Samenvatting Geschiedenis De Republiek in haar Gouden en Zilveren Eeuw: Dynamiek en Stagnatie

Vergelijkbare documenten
1. Het begrip kan weg, omdat de overgebleven begrippen. Het begrip kan ook weg, omdat de overgebleven begrippen

Samenvatting Geschiedenis CE dynamiek en stagnatie

3,6. Samenvatting door een scholier 1458 woorden 7 februari keer beoordeeld. Geschiedenis. Jaartallen

Samenvatting Geschiedenis Dynamiek en stagnatie in de republiek

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4

graanhandel Door het tekort aan graan gingen kooplieden naar de Oostzee om die graan te halen. Hier was het

Antwoorden oefenopgaven HC Rep. Der Nederlanden

Ontstaan van de Gouden Eeuw ( )

Holland in de 15e en 16e eeuw

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 1, 2, 3

Dynamiek en Stagnatie in de Republiek

HANDEL LES 2. De Oostzeevaart of de Sontvaart. Aangenaam. De naam is Bicker, Jacob Bicker, directeur bij de Oostzeevaart.

Eindexamen geschiedenis havo I

11 a Noem een oorzaak van de economische groei in Holland en Zeeland die binnen deze gewesten

NEDERLAND IN DE 16e EEUW

geschiedenis geschiedenis

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Tijd van regenten en vorsten Rijk door handel overzee.

Geschiedenis van Suriname : Suriname van Engelse naar Nederlandse landbouwkolonie

Eindexamen geschiedenis vwo II

Geschiedenis groep 6 Junior Einstein

(Par 1) Amsterdam stapelmarkt van de wereld Deelvraag: Hoe werd Amsterdam de stapelmarkt van Europa en welke gevolgen had dat voor de landbouw?

1: De nederlanden komen in verzet tegen Filips II

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Regenten en Vorsten

Tijd van regenten en vorsten Rijk door handel overzee. 5 verklaringen voor de economische groei van de Republiek

Tijd van regenten en vorsten Wie heeft de macht? Deel 2. Wie hadden in de Republiek, in Frankrijk en in Engeland de politieke macht?

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

Begrippenlijst Geschiedenis Examenkatern: Dynamiek en stagnatie in de Republiek (begrippen en tijdlijn)

Samenvatting Geschiedenis De Republiek in haar Gouden en Zilveren Eeuw

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren

Hoofdstuk 1; belangrijke vragen.

Samenvatting Geschiedenis De Republiek in de Gouden en Zilveren Eeuw

Werkstuk Geschiedenis De oprichting, bloei en ondergang van de VOC

Eindexamen geschiedenis havo II

De Republiek in een tijd van vorsten, Kennistoets bij hoofdstuk 3 Havo

Noord-Nederlandse gewesten. Smeekschift

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3 paragraaf 1 t/m 5

Calvijn. Vrede van Augsburg. Margaretha van Parma. Hertog van Alva. De keurvorst van Saksen. Karel V. Buitenlandse zaken en oorlog

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

- De site voor samenvatting en meer!

Samenvatting Geschiedenis Dynamiek en stagnatie in de Republiek - H1 en H2

7,6. Samenvatting door een scholier 2543 woorden 20 maart keer beoordeeld. Geschiedenis

Toelichting beelden tijdbalk Argus Clou Geschiedenis groep 7

Werkstuk Geschiedenis VOC in de gouden eeuw

7,2. Samenvatting door een scholier 3178 woorden 20 januari keer beoordeeld. Geschiedenis. Dynamiek en stagnatie

2 a In welk deel van de Republiek waren de stagnatie en teruggang het meest voelbaar? Waardoor?

WERKBLAD. De Hanze. Naam: Figuur 1 Afbeelding uit Stedelijk Museum Zwolle

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders.

Samenvatting Gouden Eeuw ABC

Geschiedenis van Suriname : de slavenhandel

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4

Link it: Republiek in tijd van Vorsten

Eindexamen geschiedenis havo I

Stofomschrijving Deze opdracht hoort bij en 3.2 van De Republiek in tijd van Vorsten (Geschiedenis Werkplaats).

2 De oprichting van de VOC en de WIC zorgde ervoor dat overal op de wereld Zeeuwse en Hollandse schepen voeren.

2 a In welk deel van de Republiek waren de stagnatie en teruggang het meest voelbaar? Waardoor?

Samenvatting Geschiedenis 2.1 t/m 3.1

Intro De 17e eeuw heet ook wel de Gouden Eeuw omdat tijdens die eeuw Nederland een fase van snelle economische groei had.

geschiedenis geschiedenis

Opkomst en ondergang van de VOC

Samenvatting Geschiedenis Dynamiek en Stagnatie

Hoofdstuk 2: De Nederlandse Opstand ( )

Eindexamen geschiedenis vwo I

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

keer beoordeeld 19 maart 2014

Deze (autarkisch agrarische samenleving) veranderde in de tijd van steden en staten (11 e en 12 e eeuw).wat waren de Oorzaken?

Driehoekshandel hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

2. De opkomst van Holland in de 14e en 16e eeuw Eind Middeleeuwen is er door ondergelopen veengronden weinig landbouw mogelijk in Holland.

Bontekoe een van de vele Nederlanders die in de zeventiende eeuw de kost op zee verdiende.

Samenvatting Geschiedenis Katern: De Republiek in de tijd van de vorsten. Hst. 4: De Republiek verliest haar voorsprong

een zee In de zeventiende eeuw worden de handelaren en kooplieden steeds belangrijker. De edelen en de geestelijken krijgen veel minder macht.

Naam: DE GOUDEN EEUW en Rembrandt

Arm en Rijk. Hoofdstuk 2: Arm en rijk in de Verenigde Staten

Toetsvragen Geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 7 Toetsvragen

een zee van tijd een zee van tijd Werkblad 17 Ω Over Indië en Suriname Ω Les 1: Van Batavia tot Jakarta Naam:

Het begin van staatsvorming en centralisatie. Onderzoeksvraag; Hoe vond de staatsvorming van Engeland, Frankrijk en het hertogdom Bourgondië plaats?

Samenvatting Geschiedenis Examenkatern

Deze (autarkisch agrarische samenleving) veranderde in de tijd van steden en staten (11 e en 12 e eeuw).wat waren de Oorzaken?

