Hoofdstuk 1. Scheikunde is overal. J.A.W. Faes (2019)

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 Scheikunde 3 havo

Samenvatting Scheikunde H1

Samenvatting scheikunde hoofdstuk 1 stoffen 1 tm 7 (hele hoofdstuk) + aantekeningen h3a 1.1 zwart goud (herhaling) Fossiele

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1, 2, 3

Samenvatting NaSk Hoofdstuk 6: Stoffen en Moleculen

Samenvatting Chemie Overal 3 vwo. Hoofdstuk 1: Stoffen. 1.1 Zwart goud

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

Hoofdstuk 4. Chemische reacties. J.A.W. Faes (2019)

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1.1 t/m 1.4

Stoffen. 1.1 Inleiding. 1.2 Veilig werken bij. het practicum. experiment 1.1

Samenvatting Scheikunde Scheikunde Chemie overal H1 3 vwo

Uitwerkingen. T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

Het smelten van tin is géén reactie.

Een stof heeft altijd stofeigenschappen. Door hier gebruik van te maken, kun je stoffen makkelijk scheiden.

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Bacteriën maken zwavel Vragen en opdrachten bij de poster

H7 werken met stoffen

Samenvatting hoofdstuk 2

1) Stoffen, moleculen en atomen

Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 1

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 2 stoffen en reacties

Fasen: de die toestanden waarin je water (en veel andere stoffen) kunt tegenkomen.

Methode: Chemie. Verslag van de proeven opdracht 6, 19, 45, 70 van Hoofdstuk 3, Chemische reacties

Datum Voorzitter Secretaris Klusser

Natuurscheikunde H1 Par1 nieuwe stoffen nieuwe materialen

De ijzer en zwavelreactie

10 Materie en warmte. Onderwerpen. 3.2 Temperatuur en warmte.

Colofon. Titel: Xact Groen Scheikunde deel 1 ISBN: NUR: 124 Trefwoord: mbo, groen, scheikunde

14 DE ATOOMTHEORIE VAN DALTON PROCESTECHNIEK

Samenvatting 3.1, 3.2 en 3.3 (2)

Dichtheid. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Massa Volume en Dichtheid. Over Betuwe College 2011 Pagina 1

4 Verbranding. Bij gele vlammen ontstaat roet (4.1)

PRACTICUM BRANDER. Welke twee veiligheidsmaatregelen moet je bij jezelf nemen?

Samenvatting NaSk Hoofdstuk 3 en 4

Thema 2 Materiaal uit de natuur

7.1 Het deeltjesmodel

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media Hoofdstuk 1 Stoffen bladzijde 1

Meten is weten, dat geldt ook voor het vakgebied natuurkunde. Om te meten gebruik je hulpmiddelen, zoals timers, thermometers, linialen en sensoren.

02 STOFEIGENSCHAPPEN PROCESTECHNIEK

5.7. Boekverslag door S woorden 26 oktober keer beoordeeld. Scheikunde

Water is een heel bekend begrip. De bekende molecuul formule voor water is uiteraard H2O, de stof heeft

En wat nu als je voorwerpen hebt die niet even groot zijn?

Toets HAVO 4 Chemie Hfdst. 2 Schatkamer aarde

Rekenen aan reacties (de mol)

Hoeveel deeltjes zijn aanwezig in één mol? Wat is de concentratie van een oplossing? molaire concentratie.

Naam: Klas: Versie A REPETITIE GASSEN EN DAMPEN 3 VWO

noemen waarom onderzoek belangrijk is. onderwerp verschijnsel onderwerp Discolampen zorgden voor feestelijke kleuren.

EXACT- Periode 1. Hoofdstuk Grootheden. 1.2 Eenheden.

Les 1: Veiligheid op het laboratorium.

De vlamverdeler. Je hebt nodig: 1 brander met aansteker 1 gaasje 1 lucifer 1 knijper

Het deeltjesmodel. Deeltjes en hun eigenschappen. Context 3 Zinken zweven drijven. Naam: Klas: Datum:

2 Concentratie in oplossingen

De TOA heeft een aantal potjes klaargezet. In sommige potjes zit een oplossing, in andere potjes zit een vaste stof.

