Paper Capita Selecta Kindermishandeling. Opvoedingsproblemen van moeders die in hun jeugd seksueel misbruikt zijn. Jeannette Pals



Vergelijkbare documenten
Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

Samenvatting: Summary in Dutch

Samenvatting, conclusies en discussie

Nederlandse Samenvatting

Werkt de aanpak van kindermishandeling en partnergeweld?

GGZ aanpak huiselijk geweld

Nederlandse samenvatting

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

Marrit-10-H :05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Samenvatting (Summary in Dutch)

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

Seksueel geweld en seksuele grensoverschrijding

Samenvatting. factoren betreft), en scoren zij anders waar het gaat om het soort en de

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

SAMENVATTING. Samenvatting

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Geestelijke Gezondheid (19 64 jaar)

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch

Handycard Zorgmonitor 1 SDQ en KIDSCREEN-27

Samenvatting. (Summary in Dutch)

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID Datum Informant:

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ) Mirte Forrer, gedragsdeskundige Stefanie Meijs, senior gezinsmanager

16. Statistische analyse Meldpunt

Triple P (Positive Parenting Program): effectief bij gedragsproblemen?

STABLE LOVE, STABLE LIFE?

De ouder-kindrelatie en jeugdtrauma s. Nr. 2018/11, Den Haag, 22 mei Samenvatting

Nederlandse samenvatting

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie

22/11/2011. Inhoud LITERATUUR BRUSSEN. Gezonde kinderen

Vraag 4 Vul in het antwoordformulier in het schema in om welke vorm van mishandeling het gaat:

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Nederlandse samenvatting. Het in kaart brengen en bespreken van de kwaliteit van leven van adolescenten met type 1 diabetes in de reguliere zorg

6 Psychische problemen

Directe Hulp bij Huiselijk. U staat er niet alleen voor!

Minor Jeugdhulp Specialist. Les 37: Seksueel misbruik

Samenvatting (Summary in Dutch)

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Nederlandse samenvatting. 1. Wat zijn trauma-gerelateerde stoornissen, dissociatieve stoornissen en

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

Families onder druk. Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen. Drs. Ibrahim Yerden. Probleemstelling

INHOUDSTAFEL I ONTWIKKELEN: EEN LEVENSLANG PROCES 19. Voorwoord 13. Pictogrammen 14. Doelstellingen 15

PSYCHOSOCIALE GEZONDHEID

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Samenvatting (Dutch summary)

Nederlandse samenvatting

NEDERLANDSE SAMENVATTING 143. Nederlandse samenvatting

Heeft positieve affectregulatie invloed op emotionele problemen na ingrijpende gebeurtenissen?

Richtlijn JGZ-richtlijn Kindermishandeling

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Betekenis van vaderschap

Autisme in het gezin. Geerte Slappendel, psycholoog en promovenda Jorieke Duvekot, psycholoog en promovenda

Factsheet Risicofactoren voor kindermishandeling

N. Buitelaar, psychiater en V. Yildirim, psycholoog. Beiden werkzaam bij Altrecht Centrum ADHD Volwassenen.

Kindspoor Fier Fryslân

Kinderen in West gezond en wel?

Samenvatting (Summary in Dutch)

S a m e n v a t t i n g 149. Samenvatting

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

Gezin en het welzijn van pubers

Kinderen uit gebroken gezinnen hebben een groter risico op armoede tijdens de jeugd. Uit het

Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller

Onderzoek naar het cluster 4 onderwijs: kinderen en hulpverlening. Drs. R. Stoutjesdijk & Prof. Dr. E.M. Scholte M.m.v. drs. H.

Psychosocial Problems in Cancer Genetic Counseling: Detecting and Facilitating Communication W. Eijzenga

Hoge werktevredenheid geen garantie voor doorwerken tot pensioen

Criminele meisjes: Specifieke zorg en aandacht of niet?

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Risicotaxatie en risicohantering geweld bij jongeren

De effecten van het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer op de

Huiswerk, het huis uit!

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Sociale omgeving. 1. Kindermishandeling

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

Rapportage sociaal-emotionele ontwikkeling Playing for Success

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

J O N G E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

Welkom. Pedagogische verwaarlozing anno Het Kind Eerst (juni 2013)

Grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van kinderen in de sport in Vlaanderen en Nederland

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Deel I: Integratie van Opvoeding in het I-Change Model

Oorzaken van kindermishandeling

samenvatting Opzet van het onderzoek

Nederlandse samenvatting

Nederlandse Samenvatting

Transcriptie:

Paper Capita Selecta Kindermishandeling Opvoedingsproblemen van moeders die in hun jeugd seksueel misbruikt zijn Jeannette Pals

Inhoudsopgave Inhoudsopgave... - 1 - Samenvatting... - 2 - Inleiding... - 3 - Methode... - 3 - Definitie seksueel misbruik in jeugd... - 4 - Opvoedingsproblemen... - 5 - Lichamelijke mishandeling... - 5 - Herhaling van het seksueel misbruik... - 8 - Rolomkering... - 9 - Andere kenmerken... - 10 - Mogelijke oorzaken van de opvoedingsproblematiek... - 10 - Angst, depressie, laag zelfbeeld en gebrek aan controle... - 10 - Opvoedingsstijlen... - 12 - Beschermende en risicofactoren... - 14 - De ernst van het misbruik... - 14 - Andere jeugdervaringen... - 15 - Huidige leefomstandigheden... - 17 - Aanpassingsproblemen bij de kinderen... - 18 - Conclusies en discussie... - 20 - Referenties... - 22 - - 1 -

Samenvatting In deze studie is onderzocht of de opvoedingsproblemen, die moeders met een verleden van seksueel misbruik ervaren, direct in verband staan met het seksueel misbruik of verklaard kunnen worden uit andere factoren. Daarnaast wordt gezocht naar eventuele verschillen met moeders die anderszins mishandeld zijn en naar de specifieke risico s van de kinderen van deze moeders. Uit de hier gepresenteerde onderzoeken blijkt dat de kinderen van moeders die in hun jeugd misbruikt zijn, groter risico lopen op mishandeling dan kinderen van niet-misbruikte moeders. Zij lopen niet meer kans op seksueel misbruik dan andere kinderen. Moeders die seksueel misbruikt zijn ervaren de opvoeding anders dan bijvoorbeeld moeders van aan alcohol verslaafde ouders, moeders uit disfunctionele gezinnen en moeders die in hun jeugd mishandeld zijn. Zij lijden vaker aan depressie, angst, een laag zelfbeeld en gebrek aan vertrouwen in hun eigen rol als opvoeder. Ook ervaren ze minder controle en voelen zich onmachtig in de opvoeding. Net als moeders die verslaafde ouders hadden, zijn zij permissiever in de opvoeding dan andere moeders, maar daarnaast maken zij minder gebruik van autoritaire opvoedingsmethoden. Bovendien zijn ze afhankelijker van hun kinderen, vooral wanneer ze weinig steun van hun partner ervaren. Hoewel in vrijwel alle onderzoeken wordt verwezen naar de gevolgen die deze problemen moeten hebben voor de kinderen, is nog nauwelijks daadwerkelijk onderzocht wat die problemen zijn. De klinische ervaring van veel onderzoekers moet nog getoetst worden in nader onderzoek. - 2 -

