Onderzoekers als medevormgevers aan de sociale probleemconstructie van kinderarmoede



Vergelijkbare documenten
Lokale bestrijding. kinderarmoede. Groeiactieplan. kinderarmoede

Kinderarmoede en opvoedingsondersteuning. Prof. Dr. Rudi Roose Universiteit Gent Vakgroep Sociaal Werk en Sociale Pedagogiek Senaat - 6 juli 2015

Het Europees Sociaal Investeringspakket door een Vlaamse bril Workshop kinderarmoede

Woord vooraf. Voorwoord van Julien Van Geertsom, voorzitter van de POD Maatschappelijke Integratie

Kinderopvang = instrument in strijd tegen kinderarmoede

Aanzet tot een referentiekader voor een lokaal armoedebeleid. Peter Raeymaeckers OASeS - Universiteit Antwerpen

Lokale bestrijding. kinderarmoede. OCMW Gent en. kinderarmoede

Kwaliteitsvol. jeugdwerk. In vogelvlucht. Startmoment traject Jeugdwerk in de Stad Brussel, 27 september 2016

Visie Taalstimulering en meertaligheid Kind en Gezin

Hoge Raad voor Vrijwilligers over het EYAA 2012 (European Year of Active Ageing 2012)

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

Toespraak Freya Saeys, actualiteitsdebat VP

Figuur 1: logo Vrouwenraad BELEIDSNOTA ARMOEDEBESTRIJDING

EUROPEES PARLEMENT. Zittingsdocument B6-0038/2006 ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B6-0345/2005

Maatschappelijke uitdagingen voor brede scholen

Kinderarmoede bestrijden: een strategische aanpak

INLEIDING. Wat is het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting?

Lokale netwerken vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede. Bart Bozek, Peter Raeymaeckers & Jill Coene

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 15 januari 2002 (OR. en) 14759/01 JEUN 67 SOC 510

Onderwijs en OCMW: pleidooi voor meer samenwerking! Lege brooddozen op school symposium 14 oktober 2014

Actieplan 1 Informatie- en preventiebeleid naar de Zeelse bevolking toe op het vlak van o.m. (kinder)armoede, gezondheid, participatie

VLAAMSE OUDERENRAAD Advies 2014/3 naar aanleiding van het Vlaams Ouderenbeleidsplan

Inclusie kinderen met specifieke zorgbehoefte/handicap. Borrelen en bruisen 10 december 2013

Toespraak van Vlaams minister Lieten op eindcongres The Missing Link - woensdag 21 september 2011

Nood aan een paradigmawissel

Federaal Plan Armoedebestrijding. Reactie van BAPN vzw. Belgisch Platform tegen Armoede en Sociale Uitsluiting EU /11/2012

INHOUD 1. WAT IS ARMOEDE 2. EEN PAAR CIJFERS 3. KINDERARMOEDE 4. AANBEVELINGEN

MEDEDELING AAN DE VLAAMSE REGERING

Samen kinderarmoede voorkomen en bestrijden. Consultatiemoment voor de opmaak van het tweede nationaal kinderarmoedebestrijdingsplan (17 juni 2016)

Samen. tegen. armoede

Vertrek van je eigen brede kijk op jeugd en jeugdbeleid

Hoe kan u strategie implementeren en tot leven brengen in uw organisatie?

Lokale sociale innovatie: een kijk vanuit de marges van overheid en markt

NOTA het secretariaat-generaal van de Raad de delegaties Gezamenlijke conclusies van de Jeugdconferentie van de EU (Dublin, maart 2013)

Duurzaam samenwerken in een buurtgericht netwerk voor kinderen en gezinnen

Manifest voor de Rechten van het kind

Een kinderrechtenkijk op armoede

Startmoment traject Jeugdwerk in de Stad, 27 september Didier Reynaert Lector sociaal werk, HoGent Gastlector kinderrechten, Odisee

PRESENTATIE DE KRACHTLIJNEN VAN STERK SOCIAAL WERK VOOR DE TOEKOMST

Sustainable development goals

EAPN Assessment: Nationale Hervormingsprogramma s en Nationale Sociale Rapporten. 26 september 2012 Brussel

Handilab. 6 december Henk Van Hootegem,

Van een geïntegreerde visie naar methodische handelingsprincipes

Advies. Voorlopig besluit gezinsondersteuning moet meer recht doen aan kinderen en hun context

De Voorzitter van de Adviesraad Internationale Vraagstukken De heer Mr. F. Korthals Altes Postbus EB Den Haag. Den Haag, november 2004

Advies. over het ontwerp van kaderdecreet Vlaamse ontwikkelingssamenwerking

Ex ante evaluatie van beleid en regelgeving: focus op impact assessments VEP studiedag 30 april 2010

Cijfers en wegwijzers Armoede in Vlaanderen en Brussel. ChanceArt 10 december 2009

Laagdrempelige verenigingen: omgaan met mensen uit kansengroepen. Workshop Roeselare stadhuis donderdag 10 september

WELKOM CARE. ACT. SHARE. LIKE CORDAID.

De OCMW op weg naar 2020 in sociaal woelige tijden. Prof. dr. Koen Hermans Projectleider Armoede en Welzijn LUCAS / Onderzoeksgroep Sociaal Werk

Samenvatting. 1. Wat houdt het begrip internationale samenwerking in?

8653/19 voo/mak/hh 1 TREE.1.B

VLAAMSE OUDERENRAAD Advies 2011/2 over de aanpassing van het Decreet ouderenbeleidsparticipatie

Over mixen, matchen en switchen. Vrijetijdsbeleving van kinderen in armoede

Observatorium voor Gezondheid en Welzijn OPERATIONEEL PLAN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het volwassenenonderwijs en levenslang leren: een krachtige synergie

A D V I E S Nr Zitting van maandag 5 oktober

Hoorzitting de Commissie voor de Transversale Aangelegenheden - Gemeenschapsbevoegdheden van de Senaat. 11 mei 2015 Julien Van Geertsom

The Turn to Parenting in Four European Welfare States

betreffende onderwijs in ontwikkelingssamenwerking

Reflectievoormiddag Voorbij het statuut samenwonende

Beleidsvisie Sociaal Werk

8301/18 van/pau/sl 1 DG E 1C

HET CO-CREATIEF PROCES

Profilering derde graad

Staten-Generaal Opvang en Vrije tijd van schoolkinderen. Docentendag Pedagogie Jonge Kind 12 september 2014

Inhouden, benaderingen, didactische aanpak en doelstellingen

De cel als barometer voor armoede in Gent

Kaderconventie van de Raad van Europa over de bijdrage van cultureel erfgoed aan de samenleving, opgemaakt in Faro op 27 oktober 2005

Inhoud. Voorwoord Dynamisch overheidsbestel Verschuivingen van bevoegdheden inzake gezin 62

Visienota EDUCARE / Transities 0-6 jaar. Onderwijscentrum Brussel Entiteit Gezin

Waarom een focus op kinderarmoede contraproductief kan zijn

Luc Van den Brande Laten we samen aan Europa bouwen

Ontbijtvergaderingen. Gent. Samen voor een lokaal gezinsbeleid

Verbinden vanuit diversiteit

Armoede en ongelijkheid in de wereld. Inleiding tot een eenvoudig én complex onderwerp Francine Mestrum, 27 maart 2016

Advies. JKP krijgt meer reliëf maar mag integraal karakter niet verliezen

GELIJKE KANSEN IN BELGIË

Tweede Europese Forum over de cohesie Georganiseerd door de Europese Commissie

1. Situering. Hierbij worden volgende voorwaarden opgelegd:

Armoede vanuit kinderrechtenperspectief

Brussel, 10 september _AdviesBBB_Toerisme_Vlaanderen. Advies. Oprichtingsdecreet Toerisme Vlaanderen

Opdracht van het OCMW bestuur: project ontwikkelen om kinderarmoede te voorkomen/bestrijden

Samen tegen armoede, ook in het onderwijs: onderwijs. Bert D hondt, medewerker politiek beleid welzijnszorg

De OCMW op weg naar 2020 in woelige tijden. Prof. dr. Koen Hermans Projectleider LUCAS / Onderzoeksgroep Sociaal Werk KU Leuven

ARMOEDE- BESTRIJDING EUROPESE VERKIEZINGEN. Memorandum Copyright : R. Reidler

Missie & visie Opvoedingswinkel Gent

25 Integratie OCMWgemeente: aan vertrouwen en een sterker beleid

Hierbij gaan voor de delegaties de conclusies die de Europese Raad op bovengenoemde bijeenkomst heeft aangenomen.

