.o.v. aantal runderen 17

2.2. Resultaten per kiem 2.2.1. Trueperella pyogenes 2.2.1.1. Omschrijving bacterie Samen met Bacillus spp. is T. pyogenes één van de meest gerapporteerde bacteriën die zorgt voor een opportunistische infectie geassocieerd met abortus (Taylor en Njaa, 2012). Trueperella kan sporadische abortus in elk stadium van de dracht veroorzaken, soms kan zelfs een reeks van abortussen ontstaan (Tibary, 2018). Het moederdier vertoont meestal geen symptomen, maar een opblijvende nageboorte is wel mogelijk. Meestal komt abortus ten gevolge van opportunistisch bacteriën voor in het tweede deel van de dracht (Kirkbride, 1993; Taylor en Njaa, 2012). Grote clusters van bacteriële kolonies kunnen worden teruggevonden in de long met daarbij minimale inflammatie (Taylor en Njaa, 2012). Deze kiem is vaak aanwezig in de nasopharynx van gezonde dieren, maar is ook de typische etterverwekker die men in abcessen bij het rund kan terugvinden (Tibary, 2018). Verder kan deze kiem ook worden teruggevonden in de conjunctiva en de vagina van gezonde koeien (Yaeger, 1993). Aangezien deze opportunistische bacteriën ook in de omgeving voorkomen, is een onderscheid tussen de bacterie als etiologie van de abortus en contaminatie post-mortem erg belangrijk (Taylor en Njaa, 2012). Desalniettemin is het voorkomen van deze kiem in foetale weefsels steeds afwijkend, dus isolatie van deze bacterie is bijna steeds significant (Tibary, 2018). De kiem vindt zijn weg via de bloedbaan richting de baarmoeder, waar hij endometritis en placentitis kan veroorzaken. Deze zal resulteren in een roodbruine kleur (Tibary, 2018). De foetus blijkt gevoeliger dan het moederdier en dit kan resulteren in sterfte (Hovingh, 2009). De foetus vertoont vaak autolyse, pleuritis, pericarditis of peritonitis. Bronchopneumonie kan aanwezig zijn op histologie, maar het beste wordt er een cultuur van deze kiem uit de lebmaag of placenta aangelegd (Tibary, 2018). 2.2.1.2. Resultaten abortusprotocol Rastype Tabel 4 Resultaten abortusprotocol voor de verschillende rastypes voor de kiem Trueperella pyogenes. T. pyogenes Melkvee n=1810 Vleesvee n=2397 Mixed n=197 Lebmaaginhoud Longweefsel Lebmaaginhoud & longweefsel Positieve cultuur Positieve cultuur Positieve cultuur Positieve cultuur & alveolitis 8,29% 8,18% 6,91% 4,03% 11,47% 10,81% 9,76% 6,59% 6,09% 6,60% 6,09% 5,08% Trueperella pyogenes abortus heeft de hoogste incidentie bij vleesvee (Tabel 4). Van het aantal dieren met een positieve cultuur in het abomasum en de long, werd er ook bij een groot deel van de dieren alveolitis teruggevonden. Volgens een hypothese uit het Activiteitenrapport 2011 van het Abortusprotocol FAVV kan de hogere prevalentie bij vleesvee te wijten zijn aan de overgevoeligheid voor schurft van het Belgische witblauw vleesras. De schuurletsels die de dieren creëren kunnen mogelijks dienst doen als toegangsweg voor de kiemen die via het bloed en placenta tot in de baarmoeder migreren. Anderzijds zijn opklimmende infecties ook mogelijk bij deze kiem (Van Loo et al., 2011). 18