Theorie: Temperatuur meten (Herhaling klas 2)

3.0 Stof 2

Stoffen en Reacties 2

Toolbox-meeting Gevaarlijke dampen, gassen en stoffen

LEERLIJN MENS & NATUUR HAVO-VWO (Leerjaar 1-periode 1)

Theorie: Het maken van een verslag (Herhaling klas 2)

Hoofdstuk 8. Opgave 2. Opgave 1. Oefenvragen scheikunde, hoofdstuk 8 en 10, 5 VWO,

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen.

Naam: Klas: REPETITIE STOFFEN EN MOLECULEN VWO (versie A)

8.1. Antwoorden door een scholier 1081 woorden 3 maart keer beoordeeld. Scheikunde 2.1 AFVAL

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Exact periode = 1. h = 0, Js. h= 6, Js 12 * 12 = 1,4.10 2

Groep: Naam: Klas: HOOFDSTUK 1. INLEIDING.

Productieprocessen. Informatie over gevaarlijke stoffen (1)

Klimaatbeheersing (2)

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 3

Temperatuur. Verklaring voor het verschijnsel. Bij de verbranding van het aardgas ontstaat waterdamp. Deze condenseert bij het koude glas.

In een reactieschema staan de beginstoffen en de reactieproducten van een chemische reactie.

Inleiding tot de natuurkunde

Temperatuur. Verklaring voor het verschijnsel. Bij de verbranding van het aardgas ontstaat waterdamp. Deze condenseert bij het koude glas.

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 en 2

vrijdag 28 oktober :40:59 Nederland-tijd Moleculaire stoffen 4havo hoofdstuk 2; Chemie Overal

Aardolie is een zwart, stroperig mengsel van heel veel stoffen, wat door middel van een bepaalde scheidingsmethode in zeven fracties gescheiden wordt.

AAN de slag 1.1 de bunsenbrander

Oefenvragen Hoofdstuk 2 Scheidingsmethoden antwoorden

Dichtheid. banner. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

VAN OMGEVINGSLUCHT NAAR MEDICINALE ZUURSTOF. Denise Daems Verpleegkundig specialiste ventilatie Pneumologie

Stoomkracht Burgers en Stoommachines Groep 8 Handleiding voor de leerkracht Informatie voor de geschiedenislessen Hoofdopdrachten Materialen;

Deel 1: traditionele kalkwater met koolstofdioxide test.

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1

Samenvatting scheikunde hoofdstuk 1 stoffen 1 tm 7 (hele hoofdstuk) + aantekeningen h3a 1.2 veilig onderzoeken Veiligheidsregels

Productinformatie: Boter en boterproducten. Waar gaat deze kaart over? Wat wordt er van jou verwacht? Kwaliteitskenmerken van boter

Water? Hoezo water? Water! Hoezo water? Donderdag 24 mei 2018 WILDLANDS Adventure Zoo Emmen

Onderwerp: Onderzoek doen Kerndoel(en): 28 Leerdoel(en): - Onderzoek doen aan de hand van onderzoeksvragen - Uitkomsten van onderzoek presenteren.

Oefentoets warmte. 2. Welk materiaal zou erg geschikt zijn om een pan van te maken?

Titel: De titel moet kort zijn en toch aangeven waar het onderzoek over gaat. Een subtitel kan uitkomst bieden. Een bijpassend plaatje is leuk.

Practicum Zouten 2 VMBO 4 Zouten Zoutoplossingen bij elkaar Slecht oplosbare zouten maken Ionen verwijderen Herkennen van een zout

Werken met eenheden. Introductie 275. Leerkern 275

ßCalciumChloride oplossing

Scheidingsmethoden. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

vwo: Het maken van een natuurkunde-verslag vs

Samenvatting Natuurkunde Warmte

Er is sprake van een zuivere stof als er slechts één stof is. Salmiak is dus een zuivere stof.