Inleiding In 1981 gaven Goodwin, McCarthy en DiVasto een aanzet voor de discussie over de gevolgen van seksueel misbruik bij meisjes voor de opvoeding van hun kinderen. Zij onderzochten of er verband was tussen het seksueel-misbruik-verleden van moeders en het voorkomen van lichamelijk of seksueel misbruik bij hun kinderen. Uit eerdere onderzoeken was namelijk gebleken dat veel ouders die hun kinderen misbruiken of mishandelen, zelf in hun jeugd misbruikt of mishandeld waren. In hun onderzoek toonden zij aan dat onder moeders van mishandelde kinderen incest in de jeugd tot 8 keer vaker was voorgekomen dan bij moeders van niet mishandelde kinderen (24 % versus 3%). Als mogelijke oorzaak noemden zij dat moeders met incestervaring geremd zijn in het tonen van tederheid, wat zijn weerslag heeft op de opvoeding van de eigen kinderen (Goodwin et al., 1981). Uit andere studies blijkt dat moeders met incestervaringen minder vertrouwen in zichzelf als opvoeder hebben dan andere moeders en ook minder het gevoel hebben dat ze de dingen onder controle hebben in de opvoeding (Cole et al., 1992). Zij kampen met problemen op het gebied van structuur bieden, consistent opvoeden en duidelijke verwachtingen uitspreken (Ruscio, 2001). Anderen noemen gevoelens van tekortschieten, een gebrek aan geschikte rolmodellen, hoge eisen stellen aan zichzelf en de kinderen en die vervolgens niet kunnen halen (Butler, 1978; Herman, 1981; Steele & Alexander, 1981: in Cole et al., 1992). In dit artikel wordt geprobeerd een antwoord te vinden op de vraag hoe (via welke factoren) seksueel misbruik bij meisjes de latere opvoeding van hun eigen kinderen beïnvloedt. Hierbij wordt aandacht besteed aan het verband tussen het seksueel misbruik verleden van de moeder en de opvoedingsproblemen die zij ervaart, eventuele verschillen tussen moeders die seksueel misbruikt zijn en zij die anderszins mishandeld zijn, beschermende en risicofactoren en vooral de eventuele speciale risico s voor de kinderen van deze moeders. Methode Via de zoekmachine PsycINFO en de Omega zoekmachine van de Universiteitsbibliotheek van Utrecht, is op de volgende trefwoorden gezocht naar artikelen: childhood sexual abuse, long term effects en parenting characteristics. Vervolgens is op titels - 3 -

gezocht naar artikelen die specifiek gingen over opvoedingsproblemen van moeders met incest- of seksueel misbruikervaringen. Dit leverde 13 studies op, waarvan de oudste dateert uit 1981, de jongste uit 2004. Een aantal onderzoeken zijn bekend en worden veel aangehaald in andere onderzoeken (bijv. Banyard, 1997; Cole & Woolger, 1989), maar er zijn ook artikelen meegenomen in deze studie die minder bekend zijn (bijv. Oates et al., 1998). Het meeste onderzoek is Amerikaans en gepubliceerd in het tijdschrift Child Abuse & Neglect, maar er is ook onderzoek uit Nederland, Australië en het Verenigd Koninkrijk gebruikt. De meeste studies hebben uitsluitend gebruik gemaakt van vragenlijsten die door moeders die zelf werden ingevuld of via interviews werden afgenomen. Vrijwel alle studies werken met kleine en/of klinische steekproeven. Definitie seksueel misbruik in jeugd De geschatte prevalentie van seksueel misbruik in de jeugd onder vrouwen varieert van 7% tot 62%. De verschillen zijn vooral afhankelijk van de definitie die men hanteert voor seksueel misbruik en jeugd (Oates et al., 1998). Zoals in een meta-analyse van studies over seksueel misbruik wordt gesteld: de term seksueel misbruik in de jeugd is in de psychologische literatuur gebruikt om vrijwel alle seksuele contacten tussen kinderen of adolescenten en beduidend oudere personen te beschrijven, zowel als tussen kinderen of adolescenten van dezelfde leeftijd wanneer er sprake is geweest van dwang (Rind et al., 1998, p. 22). De auteurs van dit artikel pleiten ervoor de term child sexual abuse exclusief te bewaren voor seksuele contacten met prepubers en voor ongewenste contacten tussen adolescent en volwassene de term adolescent sexual abuse te gebruiken. In deze studie wordt Fleming et al. (1999) gevolgd voor de definitie van seksueel misbruik van kinderen vanwege heldere leeftijdgrenzen en omschrijvingen van gedrag. Ter wille van de leesbaarheid wordt de Engelstalige term childhood sexual abuse gebruikt, of CSA. Onder CSA wordt verstaan: alle ervaringen van seksueel contact die plaatsvonden vóór het 12 e levensjaar met een persoon die minimaal 5 jaar ouder was, ongeacht of het kind instemde met dit contact of niet èn alle ervaringen van seksueel contact tussen 12 en 16 jaar met iemand die minstens 5 jaar ouder was, wanneer dit contact door het kind ongewenst en beangstigend was. Onder seksueel contact wordt verstaan: aanraken of aaien van het lichaam - 4 -