Uitdagingen voor jongeren en EU beleid

PROJECTVOORSTEL KINDERARMOEDE

VROEGTIJDIGE INTERVENTIE BELEIDSAANBEVELINGEN

Inhoudstafel Inleiding en probleemstelling Hoofdstuk 1. Leerlingenbegeleiding: een exemplarisch thema in het jeugdbeleid

Kinder- en Jongerentelefoon. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen.

Het Geïntegreerd Breed Onthaal. Een beschrijvend en evaluerend onderzoek

Kinderarmoede. Katrien Verhegge Administrateur-generaal

Voorstel van resolutie. betreffende de bestrijding van armoede bij kinderen Tekst aangenomen door de plenaire vergadering

VLAAMS VRIJWILLIGERSBELEID

Transcriptie:

Onderzoekers als medevormgevers aan de sociale probleemconstructie van kinderarmoede Academiejaar 2012-2013 Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in sociaal werk Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

INHOUD Abstract... 3 Dankwoord... 4 1 PROBLEEMSTELLING EN VRAAGSTELLING... 5 1.1 Probleemstelling... 5 1.2 Rol van onderzoek(ers)... 8 1.3 Onderzoeksvraag... 10 2 LITERATUURONDERZOEK... 12 2.1 Sociaal-politieke situering van (beleids)discours... 12 2.1.1 Internationaal... 12 2.1.2 Europees... 16 2.1.3 Nationaal... 18 2.1.4 Vlaams... 19 2.1.5 Provinciaal - lokaal... 20 2.2 Enkele definities van (kinder)armoede... 21 2.2.1 Algemeen inleidend over (kinder)armoede... 21 2.2.2 Een relatieve en multi-aspectuele dimensie voorop... 23 2.2.3 Toevoeging van een psychologische dimensie bovenop een relatieve en multiaspectuele dimensie... 24 2.2.4 Een ruimere benadering: inbreng van een inkomensdimensie, naast een relatieve en multi-aspectuele dimensie... 26 2.2.5 Over het meten van kinderarmoede en gevolgen voor onderzoek... 29 2.3 Rol van onderzoekers in onderzoek naar kinderarmoede... 33 2.3.1 Waardenvrij versus normatief onderzoek... 33 2.3.2 Kinderarmoede als sociaal geconstrueerd probleem: de bril van onderzoekers... 35 3 METHODOLOGIE... 43 3.1 Onderzoeksvraag... 43 3.2 Onderzoeksbenadering... 43 1

3.2.1 Geselecteerde onderzoeken... 44 3.2.2 Dataverzameling... 46 3.2.3 Data-analyse... 49 4 RESULTATEN... 53 4.1 Topic 1: Over het theoretisch operationaliseren van het onderzoek... 54 4.2 Topic 2: Over het praktisch operationaliseren van het onderzoek... 58 4.3 Topic 3: Over het benaderen, interpreteren en representeren/problematiseren van de stem van de onderzochte door de onderzoeker... 69 4.4 Topic 4: Over de (on)afhankelijkheid van de onderzoeker(s) ten aanzien van de opdrachtgever(s)... 75 4.5 Topic 5: Over de finaliteit van (sociaal werk) onderzoek... 82 5 DISCUSSIE EN CONCLUDERENDE REFLECTIES... 85 5.1 Terugkoppeling van de bevindingen naar theoretisch referentiekader... 85 5.2 Beperkingen van het onderzoek... 93 5.3 Voorstellen voor vervolgonderzoek... 93 6 LITERATUURLIJST... 95 7 BIJLAGEN... 103 2

Abstract Onderzoekers als medevormgevers aan de sociale probleemconstructie van kinderarmoede Barbara Pannecoucke Academiejaar 2012-2013 Master in het Sociaal Werk Promotor Dr. Griet Roets Actueel staat het maatschappelijk probleem van kinderarmoede hoog op de politieke agenda op verschillende beleidsniveaus. Via de manier waarop onderzoekers hun onderzoek voeren, in opdracht van diverse opdrachtgevers, geven ze mede vorm aan de sociale probleemconstructie van kinderarmoede. In deze masterproef wordt gefocust op onderzoek(ers) en hun betrokkenheid op kinderarmoede. Vooreerst wordt in een literatuuronderzoek de algemene internationale en Vlaamse context waarin onderzoek naar kinderarmoede gevoerd wordt én welke rol onderzoekers vervullen in onderzoek naar kinderarmoede, onder de loep genomen wordt. Vervolgens wordt in een kwalitatief onderzoek, meer bepaald aan de hand van een thematische inhoudsanalyse, de gemaakte keuzes en constructies tijdens het onderzoeksproces van twee concrete onderzoeksprojecten tot onderwerp van onderzoek gemaakt. Daartoe werd concreet een reflectieproces van een groep onderzoekers mee gevolgd en gedocumenteerd, die betrokken zijn op de (kinder)armoeproblematiek. De twee exemplarische onderzoeksprojecten zijn voorbeelden van een discours dat doorheen het literatuuronderzoek werd geïdentificeerd als het discours van childhood studies en meer concreet een belangrijk onderzoeksparadigma daarbinnen, met name de sociology of childhood. Mede onder impuls van bovenstaand discours en onderzoeksparadigma wordt het stem geven aan ( giving voice ) aan kinderen (in armoede) in onderzoek beschouwd als waardevol en als een vooruitgangsbeweging. Aan de hand van de topics die worden beschreven, in deze masterproef in het onderdeel resultaten, kan echter de vraag gesteld worden of het werkelijk een vooruitgangsbeweging is gezien de onderzoekers tijdens het onderzoeksproces geconfronteerd worden met een aantal epistemologische, methodologische en ethische dilemma s en moeilijkheden. 3

Dankwoord Ik ben zeer opgetogen dat ik nu toegekomen ben aan het schrijven van het dankwoord. Graag wil ik hier dan ook van de gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. Vooreerst wil ik mijn promotor Griet Roets en Rudi Roose bedanken voor het feit dat ik in het kader van mijn masterproef de kans heb gekregen om een reflectieproces van onderzoekers mee te volgen. Zonder deze uitnodiging had ik niet de kans gehad om deze boeiende masterproef te schrijven, ook al was het bij momenten geen sinecure. Een speciaal woordje van dank gaat naar mijn promotor Griet Roets die in mij het vertrouwen heeft gesteld dat ik dit project tot een goed einde zou brengen. Ik wil mijn promotor verder ook nog bedanken voor de inhoudelijke input, de literatuursuggesties en de tijd en de inzet die ook zij in deze masterproef heeft geïnvesteerd. Verder wil ik nog de onderzoekers bedanken die deelnamen aan het reflectieproces. Mijn vrienden en mijn schoonfamilie wil ik ook bedanken voor hun steun tijdens de voorbije jaren. Barbara Beeckmans en Maite wil ik bedanken voor de momenten van rust die ze mij gebracht hebben. Tot slot wil ik hier in het bijzonder mijn man Bert Bekaert bedanken voor zijn onvoorwaardelijke steun en liefde die hij mij gegeven heeft tijdens mijn studieproject. Ik ben hem enorm dankbaar dat hij altijd in mijn dromen is blijven geloven. Barbara Pannecoucke 11 augustus 2013 Dromers kunnen niet getemd worden. (Aleph, Paulo Coelho) 4