Transcriptie:

Hoofdstuk 1 Scheikunde is overal J.A.W. Faes (2019)

Hoofdstuk 1 Scheikunde is overal Paragrafen 1.1 Stofeigenschappen 1.2 Veiligheid 1.3 Faseveranderingen Practica Experiment 1 Hoe werkt de gasbrander? Experiment 2 Hoe kun je een stof herkennen? Experiment 3 Verbranden van magnesium Experiment 6 Stolpunt of stoltraject?

1.1 Stofeigenschappen Je leert: Wat scheikunde ofwel chemie is en wat je ermee kunt doen; Wat stoffen zijn en welke eigenschappen ze hebben; Rekenen met grootheden en eenheden. Als je gaat snowboarden heb je te maken met verschillende stoffen. Je boardt op sneeuw en je beweegt je voort in de lucht. De materialen die je gebruikt en de kleding die je draagt zijn gemaakt van stoffen. Allemaal scheikunde!

1.1 Stofeigenschappen Wat is scheikunde? Scheikunde houdt zich bezig met stoffen. Alles om je heen bestaat uit stoffen. Zo bestaat lucht voor het grootste gedeelte uit de stoffen stikstof en zuurstof, maar je bestaat zelf ook uit stoffen. Je haren zijn gemaakt van eiwitten en er zit veel van de stof water in je lichaam. Een stof is alles wat massa heeft. In de scheikunde kijk je niet alleen naar de eigenschappen van deze stoffen, maar ben je ook bezig met het omzetten van stoffen in andere stoffen. Met scheikunde worden in de industrie talloze stoffen geproduceerd, zoals een groot deel van de stoffen waar je kleding van is gemaakt. Ook je mobiele telefoon of tablet bestaat voor 100 % uit met scheikunde gemaakte stoffen. Het maken van de meeste medicijnen is alleen mogelijk met scheikunde. Je begrijpt dus wel hoe belangrijk het is dat je andere stoffen kunt maken.

1.1 Stofeigenschappen Wat is scheikunde? Maar ook als je thuis vlees braadt, ben je met scheikunde bezig omdat er tijdens het braden van het vlees stoffen veranderen. En voor het schoonmaken van je kamer gebruik je producten uit de scheikunde. Scheikunde of chemie speelt in ons leven op allerlei gebieden een belangrijke rol.

1.1 Stofeigenschappen Stofeigenschappen Als je stoffen voor een bepaald doel wilt gebruiken, kijk je naar de eigenschappen van de stof en als je nieuwe stoffen wilt maken, bedenk je van tevoren welke eigenschappen de stof moet hebben. Zo moet een snowboard sterk zijn, maar ook kunnen buigen. Je noemt deze eigenschappen stofeigenschappen. Denk bijvoorbeeld aan kleur, smaak, oplosbaarheid, brandbaarheid en de fase bij kamertemperatuur. Suiker heeft bijvoorbeeld als stofeigenschappen dat het een witte, vaste stof is die goed in water oplosbaar is en zoet smaakt. Aan de stofeigenschappen kun je een stof herkennen. Als er bij twee stoffen één of meer eigenschappen verschillen, dan weet je dat de stoffen verschillend zijn.

1.1 Stofeigenschappen Stofconstanten Ook het smeltpunt en het kookpunt van een stof zijn stofeigenschappen. De temperatuur waarbij een stof smelt is het smeltpunt en de temperatuur waarbij een stof kookt is het kookpunt van die stof. Omdat je deze stofeigenschappen met een getal kunt weergeven, gevolgd door een eenheid, noem je ze wel stofconstanten. Zo heeft water een smeltpunt van 0 C en een kookpunt van 100 C. Een andere belangrijke stofconstante is de dichtheid. De massa en het volume zijn geen stofeigenschappen, maar de dichtheid is dat wel. De dichtheid van een stof is de massa van 1 m 3 van die stof. Die is dus enkel afhankelijk van de stof, omdat je een vaste hoeveelheid neemt. In formulevorm is de dichtheid: dichtheid = massa : volume Als eenheid kun je bijvoorbeeld kg/m 3 of g/cm 3 gebruiken.