van het kind, pogingen om het kind de volwassene te laten opwinden of bevredigen of het kind op een seksuele manier aan te raken, de volwassene die zijn/haar geslachtsdelen tegen het kind aanwrijft op een seksuele manier, de geslachtsdelen van het kind aanraken met de mond of het kind dwingen dit te doen bij de volwassene, pogingen tot anale of vaginale penetratie bij het kind en daadwerkelijke penetratie (Fleming et al., 1999, p. 148). Opvoedingsproblemen Lichamelijke mishandeling De kans dat een mishandelende moeder i.e. een moeder die op een of andere manier heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een gezinssituatie waarin kinderen mishandeld of verwaarloosd kunnen worden in haar jeugd zelf seksueel misbruikt is, is 8 maal groter dan van niet-mishandelende moeders (Goodwin et al., 1981). Onder mishandeling wordt in dit verband verstaan seksueel misbruik/incest, verwaarlozing, mishandeling, gesignaleerd door een instantie of zelf aangemeld. Elders wordt de kans dat moeders met CSA verleden met de kinderbescherming in aanraking komen 5 keer groter geschat dan niet CSA-moeders (Spieker et al., geciteerd in Alexander et al., 2000). Banyard(1997) onderzocht of er een specifieke relatie was tussen CSA en ouderschap en opvoeding, die uitging boven andere slechte jeugdervaringen, zoals verwaarlozing, mishandeling en een slechte relatie met de ouders. Zij analyseerde gegevens uit dossiers van vrouwen, die aangemeld waren bij de Child Protective Services in Baltimore (USA) in verband met lichamelijk mishandeling of verwaarlozing. Als controlegroep gebruikte ze dossiers van vrouwen bij de Aid to Families with Dependent Children (geen mishandeling, maar wel financiële steun nodig). De steekproef bestond voor 79% uit Afrikaans- Amerikaanse vrouwen, voor 61% uit vrouwen met weinig opleiding (high school niet afgemaakt) en voor slechts 6,7% uit werkende vrouwen. Achtennegentig procent van de vrouwen was nooit getrouwd. De vrouwen kregen vragen over seksueel misbruik (in dit geval elk ongewenst seksueel contact voor hun 18 e ; 17,6% meldde CSA), vragen over lichamelijke mishandeling (14,9%) en over de warmte en zorg in het gezin waarin zij opgroeiden. Andere vragen hadden betrekking op hun huidig psychologisch functioneren, hun opvoedingsmethoden, te weten over het gebruik van lichamelijk geweld (bijvoorbeeld iets naar het kind gooien, slaan, - 5 -

trappen, bijten, stompen) en moeders gevoel over haar eigen moederschap, gemeten in zorgen over het kind, het vertrouwen in zichzelf als moeder en de wens om iets in de opvoeding te willen veranderen. Het gebruik van fysiek geweld bleek sterk gerelateerd aan zowel het CSA verleden van moeder als aan andere negatieve gezinservaringen. Maar ook cultuur blijkt hierin een rol te spelen: Afrikaans-Amerikaanse moeders waren minder bezorgd over hun kinderen, meer tevreden over zichzelf als ouder, optimistischer over hun ouderschap in de toekomst en gebruikten minder geweld in de opvoeding dan blanke moeders Na correctie voor ras en depressie voegen jeugdervaringen niet significant meer toe aan de verwachting voor de toekomst van moeders. Wel bleek dat moeders meer lichamelijk geweld gebruikten in de opvoeding naarmate ze meer depressieve symptomen hadden. Ook het hebben van negatieve jeugdervaringen verhoogde de kans op fysiek geweld. Maar zelfs nadat gecorrigeerd was voor depressie en negatieve jeugdervaringen, verklaarde een CSA verleden een significant deel van het gebruik van fysiek geweld in de opvoeding. In later onderzoek kon dit verband echter niet aangetoond worden. Zuravin en Fontanella (1999) onderschreven aanvankelijk deels de conclusies van Banyard (1997), namelijk dat CSA invloed heeft op de latere opvoeding, los van andere jeugdervaringen. Hun hypothese was echter dat er geen rechtstreeks verband is, maar dat deze wordt beïnvloed door bepaalde factoren in de huidige levensomstandigheden van de moeder, zoals depressie, huwelijksproblemen, zorgen en/of weinig sociale steun. Zij selecteerden een groep vrouwen vergelijkbaar met die van Banyard: 516 alleenstaande moeders, 60% zwart, 40% blank, die niet bekend waren bij instanties vanwege mishandeling. Ruim 20% van deze vrouwen was seksueel misbruikt voor hun 14 e jaar (de grens die deze studie hanteert voor CSA), ruim 60% van die vrouwen had CSA met penetratie ervaren en bijna de helft van alle CSA moeders was hiertoe via lichamelijk geweld gedwongen. Van de vrouwen met een CSA verleden had 45,7% een depressie, tegen 16,4% van de niet-misbruikte vrouwen: een significant en relevant verschil. Als andere jeugdervaringen werden meegenomen in het onderzoek: verbale en fysieke mishandeling, verwaarlozing, en emotioneel steunende ouders. In interviews kregen vrouwen vragen die gericht waren op het vaststellen van hun ouderschapskwaliteiten en het gebruik van verbaal en fysiek geweld in de opvoeding. De onderzoekers vonden in hun analyses (bivariate en hiërarchische regressie) geen bewijs voor een verband tussen CSA en opvoedingsproblemen, boven de andere slechte jeugdervaringen. Depressie noch huidige levensomstandigheden bleken mediator te zijn - 6 -

tussen CSA en opvoedingsproblematiek. Juist de jeugdervaringen bleken prominent verantwoordelijk voor hoe moeders het ouderschap beleefden en uitvoerden: lichamelijke verwaarlozing verhoogde de kans op gebruik van fysiek geweld en het zich niet competent ervaren, in de jeugd ervaren emotionele steun van ouders verlaagde die kans en mishandeling (zoals ze zelf ook zeggen: geheel tegen de verwachting in) verlaagde die kans ook. Deze verrassende uitkomsten kunnen te wijten zijn aan de gebruikte methode: persoonlijke interviews, waarin moeders moesten aangeven hoezeer ze het eens of oneens waren met stellingen over opvoeden. Deze manier van informatie verzamelen kan leiden tot het geven van sociaal gewenste antwoorden. Bovendien was de interne betrouwbaarheid van vragen over het gebruik van ernstig geweld onvoldoende, zodat slechts gecodeerd kon worden voor geen ernstig geweld gebruikt in het afgelopen jaar of minstens een keer ernstig geweld gebruikt in het afgelopen jaar. Het aantal gebruikte items om opvoedingsvaardigheden en gebruikt geweld vast te stellen was ook laag (17 resp. 7 items). Om het veronderstelde verband tussen CSA van moeder en mishandeling van haar kinderen vast te stellen, maakten DiLillo et al. (2000) gebruik van de Child Abuse Potential Inventory, een vragenlijst met 77 items met een hoge voorspellende waarde wat betreft de risico s voor kindermishandeling (CAPI; Milner, 1994, geciteerd in DiLillo et al., 2000). Deze vragenlijst corrigeert voor faking good, wat de betrouwbaarheid van de antwoorden verhoogt. Verder werd de Parent Opinion Questionnaire afgenomen; deze 80-vragenlijst is bedoeld om niet-realistische eisen van ouders ten aanzien van hun kinderen vast te stellen. Moeders gaven zelf aan hoe vaak ze het nodig vonden hun kind een tik of klap te geven en hoe vaak ze hun kind straften per week. Bij het onderzoek hoorde ook een-10-minuten durende observatie van moeder en kind bij het gezamenlijk uitvoeren van een taak, waarbij gelet werd op moeders stijl van communicatie, controle, emotionele betrokkenheid en gerichtheid op het kind (gescoord volgens Maternal Child Interaction Scale; Tutuer et al., 1995 geciteerd in DiLillo et al., 2000). Moeders met CSA verleden bleken significant hoger te scoren op de CAPI dan moeders die niet seksueel misbruikt waren. Dit verschil tussen de beide groepen werd niet verklaard door een verschil in ouderschapskwaliteiten (zoals geobserveerd), maar door een hoger niveau van psychische problematiek in de CSA groep, vooral op het gebied van negatieve emoties of vijandigheid (gemeten volgens Brief Symptom Inventory van Derogatis, 1993; geciteerd in DiLillo et al., 2000). Gecontroleerd voor mishandeling in moeders jeugd, bleek er een significant verband te bestaan tussen CSA en vijandigheid en tussen CSA en een - 7 -