1 PROBLEEMSTELLING EN VRAAGSTELLING Actueel staat het maatschappelijk probleem van kinderarmoede hoog op de politieke agenda op verschillende beleidsniveaus. In wat volgt worden een aantal beleidsdocumenten en invalshoeken besproken waarin de bestrijding van kinderarmoede expliciet voorop gesteld wordt. Later in mijn masterproef ga ik dieper in op de concrete implicaties van deze beleidsprioriteiten. Daarna schets ik de probleem- en vraagstelling van mijn masterproef, waarbij gefocust wordt op de rol van onderzoekers in hun engagement ten aanzien van kinderarmoede. 1.1 Probleemstelling In de beleidsbrief Armoedebestrijding 2012 Armoede uitsluiten, armen insluiten van mevrouw Ingrid Lieten, coördinerend minister van Armoedebestrijding in Vlaanderen, wordt herhaaldelijk het belang van het bestrijden van kinderarmoede benadrukt als één van de topprioriteiten. Hierna volgt een passage uit voormelde beleidsbrief die aangeeft waarom kinderarmoede moet bestreden worden: ( ) is inzetten op de bestrijding van kinderarmoede dan ook de juiste keuze. Niet alleen omdat kinderen het recht hebben om hun talenten te ontwikkelen en alle kansen te krijgen in het leven. Het bestrijden van kinderarmoede vormt de sleutel voor het doorbreken van de vicieuze cirkel van generatiearmoede ( ). [Hiertoe zal] ( ) een specifiek actieprogramma ter bestrijding van kinderarmoede met een focus op 0 tot 3 jaar [worden opgemaakt] ( ) kinderarmoede is immers een hypotheek op de toekomst (Lieten, 2011, p. 9). Het thema kinderarmoede staat dus hoog op de Vlaamse sociaal-politieke beleidsagenda. Echter niet alleen het Vlaamse beleidsniveau denkt er zo over, ook andere beleidsniveaus zijn dezelfde mening toegedaan, dat kinderarmoede bestrijden behoort tot één van de topprioriteiten (Mestrum, 2011; Van Lancker, 2013). In wat volgt wordt besproken hoe op de verschillende niveaus aandacht wordt besteed aan kinderarmoede. Op internationaal niveau is het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), of ook wel het Kinderrechtenverdrag, van 20 november 1989, een belangrijk ruimer referentiekader in het bestrijden van kinderarmoede (Minujin, Delamonica, Davidziuk en D Gonzalez, 2006; Reynaert, Roose, Vandenhole en Vlieghe, 2011; Mestrum, 2011). 5

Op Europees niveau kan één van de vijf kerndoelstellingen, vastgesteld door de Europa 2020- strategie, worden aangehaald, namelijk kerndoelstelling 5 rond armoede en sociale uitsluiting: ten minste 20 miljoen minder mensen die slachtoffer van armoede en sociale uitsluiting zijn of dreigen te worden (Europese Commissie, Doelstellingen Europa2020, 2013). Door het Europese beleidsniveau werd 2010 uitgeroepen tot het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Naar aanleiding hiervan werd het Europees Platform tegen armoede en sociale uitsluiting opgericht, dat onderdeel uitmaakt van de Europa2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (Vranken, Vandenhole en De Boyser, 2010). Dit Europees Platform stelt ook een aantal kernuitdagingen voorop om de vooropgestelde EU-doelstelling, zie hierboven kerndoelstelling 5, te halen. Het Europees Platform tegen armoede en sociale uitsluiting wil niet alleen kinderarmoede reduceren, maar nog een stapje verder gaan. De eerste kernuitdaging die geformuleerd wordt, is: to eradicate child poverty (Europese Commissie, Werkgelegenheid, Sociale Zaken en inclusie, Armoede en sociale uitsluiting, 2013). Ondanks de aandacht op internationaal en Europees niveau blijft het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de lidstaten om een (kinder)armoedebestrijdingsbeleid te voeren. Echter de invloed van de hogere beleidsniveaus blijft duidelijk doorwerken op de lagere beleidsniveaus bijvoorbeeld de verplichting van Europa tot het opstellen van een tweejaarlijks Nationaal Actieplan Sociale Insluiting, het jaarlijks opstellen van een Nationaal Hervormingsprogramma, enz. Naast de beleidsbrief Armoedebestrijding 2012 Armoede uitsluiten, armen insluiten van mevrouw Ingrid Lieten, coördinerend minister van Armoedebestrijding, zijn op Vlaams niveau ook nog andere beleidsdocumenten van de Vlaamse overheid van belang: Het decreet armoedebestrijding van 21 maart 2003 en latere wijziging; Vlaams Actieprogramma Kinderarmoede (29 april 2011); Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 (VAPA) (09 juli 2010); Voortgangsrapport VAPA 2011-2012 met inbegrip van het Vlaams Actieprogramma Kinderarmoede (20 april 2012). De voortgangsrapporten dienen jaarlijks opgemaakt te worden; Beleidsnota armoede 2009-2014 Armoede uitsluiten, armen insluiten (27oktober 2009); Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014 (15 juli 2011). 6

Op provinciaal niveau en op lokaal niveau ontbreekt het ook niet aan de nodige belangstelling rond het thema kinderarmoede. Op provinciaal niveau bijvoorbeeld in Oost-Vlaanderen werd de provinciale overlegronde Kinderarmoede georganiseerd op 16 september 2011. Op deze overlegronde kwam het Vlaamse armoedebestrijdingsbeleid aan bod alsook het provinciale aanbod inzake armoedebestrijding voor lokale besturen. Daarnaast lag de focus voornamelijk op de uitwisseling van good practices. Op lokaal niveau vinden we bijvoorbeeld n 2 van 2011 van het tijdschrift OCMW Visies dat volledig aan het thema kinderarmoede is gewijd. Volgens de definitie van De Bie (2007) van een (geconstrueerd) sociaal probleem kunnen we stellen dat een diversiteit aan beleidsactoren kinderarmoede beschouwen als een sociaal probleem, meer zelfs als een sociaal probleem dat aanleiding geeft tot maatschappelijke actie. In het voortgangsrapport 2011-2012 van het VAPA stelt men dat, om tot maatschappelijke actie te komen, er nood is aan een brede mobilisatie van de voltallige samenleving (Voortgangsrapport VAPA 2011-2012, p. 64). Niet alleen de verschillende beleidsniveaus vestigen de aandacht op het thema kinderarmoede, ook andere belanghebbenden zetten het thema voortdurend in de kijker. Enkele voorbeelden hiervan: Op 17 oktober 2011 was het Werelddag van Verzet tegen Armoede: stop armoede bij kinderen en jongeren! (Bron: http://www.17oktober.be/kaderwaarom.html); De regionale startavonden rond het campagnethema van welzijnszorg 2011 Armoede is geen kinderspel (Bron: www.welzijnszorg.be); Gemeenschappelijk jaarthema jeugdverenigingen 2011 Armoede is een onrecht, maak er een spel van (Regionale startavond Welzijnszorg Gent, 12 oktober 2011); Het E-zine (jaargang 3, nr.10) van het onderzoek- en documentatiecentrum Beweging van Mensen met Laag Inkomen en Kinderen vzw (t)huis in armoedebestrijding ; In de media verschijnen ook voortdurend nieuwe artikels rond (kinder)armoede. Ten slotte dragen ook onderzoekers hun steentje bij aan een brede mobilisatie rond het geconstrueerd sociaal probleem kinderarmoede, door het uitbrengen van hun wetenschappelijke bevindingen, op basis van de door hen gevoerde onderzoeken (cf. onder andere Steenssens, Aguilar, Demeyer en Fontaine, 2008; Vandenhole, Vranken en De Boyser, 2010; Raeymaeckers en Dierckx, 2010). Onderzoekers spelen dus een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van een sociaal probleem zoals kinderarmoede. In de woorden van Dierckx (2010): the 7

