Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

C.12.0573.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.12.0406.F R. C., Mr. Simone Nudelholc, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen FERME CARTON, landbouwvennootschap, Mr. Paul Alain Foriers, advocaat bij het Hof van Cassatie, AR C.12.0573.F FERME CARTON, landbouwvennootschap, Mr. Paul Alain Foriers, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen R. C., Mr. Simone Nudelholc, advocaat bij het Hof van Cassatie.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF C.12.0573.F/2 De cassatieberoepen zijn gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Doornik van 16 april 2012. Eerste advocaat-generaal Jean-François Leclercq heeft op 8 augustus 2014 ter griffie een schriftelijke conclusie neergelegd. Raadsheer Michel Lemal heeft verslag uitgebracht. Eerste advocaat-generaal Jean-François Leclercq heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDELEN Tot staving van het cassatieberoep dat op de algemene rol is ingeschreven onder nummer C.12.0406.F voert de eiseres de volgende twee middelen aan. Eerste middel Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 149 Grondwet; - de artikelen 595, inzonderheid tweede lid, 1122, 1134, 1319, 1320 en 1322 Burgerlijk Wetboek; - artikel 1138, 4, Gerechtelijk Wetboek; - voor zover nodig, artikel 4, inzonderheid tweede lid, van de wet van 4 november 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen (afdeling 3, hoofdstuk II, titel VIII, boek III van het Burgerlijk Wetboek, met als titel Regels betreffende de pacht in het bijzonder ). Aangevochten beslissingen Het bestreden vonnis vernietigt het beroepen vonnis (behalve in zoverre het de oorspronkelijke vordering ontvankelijk verklaart) en hervormt laatstgenoemd vonnis door de geldigheid van de opzegging die de eiseres aan de verweerster op 9 februari 2009 heeft gedaan, te beperken tot de acht, in zijn dictum vermelde percelen en verklaart die opzegging, wat betreft de overige percelen die daarin worden vermeld, nietig en zonder gevolg en verwerpt bijgevolg de overige punten van de vordering van de eiseres, die ertoe strekken de opzegging van 9 februari 2009 geldig te doen verklaren, in zoverre die opzegging betrekking had op alle andere, daarin vermelde percelen (d.w.z. de percelen opgesomd onder punt C van het feitenrelaas van het bestreden vonnis).

Die beslissing steunt op de volgende redenen: C.12.0573.F/3 Chronologie van de feiten en akten betreffende de litigieuze percelen [De eiseres] is de dochter van wijlen J.-L. C. en wijlen M. L. ; uit het huwelijk van laatstgenoemden zijn nog drie andere kinderen geboren: J., M. en J. C. Vóór de litigieuze feiten behoorde het betrokken land, volgens de niet-betwiste vermeldingen van de overgelegde akten, toe aan de volgende personen : A. de eerste weide die vermeld wordt in de opzeggingsbrief (nr. 1 onder artikel 1175) : aan J.-L. C. [...] ; B. de zeven volgende weiden die in dezelfde akte worden vermeld [ ]: in volle eigendom aan [de eiseres] en in vruchtgebruik aan de echtgenoten C.-L., omdat zij ze volgens die bedingen samen van een derde hebben gekocht in 1992 [...] ; C. de overige litigieuze percelen (nrs. 1 tot 26 onder artikel 1174) : aan de gemeenschap van de echtgenoten C.-L. [...]. Bij notariële akte van 21 december 2006 [...] verklaren mevrouw L. en [de verweerster] de pacht van 30 november 1998 met terugwerkende kracht te beëindigen op 30 september 2006, in zoverre die pacht betrekking heeft op de litigieuze percelen. [ ] Bij een afzonderlijke notariële akte van dezelfde datum [...,] verklaart mevrouw L. de litigieuze percelen voor 28 jaar, met ingang van 1 oktober 2006, te verpachten aan de [verweerster], die dat aanvaardt. Laatstgenoemde akte maakt volgend onderscheid: - een reeks percelen, voor een totale oppervlakte van 3,91 hectare, die in vruchtgebruik aan mevrouw M. L. en in blote eigendom aan [de eiseres] toebehoren (de hierboven onder A en B vermelde percelen); - een andere reeks percelen, voor een totale oppervlakte van 15,82 hectare, die voor de helft in volle eigendom en voor de helft in vruchtgebruik aan M. L. en voor de helft aan [de eiseres] in blote eigendom toebehoren (de sub C. vermelde percelen). De notariële akte vermeldt met name dat de pachtster verklaart perfect op de hoogte te zijn gebracht van het feit dat de toegekende pacht de bevoegdheden van de vruchtgebruikster te boven gaat; [de eiseres], momenteel blote eigenaar, zal bij het eindigen van het vruchtgebruik dus in rechte kunnen optreden teneinde de duur van de pacht te verminderen tot de maximumduur die verenigbaar is met de bevoegdheden van de vruchtgebruikster. Mevrouw L. overlijdt op 23 december 2007. Bij notariële akte van 16 mei 2008 verklaren de vier kinderen van de echtgenoten C.-L. in te stemmen met de respectieve testamenten van hun rechtsvoorgangers en verdelen zij onder hen de goederen van laatstgenoemden, die gehuwd waren in het wettelijk stelsel