hoge CAPI-score. Verdere regressie toonde aan dat de relatie tussen CSA en CAPI vrijwel geheel gemedieerd wordt door vijandigheid. Er is verband tussen het seksueel misbruik in moeders jeugd en de manier waarop zij haar kinderen opvoedt: door haar verhoogde niveau van negatieve emoties, vijandigheid of boosheid, loopt zij een groter risico haar kinderen te mishandelen. Dit komt overeen met resultaten uit een ouder onderzoek, dat aantoonde dat moeders met incestverleden die niet in staat waren geweest deze traumatische ervaring te delen met een betrouwbare volwassene, veel meer kans hadden later hun kinderen te mishandelen dan moeders die deze ervaring wel hadden kunnen delen. Van alle niet-mishandelende moeders met incestervaring was 33% in staat geweest er over te praten met een ouder, terwijl dit percentage onder de moeders van mishandelde kinderen op 3% lag (Goodwin et al., 1981). Samenvattend blijkt uit de literatuur dat moeders die seksueel misbruikt zijn in hun jeugd, meer kans hebben dan andere moeders om hun kind te mishandelen, vooral wanneer zij opgroeiden in een disfunctioneel gezin zonder compenserende contacten. Mogelijk spelen het gebrek aan een goed rolmodel en negatieve emoties over haar ervaringen hierbij een rol. Herhaling van het seksueel misbruik Al sinds de jaren 60 verschijnen er gevalsbeschrijvingen en klinische verslagen waarin gesteld wordt dat moeders met CSA ervaring een grotere kans hebben dat hun kinderen seksueel misbruikt worden (Raphling, Carpenter en Davis, (1967); Summit, en Kryso, (1978); Rosenfeld, (1979); Brant, (1977) geciteerd in Goodwin et al., 1981). Uit de hier behandelde onderzoeken blijkt dit echter niet. Goodwin et al. (1981) toonden aan dat er een significant verband bestaat tussen incestervaring van de moeder en latere mishandeling van haar kind, maar niet tussen haar incestervaring en later seksueel misbruik van haar kind. Cole en Woolger (1989) vonden evenmin bewijs voor het vermoeden dat incest van moeder op kind wordt overgedragen. Daarentegen vonden Oates et al. (1998) wel een significant verschil: 34% van de moeders van seksueel misbruikte kinderen bleek in hun jeugd zelf seksueel misbruikt te zijn, tegen 12% van de moeders van niet-misbruikte kinderen. Vergelijking van de gegevens is niet mogelijk, omdat in dit onderzoek geen werkdefinitie van seksueel misbruik wordt gegeven. Samenvattend blijkt uit deze onderzoeken niet dat kinderen van moeders met CSA verleden meer risico lopen op seksueel misbruik dan andere kinderen. - 8 -

Rolomkering Alexander et al. (2000) onderzochten een ander, veel genoemd probleem in de opvoeding door CSA moeders, namelijk rolomkering: de neiging van moeder om zwaar te leunen op de kinderen voor emotionele ondersteuning en gezelschap. Deze neiging verstoort de normale sociale ontwikkeling van het kind (Burkett, 1991, geciteerd in Alexander et al., 2000), en wordt in verband gebracht wordt met de ontwikkeling van disorganized attachment (Liotti, 1992, geciteerd in Alexander et al., 2000). In een steekproef van 90 vrouwen, die op een advertentie hadden gereageerd waarin moeders van 5- tot 8-jarigen werden gezocht, meldden 19 moeders (22%) in het verleden seksueel misbruikt te zijn, waarbij seksueel misbruik gedefinieerd was als ongewenste seksuele aanrakingen door iemand minstens 5 jaar ouder dan het kind of door iemand die geweld of dreigementen had gebruikt. De moeders met en zonder CSA waren vergelijkbaar wat betreft leeftijd, leeftijd van partner, leeftijd van de kinderen, opleiding van de partner of de mate waarin ze tevreden waren over hun partner. Wel hadden CSA moeders gemiddeld meer kinderen en minder opleiding. Vervolgens waren er geen verschillen tussen de groepen op het gebied van mishandeling door de moeder of alcoholmisbruik van één van beide ouders, maar wel hadden CSA moeders significant vaker een mishandelende vader gehad. Vrouwen met CSA ervaring leken meer geneigd te zijn tot rolomkering dan andere vrouwen (gemeten via itemcorrelatie). Uit verdere analyse bleek dat CSA moeders die niet tevreden waren over hun partner, significant hoger scoorden op rolomkering dan CSA moeders die wel tevreden waren over hun partner en moeders die geen CSA verleden hadden. En moeders die in hun eigen jeugd mishandeld waren door hun moeder, scoorden ook of nog hoger op rolomkering. Helaas is in dit onderzoek niet gespecificeerd naar leeftijd, geslacht en positie in het gezin. Sroufe et al. (1985; geciteerd in Alexander et al., 2000) hadden bij observaties van incestmoeders met hun jonge kinderen gemerkt dat er een patroon van rolomkering plaats vond tussen moeder en zoon en toenemende vijandigheid tussen moeder en dochter. Nader onderzoek hiernaar is nodig om de speciale risico s voor de kinderen in kaart te brengen. - 9 -