researcher is an ally when it comes to putting the policy theme on the political agenda (Dierckx, 2010, p. 190). 1.2 Rol van onderzoek(ers) In de beleidsbrieven Armoedebestrijding 2011 en 2012 en het Voortgangsrapport 2011-2012 van het VAPA, van mevrouw Ingrid Lieten, coördinerend minister van Armoedebestrijding, wordt in het kader van het (kinder)armoedebestrijdingsbeleid herhaaldelijk het belang van wetenschappelijk onderzoek aangehaald. Het Vlaamse beleidsniveau valoriseert de wetenschappelijke kennis over (kinder)armoede die door onderzoekers wordt geproduceerd. Het recent opgerichte VLAS 1 is een voorbeeld van valoriseren en samenbrengen van wetenschappelijke kennis in het (kinder)armoedebestrijdingsbeleid. Het Vlaamse (kinder)armoedebestrijdingsbeleid ziet in de wetenschappelijke kennis verschillende functies ten aanzien van het beleid, onder andere: informeren, inzicht verschaffen, ondersteunen, opvolgen, evalueren, legitimeren, enz. (Beleidsbrieven Armoedebestrijding 2011 en 2012; Voortgangsrapport VAPA, 2011-2012). Volgend citaat geeft een goed voorbeeld van hoe wetenschappelijk onderzoek wordt ingezet om bepaalde interventies ten aanzien van ouders en jonge kinderen in armoede te legitimeren: ( ) blijkt ook dat werken met ouders en kinderen tussen 0 en 3 jaar op een kleinschalige, laagdrempelige manier enorm rendeert, zowel om de ouders in hun taak als opvoeder te versterken als om de kinderen in hun emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling te ondersteunen. Dit wordt bevestigd door recente literatuur en recent onderzoek over kinderarmoede (Lieten, 2011, p. 9). Enerzijds kunnen we vaststellen dat de laatste tijd, onder impuls van verschillende beleidsniveaus, heel veel aandacht uitgaat naar het bestrijden, en zelfs het uitroeien van kinderarmoede. Anderzijds stellen we ook de (h)erkenning vast, door het Vlaamse beleidsniveau, van het belang van het voeren van wetenschappelijk onderzoek door onderzoekers ter onderbouwing van het (kinder)armoedebestrijdingsbeleid. 1 Het VLAS, Vlaams Armoedesteunpunt, is erkend als Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek, een wetenschappelijk consortium van vier partners, namelijk de Katholieke Hogeschool Antwerpen, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Antwerpen en de Karel de Grote Hogeschool. Het VLAS onderzoekt armoede en sociale uitsluiting in Vlaanderen. Ook de vakgroep sociale agogiek van de Universiteit Gent levert een cruciale bijdrage aan het onderzoek inzake armoede, meer bepaald kinderarmoede (Beleidsbrief Armoedebestrijding, 2012, p. 27). 8

Net als op Vlaams niveau participeren onderzoekers op internationaal niveau, via de manier waarop ze hun onderzoek voeren, in de probleemdefinitie van kinderarmoede. Zoals later aan bod zal komen in deze masterproef krijgen onderzoeken naar kinderarmoede op internationaal niveau impulsen vanuit verschillende discours, enerzijds vanuit het discours van social investment, human capital en return on investment en anderzijds vanuit het discours van childhood studies en children s rights. 9

1.3 Onderzoeksvraag In deze masterproef zal onderstaande centrale onderzoeksvraag aan bod komen op basis van de reconstructie en analyse van twee onderzoeksprojecten waarin kinderarmoede centraal stond, en reflecties over het onderzoeksproces: Op welke manier geven onderzoekers hun onderzoek naar kinderarmoede vorm? Meer concreet: welke keuzes/constructies maken de onderzoekers in onderzoek naar kinderarmoede? Aan de hand van bovenstaande centrale onderzoeksvraag onderzoek ik eerst via literatuuronderzoek wat de algemene internationale en Vlaamse context is waarin onderzoek naar kinderarmoede gevoerd wordt. Vanwaar de centrale focus op kinderen, meer specifiek een focus op kinderen die zich in een armoedesituatie bevinden? Hoe verhoudt deze focus op kinderen (in armoede) zich tot volwassenen (in armoede)? Welke evoluties kan men vaststellen in het onderzoek naar het sociaal geconstrueerd probleem van kinderarmoede? Ten tweede beschouw ik via literatuuronderzoek welke rol onderzoekers vervullen in onderzoek naar kinderarmoede in de internationale en Vlaamse context. Hoe positioneren de onderzoekers zich, via hun onderzoeken, in het (kinder)armoedebat? Welke spanningen, thema s, enz. komen hierbij aan bod? Wat wordt door de onderzoekers in hun onderzoek geproblematiseerd? Welke rol neemt onderzoek op? Ten derde ga ik dieper in op de analyse van twee concrete onderzoeksprojecten, waarbij de gemaakte keuzes en constructies tijdens het onderzoeksproces onderwerp van onderzoek gemaakt worden. De aanleiding is de mogelijkheid die ik kreeg om een reflectieproces van een groep onderzoekers mee te volgen en te documenteren, die betrokken zijn op de (kinder)armoedeproblematiek. In deze reflectiegroep van onderzoekers werden twee onderzoeksprojecten, waarin kinderarmoede centraal stond, voorgesteld. De voorgestelde onderzoeken werden uitgevoerd door verschillende onderzoeksgroepen. Meer concreet werd per bijeenkomst één, reeds afgerond, onderzoekproject voorgesteld, waarna een discussie volgde tussen de onderzoekers. Het discussiemoment achteraf bood de onderzoekers de gelegenheid om te reflecteren over het voorgestelde onderzoeksproject: de complexiteit van dergelijk onderzoek, mogelijke dilemma s, onderliggende opvattingen, en de gemaakte theoretische en methodologische keuzes, enz. kwamen aan bod. Met dit initiatief hebben de 10

onderzoekers dus zelf een denkproces geïnitieerd over de door hen uitgevoerde onderzoeken. In totaal werden vier bijeenkomsten gehouden. Twee van de vier bijeenkomsten, namelijk de eerste twee, zullen in het kader van voorliggende masterproef, aan de hand van bovenstaande onderzoeksvraag, onderzocht worden. De twee geselecteerde onderzoeksprojecten hebben betrekking op het globale thema van deze masterproef, namelijk onderzoek(ers) en hun betrokkenheid op kinderarmoede. Meer gedetailleerde informatie over de geselecteerde onderzoeken komt verder aan bod in deze masterproef. Tenslotte bespreek ik discussiepunten naar aanleiding van de analyse en volgen de concluderende reflecties. 11

2 LITERATUURONDERZOEK In de probleemstelling werd aangegeven dat, volgens de definitie van De Bie (2007) van een (geconstrueerd) sociaal probleem, we kunnen stellen dat de verschillende gezagdragers kinderarmoede beschouwen als een sociaal probleem, meer zelfs als een sociaal probleem dat aanleiding geeft tot maatschappelijke actie. Vooral het laatste decennium vormt de bestrijding van kinderarmoede expliciet een hot item (Roets et al., 2011, p. 26). Platt (2005) toont evenwel aan dat kinderarmoede en het bestrijden of willen uitroeien van kinderarmoede geen nieuw fenomeen is door de aandacht voor kinderarmoede door beleidsmakers, en de daaruit voortvloeiende interventies, te plaatsen in een historisch perspectief vanaf de jaren 1800 tot 2000. Door kinderarmoede in een historisch perspectief te plaatsen worden zowel continuïteiten als veranderingen zichtbaar in het vertoog rond kinderarmoede (Platt, 2005). In het literatuuronderzoek hieronder zal ten eerste dieper worden ingegaan op de verschillende (beleids)discours, die al kort even werden aangehaald in de probleemstelling, en waarbij beleidsmakers zich tot doel hebben gesteld kinderarmoede te bestrijden of uit te roeien. Het tweede deel van de literatuurstudie omvat een beschrijving van wat onder het begrip (kinder)armoede kan verstaan worden. Verschillende definities worden besproken. In paragraaf drie ten slotte zal een analyse over de rol van onderzoek(ers) in onderzoek (naar kinderarmoede) aan bod komen. 2.1 Sociaal-politieke situering van (beleids)discours 2.1.1 Internationaal Op internationaal vlak kunnen we drie dominante discours identificeren in de literatuur en in bestaande beleidsdocumenten: (1) het discours van social investment, human capital en return on investment, en (2) het discours van childhood studies en children s rights. Hoewel deze benaderingen ook gerelateerd worden aan elkaar, bespreken we ze hier toch elk op zich. Het discours van social investment, human capital en return on investment Onder impuls van het streven naar meer gelijkheid in mogelijkheden (Doyle et al. 2009; Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013) en bevindingen uit de neurowetenschappen en de ontwikkelingspsychologie (Doyle et al., 2009; Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013; Shonkoff en Phillips in Van Lancker, 2013b) is het dominante paradigma om benadeelde 12