1.1 Stofeigenschappen Eenheden en grootheden Eigenschappen die je kunt meten zoals massa en volume, noem je grootheden. De eenheid is de maat waarmee je een grootheid meet, zoals kilogram voor massa of liter voor volume. De massa van een stof druk je vaak uit in kilogram (kg). Kilo (k) is een voorvoegsel en betekent duizend. Het is belangrijk dat je kunt rekenen met deze eenheden.

1.1 Stofeigenschappen Je kunt nu: Uitleggen wat scheikunde is; Uitleggen wat stoffen zijn; Vertellen dat elke stof een specifieke verzameling eigenschappen heeft; Werken met eenheden en grootheden.

1.2 Veiligheid Je leert: Hoe je veilig kunt werken; Hoe je een natuurwetenschappelijk onderzoek uitvoert. In 2011 was er een brand bij het bedrijf Chemie-Pack in Moerdijk. Hulpverleners en brandweermannen moeten bij zo n brand inschatten hoe zij hun eigen veiligheid en die van anderen kunnen waarborgen. Denk aan beschermende kleding, het tegengaan van te veel rook inademen en het voorkomen van schade aan het milieu.

1.2 Veiligheid Veilig omgaan met stoffen Bij het vak scheikunde werk je met stoffen. Als je er niet op een goede manier mee omgaat, kunnen deze stoffen gevaarlijk zijn. Om te voorkomen dat het misgaat zijn er een aantal belangrijke regels over veiligheid, waar je je aan moet houden. Net als waarschuwingsborden in het verkeer, ken je ook 'waarschuwingsborden' voor gevaarlijke stoffen. De meest voorkomende gevarenpictogrammen zie je in de volgende afbeelding. Deze worden over de hele wereld gebruikt en staan op de verpakking waar de stoffen in zitten.

1.2 Veiligheid Veilig omgaan met stoffen

1.2 Veiligheid Veilig omgaan met stoffen Als je meer informatie over een stof zoekt en wilt nagaan hoe je er veilig mee om moet gaan, kun je gebruik maken van het boek Chemiekaarten. In dit boek is per stof aangegeven wat de gevaren zijn. Ook lees je in dit boek wat je moet doen als er iets fout gaat. Een belangrijk gegeven is de grenswaarde. Deze geeft aan hoeveel mg van een stof in 1 m 3 lucht aanwezig mag zijn. Ga je voorbij deze grens, dan is het schadelijk voor de gezondheid. H-zinnen gaan over gezondheidsgevaren (H van hazard). P-zinnen gaan over preventie (P van prevention), het voorkomen van ongelukken. H-314 betekent bijvoorbeeld huidirritatie, veroorzaakt ernstige brandwonden. De betekenis van andere H- en P-zinnen kun je op internet vinden.

1.2 Veiligheid Veilig omgaan met stoffen

1.2 Veiligheid Voorschriften Bij experimenten in de scheikunde werk je met stoffen. Deze stoffen zitten vaak in een reageerbuis. Water voeg je toe met een spuitfles en je verwarmt met een gasbrander. Van alle hulpmiddelen die je bij proeven gebruikt, gaan we dieper in op de gasbrander en de spuitfles.

1.2 Veiligheid Voorschriften Gasbrander Als je bij een scheikundepracticum iets verwarmt, gebruik je vaak een gasbrander. Je kunt bij de brander naast de gastoevoer (a) ook de luchttoevoer (c) regelen. Als je de vlam goed zichtbaar wilt hebben, bijvoorbeeld omdat je deze even niet gebruikt, gebruik je de gele vlam. Deze vlam noem je ook wel de pauzevlam. Een vrijwel kleurloze vlam gebruik je meestal als je een kleine hoeveelheid stof voorzichtig moet verwarmen. De ruisende vlam gebruik je als je een grote hoeveelheid stof sterk moet verhitten.