Andere kenmerken Uit andere onderzoeken en klinische gegevens, aangehaald in de hier gebruikte onderzoeken, worden nog de volgende veel voorkomende kenmerken van moeders met CSA verleden genoemd: frigiditeit, met als risico vader-dochter-incest (Weiner, 1962; Herman & Hirschman, 1980; Lukianowicz, 1972; geciteerd in Goodwin et al., 1981), ouderlijke behoeften laten prevaleren boven die van het kind (Butler, 1978 geciteerd in Cole & Woolger, 1989), neiging hoge eisen te stellen en daar niet aan kunnen voldoen (Steele & Alexander, 1981 geciteerd in Cole et al., 1992), meer op zichzelf gericht zijn in de opvoeding dan op het kind (Burkett, 1991, geciteerd in Banyard, 1997), het ontwikkelen van een patroon van rolomkering met hun zoons en toenemende vijandigheid tegenover hun dochters (Sroufe et al., 1985, geciteerd in Alexander et al., 2000), weinig moederlijk gevoel en steun voor de kinderen (Cohen, 1995, geciteerd in Alexander et al., 2000), moeite met het geven van de juiste zorg (Zuravin & DiBlasio, 1992, geciteerd in Alexander et al., 2000). Lyons-Ruth en Block (1996, geciteerd in Ruscio, 2001) vonden dat, in vergelijking met moeders die een normale jeugd hadden gehad, moeders die in hun jeugd verwaarloosd waren en moeders die in hun jeugd getuige waren geweest van geweld, moeders met CSA een lage betrokkenheid hadden bij hun kinderen en in hun interactie vlak affect vertoonden. In de opvoeding van hun dochters (prepuberteit en puberteit) waren CSA moeders vaak overbeschermend en angstig, wat zich uitte in veel controlerend en superviserend gedrag thuis én met leeftijdgenoten. In de in deze studie gebruikte onderzoeken zijn deze kenmerken echter niet direct aangetoond. Mogelijke oorzaken van de opvoedingsproblematiek Angst, depressie, laag zelfbeeld en gebrek aan controle Roberts et al. (2004) deden onderzoek onder 8292 Britse moeders, van wie 127 een CSA verleden hadden. Via zelfrapportage gaven de vrouwen antwoord op vragen over hun levensloop, sociaal-economische status, psychisch functioneren (i.e. depressie, angst en zelfbeeld), de kwaliteit van hun relatie, de kwaliteit van de ouder-kind-relatie en over het functioneren van hun kinderen. Moeders vulden de vragen over de ouderkindrelatie in gericht op één kind dat toen 2 jaar en 9 maanden oud was; de vragen hadden zowel betrekking op de - 10 -

relatie van de moeder als die van haar partner met het kind. Hieruit werd een maat voor positiviteit en voor negativiteit afgeleid. De band tussen moeder en kind werd gemeten in de mate waarin de moeder genoot van haar relatie met het kind en het zelfvertrouwen dat ze had in die relatie. Moeders met CSA verleden bleken minder positieve en meer negatieve relaties tussen hun partner en hun kind te zien dan moeders zonder CSA. Dit gold ook voor hun eigen relatie met het kind; bovendien hadden zij minder vertrouwen in zichzelf als moeder. Het plezier in de relatie met haar kind was hetzelfde als bij andere moeders. Moeders met CSA ervaring bleken hogere scores te hebben op depressie en angst en lagere scores op zelfvertrouwen. Na verdere analyse bleek de relatie tussen CSA enerzijds en minder positiviteit en minder zelfvertrouwen anderzijds voornamelijk was toe te schrijven aan de effecten van CSA op moeders psychische gezondheid: angst, depressie en laag zelfbeeld. In eerdere onderzoeken was ook het gebrek aan zelfvertrouwen bij moeders met CSA verleden opgevallen. In een onderzoek onder 40 vrouwen (21 vrouwen die seksueel misbruikt waren door vader of stiefvader en 19 vrouwen die waren misbruikt door niet-familieleden) werd gericht gezocht werd naar mogelijke effecten van CSA op de opvoeding. De vrouwen in dit onderzoek die een incestverleden hadden, bleken hoge eisen te stellen aan hun kinderen, vooral als ze hun eigen moeder als negatief hadden beleefd. Hoewel de moeders zelf aangaven dat zij graag warm, eerlijk en autoritatief wilden zijn (warmte en structuur biedend), bleek uit wat ze vertelden over hun opvoeding dat zij vaak het tegenovergestelde waren: hard en afstandelijk. Ook hadden deze moeders moeite met het omgaan met de behoeften en emoties van hun kinderen. De onderzoekers concludeerden dat incestmoeders zich minder zeker voelen in de opvoeding en de zaken minder onder controle hebben, ook op emotioneel gebied. Zij willen hun kinderen wel graag snel zelfstandig maken, maar missen de vaardigheden daarvoor, wat hun gebrek aan zelfvertrouwen weer versterkt (Cole & Woolger, 1989). Cole et al. (1992) vergeleken 20 moeders met een geschiedenis van vader-dochterincest gecombineerd met alcoholproblematiek met 25 dochters van vader met alcoholproblemen en 38 vrouwen zonder jeugdproblematiek. Alle moeders hadden één of meer kinderen tussen de 2 en 14 jaar oud en ze behoorden tot dezelfde sociaal-economische klasse. De moeders werd gevraagd zich op één kind te richten bij het invullen van de vragenlijst over ouderschap. Moeders met incestverleden bleken significant minder vertrouwen in zichzelf als opvoeder te hebben. Ook rapporteerden ze minder gevoel van - 11 -

controle dan gewone moeders en waren ze minder tevreden over de opvoedersrol van hun partner dan de moeders in de controlegroep. In hun houding naar de kinderen zijn moeders uit de incestgroep minder consistent en stellen minder leeftijdsadequate eisen dan de moeders in beide andere groepen. Het generaliseren van de beide laatstgenoemde onderzoeken is echter enigszins riskant. De steekproeven in beide onderzoeken waren klein en niet representatief, daar ze bijna geheel uit blanke vrouwen met een gemiddeld inkomen en een aantal jaren hoger onderwijs bestond. In het tweede onderzoek (Cole et al., 1992) werden vrouwen uitgenodigd zich aan te melden voor een workshop over problemen die naar de onderzoekers veronderstelden interessant zouden zijn voor de doelgroep, zoals relatieproblemen, depressie e.d. Vrouwen die niet kampten met problemen (al of niet als gevolg van incest) zullen zich hoogstwaarschijnlijk niet aangemeld hebben en vrouwen met incestueuze vaders zonder alcoholproblemen werden vanwege hun kleine aantal niet meegenomen in de studie. Daarnaast was het hele onderzoek uitsluitend gebaseerd op zelfrapportage van de moeder en haar verhouding met één kind. Voor beide onderzoeken geldt dat het beeld zuiverder zou zijn geweest wanneer ook observatiegegevens over de omgang tussen moeder en kind waren opgenomen en de opinie van de partners en de kinderen op het opvoedingsklimaat. Immers, het lage zelfbeeld van de moeder zal ook haar waarnemingen kleuren. Toch ondersteunen de resultaten van deze onderzoeken die uit het eerder genoemde onderzoek van Roberts et al. (2004): moeders met CSA verleden blijken minder zelfvertrouwen te hebben, zowel in het algemeen (laag zelfbeeld) als in hun rol als opvoeder. Depressie en angst, mogelijke gevolgen van CSA, spelen hierin een belangrijke rol. Hierdoor zijn deze moeders minder in staat tot een positieve manier van omgaan met hun kind en hebben ze meer negatieve contacten. Als zij een steunende partner hebben, ervaren zij minder opvoedingsproblemen dan wanneer ze die partner missen. Helaas blijkt uit de onderzoeken ook dat juist moeders met CSA verleden vaak ontevreden zijn over hun partner en zich alleen voelen staan in de opvoeding. Opvoedingsstijlen Ruscio (2001) onderzocht of de verschillende opvoedingsproblemen die moeders met een verleden van seksueel misbruik hadden, pasten in een breder patroon van een opvoedingsstijl. Zij gebruikt daarvoor Baumrinds typologie van autoritatieve, autoritaire of - 12 -