kinderen te beschouwen, zoals bijvoorbeeld kinderen in armoede, het social investment paradigm 2 (Lister, 2003; Van Lancker, 2013b). Het investeren in achtergestelde kinderen, via het social investment paradigm, is te kaderen in het ruimer paradigma van human capital 3 (Van Lancker, 2013b). Omdat kinderarmoede in verband wordt gebracht met zeer ongunstige gevolgen op lange termijn (Brooks-Gunn & Duncan, 1997; Doyle et al., 2009; Vranken in Dierckx, Van Herck & Vranken, 2010; Van Lancker, 2013b) wordt de vroege kindertijd veelal beschouwd als de belangrijkste levensfase voor het ontwikkelen van menselijk kapitaal (Doyle et al., 2009; Morabito, Vandenbroek en Roose, 2013). Bovendien wordt aangenomen dat interventies tijdens de vroegste kindertijd de meeste invloed hebben op het reduceren van de impact van armoede op kinderen (Brooks-Gunn & Duncan, 1997; Doyle et al., 2009), met name een impact op het reduceren van ongelijkheden tijdens de vroegste kinderjaren en het voorkomen van verdere ontwikkeling van problemen later in het leven (Doyle et al., 2009). Wat precies de vroegste kindertijd is (van 0 tot 3 of 6 jaar, beginnen op 3 jaar, enz.), en bijgevolg ook de optimale periode voor het inzetten van interventies, staat open voor discussie. In de woorden van Doyle et al. (2009, p. 4) the evidence on the optimal timing of intervention is therefore conflicting. Het social investment paradigm wordt tevens versterkt door economische bevindingen die erop wijzen dat de middelen die worden geïnvesteerd in de vroege kindertijd, om ongelijkheden weg te werken, op (langere) termijn grotere kosten uitsparen voor de samenleving (Doyle et al., 2009). Hier doelt men dan op the return on investment paradigma (Doyle et al., 2009). Bijkomend zijn lagere kosten verbonden aan het investeren in de vroege kindertijd dan voor curatie op latere leeftijd (Carneiro & Heckman in Doyle et al., 2009). Doyle et al. (2009) gaan zelfs nog een stapje verder met hun hypothese dat prenatale investeringen het hoogste rendement zouden hebben. Heckman et al. (in Doyle et al., 2009) wijzen er tevens op dat investeringen in de vroegste kindertijd investeringen op latere leeftijd niet uitsluiten. Redenerend vanuit bovenstaande paradigma s ( human capital ; social investment en return on investment ) schuiven internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties en de Wereldbank, 2 Twee doelen van het social investment paradigma zijn: 1) het investeren in het menselijk kapitaal van moeders door ervoor te zorgen dat ze hun betaalde job kunnen behouden of één kunnen bekomen en 2) het investeren in het menselijk kapitaal van kinderen door hen kwalitatieve educatie (in ruime zin) op jonge leeftijd aan te bieden (Van Lancker, 2013b, p. 5). Het social investment paradigma is voornamelijk gefocust op het investeren in kinderen (Van Lancker, 2013b, p. 6, Lister, 2006). Zie ook bijvoorbeeld voor de kerneigenschappen van de social investment state Lister, 2003, p. 437. 3 Human capital staat voor menselijk kapitaal. 13

Early Childhood Care and Education (ECCE) 4 naar voor als dé oplossing om ongelijke mogelijkheden tot ontplooiing van kinderen te nivelleren (Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013). Hoewel Morabito, Vandenbroeck en Roose (2013) het belang erkennen van ECCE, is het volgens hen onvoldoende om enkel en alleen te focussen op ECCE om ongelijkheden aan te pakken, want tackling disadvantage at the source (parents) can only mean that one must also somehow consider the redistribution of outcomes (i.e., income) (Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013, p. 13). In overeenstemming met Morabito, Vandenbroek en Roose (2013) wijst Van Lancker (2013b) erop dat investeren in kinderen, om ongelijkheden aan te pakken, moet gekaderd worden binnen een ruimer en coherent beleid. Men kan niet in kinderen investeren zonder bijvoorbeeld ook het werkloosheidsbeleid onder de loep te nemen. Bovendien stelt Van Lancker (2013b) dat het noodzakelijk is dat de investeringen in kinderen, bijvoorbeeld kinderopvang, van kwalitatief hoogstaand niveau zijn om ongelijkheden te kunnen reduceren. Anthony, King en Austin (2011) zien het nog ruimer, ze pleiten voor een omvattend beleid met als focus àlle kinderen en hun gezinnen. Zo n beleid zal volgens hen, in tegenstelling tot een categoriaal beleid, werkelijk een impact kunnen hebben op kinderarmoede op lange termijn. Bovenstaande auteurs (Anthony, King en Austin, 2011; Morabito, Vandenbroeck en Roose 2013; Van Lancker 2013), in tegenstelling tot Doyle et al. (2009), wijzen dus op het belang van het verruimen van de focus: kinderarmoede als sociaal probleem moet gekaderd worden in een breder maatschappelijk debat. Een breder maatschappelijk debat betekent voor Mestrum (2011, p. 168) de integratie van het kinderarmoededebat in het algemene armoededebat en tevens linken leggen met sociale bescherming, ongelijkheden en economische ontwikkeling. In lijn met Morabito, Vandenbroeck en Roose (2013) en Van Lancker (2013) stelt Mestrum (2011) zich dan ook volgende kritische vraag ( ) [do] we need a separate poverty approach for children? Are children living in poverty not necessarily living in poor families (Mestrum, 2011, p. 164)? Een verruimde focus van kinderarmoede, naar kinderen in armoede in arme gezinnen, sluit volgens Mestrum (2011) eerder aan bij een inkomensbenadering van armoede dan bij een 4 Een definitie van early childhood care and education (ECCE) volgens UNESCO (in Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013, p 4) is: een breed scala aan formele, informele en non-formele diensten, die verband houden met gezondheid, welzijn en onderwijs, vanaf de geboorte tot aan de lagere school (eigen vertaling). 14