Werkboek klas 2 Hoofdstuk 3

Samenvatting Geschiedenis hoofdstuk 1

[download de bijlage voor de belangrijke afbeeldingen die niet te zien zijn in deze samenvatting op scholieren.com]

Industriële Revolutie

Samenvatting door een scholier 2007 woorden 29 januari keer beoordeeld. Geschiedenis Sprekend verleden

Driehoekshandel hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Praktische opdracht Geschiedenis VOC

Tijd van monniken en ridders Vroege Middeleeuwen. Tijd van jagers en boeren Prehistorie v C

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6: Imperialisme

Oprichting voc vmbo-kgt34

keer beoordeeld 6 april 2014

Hieronder volgt een chronologisch overzicht van de ontwikkelingen van de handelsstromen. Verder in dit werkstuk

Samenvatting geschiedenis H2 wetenschappelijke revolutie, verlichting en Franse Revolutie 2tm5 2 De verlichting De samenleving wetenschappelijk

6, een industriële revolutie. Samenvatting door een scholier 1421 woorden 21 maart keer beoordeeld. Geschiedenis

Onderzoeksvraag: Welke motieven hadden de Europeanen om in Afrika en Zuidoost-Azië een groot koloniaal imperium op te bouwen?

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten

Landenspel. Duur: 30 minuten. Wat doet u?

Transcriptie:

Samenvatting Geschiedenis De Republiek in haar Gouden en Zilveren Eeuw: Dynamiek en Stagnatie Samenvatting door een scholier 6478 woorden 15 november 2010 6 37 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Hoofdstuk 1 Paragraaf 1.1 Een vroeg verstedelijkte samenleving In de Middeleeuwen bestond Holland uit veen en was het onmogelijk om er iets te verbouwen. Pas toen ze sloten aanlegden, ontstonden er goede akkers en daarmee ook stadjes. In de 14e en 15e eeuw klonk de veengrond in, waardoor akkerbouw weer onmogelijk werd en tientallen dorpen verloren gingen. Veel mensen trokken naar steden, waardoor er urbanisatie optrad. Mensen werkten in de handel, visserij, scheepvaart en nijverheid en Holland werd het meest verstedelijkte gebied van Europa. Dit kwam ook doordat de Nederlandse en Zeeuwse steden het kruispunt vormden van handelsroutes naar o.a. Engeland en het Duitse Rijngebied. Een belangrijk exportproduct was haring. Grootschalige haringvangst werd mogelijk door een technologische vernieuwing waarmee de haring vers gehouden kon worden. Omdat visserij goed was voor de handel, ontstonden er meer banen in bijv. houtzagerijen, maar daarnaast ook in de textielnijverheid en bierbrouwerij. Holland bleef in de 16e eeuw echter wel achter op Vlaanderen en Brabant; ze had minder inwoners en was minder rijk. Dit kwam doordat Holland handelde in goedkope goederen, terwijl Vlamingen en Brabanders kwaliteitsproducten hadden. Daarnaast nam de graanproductie af en stegen de graanprijzen in Holland enorm. Brood was superduur. Iedereen was bang voor het Malthus-effect: Meer bevolking dan graan Kan niet genoeg worden geproduceerd Graanprijzen omhoog minder geld over voor andere producten werkloosheid hongersnoden, oorlogen, etc. Dit gebeurde in andere landen, maar Holland ontsnapte hieraan. Ze werd het land met een van de laagste graanprijzen ter wereld en werkloosheid nam zelfs af. Paragraaf 1.2 Opkomst van Holland De dalende graanproductie in Holland zorgde ervoor dat Hollandse kooplieden naar de Oostzee trokken om de voorraad aan te vullen. Baltische, Poolse en Oost-Pruisische graan was goedkoop, doordat grootgrondbezitters van adel het lieten produceren door boeren op hun land. De Hanzesteden zagen het Oostzeegebied als hun eigendom en weerden de Nederlanders uit de Sont. Tussen 1438 en 1544 waren er vier Sontoorlogen om de handel veilig te stellen. De graanhandel was de basis voor een internationaal handelsnetwerk. Om graan te kopen, importeerden Hollanders zout, Haring, textiel en wijn. Haring en textiel kwamen vooral uit Holland, andere producten kwamen uit het buitenland. Er ontstond een handelssysteem waarbij de ligging van de Nederlandse kustprovincies zo goed mogelijk Pagina 1 van 12

werden benut. Om de grootschalige Hollandse scheepsbouw te kunnen bijhouden, werd o.a. hout uit het buitenland gehaald (Holland had geen bossen). De Hollandse vloot was gigantisch en de schepen werden steeds kwalitatiever. Hollandse en Zeeuwse kooplieden deden veel ervaring op met handelspraktijken waar veel geld en risico s bij kwamen kijken. Omdat veel schepen op zee verloren gingen, werden partenrederijen opgericht: clubs van mensen die een deel van een schip bezaten. Zo werden risico s beperkt en kwam er genoeg kapitaal bijeen. Er was grote expansie van handel en scheepvaart mogelijk en er ontstond een groep welvarende kooplieden. Naast Oostzeehandel, was de ontwikkeling van de landbouw erg belangrijk voor de opkomst van Holland. Aangezien er genoeg graan was, gingen boeren zich specialiseren in één product; gecommercialiseerde landbouw. Door de bevolkingsgroei was er veel vraag naar o.a. zuivelproducten, vlees en hennep (voor vb. touw). Deze ontwikkeling was mogelijk door klimaatverandering: de zeespiegel daalde en boeren konden beter overweg met water. Ze maakten goede pompen en verenigden zich in waterschappen. Boeren betaalden een heffing en hoefden dan zelf niet meer hun dijk droog te houden. Zo hielden ze meer geld over om te investeren, waardoor er een landbouwrevolutie ontstond. Deze revolutie was mogelijk omdat Holland geen feodale traditie bevatte. De adel had weinig macht over boeren en bezat maar een klein gedeelte van de grond. Paragraaf 1.3 De val van Antwerpen Brabant en Vlaanderen waren belangrijke handelsplekken met grote textielnijverheid. Brugge was de belangrijkste stad, tot een oorlog uitbrak in de 15e eeuw. Antwerpen nam Brugge s positie over, er kwamen kooplieden uit heel Europa. Antwerpen handelde met o.a. Engeland en de Hanzesteden, later verplaatste het zwaartepunt zich naar de Atlantische Oceaan. De Portugezen hadden een directe zeeroute naar Indië gevonden en werden de grootste leveranciers van Aziatische koopwaren als zijde en specerijen. Portugal ruilde deze koopwaren voor Midden-Europees zilver in Antwerpen, want daarmee konden producten in Azië gekocht worden. In de 16e eeuw bereikte Antwerpen haar hoogtepunt, het was het centrum en financiële hart van de wereldhandel. Daarna ging het echter snel bergafwaarts. Spanje ging steeds meer gebied veroveren in Zuid- en Midden-Amerika, hier was op grote schaal zilver te vinden. De Portugezen verplaatsten hun handel naar Sevilla. Daarnaast had de koning van Spanje veel leningen in Antwerpen afgesloten. Toen Spanje failliet ging (door oorlog), werden veel kooplieden geruïneerd. Ondertussen ging het ook niet goed met Italië, terwijl Italië altijd een goede handelspartner was geweest. De druppel was de Nederlandse Opstand, die Spanje veel geld kostte, waardoor ze in 1575 weer failliet ging. Wederom leden veel handelaars hieronder. Ook braken er muiterijen uit onder de Spaanse soldaten, Antwerpen werd dagenlang geplunderd in 1576. Antwerpen sloot zich aan bij de Opstand, maar in 1585 was het weer in Spaanse handen. De gevolgen waren desastreus, een groot deel van de bevolking vluchtte naar het noorden. Ondertussen blokkeerden de Hollanders en Zeeuwen de Schelde en daarmee de doortocht tot de haven. Ook was de 80-jarige oorlog nog steeds bezig, vooral in de Zuidelijke Nederlanden. Daarvoor was Holland het strijdtoneel geweest, maar na het Spaanse faillissement had de strijd zich verplaatst. Al tientallen jaren was een verschuiving van de handel naar de noordelijke kustgewesten gaande. Amsterdam draaide op graanhandel, dit werd steeds groter en na een tijdje had ze bijna de hele Oostzeehandel in handen. Amsterdam was overigens een kleine stad en de handel was alleen op het noordoosten gericht. Bovendien was Holland als geheel achtergesteld. Scheepsbouw en bijbehorende zaken liepen goed, maar bierbrouwerij en textielnijverheid bijvoorbeeld niet. Dit veranderde toen Antwerpen ten onder ging. Vlaamse en Brabantse koop- en handelslieden kwamen naar Amsterdam en namen hun kennis en kapitaal mee. Holland werd het centrum van Pagina 2 van 12