C.12.0573.F/4 [...]. De litigieuze percelen die hierboven worden vermeld onder de letters A en C, zijn opgenomen in het lot dat aan [de eiseres] toekomt. Bij brief van 9 februari 2009, waarvan de ontvangst niet wordt betwist, verklaart [de eiseres] die onroerende goederen op te zeggen buiten de grond- en vormvoorwaarden van de pachtwet, met een opzeggingstermijn die verstrijkt bij het beëindigen van het teeltseizoen 2009, dus ten laatste op 30 november 2009 of zelfs op de eerste dienstige datum. [ ] Artikel 595 Burgerlijk Wetboek bepaalt met name: - de vruchtgebruiker kan persoonlijk de vruchten genieten, kan verpachten of zelfs zijn recht verkopen of afstaan om niet; - verpachting door de vruchtgebruiker alleen voor langer dan negen jaar is, ingeval het vruchtgebruik eindigt, ten aanzien van de blote eigenaar slechts verbindend voor de tijd die nog overblijft hetzij van de eerste periode van negen jaar, indien partijen zich nog daarin bevinden, hetzij van de tweede periode, en zo verder, op zulke wijze dat de huurder enkel recht heeft op het genot gedurende de gehele periode van negen jaar, waarin hij zich bevindt. Hieruit volgt dat : - ingeval de vruchtgebruiker het goed verpacht, de blote eigenaar bij het eindigen van het vruchtgebruik eigenaar wordt en op dat ogenblik het genot van het goed verkrijgt; - ingeval de vruchtgebruiker alleen (dus zonder medewerking van de blote eigenaar) het goed verhuurt, de blote eigenaar bij het eindigen van het vruchtgebruik de pachtovereenkomst krachtens de wet moet eerbiedigen en op dat ogenblik verpachter wordt; - de blote eigenaar, die door het eindigen van het vruchtgebruik eigenaar is geworden, kan vorderen dat de duur van de pacht verminderd wordt tot de duur van de theoretische termijn van negen jaar die ten tijde van de beëindiging van het vruchtgebruik was ingegaan ; - de blote eigenaar kan dat recht zelfs uitoefenen wanneer de pachtovereenkomst onderworpen is aan de pachtwet, zonder dat hij zich hoeft te houden aan de bij die wet bepaalde grond- en vormvoorwaarden inzake opzegging door de verpachter en zonder dat de pachter zich daartegen kan verzetten op grond van artikel 4, tweede lid, van die wet. Uit het voorgaande volgt dat mevrouw L. op 21 december 2006 de hoedanigheid had om de in 1998 ondertekende pachtovereenkomst te beëindigen en een nieuwe pachtovereenkomst betreffende de litigieuze percelen te sluiten, aangezien : - zij alleen het vruchtgebruik van het hierboven sub A vermelde perceel had; - zij dan ook alleen de vruchtgebruikster van de sub B vermelde percelen bleef; - zij voor de helft volle eigenaar en voor de helft vruchtgebruiker was van de sub C vermelde percelen.