multidimensionale benadering van armoede 5, karakteristiek aan kinderarmoede is dan zowel de multi-aspectuele- als de inkomensdimensie. Het discours van childhood studies en children s rights Het social investment paradigma, met als focus het kind nu in functie van later als volwassene, krijgt voornamelijk kritiek vanuit het new paradigm of childhood studies (=kindstudies) waarin een child-centred (=kind georiënteerd) perspectief centraal staat (Lister, 2003). Tess Ridge is bijvoorbeeld een onderzoekster die in onderzoek naar kinderarmoede de perspectieven van kinderen en jongeren centraal stelt, ze is dan ook een pleitbezorgster van het child-centred perspectief in het new paradigm of childhood studies (cf. bijvoorbeeld Ridge, 2002). Childhood studies is het interdisciplinair onderzoeksterrein van de kindstudies (Alanen, 2012). Vanuit een multidisciplinaire invalshoek (onder andere psychologie, sociologie, antropologie, recht, enz.) wordt bijgedragen tot kennis van kinderen en van de kindertijd (Wyness, 2006; Alanen, 2012). Volgens Spyrou (2011) is de bestaansreden voor het interdisciplinaire onderzoeksveld van kindstudies het concept van children s voices : onderzoekers geven via hun onderzoek letterlijk een stem aan de kinderen. Via het consulteren van de stem van de kinderen pogen onderzoekers beter zicht te krijgen op kinderen en hun kindertijd (Spyrou, 2011). Binnen het interdisciplinaire onderzoeksterrein van de kindstudies is de sociology of childhood een belangrijk onderzoeksparadigma (Wyness, 2006; Alanen, 2012), dat eigenlijk als een kritiek kan gezien worden op de dominante onderzoeksstroming vanuit concepten zoals socialisatie (cf. socialisatietheorie) en ontwikkeling (cf. ontwikkelingspsychologie) (Wyness, 2006). Het nieuwe onderzoeksparadigma, de sociology of childhood, generated some new ways of thinking about children and childhood (Wyness, 2006, p. 132). In de sociology of childhood wordt bijvoorbeeld (1) de biologische immaturiteit van kinderen los gekoppeld van de kindertijd als sociaal, cultureel en politiek fenomeen; (2) worden kinderen in het hier en nu centraal geplaatst; (3) worden kinderen gezien als actieve betekenisverleners van hun eigen sociale wereld; enz. (Wyness, 2006). In de onderzoeken die ondernomen worden binnen het discours van childhood studies en het paradigma van de sociology of childhood staan de stemmen van kinderen, tout court kinderen centraal. Een ander perspectief, dat sterk verwerven is met het discours van 5 Zie voor verdere verduidelijking tussen een inkomens- en multidimensionale benadering van armoede 2.2 Enkele definities van (kinder)armoede, 2.2.2 voor een multidimensionale benadering en 2.2.4 voor onder andere een inkomensbenadering van (kinder)armoede. 15

childhood studies omdat het tevens vertrekt vanuit een centrale focus op kinderen (childcenteredness) en hen een stem wil geven, is het discours van children s rights. Voornamelijk in de rechten van kinderen that emphasise a degree of self-determination through giving children a stronger voice (Wyness, 2006, p. 207) kunnen overeenkomsten gezien worden met de nieuwe manieren van denken over kinderen en de kindertijd in het discours van childhood studies. In 2.3.2.2 Childhood studies en children s rights (cf. verder in deze masterproef) wordt het discours van childhood studies en children s rigths, in relatie tot hoe onderzoekers onderzoek kunnen voeren naar het sociaal probleem van kinderarmoede, verder uitgediept. 2.1.2 Europees Het (kinder)armoedebeleid binnen Europa, met een concrete vertaling naar nationaal niveau (zie verder 2.1.3), moet gekaderd worden in de ruimere context van de ontwikkeling van de welvaartsstaat. Deleeck (2008, p. 27) omschrijft de welvaartsstaat als: de samenlevingsvorm van sommige rijke geïndustrialiseerde landen waarbij een aantal grondrechten van de burger, met het oog op zijn materiële welvaart en de bevordering van zijn kansen tot ontplooiing, binnen een wettelijk raamwerk, effectief gewaarborgd worden. Dit alles in het raam van de parlementaire democratie, en met behoud van de vrije markteconomische productiewijze. Dé welvaartsstaat bestaat niet. Elke welvaartsstaat krijgt een eigen nationale invulling en heeft een eigen type van welvaartsverdeling en een eigen type van besluitvorming daarrond (Deleeck, 2008, p. 31). Een welvaartsstaat is tevens een dynamisch gegeven. Er kunnen bijvoorbeeld verschillende belangrijke periodes worden onderscheiden in de uitbouw van de welvaartsstaat, onder andere: voorbereiding, uitbouw, crisis, tot de actieve welvaartsstaat vandaag, die sinds de jaren 90 ingang vond (Deleeck, 2008). In België wordt de welvaartsstaat vorm gegeven volgens het Rijnlandmodel, wat overeenkomt met het industrieel prestatiemodel van Titmuss of het conservatief-corporatistisch type van Esping-Andersen (Deleeck, 2008). Typisch aan het Rijnlandmodel is het samengaan van vrije markt met overlegeconomie (Deleeck, p. 30). In dit Rijnlandmodel gaat de doelmatigheid dus samen met de rechtvaardigheid, waarbij de doelmatigheid verwijst naar het economische of de markt en de rechtvaardigheid naar het sociale of de overheid (Deleeck, 2008). Hoe concreet vorm en inhoud moet gegeven worden aan het samengaan van de markt en de overheid is onderwerp van maatschappelijke discussie waartoe de intellectueel een belangrijke bijdrage 16

kan leveren (Deleeck, 2008). In het kader van deze masterproef kan de intellectueel vertaald worden naar onderzoek(ers). Op Europees niveau heeft de Lissabonstrategie gefaald, de vooropgestelde doelstellingen onder andere met betrekking tot het bestrijden van armoede zijn niet gehaald. In 2010 kwam de opvolger van de Lissabonstrategie, de EU2020, een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (Vranken, Vandenhole en De Boyser, 2010). De Meyer en Van Geertsom (2011) stellen dat ( ) de prioriteit der prioriteiten een beleid afdwingen is op Europees vlak om in alle landen kinderarmoede als essentieel deel van armoedebestrijding op te nemen ( ) [De Meyer en Van Geertsom] zien in het werkprogramma van de Commissie dat ze in 2012 een aanbeveling zullen uitvaardigen tegen kinderarmoede (OCMW Visies, 2011, n 2, p. 7). In het document van de Raad van de Europese Unie van 5 oktober 2012 betreft Het voorkomen en bestrijden van armoede en sociale uitsluiting onder kinderen en het bevorderen van kinderwelzijn kunnen we de conclusies van de Raad lezen. Belangrijk is dat men in het kader van de Europa2020-strategie kinderarmoede wil bestrijden bijvoorbeeld via het verschaffen van werkgelegenheidskansen voor ouders en inkomenssteun, maar dat dit op zich niet voldoende is, ook het welzijn van de kinderen moet verhoogd worden. Het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting: vergt een multidimensionale en geïntegreerde aanpak met maatregelen die gelijke kansen voor alle kinderen waarborgen en waarbij alle diensten die kinderen en hun gezinnen ondersteunen, worden betrokken ( ) opdat kinderen zich volledig kunnen ontplooien en hun stem kunnen laten horen ( ) de aanpak moet ook worden ingebed in een kinderrechtenaanpak door een grotere erkenning van kinderen als onafhankelijke rechthebbenden (Nota Raad van de Europese Unie, 2012, p. 3-4). De Raad wijst verder op het feit dat het gaat om een langetermijninvestering, waarbij een goed evenwicht moet gevonden worden tussen algemene en specifieke maatregelen (Nota Raad van de Europese Unie, 2012). Ook Van Lancker (2013) wijst op het feit dat een stevig kinderarmoedebeleid een langetermijnbeleid is (Van Lancker, 2013, p. 18). Aansluitend bij bovenstaande visie van de Raad kunnen we stellen dat het beleid zich niet kan terugplooien op een doelgroepenbeleid, m.n. kinderen in armoede, maar aansluiting zal moeten vinden en bruggen zal moeten maken met andere beleidsdomeinen en basisvoorzieningen zoals bijvoorbeeld: onderwijs, huisvesting, gezondheid, werkgelegenheid, enz. In overeenstemming met de visie van de Raad is het adagium van Van Lancker (2013) dat een goed algemeen armoedebeleid ook een goed kinderarmoedebeleid is (Van Lancker, 2013, p. 20). 17