1.2 Veiligheid Voorschriften Spuitfles met water Kraanwater bevat allerlei opgeloste stoffen. Die kunnen tijdens een experiment storend werken. Daarom is de spuitfles die je in het practicumlokaal ziet niet gevuld met kraanwater. Het water in de spuitfles is gedestilleerd water. Dat is kraanwater waaruit opgeloste stoffen zijn verwijderd. Als deze spuitfles (bijna) leeg is, mag je hem dus ook NIET vullen uit de kraan, maar hiervoor staat een speciaal vat in het practicumlokaal.

1.2 Veiligheid Experimenten Bij het vak scheikunde doe je regelmatig experimenten. Je kunt een theorie hebben en proberen om die met experimenten te onderbouwen. Je kunt ook een onderzoek doen waarbij je uit de experimenten een theorie opstelt. Bij een onderzoek stel je voor je een experiment doet eerst een onderzoeksvraag op. Je bedenkt een experiment om je onderzoeksvraag te beantwoorden. Voor dit experiment maak je een werkplan en daarna voer je het experiment uit. Je gebruikt je waarnemingen om in de conclusie de onderzoeksvraag te beantwoorden.

1.2 Veiligheid Experimenten Bij het doen van experimenten doorloop je een aantal stappen: handelingen, waarnemingen en conclusies. Als je bijvoorbeeld wilt weten of magnesium brandbaar is, dan zijn er een aantal handelingen die je uitvoert. Je steekt een brander aan, je pakt een stukje magnesium, enzovoort. Vervolgens doe je een aantal waarnemingen. Je ziet bijvoorbeeld dat er een fel wit licht ontstaat en er ontstaat wit poeder. Je conclusie is dan dat magnesium brandbaar is, omdat je kon zien dat het vlam vatte. Experimenten spelen een belangrijke rol in natuurwetenschappelijk onderzoek. Tijdens een experiment houd je vaak een logboek bij. Het doel van een logboek is dat je later kunt teruglezen wat er precies op een bepaald moment is gebeurd. Soms maak je een verslag van het experiment.

1.2 Veiligheid Je kunt nu: De meest voorkomende gevarenpictogrammen herkennen en uitleggen wat ze betekenen; Veilig werken met stoffen; Veilig werken met de brander; Veilig een practicum uitvoeren; Aangeven wat handelingen, waarnemingen en conclusies zijn bij het doen van experimenten.

1.3 Faseveranderingen Je leert: Dat stoffen in verschillende fasen voorkomen en van fase kunnen veranderen; Het verschil tussen een mengsel en een zuivere stof. Een pinguïn kan zwemmen in water, maar kan ook op ijs lopen. Zowel ijs als water bestaat uit dezelfde stof: water. IJs ziet er wel heel anders uit dan water, er is een duidelijk verschil tussen de vaste stof en de vloeistof.

1.3 Faseveranderingen Fasen IJs, water en waterdamp bestaan alle drie uit dezelfde stof: water. Toch ziet ijs er anders uit dan water. Dit komt doordat je hier hebt te maken met verschillende fasen van de stof water. Een stof kan in drie fasen voorkomen: de vaste, de vloeibare en de gasvormige fase. In paragraaf 1 heb je geleerd dat elke stof zijn eigen smeltpunt en kookpunt heeft. Dit zijn stofconstanten. De fase van een stof wordt bepaald door de temperatuur van de stof (en de druk): Een stof is vast bij een temperatuur die lager is dan het smeltpunt. Een stof is vloeibaar bij een temperatuur die tussen het smeltpunt en het kookpunt ligt. Een stof is gasvormig bij een temperatuur die hoger is dan het kookpunt.