handelskapitalisme en Amsterdam verving Antwerpen als belangrijkste stapelmarkt en financiële hart van Europa. Paragraaf 1.4 Een versnipperd land In de Nederlanden was geen centrale eenheid. In de 15e eeuw waren Bourgondische vorsten begonnen met de vorming van een centraal bestuur. Karel V zette dit voort, hij vormde: Raad van State, Raad van Financiën, Geheime Raad, samen een soort van regering. Maar er was nog steeds geen eenheid, de macht lag bij Gewestelijke Staten: besturen van gewesten. De Raad van State wilde in 1542 gelijke belastingen invoeren, waaronder accijnzen. Deze kwamen er, maar ze versterkten alleen de gewesten, die zelf het geld inden. De Tiende Penning van Filips (heffing van 10% op alle handelstransacties) werd ook een flop. In de Republiek (ontstaan in 1588 uit opstand tegen Spaanse koning) had geen eens een vorst die iedereen erkende, elk gewest had z n eigen beleid qua belastingen en economie. Ook hadden vele gewesten andere munten, wat als barrière diende voor de handel. In 1589 verzetten Dordrecht, Gouda en Haarlem zich tegen een vaarverbinding tussen A dam en R dam, omdat dit zou betekenen dat de tol ontweken zou worden. Daarnaast beconcurreerden steden elkaar met allemaal kleine dingen, zoals vestigingsvoorwaarden. Hiermee werden ondernemers naar de stad gelokt door ze bijvoorbeeld een gratis gebouw aan te bieden. Textielnijverheid in Leiden werd beschermd door de uitvoer van wol te verbieden en sommige steden dwongen boeren hun waren op de plaatselijke markt te verkopen. In alle steden werden producenten beschermd tegen concurrentie door gilden. De leden van gilden hadden het alleenrecht op productie en verkoop van bepaalde producten in die stad. Er waren grote verschillen tussen de kust- en landprovincies van de Republiek. Op sommige plekken waren de boeren vooral zelfvoorzienend en was er nog een feodale traditie. De Hanzesteden waren ook niet maar wat ze waren. Ondanks alles waren de delen van de Republike enigszins economisch met elkaar verbonden. Dat kwam omdat het bestuur in steden (vroedschap) werd gedomineerd door kooplieden-regenten, die met elkaar verbonden waren door persoonlijke en familierelaties. Het vroedschap bestond uit welgestelde burgers, die het gemaakt hadden in de handel of nijverheid. De leden benoemden elkaar, ze vonden bezit erg belangrijk voor het dienen van algemeen belang. In het gewest Holland ontstond meer en meer eenheid vanaf de 15e eeuw. Zij hadden een overlegcultuur ontwikkeld, gericht op compromissen. Ze moesten er samen uitkomen, omdat er geen centraal gezag was. Een goede leerschool waren de waterschappen. Geschiedenis samenvatting Hoofdstuk 2 Paragraaf 2.1 Centrum van de wereldhandel De Nederlandse graanhandel (de moedernegotie) bereikte een hoogtepunt tijdens het Twaalfjarige Bestand met Spanje (1609-1621). Er kon toen onbeperkt graan aan Spanje geleverd worden. Toen de oorlog hervatte viel de handel even terug, maar in de 17e eeuw groeide deze des te sneller (ook andere bulkgoederen van en naar de Oostzee). Bovendien konden de Spanjaarden hun handelsblokkades nooit lang volhouden, omdat er tijdens de oorlog behoefte was aan graan. Andersom had NL ook zilver nodig uit Spanje, omdat hiermee goederen gekocht werden elders op de wereld. Naast handel drijven, had de Republiek ook de grootste koopvaardijvloot. De Nederlandse schepen domineerden de zeehavens. Vanaf 1585 breidden de Hollanders en de Zeeuwen hun handel over de hele wereld uit. Ze gingen naar Rusland, dat afgesloten werd van de Oostzee door de Zweden. Tsaar Ivan de Verschrikkelijke stichtte een poort naar Europa in Archangelsk, waarvan Amsterdam profiteerde. Onderweg kwamen ze langs Noorwegen, wat een grote houtleverancier werd. Ook handelden ze met Zweden. De Nederlanders kwamen door hun uitgebreide handel op nieuwe ideeën, zoals het jagen op walvissen, waar traanolie van gewonnen kon worden. Pagina 3 van 12