Concreet moet een land daartoe: consistent, volgehouden en structureel inzetten op inkomensbescherming, dienstverlening en tewerkstelling (Van Lancker, 2013, p. 13). 2.1.3 Nationaal Op het federale niveau is het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting 2008-2010 (NAPIncl 2008-2010) een belangrijk document. In het NAPIncl 2008-2010 is het doorbreken van de cirkel van kinderarmoede expliciet opgenomen (NAPIncl, 2008, p. 9). Een ander belangrijk document is het Federaal Actieplan Armoedebestrijding 2012 waarin één van de prioritaire actiepunten het terugdringen van de kinderarmoede is, cf. strategische doelstelling 2. Terugdringen van de armoede bij kinderen (Federaal Actieplan Armoedebestrijding, 2012, p. 25). In de probleemstelling werd al kerndoelstelling 5 rond armoede en sociale uitsluiting op Europees niveau aangegeven, namelijk: ten minste 20 miljoen minder mensen die slachtoffer van armoede en sociale uitsluiting zijn of dreigen te worden (Europese Commissie, Doelstellingen Europa2020, 2013). Op zich is dit een zeer algemene kerndoelstelling, maar deze wordt vertaald naar nationaal niveau, voor België in het eerste Nationaal Hervormingsprogramma België 2011 van 15 april 2011. Het nationaal hervormingsplan 2011 stelt concreet voor: ( ) dat tegen 2020 380.000 mensen minder geconfronteerd worden met het risico op armoede en sociale uitsluiting, ten opzichte van het referentiejaar (2008) (Nationaal Hervormingsprogramma België, 2011, p. 36). In april 2012 verscheen het tweede Nationaal Hervormingsprogramma. In het kader van de vijfde EU2020-doelstelling, namelijk sociale inclusie is een volledige rubriek gewijd aan de kinderarmoede terugdringen. De federale overheid wil de kinderarmoede terug dringen in overleg met de deelentiteiten, o.a. volgende acties worden voorzien: het recht op kinderbijslag wordt grondwettelijk vastgelegd en zowel zelfstandigen als loontrekkenden ontvangen eenzelfde kinderbijslag; aan de gemeenschappen wordt, via de staatshervorming, volledige bevoegdheid gegeven met betrekking tot kinderopvang, onderwijs en kinderbijslag; het Vlaamse actieprogramma ter bestrijding van kinderarmoede met een focus op kinderen van 0 tot 3 jaar; preventieve gezinsondersteuning; toegankelijkheid van de jeugdhulpverlening; toegankelijker en bruikbaarder jeugdwerk; verdere uitbouw van het Fonds Vrijetijdsparticipatie, enz. (Nationaal Hervormingsprogramma België, 2012, p. 30). 18

2.1.4 Vlaams Inleidend in de probleemstelling werd een passage uit de beleidsbrief Armoedebestrijding 2011 Armoede uitsluiten, armen insluiten van mevrouw Ingrid Lieten, coördinerend minister van Armoedebestrijding, aangehaald. In diezelfde beleidsbrief van minister Lieten (2011) stelt men zich als beleidsobjectief: het aantal kinderen dat in armoede geboren wordt met de helft te verminderen tegen 2020, hiertoe wil men vooral focussen op jonge kinderen in armoede van 0 tot 3 jaar. De focus op kinderen van 0 tot 3 jaar wordt ingegeven vanuit de idee dat zo vroeg mogelijk interveniëren het meest kans biedt op het doorbreken van de vicieuze cirkel van generatiearmoede. Het doorbreken van de vicieuze cirkel van generatiearmoede dient zowel de toekomst van het kind als van de samenleving (Lieten, 2011). In de daaropvolgende beleidsbrief van minister Lieten (2012) wordt de strijd tegen kinderarmoede herhaalt en verder verdiept. Een voorbeeld van verdieping is de versterking van het Vlaams Kinderarmoedeplan op basis van de internationale wetenschappelijke aanbevelingen van de Studio Kinderarmoede 6. Samenvattend stelt Lieten dat, ondersteund door de Taskforce kinderarmoede 7 (voortgangsrapport VAPA, 2011-2012), er nood is aan een: lange termijn strategisch kader voor de bestrijding van kinderarmoede (Lieten, 2012, p. 5). Zoals ook al aangegeven in de bespreking op internationaal niveau is het inzetten op de bestrijding van kinderarmoede niet louter ingegeven door het willen creëren van meer gelijke kansen voor alle kinderen, maar is het ook te plaatsen binnen economische motieven. Groenez (in Krols, 2013) bijvoorbeeld geeft aan dat de maatschappij later enorm kan besparen op werkloosheidsuitkeringen door zo vroeg mogelijk te interveniëren in het leven van arme kinderen: Met elke euro die je vandaag investeert, verklein je de kans dat een kind op volwassen leeftijd in de werkloosheid belandt (Groenez in Krols, 2013, p. 14). Preventie, mede ingegeven door economische motieven, staat voorop in het Vlaamse kinderarmoedebestrijdingsverhaal. Minister Lieten bevestigt dit nogmaals in een recent interview in het tijdschrift Weliswaar: Onze kinderen zijn onze toekomst. Investeren in kinderen heeft dus een hoog economisch rendement (Lieten in Krols, 2013, p.15). Inzetten op de voorschoolse periode en op preventieve gezins- en opvoedingsondersteuning zijn de belangrijkste 6 Studio Kinderarmoede: In opdracht van minister Lieten werd in 2011 een vijfdaagse denktank rond kinderarmoede georganiseerd. Via deze Studio poogde een internationaal en divers samengesteld team van deskundigen een strategisch antwoord te vinden op kinderarmoede. De focus lag op zowel kinderen in armoede tussen 0 en 3 jaar als op kansarme jongvolwassenen. In het verslag van deze Studio werden aanbevelingen opgenomen om de kinderarmoede in Vlaanderen te halveren (Eeman en Nicaise, 2012). 7 De Taskforce kinderarmoede bestaat uit academici en vertegenwoordigers van het middenveld. (Vlaamse Overheid, 2011, p. 64). 19

speerpunten van het beleid in de strijd tegen kinderarmoede (Lieten in Krols, 2013). Parallel met het internationale niveau, waar ECCE als oplossing naar voor wordt geschoven voor het bestrijden van kinderarmoede, wordt op Vlaams niveau dus voornamelijk gefocust op preventieve gezins-en opvoedingsondersteuning en kleuterparticipatie. In de andere Vlaamse beleidsdocumenten, cf. supra in de probleemstelling, wordt ook melding gemaakt van het bestrijden van kinderarmoede. Het Vlaams Actieplan Kinderarmoede van 29 april 2011 is een apart plan specifiek rond kinderarmoede, maar kan niet los gezien worden van onder andere het VAPA 2010-2014. In het voortgangsrapport 2011-2012 van het VAPA is in hoofdstuk 3 het Vlaams Actieprogramma Kinderarmoede dan ook integraal opgenomen (Voortgangsrapport VAPA 2011-2012, 2012). In overleg met het kinderrechtencommissariaat is in het VAPA 2010-2014 opgenomen dat kinderarmoede meetbaar moet gemaakt worden. De halvering van de kinderarmoede wordt hier herhaald als minimale doelstelling voor de EU2020-strategie en naar aanleiding van het EUvoorzitterschap van België in 2010 is kinderarmoede vooropgesteld als één van de prioritaire beleidsthema s (Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 (VAPA), 2010). De beleidsnota armoede 2009-2014 Armoede uitsluiten, armen insluiten neemt kinderarmoede ook expliciet op. Het Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014 neemt het (kinder)armoedebestrijdingsbeleid ook op als een van de prioritaire aandachtspunten (Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014, 2011). Kortom het Vlaamse armoedebeleid stippelt tevens een beleid uit dat zich specifiek focust op kinderen in armoede. In overeenstemming met de focus vanuit het Vlaamse beleid merken Vranken, Vandenhole en De Boyser (2010) op dat een beleidsfocus specifiek gericht op kinderen door velen belangrijk wordt gevonden, vanuit de redenering dat de invloed en mogelijke gevolgen van armoede anders zijn voor kinderen dan voor volwassen. 2.1.5 Provinciaal - lokaal Minister Lieten wil absoluut het lokale niveau een prioritaire rol toebedelen in de strijd tegen kinderarmoede, getuige hiervan reeds voor de tweede keer de projectoproep lokaal werk maken van de aanpak van kinderarmoede en het uitgebrachte methodiekenhandboek: Elk kind telt. Informatie en inspiratie voor lokale actoren in hun strijd tegen armoede (Elk kind telt, Vlaamse overheid, 2012). In 2013 wordt opnieuw een projectoproep kinderarmoede bestrijden op lokaal niveau gelanceerd. Zowel in 2011 als in 2012 investeerde Minister Lieten een bedrag van ruim 20