C.12.0573.F/5 Het - zelfs gedeeltelijke - vruchtgebruik heeft gevolgen voor de gehele zaak omdat het betrekking heeft op een theoretisch en niet te verwezenlijken gedeelte van die zaak. Bovendien bepaalt artikel 617 Burgerlijk Wetboek dat het vruchtgebruik eindigt bij, inzonderheid, de dood van de vruchtgebruiker. [De eiseres] was in februari 2009 dus de enige en volle eigenaar van al die percelen geworden. Wat betreft de percelen sub C Wat betreft de hierboven sub C vermelde percelen volgt die volle eigendom echter niet alleen uit de beëindiging van het vruchtgebruik van mevrouw L. door haar overlijden maar ook door de overdracht van haar eigen eigendom aan haar erfgenamen. Welnu, artikel 1122 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat men wordt geacht te hebben bedongen voor zichzelf en voor zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk bepaald is of uit de aard van de overeenkomst voortvloeit. Hieruit volgt dat [de eiseres], in haar hoedanigheid van eigenaar van het gedeelte van het goed dat ze van haar moeder heeft geërfd, de [verweerster] moet waarborgen dat zij de pachtovereenkomst zal naleven zoals haar moeder dat had moeten doen; zij kan zich dus niet beroepen op haar gedeeltelijke hoedanigheid van blote eigenaar om de vermindering van de pachtduur te eisen, zelfs niet voor het gedeelte van het goed waarop voorheen het vruchtgebruik rustte. Ten slotte hebben de partijen, met de specifieke vermelding dat [de eiseres] in rechte kon optreden om de vermindering van de pachtduur te vorderen, niet kunnen afwijken van de dwingende bepalingen van de pachtwet die de [verweerster] thans aanvoert in een mate die de wettelijke afwijking van artikel 595 Burgerlijk Wetboek te boven gaat. [De eiseres] is bijgevolg gebonden door de pachtovereenkomst betreffende de sub C vermelde percelen overeenkomstig de regels van de pacht ; de litigieuze opzegging die op de voormelde percelen betrekking heeft en de voormelde regels miskent, is dus nietig en zonder gevolg. Grieven Eerste onderdeel A. Luidens artikel 595, eerste en tweede lid, Burgerlijk Wetboek kan de vruchtgebruiker persoonlijk de vruchten genieten, kan hij verpachten, of zelfs zijn recht verkopen of afstaan om niet. Verhuring door de vruchtgebruiker alleen voor langer dan negen jaar is, ingeval het vruchtgebruik ophoudt, ten aanzien van de blote eigenaar slechts verbindend voor de tijd die nog overblijft hetzij van de eerste periode van negen jaar, indien partijen zich nog daarin bevinden, hetzij van de tweede periode, en zo verder, op zulke wijze dat de huurder enkel recht heeft op het genot gedurende de gehele periode van negen jaar, waarin hij zich bevindt.

C.12.0573.F/6 Artikel 595, tweede lid, wordt in die zin uitgelegd dat het recht op vermindering van de duur van de pachtovereenkomst van meer dan negen jaar die door de vruchtgebruiker alleen wordt toegekend, bij het eindigen van het vruchtgebruik door de blote eigenaar zelf kan worden uitgeoefend, zelfs als de pachtovereenkomst onderworpen is aan de wet van 4 november 1969 die afdeling 3, hoofdstuk II, titel VIII, boek III Burgerlijk Wetboek vormt, zonder dat hij gebonden is door de grond- en vormvoorwaarden die de voormelde wet inzake opzegging door de verhuurder bepaalt en zonder dat de huurder zich daartegen kan verzetten op grond van artikel 4, tweede lid, van de wet, luidens welke de pacht, bij gebreke van geldige opzegging, van rechtswege wordt verlengd voor opeenvolgende periodes van negen jaar bij het eindigen van de gebruiksperiode, zelfs indien de huur van de eerste gebruiksperiode langer is geweest dan negen jaar. Artikel 1122 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat men wordt geacht te hebben bedongen voor zichzelf en voor zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk is bepaald of uit de aard van de overeenkomst voortvloeit. Het bestreden vonnis beslist op grond van artikel 1122 Burgerlijk Wetboek dat de blote eigenaar, ingeval hij de erfgenaam van de vooroverleden vruchtgebruiker is, zich niet kan beroepen op de voormelde uitlegging van artikel 595, tweede lid, Burgerlijk Wetboek en dus geen opzegging kan doen voor de door hem geërfde percelen zonder naleving van de in de wet van 4 november 1969 bepaalde grond- en vormvoorwaarden. Het vonnis leidt hieruit af dat de opzegging door de verweerster voor de sub C opgesomde percelen, die de voormelde regels miskent, dus nietig en zonder gevolg is. Artikel 1122 Burgerlijk Wetboek belet evenwel niet dat de erfgenaam tegen de rechtverkrijgende onder bijzondere titel van de erflater een eigen recht kan aanvoeren dat niet onderscheiden is van de rechten van de voormelde erflater (in tegenstelling tot de rechten die aan de erflater toebehoorden, zijn de eigen rechten van de erfgenaam rechten die hij uit zijn nalatenschap verkrijgt). B. Te dezen blijkt uit de vaststellingen van het bestreden vonnis dat de percelen die in de redenen van het vonnis sub C zijn vermeld, voor een onverdeelde helft in volle eigendom aan mevrouw L. (moeder van de eiseres) toebehoorden en, voor de andere onverdeelde helft, aan mevrouw L. in vruchtgebruik en aan de eiseres in blote eigendom. Het bestreden vonnis citeert het beding van de huurovereenkomst van 21 december 2006, luidens hetwelk de pachtster [d.w.z. de verweerster] verklaart perfect op de hoogte te zijn gebracht van het feit dat de toegekende pacht de bevoegdheden van de vruchtgebruikster te boven gaat; [de eiseres], momenteel blote eigenaar, zal bij het eindigen van het vruchtgebruik dus in rechte kunnen optreden teneinde de duur van de pacht te verminderen tot de maximumduur die verenigbaar is met de bevoegdheden van de vruchtgebruikster». Het aldus door het bestreden vonnis weergegeven beding van de huurovereenkomst bevestigt dus het eigen recht dat aan de eiseres, blote eigenaar, was toegekend door artikel 595, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.