Toen Spanje de handelsblokkade ophefte, kon de Republiek ook in het Middellandse Zeegebied gaan handelen, zoals in Italië, waar hongersnood heerste. Nog meer gebieden waar de Republiek ging handelen: - Levant: Producten als zijde, katoen, angorawol. - 1595: NL ging zelf een zeeroute naar Azië zoeken, omdat Portugal het monopolie hierop had (maar de aanvoer was onregelmatig, er was grote vraag). Azië: pepers en specerijen, zijde, Indiase katoen, etc. - 1598: Afrikaanse westkust: goud, ivoor. Hier veroverden ze het Portugese kustfort Elmina aan de Goudkust en gingen ze slaven verkopen. - 1598: Zuid-Amerika: alternatief voor Iberische zout zoeken. Later werd suiker belangrijker. Slaven uit Afrika werden hier ingezet op de suikerplantages. - 1609: Noord-Amerika: vooral berenvellen. Later tabak. Conclusie: in verre bestemmingen werden vooral luxe goederen gehandeld. Paragraaf 2.2 Centrum van de wereldhandel Om de Amsterdamse handel gemakkelijker te maken, werden na 1600 financiële instituten gevormd, zoals de Amsterdamse wisselbank, waar bijv. geld in bewaring kon worden gegeven. Later kwam er een stedelijke bank. De Amsterdamse koopmansbeurs was altijd open en er werd gehandeld in alles wat te handelen was, zoals goederen, maar ook VOC-aandelen en verzekeringen. Het handelskapitalisme werd gedomineerd door kooplieden-ondernemers, die zich met handel en nijverheid bezighielden. Hun compagnieën waren vaak familiebedrijven. In Indië stichtten groepjes kooplieden compagnieën van verre. Er was echter veel concurrentie. Daarom zorgde de Staten-Generaal in 1602 voor een nieuw bedrijf waarin alle kleine bedrijfjes opgingen: de Verenigde Oostindische Compagnie. De VOC kreeg het monopolie op de Nederlandse handel in Azië en kregen soevereine rechten (oorlog voeren, forten bouwen, etc.) Met geweld verjoeg de VOC de Portugese en Engelse concurrenten en dwong ze de Molukkers om producten te verkopen aan hen. Jakarta werd het hoofdkwartier onder de naam Batavia. Kaap de Goede Hoop werd de verversingspost voor schepen. Verder had de VOC vreedzame handelsverdragen met Aziatische vorsten. Voor de activiteiten had de VOC veel geld nodig. Een groot deel hiervan kwam van investeerders. Er werd winst gemaakt die eerst in het bedrijf ging, en daarna werd uitgekeerd aan aandeelhouders. De West-Indische Compagnie werd in 1621 opgericht, maar was veel minder succesvol. De WIC had soevereine rechten en het Nederlandse handelsmonopolie voor West-Afrika en heel Amerika, maar had veel concurrentie van Spanje, Portugal, Frankrijk en Engeland. Bij WIC stond kaapvaart voorop, ze probeerde vijandige schepen met zilver te veroveren en gebieden te veroveren om daar kolonies te stichten. Dit was nodig, omdat ze zelf hun producten moesten produceren. In 1630 veroverde WIC Brazilië en een aantal Antilliaanse eilanden. Er ontstond een driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika. Er gingen wapens naar West-Afrika, slaven naar Amerika en suiker naar de Republiek. Maar de WIC had hoge kosten en ging failliet. Er was nog een derde compagnie, de Noordse compagnie. Dit bedrijf kreeg in 1614 de Nederlandse monopolie op de walvisjacht. Maar door de hoge winsten was het aantrekkelijk om zelf walvisvaarder te worden, dus de monopolie werd ontdoken. In 1642 werd de Noordse Compagnie opgeheven. Paragraaf 2.3 Bloeiende nijverheid De binnenlandse vraag groeide dankzij de bevolkingsgroei en de welvaartsgroei. Daardoor kon de nijverheid ook groeien. De internationale handel van de Republiek vergrootte ook de exportmogelijkheden. Pagina 4 van 12

Door de aanvoer van industriële grondstoffen, ontstonden nieuwe trafieken, zoals suikerraffinaderijen. Na 1648 (vestiging eerste suikerraffinaderij A dam) nam de suikertoevoer toe, waardoor de prijs daalde en de vraag steeg. Op deze manier groeide ook de tabaksindustrie. In de jaren 1590 kreeg men vertrouwen dat de Republiek sterk stond tegen Spanje. Er was bovendien veiligheid en vrede in Zeeland en Holland. Er was een lage rente, waardoor het voor bedrijven makkelijker was om kapitaal aan te trekken voor investeringen. De ondernemers die waren gekomen met de val van Antwerpen, hadden veel kennis, netwerken en kapitaal meegenomen. Ook de textielnijverheid, met name in Leiden, groeide enorm. Het was het belangrijkste textielcentrum van Europa, naast Lyon. Andere steden profiteerden hiervan door te specialiseren. Door de technische voorsprong kon de nijverheid ook groeien. Zoals de scheepsbouw, met als grote voorbeeld het fluitschip. Door technologische ontwikkelingen zoals de houtzaagmolen, kon dit worden gebouwd. Er was een massaproductie, die de hoge lonen compenseerde. Ook kon de nijverheid groeien door aanwezige energiebronnen, als wind en turf. De rest van Europa moest het hebben van hout, dat erg duur was door o.a. transport. Om de turf in Holland te krijgen (vanaf o.a. Groningen), werden kanalen aangelegd, wat een uniek vervoersnetwerk was voor die tijd. Holland was in de 17e eeuw een compleet netwerk van vaarwegen. Ook kwamen er jaagpaden, zodat paarden schepen konden trekken (trekvaarten). Er kwamen vaste lijnverbindingen, zodat het transport snel en soepel verliep. Steden gingen zich specialiseren door dit goede netwerk. Paragraaf 2.4 Het platteland in de Gouden Eeuw Zodra het gevaar van de Tachtigjarige oorlog was verdwenen, groeide de landbouw in de Republiek des te meer. Landbouw en nijverheid profiteerden van toename in handel, welvaart en bevolking. Stedengroei vergrootte de afzetmarkt. Er was veel mest, waardoor boeren nieuwe gewassen konden verbouwen en ze specialiseerden. Ook verbeterde de infrastructuur. De landbouw profiteerde van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). Grote delen van Duitsland waren verwoest, waardoor de Republiek grote hoeveelheden levensmiddelen naar Duitsland kon vervoeren. De bloei van de landbouw zorgde voor investeringen in het land en de boerderijen. Water werd ook beter beheerst, er kwamen molens. Er trokken veel investeerders uit steden naar het platteland om er zaken te doen. Ze staken bijvoorbeeld geld in droogleggerijen. Het land dat zo ontstond verhuurden ze aan boeren. Het oppervlak van Noord-Holland nam met een derde toe. Ook verplaatsten stedelijke ondernemers nijverheid naar het platteland. Dit gebeurde bijvoorbeeld vanaf 1600 met de scheepsbouw, omdat de lonen lager waren op het platteland dan in Amsterdam. Bovendien hielden gildes het machinaal maken van schepen tegen. Ditzelfde gebeurde met textielnijverheid. Andere nijverheidstakken, zoals steenbakkerijen, waren altijd al plattelandsindustrieën. In de 17e eeuw profiteerden ze van stedengroei. Toen kwam ook papierindustrie op het platteland op. De landgewesten overigens, leden nog steeds onder de Tachtigjarige oorlog. Bovendien waren de zandgronden niet geschikt voor commerciële landbouw en was er geen goede verbinding met het westen. Veel boeren bleven zelfvoorzienend en waren daarom nauwelijks verbonden met de markteconomie. Er waren natuurlijk uitzonderingen, zoals de tabaksindustrie die daar opkwam en enkele thuiswerkers. Maar het verschil bleef groeien. Pagina 5 van 12