1.3 Faseveranderingen Fasen

1.3 Faseveranderingen Toestandsaanduidingen De fase waarin een stof voorkomt, kun je aangeven door middel van een letter tussen haakjes. Als een stof vast is, schrijf je (s) erachter. De s is afgeleid van solid. Het ijs van de foto kun je weergeven met: water (s). Bevindt een stof zich in de vloeibare fase, dan geef je dat aan met (l). De letter l komt van liquid. Het vloeibare water van de foto geef je weer als: water (l). Als een stof gasvormig is, geef je dat aan met (g). De letter g komt van gas. Als een stof wordt opgelost in water, dan geef je dat aan met (aq) van aqua. Suiker die in water is opgelost noteer je als: suiker (aq). De notatie s, l, g en aq noem je toestandsaanduidingen.

1.3 Faseveranderingen Faseveranderingen Als je water verwarmt, wordt het waterdamp. Als je water afkoelt, wordt het ijs. Stoffen kunnen van de ene fase in de andere overgaan door de stof te verwarmen of af te koelen. In de fasedriehoek zie je dat elke faseverandering haar eigen naam heeft. Het is belangrijk dat je de namen van de faseveranderingen goed kent. Als water verdampt gaat het dus van de vloeibare fase naar de gasvormige fase. Dit kun je als volgt in een schema weergeven: water (l) water (g). Je geeft dan aan dat vloeibaar water wordt omgezet in gasvormig water. De pijl houdt in dat er iets verandert.

1.3 Faseveranderingen Faseveranderingen

1.3 Faseveranderingen Temperatuurschalen (Celsius en kelvin) Je geeft een temperatuur soms aan in C. Maar meestal gebruik je de eenheid kelvin, weergegeven met het symbool K. Je kunt de temperatuur in C omrekenen in kelvin. Als je bij de temperatuur in graden Celsius ( C) 273 optelt, krijg je de temperatuur in kelvin. Trek je van de temperatuur in kelvin 273 af, dan krijg je de temperatuur in graden Celsius. Als het 20 C is, dan is het 20 + 273 = 293 K. Als het 373 K is, dan is het 373-273 = 100 C.

1.3 Faseveranderingen Temperatuurschalen (Celsius en kelvin) Om te bepalen in welke fase een stof zich bevindt, kun je gebruikmaken van een temperatuurlijn. Hiernaast zie je de temperatuurlijn van ethanol (alcohol). Als het bijvoorbeeld 60 C is, dan is ethanol dus vloeibaar (in het blauwe gebied).

1.3 Faseveranderingen Zuivere stoffen en mengsels Een zuivere stof is één stof. Suiker is een voorbeeld van een zuivere stof. Als je suiker toevoegt aan water, ontstaat suikerwater. Dit is een mengsel. Een mengsel bestaat uit twee of meer stoffen. In het dagelijks leven komen er veel meer mengsels voor dan zuivere stoffen. Lucht, zeewater, sinaasappelsap en bloed zijn voorbeelden van mengsels. Ook melk is een mengsel. Op de verpakking van producten zoals melk staat de samenstelling vermeld. Hierdoor weet je of het product uit één stof bestaat, of uit een mengsel van twee of meer stoffen.

1.3 Faseveranderingen Zuivere stoffen en mengsels Staat de samenstelling van het product niet op de verpakking, dan kun je er met een proef achter komen of de stof zuiver is of een mengsel. Je laat de stof die je wilt onderzoeken, smelten of koken. Je meet de temperatuur tijdens het smelten of tijdens het koken. Als het gaat om een zuivere stof, blijft de temperatuur tijdens het smelten of koken hetzelfde. De stof heeft een smeltpunt en een kookpunt. Gaat het om een mengsel, dan loopt de temperatuur tijdens het smelten of koken langzaam op. Je spreekt dan van een smelttraject of een kooktraject.

1.3 Faseveranderingen Zuivere stoffen en mengsels Het temperatuurverloop tijdens het verwarmen van een zuivere stof (links) en van een mengsel (rechts).

1.3 Faseveranderingen Je kunt nu: De fasen en faseveranderingen benoemen; De temperatuur in C omrekenen naar Kelvin en andersom; Het verschil aantonen tussen een mengsel en een zuivere stof.