C.12.0573.F/7 C. Het bestreden vonnis, dat op grond van de voormelde redenen weigert de opzegging van 9 februari 2009 geldig te verklaren, in zoverre ze betrekking had op de sub C vermelde percelen, miskent aldus de draagwijdte van artikel 1122 Burgerlijk Wetboek, doordat het uit dat artikel afleidt dat de erfgenaam die, onverminderd zijn hoedanigheid van erfgenaam, op de datum waarop de pachtovereenkomst werd gesloten reeds blote eigenaar van een onverdeeld aandeel van de verhuurde goederen was, waarbij het andere onverdeelde aandeel in volle eigendom aan de overledene toebehoorde, zich niet kan beroepen op artikel 595, tweede lid, Burgerlijk Wetboek. Het bestreden vonnis geeft aldus op onwettige wijze voorrang aan de algemene regel van artikel 1122 Burgerlijk Wetboek boven het eigen recht dat artikel 595, tweede lid, van hetzelfde wetboek toekent aan degene die, op een zelfde goed, zowel voor een onverdeeld aandeel de hoedanigheid van erfgenaam als voor een ander onverdeeld aandeel de hoedanigheid van blote eigenaar, en vervolgens van volle eigenaar, heeft (schending van de artikelen 595, inzonderheid tweede lid, en 1122 Burgerlijk Wetboek en, voor zover nodig, van de in de aanhef van het middel bedoelde bepalingen van afdeling 3, hoofdstuk II, titel VIII, boek III Burgerlijk Wetboek). ( ) III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Voeging van de cassatieberoepen De cassatieberoepen zijn gericht tegen hetzelfde vonnis. Er bestaat grond tot voeging. ( ) Het cassatieberoep dat op de algemene rol is ingeschreven onder nummer C.12.0406.F Eerste middel Eerste onderdeel Krachtens artikel 1122 Burgerlijk Wetboek zijn de algemene rechtverkrijgenden gebonden door de daden van hun rechtsvoorganger, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk bepaald is of uit de aard van de overeenkomst voortvloeit.