1 miljoen euro aan diverse lokale projecten die kinderarmoede bestrijden (Beleidsbrief Armoedebestrijding 2013, 2012). In de beleidsbrief Armoedebestrijding 2013 wordt de rol van het lokale niveau nogmaals bevestigd: de lokale besturen hebben een zeer belangrijke rol in een efficiënte armoedebestrijdingsbeleid (Beleidsbrief Armoedebestrijding 2013, 2012, p. 25). Tegelijkertijd wordt aangegeven dat voor een kinderarmoedebestrijdingsbeleid een gecoördineerde aanpak op de diverse beleidsniveaus noodzakelijk is (Beleidsbrief Armoedebestrijding 2013, 2012, p. 11). Van Lancker (2013) bevestigt dat lokale structuren en projectmatige initiatieven belangrijke troeven hebben, die een structureel beleid niet (in die mate) kan realiseren, namelijk van zeer nabij en op een innovatieve manier omgaan met (kinder)armoede, maar hij stelt ook dat: Om op lange termijn vooruitgang te boeken, het lokale armoedebeleid een noodzakelijke aanvulling moet zijn van een stevig en doorgedreven structureel armoedebeleid. Niet omgekeerd (Van Lancker, 2013, p. 20). De beleidsmatige aandacht voor kinderarmoede werd kort beschreven in de probleemstelling en verder uitgediept in 2.1 sociaal-politieke situering van (beleids)discours. In de twee resterende onderdelen van het literatuuronderzoek, met name 2.2 Enkele definities van (kinder)armoede en 2.3 Rol van onderzoekers in onderzoek naar kinderarmoede, worden onderliggende opvattingen en paradigma s verder geëxploreerd, van waaruit onderzoek naar kinderarmoede kan gedaan worden. Zonder hierbij een exhaustief overzicht te willen bieden van definities van (kinder)armoede pogen onderstaande paragrafen in 2.2 Enkele definities van (kinder)armoede meer inzicht en duidelijkheid te bieden in het begrip (kinder)armoede. 2.2 Enkele definities van (kinder)armoede 2.2.1 Algemeen inleidend over (kinder)armoede Het is zeer moeilijk is om grip te krijgen op wat (kinder)armoede nu eigenlijk is. Mestrum (2011) stelt dat armoede conceptualiseren serieuze problemen geeft (Mestrum, 2011, p. 161), men kan geen duidelijke en uniforme definities over (kinder)armoede terug vinden (Minujin, Delamonica, Davidziuk en D Gonzalez, 2006; Mestrum, 2011). Bijgevolg zijn er ook geen uniforme benaderingen in het identificeren en het meten van (kinder)armoede (Minujin, Delamonica, Davidziuk en D Gonzalez, 2006, p. 483). Paugam definieert armoede als: a self- 21

evident and self-explaining phenomenon that nevertheless is wrong and has to carefully be researched (Paugam geciteerd in Mestrum, 2011, p. 161). Lister (2004) onderscheidt concepten, definities en metingen van armoede. Ten eerste, concepten van armoede verwijzen naar het ruimere, algemene kader, waarin over armoede gesproken wordt en hoe het kan begrepen worden. Ten tweede, meer concreet zijn dan definities van armoede. In die definities wordt aangegeven: wat armoede is, welke mogelijke oorzaken zijn en meestal ook een richting waarin armoede kan bestreden worden. Volgens Lister (2004) kan, theoretisch althans, een onderscheid gemaakt worden tussen absolute en relatieve definities met betrekking tot armoede, wat vaak samenhangt met een enge of brede scoop op armoede. Absolute definities van armoede definiëren armoede als een op zichzelf staand feit. Relatieve definities van armoede duiden aan dat armoede maar kan gedefinieerd worden in relatie tot bijvoorbeeld niet-armoede, een bepaalde (levens)standaard, enz. Gezien ik de sociale, politieke, historische en culturele context wil meenemen waarin definities tot stand komen (cf. 2.1 Sociaal-politieke situering van (beleids)discours ) zal ik in wat volgt (cf. 2.2.2 en verder) focussen op wat voor handen is van opvattingen en definities over armoede in Vlaanderen. De Vlaamse opvattingen en definities over armoede als invalshoek worden dan nog gerelateerd aan internationale opvattingen (cf. verder Een tweede voorbeeld). Ten derde, eens een definitie voorhanden is, kan armoede nog verder geoperationaliseerd worden in kwalitatieve en/of kwantitatieve metingen van armoede (Lister, 2004). In ieder geval als men armoede of kinderarmoede in de mond neemt, zal iedereen voor zichzelf wel een beeld kunnen vormen van wat het is, echter als dit in een omschrijving moet gegoten worden is dit niet zo eenvoudig om te doen. Armoede is een zeer moeilijk te omschrijven begrip [dat] onderwerp is van wetenschappelijke en maatschappelijke debatten (Deleeck, 2008, p.370-371). Ook Lister (2004) geeft aan dat er niet zoiets bestaat als een correcte definitie van armoede of dat een eenduidig begrijpen van armoede mogelijk is. Integendeel volgens Lister (2004) is armoede een politiek concept, wat impliceert dat armoede de inzet vormt van een maatschappelijke strijd in de maatschappij. Armoede is a construction of competing conceptualizations, definitions and measures (Lister, 2004, p. 36). Niettemin kunnen enkele definities/omschrijvingen worden weergegeven over armoede en kinderarmoede. 22

2.2.2 Een relatieve en multi-aspectuele dimensie voorop Een veel gebruikte en gangbare definitie van armoede in Vlaanderen (zie bijvoorbeeld: voortgangsrapport VAPA, 2011-2012, p.15) is die van Vranken (2010) die armoede definieert als: Een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen (Vranken, 2010, p. 20). In voorgaande definitie van Vranken (2010) wordt vooral de nadruk gelegd op het verschil tussen armen en niet-armen (Roets en Vandenbroeck, 2011). Wie arm is, wordt als sociaal uitgesloten beschouwd en wie niet-arm is als sociaal geïntegreerd in de maatschappij. Sociale integratie van niet-armen in de samenleving is in deze definitie de finaliteit (De Bie, 2003). Bovendien lijkt de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor armoedebestrijding in de definitie van Vranken terzijde te worden geschoven en initieel bij het individu te worden gelegd. Mensen in een armoedesituatie moeten in de eerste plaats zelf hun armoedesituatie proberen oplossen, dit wordt verduidelijkt in de definitie door de tekst deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen. Voorgaande impliceert ook dat maatschappelijke hulpbronnen ter bestrijding van armoede enkel tijdelijk en in beperkte mate zullen ingezet worden, zolang diegenen die in een armoedesituatie verkeren dit écht nodig hebben. Hier vertrekt men dus uit een residuele benadering van armoede (De Bie, 2003). Deze kloof duidt op de algemeen geldende levensstandaard van de samenleving waaraan mensen in armoede niet op eigen kracht aan geraken, bijgevolg moet de maatschappij ter hulp schieten om mensen in armoede aansluiting te laten vinden bij wat als norm geldt in de maatschappij. Steenssens, Demeyer en Van Regenmortel (2009) wijzen erop dat in de definitie van Vranken, zoals hierboven weergegeven, een relatieve en multi-aspectuele benadering van armoede ligt besloten. Het relatieve verwijst naar de tekst de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving en het multi-aspectuele naar over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Dierckx (2007) sluit, met haar analyse van de definitie van armoede volgens Vranken, aan bij het multi-aspectuele van armoede: ( ) bij armoede gaat het om breuklijnen in het meervoud ( ) verschillende vormen van uitsluiting interageren en versterken elkaar in de armoede (Dierckx, 2007, p. 127). 23