Geschiedenis samenvatting Hoofdstuk 3 Paragraaf 3.1 Het bestuur van de Republiek In de Gouden Eeuw was particularisme: steden werkten niet samen en stelden hun eigen belang voorop. In Overijssel ontkenden enkele steden zelfs dat de macht bij het gewest lag. Alle gewesten hadden een eigen manier van besturen. In Holland waren er bijvoorbeeld 19 zetels, waarvan elke stad er 1 bezat en de adel op het platteland ook. Tegengestelde economische belangen leidden tot verdeeldheid tussen steden onderling en adel. In de Staten-Generaal was nog meer verdeeldheid, aangezien ook gewestelijke delegaties het met elkaar eens moesten worden. Er konden moeilijk beslissingen gemaakt worden. Ook konden er geen gezamenlijke belastingen worden geïnd, er waren alleen gewestelijke en lokale belastingen, op basisproducten, land, onroerend goed en vermogen. In de Tachtigjarige Oorlog gingen de Hollanders veel belasting betalen. Iedereen betaalde belasting en de bestuurders stelden belangen van handel en nijverheid voorop. De Staten-Generaal gaf de VOC en WIC alle nodige middelen om de Spanjaarden en Portugezen aan te vallen en zorgden ervoor dat de koopvaardijvloot beschermd werd. Dit werd met invoerrechten gefinancierd, hiermee werd ook de economie van de vijand verzwakt, Spanje moest extra veel betalen. Ondanks de verdeeldheid had de republiek een sterk leger, waaraan de gewesten en dan vooral Holland meebetaalden. Holland leende veel geld, waarover een rente moest worden betaald. De schuld was zo hoog opgelopen, dat 60% van de belastingopbrengsten opging aan aflossen van rente. Overheid en ondernemers werden afhankelijk van elkaar. Overheid had ondernemers nodig als financiers; ondernemers hadden overheid nodig voor rente-inkomsten, bescherming schepen, gunstige voorwaarden voor handel/nijverheid en als afnemer van producten. Paragraaf 3.2 Internationale Politiek In 1588 voerde Spanje oorlog met Engeland, waarbij de oorlogsvloot ten onder ging. Filips II stuurde troepen vanuit de Nederlanden naar Frankrijk. Toen Spanje vrede sloot met Frankrijk, had de Republiek het grootste leger van Europa op Spanje na. In 1609 sloten Spanje en Republiek het Twaalfjarig Bestand. In 1621 vervolgde de oorlog, maar Republiek ontsnapte wederom uit wurggreep. Ze veroverden de zilvervloot van Spanje en konden daarom de oorlogsuitgaven omhoog brengen. Spanje veroverde enkele gebieden maar verloor er meer, omdat ze te veel oorlog tegelijk voerden (ook Dertigjarige oorlog, Frankrijk, Catalonië en Portugal). In 1640 vroeg Spanje om vrede. Pas in 1648 kwam er met de Vrede van Munster een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. Nederland had economisch geprofiteerd van de oorlog. Om Spanje en Portugal te omzeilen waren ze zelf gaan varen op Azië, Afrika en Amerika en er waren handelaars opgedoken als leveranciers voor producten waar schaarste voor was. Er waren ook nadelen, o.a. door de kaapvaart vanuit Duinkerken. Tijdens het Bestand groeide de handel enorm. Hieraan kwam een einde met de Dertigjarige Oorlog. De hervatting van de Oorlog met Spanje zorgde voor een economische crisis, omdat de handel met een groot deel van Zuid-Europa verloren ging en de Oostzeehandel ook. Duinkerkse kapers veroverden ondertussen duizenden schepen. Rond 1630 ontstond er een nieuwe bloeiperiode. Vooral boeren profiteerden van de Dertigjarige oorlog, omdat akkers en textielsteden in Duitsland werden verwoest. De Vrede van Münster leidde tot een expansie van de handel, omdat de Nederlanders het verloren terrein in Zuid- Europa en Spaans Amerika konden herwinnen. Engeland werd verdreven. De Engelsen gingen de eigen handel beschermen met mercantilistische maatregelen. In 1651 kwam de Acte van Navigatie, die bepaalde dat Nederlanders alleen producten naar Engeland mochten brengen die in eigen land waren geproduceerd. Pagina 6 van 12