C.12.0573.F/8 Uit die bepaling volgt dat zij niet gebonden zijn door een daad van die rechtsvoorganger wanneer zij tegen die daad een eigen recht kunnen aanvoeren dat hun door de wet is toegekend en waaraan die daad afbreuk doet. Luidens artikel 595, tweede lid, van datzelfde wetboek is verhuring door de vruchtgebruiker alleen voor langer dan negen jaar, ingeval het vruchtgebruik ophoudt, ten aanzien van de blote eigenaar slechts verbindend voor de tijd die nog overblijft hetzij van de eerste periode van negen jaar, indien partijen zich nog daarin bevinden, hetzij van de tweede periode, en zo verder, op zulke wijze dat de huurder enkel recht heeft op het genot gedurende de gehele periode van negen jaar waarin hij zich bevindt. Die wetsbepaling geeft de blote eigenaar, die bij het eindigen van het vruchtgebruik eigenaar is geworden, het recht te vorderen dat de duur van de huurovereenkomst verminderd wordt tot de duur van de periode van negen jaar die bij het eindigen van het vruchtgebruik was ingegaan, zelfs als de huurovereenkomst onderworpen is aan de pachtwet, zonder dat hij gebonden is door de in die wet bepaalde grond- en vormvoorwaarden en zonder dat de huurder zich hiertegen kan verzetten op grond van artikel 4, tweede lid, van de voormelde wet. Uit de samenhang van die bepalingen volgt dat de verhuring door de vruchtgebruiker alleen voor langer dan negen jaar de rechtverkrijgende onder algemene titel van die vruchtgebruiker slechts bindt binnen de grenzen bepaald bij artikel 595, tweede lid, Burgerlijk Wetboek. Dat is ook het geval wanneer de verhuurder, die een onverdeeld aandeel van het verhuurde goed in zijn bezit heeft en de vruchtgebruiker van het andere onverdeelde aandeel van dat goed is, alleen een dergelijke huurovereenkomst heeft gesloten. Uit de vaststellingen van het bestreden vonnis volgt dat de sub C vermelde percelen, op de datum waarop de pachtovereenkomst van 21 december 2006 werd gesloten, voor een onverdeeld aandeel in volle eigendom toebehoorden aan mevrouw L., moeder van de eiseres, en, voor de andere helft, in vruchtgebruik aan mevrouw L. en in blote eigendom aan de eiseres, en dat de voormelde pachtovereenkomst bepaalt dat de pachtster verklaart perfect op de hoogte te zijn gebracht van het feit dat de toegekende pacht de bevoegdheden van de vruchtgebruikster te

C.12.0573.F/9 boven gaat; [de eiseres], momenteel blote eigenaar, zal bij het eindigen van het vruchtgebruik dus in rechte kunnen optreden teneinde de duur van de pacht te verminderen tot de maximumduur die verenigbaar is met de bevoegdheden van de vruchtgebruikster. Het bestreden vonnis oordeelt dat mevrouw L., al is zij voor de helft volle eigenaar en voor de helft vruchtgebruiker van de sub C vermelde percelen, bevoegd was om die pacht toe te kennen, op grond dat het zelfs gedeeltelijke vruchtgebruik gevolgen heeft voor de gehele zaak omdat het betrekking heeft op een theoretisch en niet te verwezenlijken gedeelte van die zaak. Het bestreden vonnis, dat oordeelt dat de eiseres gebonden is door de pachtovereenkomst betreffende de sub C vermelde percelen overeenkomstig de regels van de pacht; [dat] de litigieuze opzegging die op de voormelde percelen betrekking heeft en de voormelde regels miskent, dus nietig en zonder gevolg is, schendt de artikelen 1122 en 595 Burgerlijk Wetboek. Het onderdeel is gegrond. ( ) Dictum Het Hof Voegt de zaken die op de algemene rol zijn ingeschreven onder de nummers C.12.0406.F en C.12.0573.F ; Uitspraak doende in de zaak C.12.0406.F, vernietigt het bestreden vonnis in zoverre het weigert de opzegging van 9 februari 2009 voor de sub C vermelde percelen geldig te verklaren, in zoverre het de vervaldatum van die opzeggingstermijn voor de op het achtste blad van dat vonnis vermelde acht percelen vaststelt op 30 september 2016 en in zoverre het uitspraak doet over de kosten; Verwerpt het cassatieberoep in de zaak C.12.0573.F; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde vonnis;

C.12.0573.F/10 Houdt de kosten in de zaak C.12.0406.F aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Veroordeelt de landbouwvennootschap Ferme Carton tot de kosten van het cassatieberoep C.12.0573.F en van de memorie van antwoord van R. C.; Verwijst de aldus beperkte zaak naar de rechtbank van eerste aanleg te Namen, zitting houdende in hoger beroep. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Christian Storck, de raadsheren Didier Batselé, Mireille Delange, Michel Lemal en Marie-Claire Ernotte, en in openbare terechtzitting van 16 oktober 2014 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van eerste advocaat-generaal Jean-François Leclercq, met bijstand van griffier Patricia De Wadripont. Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Antoine Lievens en overgeschreven met assistentie van griffier Kristel Vanden Bossche. De griffier, De raadsheer,