permissieve opvoeding. Autoritair opvoeden wordt gekarakteriseerd door pogingen het gedrag en de attitudes van de kinderen te controleren volgens een absolute maatstaf, waarbij gehoorzaamheid hoog gewaardeerd wordt en straf wordt toegepast wanneer het kind afwijkt van wat gewenst is. Permissieve ouders erkennen de behoeften van het kind, maar geven het geen leiding; zij laten de kinderen vrij zonder hen een extern model of voorbeeld van acceptabel gedrag voor te houden. Autoritatieve ouders stellen hoge eisen aan hun kinderen, maar steunen hen en staan open voor hun meningen en interesses, waarbij ze de kinderen stimuleren en uitdagen. Talloze studies hebben aangetoond dat autoritatieve opvoeding leidt tot prosociaal gedrag, positieve relaties met volwassenen en leeftijdgenoten, zelfwaardering en psychisch welbevinden bij kinderen (Ruscio, 2001). In Ruscio s onderzoek bestond de groep uit 45 moeders van minimaal één kind: 14 met een verleden van CSA zonder penetratie, 21 met CSA verleden met penetratie, en 10 van wie een of beide ouders alcoholist waren maar niet seksueel waren misbruikt. Er werd niet gecodeerd voor incest dan wel misbruik door niet-familieleden. Moeders waren benaderd via klinieken en andere hulpverleners aan CSA slachtoffers of kinderen van alcoholici. Middels de Parenting Practices Questionnaire (PPQ; Robinson et al., 1995, geciteerd in Ruscio, 2001) werd via zelfrapportage gemeten hoe moeders scoorden op de drie subschalen van typen opvoeding. Deze gegevens werden vergeleken met de normen voor de PPQ, opgesteld door de auteurs van de vragenlijst. Het bleek dat moeders met CSA verleden en moeders met aan alcohol verslaafde ouders significant hoger scoorden op permissief gedrag. Bovendien scoorden moeders met een verleden van CSA met penetratie significant lager op autoritair optreden, terwijl de andere moeders uit de steekproef daarin niet verschilden van de controlegroep. Het negatieve effect van CSA op autoritair opvoeden wordt gemodereerd door disfunctionele opvoedingsattitudes (weinig vertrouwen in eigen opvoedingskwaliteiten, rolomkering, nastreven van vroeg zelfstandig maken van het kind, overbezorgdheid over veiligheid van het kind, seksuele problemen in de opvoeding). Dit sluit aan bij wat Cole et al. (1992) vonden bij hun groep moeders met incestverleden: zij stelden minder leeftijdsadequate eisen aan hun kinderen en zij waren in de opvoeding minder consistent en gestructureerd. Het lijkt alsof deze moeders zich overstelpt voelen door de eisen die het moederschap aan hen stelt, vooral op het gebied van kinderen leren zelfstandig te worden. Daardoor wordt hun zelfvertrouwen nog meer aangetast en trekken ze zich terug uit de opvoeding. Dit lijkt misschien strijdig met eerdere bevindingen - 13 -

waaruit bleek dat moeders met CSA verleden eerder grijpen naar fysiek straffen dan andere moeders, maar een verklaring kan zijn dat de spanning die deze moeders in de opvoeding ervaren, enorm snel en buitenproportioneel kan oplopen. Visser (1997) noemt het onvermogen van deze moeders om de gewone manieren waarop kinderen spanning kunnen veroorzaken (door ongehoorzaam te zijn of brutaal of koppig of gewoon niet luisteren) te verdragen en te relativeren. Ongehoorzaamheid wordt door de moeder ervaren als een aantasting van haar persoon en een bevestiging van oude gevoelens van onmacht en waardeloosheid. Uit onmacht kunnen ze dan terugvallen op de strenge fysieke straffen die ze uit hun eigen jeugd gewend waren. Zij willen graag warm, eerlijk en autoritatief zijn, maar hun gebrek aan een positief model voor ouderschap leidt tot gebrek aan goede strategieën (Cole & Woolger, 1989). Depressie, angst, laag zelfbeeld en boosheid als gevolg van het seksueel misbruik kunnen ten grondslag liggen aan de disfunctionele opvoedingsvaardigheden. Samengevat wordt de opvoedingsstijl door moeders met CSA verleden dus vooral gekenmerkt door een permissieve houding en weinig autoritaire opvoedingsmethoden. Bij hen is het echter geen bewuste keuze, maar een uit onmacht erin vervallen. Het risico op het gebruik van fysiek geweld is groot, vanwege die gevoelens van onmacht. Beschermende en risicofactoren De ernst van het misbruik In een grootscheeps onderzoek onder Australische vrouwen naar de langetermijneffecten van CSA vonden Fleming et al. (1999) dat vrouwen met een CSA verleden significant meer kans hadden op problemen als scheiding, meerdere huwelijken, huiselijk geweld, psychische problemen (met uitzondering van anorexia nervosa), een lager zelfbeeld en minder tevredenheid over hun partner. Naarmate het seksueel misbruik langduriger (langer dan 1 jaar) en ernstiger (met penetratie) was geweest en op jongere leeftijd was begonnen (jonger dan 12 jaar), kampten de vrouwen met meer problemen. Lettend op speciale effecten op de opvoeding vond Ruscio (2001) bij vrouwen met een verleden van CSA met penetratie een sterk negatief verband tussen disfunctionele opvoedingsvaardigheden en autoritatieve opvoeding, terwijl dit verband niet werd gevonden bij andere seksueel misbruikte moeders. In de vergelijking tussen die twee groepen leverden andere factoren, zoals identiteit van de dader, al of niet incest, leeftijd waarop het misbruik - 14 -