In 1609 bedacht Hugo de Groot Mare Liberum; oftewel vrije zeehandel. De Republiek kreeg oorlogsschepen, er kwamen spanningen die leidden in 1652 tot de Eerste Engelse Zeeoorlog. De Engelse oorlogsvloot was superieur en de Nederlanders leden grote verliezen, maar ze konden de Engelsen desondanks blokkeren. Daarom moest Engeland in 1654 de Acte van Navigatie opheffen. Handelsspanningen lopen weer op. In 1665 brak de Tweede Engelse Zeeoorlog uit, de Nederlanders wonnen deze. Bij vrede in 1667: Acte van Navigatie weer ingetrokken. Voor het eerst in de 17e eeuw werd het Hollandse handelsoverwicht bedreigd. Ook Frankrijk werd sterker, naast Engeland. Frankrijk bedacht ook mercantilistische maatregelen, zoals hoge invoerrechten. Militair werd Lodewijk XIV ook sterker. Paragraaf 3.3 Arm en rijk in de gouden eeuw In de 17e eeuw namen de inkomensverschillen toe. Bovenaan de samenleving stonden de regenten, rijke kooplieden en edelen. Regenten kwamen uit rijke families (door handel) en hielden dit, net als de adel, in stand door te beleggen in handel en in staatsschuld. Er waren weinig regentenfamilies en adel. Regenten waren de top van de gegoede burgerij, bij wie ook bijv. artsen en advocaten hoorden. De regenten stonden hoog boven de rest van de maatschappij, de kleine burgerij. Hier hoorden bijv. winkeliers. Het grootste deel van de bevolking was de volksklasse, hierbij hoorden zowel geschoolde arbeiders als laag geschoolde mensen als matrozen. Op het platteland was weinig afwisseling in werk, hiervoor moest je naar de stad. Het was makkelijk om in armoede te vervallen, vooral als vrouw, visser en matroos. Daarnaast was kinderarbeid normaal, het was vooral uitbuiting. Hoe erg het ook klinkt, de volksklasse in holland was beter af dan in de rest van Europa, waar hongersnood was. Hier was altijd genoeg graan en de lonen waren hoger. Er was bovendien genoeg werk. Voor de allerarmsten was er een stelsel van armenzorg en liefdadigheidsinstellingen, van kerken o.a. Armen en wezen moesten hard aan het werk voor het eten en opvang dat ze kregen. Gilden zorgden ook goed voor hun leden, ze hebben niet zo veel invloed als andere delen van Europa, doordat onafhankelijke ondernemingen, zoals de VOC, met eigen regels werkten. De afstand tussen werknemers en ondernemers was hierdoor erg groot. De werknemers hadden ook weinig rechten waardoor vaak arbeidsconflicten ontstonden en mensen gingen staken. Ze bereikten niets, de overheid stond aan de kant van de ondernemers. Paragraaf 3.4 Immigratie en bevolkingsgroei Holland trok veel buitenlanders omdat er een tolerant klimaat heerste. Joden bleven overigens vreemdelingen en hadden beperkte rechten. De meeste immigranten kwamen om economische redenen, er was meer kans op werk en hogere lonen. Omgekeerd had Holland arbeidskrachten nodig. Om werklieden aan te trekken, versoepelden steden gildenregels. Maar de immigranten waren arm en bleven onderaan de bevolking. Ondertussen groeiden steden enorm en dit was opmerkelijk, aangezien er veel meer mensen stierven dan geboren werden, tot 1666 waren er pestepidemieën. Veel mensen bleven ongetrouwd, waardoor gezinnen klein bleven. Trouwen was juist iets wat vrij was in Holland, men mocht zelf z n partner kiezen en scheiden bij overspel. Vrouwen hadden een sterke positie. Ongetrouwde vrouwen hadden dezelfde rechten als mannen. Getrouwde vrouwen moesten voor het huishouden zorgen, maar waren tevens partner in het bedrijf van hun man. Weduwen zetten het bedrijf voort. Helemaal gelijkgesteld waren de vrouwen helemaal niet. Samenvatting hoofdstuk 4 4.1 De terugval van een handelsnatie Handel van de Republiek verminderde in de tweede helft van de 17e eeuw door oorlogen met Engeland en Frankrijk. Als er vrede was, herstelde de handel, maar vanaf 1713 bleef de handel achteruitgaan: - Republiek had last van mercantilisme van andere Europese landen Pagina 7 van 12

- Concurrentie van havens in Europa, bijvoorbeeld Londen en Hamburg. - Voorbijlandvaart : goederen werden niet eerst naar de Amsterdamse stapelmarkt vervoerd, maar meteen naar de afnemers. - Verzanding van havens en rivieren. Er kon alleen gevaren worden bij hoogwater. Er werd steeds meer geld uitgegeven aan het uitbaggeren van havens en vaargeulen, maar dit hielp niet. - Vanaf 1660 was de neergang in de moedernegotie graan begonnen, dit breidde verder uit omdat de graan in waarde minderde. Graanprijzen daalden doordat na de vrede van 1648 de Europese landbouw zich herstelde en er hier veel meer graan kon worden geproduceerd dan eerst. Rond 1720 was de graan van de Republiek alleen nog maar bestemd voor het land zelf. - Houthandel viel tegen door mercantilistische maatregelen van andere landen. Zo lieten Zweden en Denen hout niet meer exporteren en Engeland belastte hout met hoge belastingen. - Zeevisserij daalde. Zo werd haring bijvoorbeeld minder belangrijk in het dagelijks menu. - Walvisvaart was in de 17e eeuw nog zeer winstgevend, maar wisselvallend. In de 18e eeuw was er overbevissing en daalde het aantal walvissen gigantisch. Ook vroeg Engeland hoge tarieven op Nederlandse traan. Tijdens de opleving in de 18e eeuw raakte Nederland sterk achter op Engeland en Frankrijk. De Oostzeehandel kwam opnieuw op, nu op het gebied van industriële grondstoffen. Engelsen liepen hierin voorop. Engelsen lachten Nederlanders nu uit, omdat ze nog steeds trekvaart hadden, een ouderwets en langzame manier van vervoeren. Nederland had nog geen enkele verharde weg. De handel bleef een bron van welvaart en werkgelegenheid, o.a. door de groei van de rivierhandel met de Duitsers. Ook namen Nederlandse schippers deel aan de voorbijlandvaart, omdat ze vele internationale contacten hadden. De Republiek bleef vooral belangrijk door de groei van koloniale handel. Veertig procent van alle importen kwam nu uit Azië of Amerika. 4.2 De groei van de koloniale handel en het geldbedrijf In 1680 begon de koloniale handel met Azië enorm te groeien. De VOC ging na 1680 naast specerijen ook textiel, porselein, suiker, koffie en thee verschepen. In de 18e eeuw werden suiker en koffie massaproducten. Ze waren ook onderdeel van de driehoekshandel op Afrika en Amerika (WIC). De slavenhandel met Frankrijk, Spanje en Engeland kwam door het mercantilisme tot stilstand. Er was geen suiker meer (deze kochten ze in deze landen) en dus gingen ze in Suriname vele suiker- en koffieplantages stichten. De vraag steeg explosief en Suriname had niet voldoende suiker. Daarom kochten NL ers suiker uit Haïti in Franse havens. De VOC maakte weinig tot geen winst, door de hoge bestuurlijke en militaire kosten die ze maakten om hun handel zeker te stellen. In de 18e eeuw werd de op verschillende gebieden (Bijv. Theehandel) verdrongen door de Engelsen. De WIC was ook niet winstgevend. De planters in Suriname klaagden over de monopolie van de WIC, omat ze te weinig slaven aangevoerd kregen. Daarom werd in 1634 het WIC-monopolie opgeheven. Er was veel Engelse en Franse concurrentie. In de tweede helft van de 17e eeuw groeide de Amsterdamse kapitaalmarkt. Er kwamen o.a. vele bankiers- en verzekeringshuizen, opgericht door kooplieden met veel geld en internationale contacten. De Nederlandse banken verstrekten leningen aan de VOC, WIC, planters in Suriname, buitenlandse bedrijven. Na 1750 werd er veel geld gestoken in landen met staatsschuld, als Oostenrijk en vooral Engeland. Dit kon, omdat NL geld had, maar geen mogelijkheden om te investeren binnen de Republiek. Eerst ging het geld vooral naar trekvaarten, etc. Later naar de Staten-Generaal, gewesten en steden. De beleggers kregen rente en hierdoor bulkten ze in het geld. Holland kon de Pagina 8 van 12