begon, al of niet met fysiek geweld, geen significante verschillen op. Ander onderzoek vond juist weer verschillen tussen moeders met incestervaring en moeders met andere CSA ervaring: verschillen in opvoedingsstrategieën, emotionele controle in de opvoeding en vertrouwen in eigen opvoedingskwaliteiten (Cole & Woolger, 1989). En weer anderen vonden dat bij moeders bij wie het misbruik was begonnen vóór hun 13 e meer kindermishandeling voorkwam dan bij andere moeders (Goodwin et al., 1981). Waarschijnlijk zijn de resultaten afhankelijk van wat men als variabele koos. Wat betreft rolomkering (moeder is emotioneel afhankelijk van kind in plaats van andersom) is geen significante correlatie gevonden met ernst, duur, aanvangsleeftijd en frequentie van misbruik, evenmin als met gebruik van fysiek geweld, aantal daders en identiteit van de dader(s), maar gezien de grootte van de steekproef (19 personen) is dit niet direct te generaliseren (Alexander et al., 2000). In een meta-analyse van 59 studies over de effecten van CSA vinden Rind et al. dat slechts twee kenmerken van het misbruik significant zijn gelet op de gevolgen. Het gebruik van geweld is gerelateerd aan meer negatieve reacties en meer zelfgerapporteerde effecten, maar niet aan symptomen, zoals bepaalde angst-, eet- of depressieve stoornissen, laag zelfbeeld, sociale aanpassing e.d. Incest was geassocieerd aan zowel negatieve reacties en zelfgerapporteerde effecten en symptomen. Frequentie en duur van het misbruik bleken niet gerelateerd aan langetermijneffecten. Opvoedingsproblemen zijn niet opgenomen in de lijst met symptomen. Concluderend kan men stellen dat bepaalde kenmerken van het misbruik mede bepalend zijn voor de aanpassing op latere leeftijd. Slachtoffers van incest hebben meer psychopathologische symptomen dan andere slachtoffers van seksueel misbruik. Misbruik met penetratie is schadelijker dan misbruik zonder penetratie. Misbruik dat begon voor de puberteit is schadelijker dan misbruik vanaf de puberteit. Andere jeugdervaringen Rind et al. (1998) wijzen op het gevaar alle door CSA slachtoffers gerapporteerde effecten toe te schrijven aan het misbruik. Andere mogelijke oorzaken van de problemen die CSA slachtoffers ervaren zijn opgroeien in een slecht functionerend gezin, scheiding van de ouders, afstandelijke ouders en gebrek aan steun (Fromuth, 1986; Bagley & Ramsey, 1986; geciteerd in Fleming et al., 1999). - 15 -

De band met de ouders is een factor die in diverse onderzoeken wordt genoemd. Incestslachtoffers zien hun ouders (vooral hun vaders) als negatiever dan andere CSA slachtoffers, vooral op het gebied van controle. Zij hebben hun ouders als minder positief ervaren. De problemen die ze ervaren in de opvoeding van hun eigen kinderen worden vergroot als ze een slechte relatie met hun moeder hadden (Cole & Woolger, 1989). In andere onderzoeken wordt onderschreven dat slechte ervaringen in het gezin waarin men opgroeide, gerelateerd zijn aan latere problematiek, zoals het negatief beleven van het ouderschap (Banyard, 1997). Veel incestslachtoffers zijn kinderen van alcoholici. In onderzoek werd aangetoond dat er verschillen zijn tussen moeders die een alcoholische vader hadden en moeders die een geschiedenis van vader-dochter-incest gecombineerd met alcoholproblematiek hadden en dat die verschillen waren te herleiden op het seksueel misbruik (Cole et al., 1992). Maar de grootte van de door hen gebruikte steekproef en het aantal statistische analyses die gebruikt zijn, tasten de power van het onderzoek wel enigszins aan. Het is dan ook niet vreemd dat andere onderzoeken deze conclusie weerspreken. Waargenomen verschillen tussen opvoedingsvaardigheden (gemeten in gebruik van geweld in de opvoeding en ervaren competentie van de moeder) van moeders met en zonder CSA verleden, worden volledig verklaard door de andere jeugdervaringen, zoals het wel of niet ervaren hebben van emotionele steun en blootgesteld zijn aan verbaal geweld, verwaarlozing en fysiek geweld (Zuravin & Fontanella 1999). In hun meta-analyse van een groot aantal studies onder studenten concludeerden Rind et al. (1998) dat in veel onderzoeken de problemen van CSA slachtoffers te gemakkelijk worden toegeschreven aan het misbruik, terwijl het gezin van oorsprong 9 keer meer variantie in de aanpassingsproblemen verklaarde dan het seksueel misbruik op zich. Bij goede statische controle verloren de meeste relaties tussen CSA en aanpassingsproblematiek hun significantie. In recentere studies echter werd aangetoond dat, naast de invloed van jeugdervaringen, CSA nog steeds een significant en onafhankelijk verband heeft met allerlei problemen in de volwassenheid (Fleming et al.,1999). CSA verleden leidt tot een groter risico tot kindermishandeling, een risico dat significant bleef na correctie voor fysiek geweld in de jeugd (DiLillo et al.,2000; Roberts et al., 2004) of alcoholgebruik van ouders (Alexander et al., 2000). Samenvattend: opgroeien in een gezin met weinig cohesie en weinig emotionele betrokkenheid, met verbaal of fysiek geweld en/of verwaarlozing, is verantwoordelijk voor - 16 -

een groot deel van de problemen waar CSA slachtoffers mee kampen. Een controlerende vader, een slechte band met de moeder en het gemis aan sociale steun vergroten dit risico. Echter, uit het merendeel van de onderzoeken blijkt na correctie voor de slechte jeugd, nog steeds een significant verband te bestaan tussen CSA en problemen op latere leeftijd. Huidige leefomstandigheden Naast de ervaringen uit het verleden hebben ook de huidige woon- en gezinsomstandigheden invloed op de opvoeding. Het is dus ook belangrijk deze factoren mee te wegen in een onderzoek naar de opvoedingsproblemen van moeders die seksueel misbruikt zijn. Zo vonden Goodwin et al. (1981) dat moeders met incestervaring bij wie geen kindermishandeling voorkwam gemiddeld iets meer opleiding hadden gehad dan de andere vrouwen in de controlegroep (14,4 jaar). Van de moeders van gezinnen waar wel kindermishandeling voorkwam, hadden de moeders met incestervaring gemiddeld een jaar minder opleiding (10,6 jaar) dan de andere moeders. Dit suggereert dat sociaal-economische factoren moeten worden meegewogen. In het onderzoek van Oates et al. (1998) werden de uitkomsten gecorrigeerd voor sociaal-economische status en ook na correctie was de kans dat kinderen die seksueel misbruikt waren een moeder hadden die zelf misbruikt was groter (34%) dan in de groep niet-misbruikte kinderen (12%). Sociaal-economische status had in deze groep dus een geringe invloed. Maar later onderzoek wees uit dat SES de relatie tussen seksueel misbruik in de jeugd en disfunctionele opvoedingsvaardigheden modereert: 1% van de variantie werd verklaard door CSA, 9% door SES (gezinsinkomen en gezamenlijk opleidingsniveau van de gezinsleden) en 14% door de interactie tussen beide variabelen (Ruscio, 2001).Roberts et al. (2004) vonden een relatie tussen CSA en SES, maar geen verband tussen CSA en aantal jaren opleiding. Ook de gezinsomstandigheden zijn van invloed op de opvoedingsproblemen. Moeders met CSA verleden leven vaker in een niet-traditionele familie: als alleenstaande moeder of als moeder met stiefvader. In die gezinstypes hebben zij hogere niveaus van angst en depressie dan andere moeders en een lager zelfbeeld; deze verschillen worden niet meer gevonden wanneer gecontroleerd was voor gezinsdichtheid : het aantal personen gedeeld door het aantal kamers in de woning (Roberts et al., 2004). - 17 -