schulden moeilijk afbetalen, de rente was hoger dan de belastingopbrengsten. Later kon het enigszins worden afgelost. 4.3 Kwijnende nijverheid De nijverheid leed ook aan het mercantilisme. Nederland ging haar eigen nijverheid ook beschermen, o.a. door nijverheid deels te subsidiëren, maar het geld werd vooral verdiend door export. Dit was nu niet meer mogelijk. Daarnaast waren de lonen in de Nederlandse steden het hoogste in Europa. Voorheen was dit niet erg, omdat NL technische voorsprong had, maar nu was dit verloren gegaan. Maar: op de (gekrompen) stapelmarkt waren nog steeds vele grondstoffen te vinden. Ook had NL nog steeds beschikbaarheid over water, turf, en wind. VOC ging schepen bouwen. De achteruitgang was vooral in Holland, waar de lonen het hoogst waren en de nijverheid het sterkst verbonden met zeehandel (=Bedrijven waren afhankelijk van export). Vooral de Leidse en Haarlemse textielindustrie waren hard getroffen. Het werk werd verplaatst naar West-Brabant en Twente. Ondanks de lagere lonen hier, konden de concurrenten altijd goedkoper produceren. Ook de Zaanse scheepsbouw werd getroffen, door bijv. verzanding. Het werd verplaatst naar Rotterdam en Dordrecht, maar er was veel last van mercantilisme. Door het gebruik van ijzer door Engelsen verging de Nederlandse technologische voorsprong ook. Sommige bedrijfstakken, zoals pijpenindustrie, steenbakkerijen en suikerraffinaderijen groeiden nog even door. In 1750 waren er in de Republiek 145 suikerraffinaderijen. Dit aantal bleef gelijk, terwijl de suikerconsumptie groeide. Ook de papierindustrie groeide, doordat veel Nederlanders konden lezen en schrijven. Daarom kwamen er steeds meer papierfabrieken, ook om te exporteren. In de tweede helft van de 18e eeuw daalde het Nederlandse marktaandeel overigens. In de gehele 18e eeuw groeide de jeneverstokerij (in Delfshaven en Schiedam). De bevolking dronk koffie en thee i.p.v. bier en daarnaast sterke drank. Bierbrouwerijen maakten verlies, terwijl jeneverproductie gigantisch steeg. Het was dus een crisisverschijnsel. Velen grepen naar de fles. 4.4 Oplevende landbouw, stagnerende bevolking Vanaf 1500 groeiden de prijzen van landbouwproducten. In 1660 daalden de prijzen, omdat oorlogen overal waren afgelopen en andere landen zich gingen richten op landbouw. De bevolkinggroei stopte, dus er was een diepe crisis. Daarnaast bleven de lonen van de landarbeiders, pachtprijzen en de belastingen hoog. Ook waren er natuurrampen. Vanaf 1730 was er een paalworm, die de houten palen voor de kust opvrat. Om dit te herstellen moesten de boeren hoge waterschapsbelastingen betalen. Ook waren er vanaf 1714 pestepidemieën. Hierdoor gingen veel boeren failliet. Sommigen niet, bijv. door de efficiëntie te verhogen. In het zuiden en oosten produceerden de boeren voor zichzelf, waren belastingen lager en pacht ook, en ze konden makkelijker overgaan op arbeidsintensieve handelsgewassen als tabak en hennep. Vanaf 1750 groeide de Europese bevolking en stegen de voedselprijzen. De belastingen en pacht daalden. Hollanders kochten meer vee en verhoogden zuivelproductie (kaas). De aardappel (in Zeeland) werd volksvoedsel nummer 1. Daarom groeiden ook producten die hier goed bij pasten (zoals bloemkool). Landbouw werd belangrijk voor de Republiek, vooral in Friesland, Groningen en de oostelijke gewesten. Vooral streken met goede verbinding met Duitsland/Holland. De bevolkingsgroei kwam tot een einde in de Republiek. Er kwam de-urbanisatie: de bevolking van Holland daalde, terwijl die in de landgewesten in oosten en zuiden steeg. Leiden en Haarlem liepen leeg, Rotterdam groeide, Amsterdam bleef ook groeien (kapitaalmarkt). Pagina 9 van 12

Ondanks dit alles bleef Holland het welvarendste gewest. Immigranten kwamen vooral uit oostelijke gewesten en Duitse gebieden. De meeste immigranten waren vrouwen, die bijv. als dienstmeisje gingen werken. Mannen kwamen tijdelijk: seizoensmigranten via de VOC. Ondertussen trokken ook veel mannen weg met de VOC. Er kwam een groot vrouwenoverschot in steden, vele bleven ongehuwd of trouwden later. Kindertal per huishouden daalde en de sterfte bleef hoog, nu door pokken en malaria. Hygiëne in steden was slecht. Samenvatting hoofdstuk 5 5.1 Mogendheid in verval In 1676 was nog steeds oorlog met Frankrijk, vooral in de Zuidelijke Nederlanden. Stadhouder Willem III had angst dat Frankrijk streefde naar zoveel mogelijk land en anders de Republiek ook zou overnemen. De republiek wilde vrede; omdat een goede band met Frankrijk goed zou zijn voor de handel. Bovendien kostte het leger veel geld. Zij zagen Engeland als vijand. Lodewijk IXVI bood aan in 1678 om importheffingen op Nederlandse producten te verlagen en de regenten dwongen tot vrede. Lodewijk ging echter verder met gebiedsuitbreiding en annexeerde een gebied van de Oranjes. De steun voor Willem III nam toe, vooral toen Lodewijk in 1685 het Edict van Nantes introk, waarin godsdienstvrijheid voor protestanten was geregeld. 1687: nieuwe importheffingen op NL producten: OORLOG. Aangezien de Engelse koning Jacobus II katholiek was en daarmee geestverwant van Lodewijk XIV, moest Republiek tegen Engeland en Frankrijk vechten. Engelsen hielden niet van de koning, hij was dus afhankelijk van Frankrijk. Willem III had familiebanden met het Engelse huis en verjaagde Jacobus. Hij werd koning in 1688. Er was toen al oorlog met Frankrijk. Republiek vocht met Engeland, Spanje, Oostenrijk en Pruisen. Er was wapenstiltand. In 1700 werd de nieuwe koning van Spanje de kleinzoon van Lodewijk. Opnieuw was Willem bang voor te veel macht voor Frankrijk, dus nieuwe oorlog in 1702: Spaanse Successie Oorlog. Einde in 1713. De Republiek besloot neutraal te worden in 1713, omdat: - Kosten leger en vloot beperkt worden - Goed voor handel: oorlogvoerende landen staan neutrale landen toe om handel te drijven met de vijand. - NL had flink veel oorlogskosten betaald en was nu financieel uitgeput - Willem III had de Acte van Navigatie niet af kunnen schaffen. Opleving Nederlandse handel in de tweede helft van de 18e eeuw. Maar: Engeland en Frankrijk groeiden nog steeds en Pruisen kwam op. Ondertussen raakten het Nederlandse leger en vloog in verval. Een verloren oorlog met Oostenrijk in 1747 leidde tot opstand tegen de regenten die het land bestuurden. Er werd een einde gemaakt aan het Tweede Stadhouderloze Tijdperk. Willem IV overleed al toen zijn zoon pas kleuter was. Propagandaoorlog en haat aan Engeland. 1770: Opstanden Amerikanen tegen Engelsen. Amsterdam had handelsverdrag met Amerika in geheim, maar toen Engelsen het wisten was er de Vierde Engelse Zeeoorlog -> verloren. 5.2 Bestuurlijke onmacht In de 18e eeuw was er weer particularisme. De regenten stelden hun eigen gewest weer voorop en iedereen hield alleen rekening met zijn eigen belangen. Daarom was het onmogelijk om een krachtig gezamenlijk economisch beleid tegen het mercantilisme in andere landen te voeren. Bovendien moesten mensen in de Republiek de hoogste belastingen p.p. van Europa betalen. Dit verhoogde door oorlog. Het meeste belastinggeld werd gebruikt om de obligatiehouders hun rente te betalen. De rijken hadden er zo voordeel bij dat de staatsschuld bleef bestaan. Pagina 10 van 12