Fleming et al. (1999) concludeerden dat vrouwen met CSA meer kans hadden op het meemaken van huiselijk geweld, op verkrachting en op sociale isolatie. Ook zijn ze ontevredener over hun partner en hebben ze meer kans dat hun partner alcoholverslaafd is. Het was al eerder gebleken dat vrouwen met CSA verleden minder tevreden waren over hun partner dan andere moeders. En omgekeerd bleken vrouwen met CSA verleden minder problemen in de opvoeding te ervaren wanneer zij konden terugvallen op een steunende partner (Cole & Woolger, 1992). Vrouwen met CSA ervaring die een bevredigende partnerrelatie hebben vervallen niet in rolomkering met hun kinderen en hebben minder stress dan andere vrouwen (Alexander et al., 2000). Hetzelfde geldt voor het bredere sociale netwerk: moeders met CSA ervaring zijn minder tevreden over de steun van hun omgeving dan andere moeders, die uit een gezin met alcoholproblematiek kwamen (Ruscio, 2001). Visser (1997) noemt dit de herhaling van het traumatiserende patroon. De grotere kans die deze moeders hebben op huiselijk geweld, verkrachting, sociale isolatie enzovoort, verklaart ze als een patroon van herhaling. Het lijkt alsof door de re-enscenering de pijnlijke gevoelens van het trauma draaglijk worden gemaakt (Van der Kolk, 1989, geciteerd in Visser, 1997, p. 639). Zij noemt het ook wel rondzingen : de manier waarop de oude eigen ervaringen van de moeders met geweld in hun huidige gezin nieuw leven worden ingeblazen. Aanpassingsproblemen bij de kinderen Het is te verwachten dat de opvoedingsproblemen die moeders ervaren invloed hebben op hun kinderen. Kinderen van permissieve ouders zijn vaak minder rijp, minder zelfredzaam, minder sociaal assertief en minder prestatiegericht dan kinderen van autoritaire en autoritatieve ouders (Baumrind, 1967, 1971, 1972; geciteerd in Ruscio, 2001). In klinische beschrijvingen worden ook problemen genoemd. Zo kunnen kinderen op de angst van de moeder reageren met behoedzaamheid, voorzichtigheid en risicoloos gedrag, wat de ontwikkeling van een eigen persoonlijkheid belemmert. Maar veel kinderen reageren met agressie. In de gezinnen van deze moeders is het nooit stil: er wordt geschreeuwd en gevochten, de scènes zijn er heftig (Visser, 1997). Toch is er weinig onderzoek gedaan naar de effecten van CSA op de opvoeding, gemeten in het gedrag en aanpassing van de kinderen. Cole et al. (1992) rapporteerden wel minder aangepast gedrag bij de kinderen van moeders met CSA verleden, maar ook deze constatering kwam uit klinische gegevens, niet uit onderzoek. Slechts één van de hier - 18 -

besproken onderzoeken heeft aanpassing van de kinderen als variabele opgenomen. Roberts et al. (2004) testten middels de SDQ (Strength and Difficulties Questionnaire van Goodman, 1997) hoe kinderen van CSA moeders op de leeftijd van 47 maanden functioneerden. Problemen in het algemeen, gedragsproblemen, problemen met leeftijdgenoten en emotionele problemen bleken sterk gerelateerd te zijn aan moeders CSA verleden, ook na correctie voor andere vormen van mishandeling die de moeder had ondergaan in haar jeugd. Andere onderzoeken steunen deze gegevens echter niet. Oates et al. (1998) zochten naar verschillen in gedrag en aanpassing van de kinderen van moeders die in hun jeugd misbruikt waren. Zij testten seksueel misbruikte kinderen van moeders die zelf een CSAverleden hadden en van niet-misbruikte moeders en vergeleken hen op de aanwezigheid van depressie (gemeten met Children s Depression Inventory; Kovacs, 1980, 1983 en Oates et al., 1998) en onaangepast gedrag (gemeten volgens Child Behavior Checklist, Achenbach & Edelbrock, 1991, in Oates et al., 1998). Het zelfbeeld van de kinderen werd met behulp van twee testen vastgesteld. De metingen werden gedaan op drie momenten: bij aanmelding van het kind in verband met seksueel misbruik, na 18 maanden en na 5 jaar. In dit onderzoek werden geen verschillen gevonden tussen de beide groepen kinderen, behalve op het gebied van zelfbeeld: kinderen van misbruikte moeders scoorden lager op zelfbeeld op het moment van aanmelding, maar dit verschil was bij de tweede meting verdwenen. Ook Alexander et al. (2000) konden in hun onderzoek niet aantonen dat moeders CSA gerelateerd was aan aanpassingsproblemen van de kinderen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat in het onderzoek van Roberts et al. (2004) de problemen bij de kinderen op jonge leeftijd (3 jaar en 11 maanden) gemeten werden via een vragenlijst voor de moeder (Strengths and Difficulties Questionnaire; Goodman, 1997; geciteerd in Roberts et al., 2004). De ondergrens voor deze vragenlijst is 3 jaar, maar de normering in Groot-Brittannië is voor de leeftijdsgroep 5-15 jaar, wat de betrouwbaarheid voor kinderen die nog geen 4 jaar oud zijn aantast. Bovendien wordt de vragenlijst ingevuld door ouders, in dit geval de moeder. Moeders met CSA hebben meer depressieve symptomen, meer last van angst en boosheid en scoren lager op zelfbeeld en zelfvertrouwen als moeder. Het is voor te stellen dat zij hun kinderen dus als lastiger, drukker of juist eenzamer zullen ervaren dan andere moeders. Anderzijds is, zoals al eerder aangegeven, het onderzoek van Oates et al. (1998) moeilijk te interpreteren vanwege het gebrek aan definitie van seksueel misbruik. Ook ging het hier om vergelijkingen tussen twee groepen misbruikte kinderen: kinderen van moeders met CSA verleden en zonder CSA verleden. De ervaring van seksueel - 19 -