Holland betaalde 58% van de belasting en de gewesten wilden dit niet veranderen. Holland was zwaar getroffen hierdoor, vooral de boeren. 1747: Komst Franse troepen leidde tot opstand tegen regenten: Willem IV benoemd 1748: In Friesland werden belastingpachters aangevallen, die namens de overheid geld ophaalden. Het overige van wat ze inden, mochten ze houden. Zo had de overheid zelf geen lasten en tegelijkertijd een zondebok. Pachtersoproeren verplaatsten zich naar Holland, waar alles werd geplunderd van pachters. Doelisten vestigden hun hoop op de stadhouder en wensten een soort van democratisch bestuur. Willem V wilde dit niet. De overheid ging alleen zelf belasting innen en wat regenten verwijderen. In 1750 was opnieuw een neergeslagen opstand, maar de onvrede bleef. Verlichte opvattingen pleitten voor een capabele leider, niet iemand met veel geld en goede familiebanden. 1780: nieuwe democratische beweging: dit keer tegen de stadhouder. 5.3 Toenemende weelde en verpaupering De maatschappelijke bovenlaag bestond vooral uit regenten. Aangezien het slecht ging met de landbouw, moesten ze investeren in de VOC, WIC, plantages, buitenlandse bedrijven en leningen (vooral aan Holland). De regenten hadden zeer veel luxe en mooie huizen. Het leek op een oligarchie: alle regentenfamilies trouwden onderling met elkaar. Om strijd te voorkomen: contracten van correspondentie waarin ambten verdeeld werden onder elkaar. Voor kooplieden en fabrikanten was het lastiger dan in de Gouden Eeuw om tot de top te behoren. Ze verdienden minder dan renteniers, ook al waren niet alle renteniers rijk. De kleine burgerij (handwerklieden, winkeliers) hadden veel last van de crisis (vooral accijnzen). Ze maakten het daarom lastiger om meester te worden in een gilde, voorwaarde om eigen bedrijf te starten (dus lang leerling). Bovendien vroegen Doelisten om steun van de overheid. Geschoolde arbeiders hadden het eerste deel van de 18e eeuw een geweldige tijd. Laaggeschoolden niet, er was weinig werk te vinden. Ze gingen bij de VOC werken, waardoor werkloosheid beperkt bleef tot in de tweede helft van de 18e eeuw. Armen werden gesteund in de kerkelijke armenzorg, maar alleen als je lid was van de kerk. Er kwam kritiek op de armenzorg, omdat armen alles kregen en hun best niet eens deden werk te zoeken. Daarom werden vanaf 1770 armen in grote schaal ingezet om te werken. Veel vrouwen werkten als naaister (etc.) en hun werk was niet meer nodig. Hun positie verslechterde dus. Er was ondertussen vrouwenoverschot doordat veel mannen bij de VOC gingen en er veel vrouwelijke Duitse immigranten waren. Velen waren analfabeet. De burgerij ging de rol van de moeder benadrukken, geen werk dus. Behalve als regentes in wees- armenhuizen. 5.4 Ondergang: 1780-1806 1780: Vierde Engelse Oorlog: het bleek dat Nederland zwak was geworden en de handel alleen nog gebaseerd op neutraliteit. Engeland nam vele koopvaardijschepen over, waaronder rijkgevulde VOC schepen. Handel lag stil, GIGANTISCHE schulden. 1784: Vrede. Republiek gespaard, VOC en WIC niet. Vooral WIC: miljoenensubsidie, maar niet genoeg winst dus in 1792 opgeheven. VOC had evenveel handel, alleen had veel geld verloren en moest veel schulden afbetalen. Ondertussen bleef VOC winstuitkeringen betalen aan aandeelhouders, waardoor de overheid veel bij moest betalen. Ook was er een democratische opstand opgetreden onder de patriotten in Republiek. In 1787 kwam de koning van Pruisen Willem V te hulp. Vele patriotten vluchtten naar Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk. De nieuwe Hollandse raadspensionaris wilde hervormingen, maar Willem en regenten niet. In 1795 keerden de patriotten terug met het Franse revolutionaire leger. Willem V stapte op en regenten ook. De patriotten riepen de Bataafse Republiek uit, Pagina 11 van 12

maar de Fransen hadden de macht. Ze maakten een einde aan de zelfstandigheid van de steden: NL werd een eenheidsstaat. 1806: Napoleon maakt van de Bataafse Republiek het koninkrijk Holland. Zijn broer werd koning. Vier jaar later werd Nederland ingelijfd bij Frankrijk. Engeland had al jaren oorlog met Frankrijk en zag Nederland als bondgenoot van Frankrijk. Daarom maakten ze een einde aan de Nederlandse koloniale handel. De VOC stopte, de zeevisserij ook. In 1806 werd een totale handelsblokkade ingesteld en de handel in NL was voorbij. Na 1807 stortte de Nederlandse nijverheid ook volledig in. Er kwamen steeds meer armen en de-urbanisatie nam toe. Iedereen trok naar het relatief welvarende platteland (zelfs uit A dam). De financiële rol van NL ging over naar Engeland. Fransen eisten veel geld aan NL voor het onderhoud van het leger. NL kon dit alleen aan door nieuwe leningen aan te gaan. De rente werd onbetaalbaar. Daarom verklaarde Napoleon de schulden nietig, waardoor ook de renteniers geruïneerd waren. In 1815 was er vrede. Nederland kreeg een deel van de koloniale bezittingen van Engeland terug, maar het stelde weinig voor. Pagina 12 van 12