uw aanvraag om een vergunning voor de Natuurbeschermingswet



Vergelijkbare documenten
De wijziging betreft een verlenging van de periode dat werkzaamheden worden uitgevoerd.

Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet vergunning

Het volgende stuk maakt onderdeel van de vergunning uit: Plattegrondtekening van de aangevraagde situatie d.d met bladnummer NB-02.

Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet vergunning

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

veriissel provincie Besluit Fok en Vleesvarkensbedrijf Veldkamp t.a.v. de heer J. Veldkamp Krieghuisweg 2a 8102 SV RAALTE

Onderwerp: Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking NBwet vergunning

Besluit. De heer H. Koersen Bosjessteeg RK IJSSELMUIDEN. Natuurbeschermingswet: aanvraag vergunning. Geachte heer Koersen,

Wij vervangen voorschrift 1 van de vergunning van 3 juli 2013 kenmerk 2013/ door:

Ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden en natuurschoon verbinden wij aan deze vergunning de volgende voorschriften:

Onderwerp: Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet vergunning

Het volgende stuk maakt onderdeel van de vergunning uit: de plattegrondtekening van de aangevraagde situatie d.d. 10 november 2010.

Effectentoets Natura 2000 en vleermuizen windturbines Kampen

Onderwerp: Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet vergunning

Het volgende stuk maakt onderdeel van de vergunning uit: tekening aangevraagde situatie, zoals bij de aanvraag gevoegd.

Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet vergunning

Natuurbeschermingswet 1998; verzoek gedeeltelijke intrekking Nbwet vergunning

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Onderwerp: Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijk intrekking Nb-wet vergunning

Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet vergunning

Ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden en natuurschoon verbinden wij aan deze vergunning de volgende voorschriften:

Besluit. TenneT TSO BV. Postbus AS Arnhem

Ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden en natuurschoon verbinden wij aan deze vergunning de volgende voorschriften:

Onderwerp: Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet-vergunning

Betreft: Visie Vogelwerkgroep Arnhem e.o. op windmolenplannen Kleefse Waard / Koningspleij

Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit Beschikking

BESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Besluit. H.T. Borstlap de heer H.T. Borstlap Schuineslootweg ST SCHUINESLOOT. Onderwerp: Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag vergunning

Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit Beschikking

Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit Beschikking

Wij wijzigen uw vergunning van 20 februari 2014, zoals u heeft aangevraagd.

Ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden en natuurschoon verbinden wij aan deze vergunning de volgende voorschriften:

De aanvraag inclusief bijlagen maakt onderdeel uit van deze vergunning.

Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit Beschikking

website - 47-RO ab.doc Pagina 1

Besluit. De heer L.L.M. Kortier Kortenroelefsweg PP HAAKSBERGEN. Natuurbeschermingswet: aanvraag vergunning. Geachte heer Kortier,

Bijlage bij besluit DRZO/ Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 Kribverlaging Waal Traject Km INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Besluit. Klussenbedrijf Smelt t.a.v. de heer J. Smelt Harmsenweg EE VRIEZENVEEN. Natuurbeschermingswet: aanvraag vergunning

VUURWERKBESLUIT. Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit. Beschikking

Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit Beschikking

TOETSING MILITAIRE VLIEGACTIVITEITEN OUDELAND VAN STRIJEN (110)

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Het volgende stuk maakt onderdeel uit van de vergunning: plattegrondtekening d.d behorende bij de melding verplaatsen inrichting.

Besluit. Melkveebedrijf Knol Hoofdweg RC BALKBRUG. Natuurbeschermingswet: aanvraag vergunning. Geachte heer/mevrouw Knol,

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe

Aantalsontwikkeling van vogels langs het Pannerdensch kanaal in

Vergunning Nb-wet 1998; Project Stroomlijn; Cortenoever

p- iiiiiiniiii uil ii nu ii

Wij wijzigen uw vergunning van 27 februari 2013 (kenmerk 2013/ ), zoals u heeft aangevraagd.

Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit Beschikking

de raad van de gemeente kampen de vereniging Vereniging voor Natuurstudie en -bescherming IJsseldelta, gevestigd te kampen, appellante,

Geachte griffie, Met vriendelijke groet, Dick van Dorp secretaris VWG Arnhem e.o.

Notitie. Voortoets Spoorallee Zevenaar

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden en natuurschoon verbinden wij aan deze vergunning de volgende voorschriften:

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Het volgende stuk maakt onderdeel van de vergunning uit: De technische tekening van de aangevraagde situatie, d.d. 15 januari 2004.

VUURWERKBESLUIT. Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit. Beschikking

Achter de Schotbalken. Een evaluatie

Ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden en natuurschoon verbinden wij aan deze vergunning de volgende voorschriften:

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Instandhoudingsdoelstellingen Hollands Diep en Haringvliet, doelen beschermde natuurmonumenten

Toetsing Leeuwenveld III en IV te Weesp Onderzoek in kader van Natuurbeschermingswet en EHS

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer:

Vragen van de heer A. Hietbrink en mevrouw ing. V.M. Dalm (GroenLinks) over vuurwerkshow nabij Natura-2000 gebied in Huizen

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied IJsselmeer

RUD de heer DJ. Slobbe Wnb Vergunning artikel 2.7, tweede lid Wagenweg 1, Katwoude

Bij besluit Wet natuurbescherming Project Peilbesluit IJsselmeergebied 1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER...

1 7 AUG ir. dis. M. Wings over Holland T.a.v. De heer Huizenga Emoeweg PC LELYSTAD

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

Flora- en Faunawet: ontheffingaanvraag artikel 74, lid 1a Flora- en faunawet

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden en natuurschoon verbinden wij aan deze vergunning de volgende voorschriften:

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Staatsbosbeheer Regio Oost T.a.v. De heer Winterman Postbus 6 ' 7400 AA DEVENTER. Geachte heer Winterman,

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

10 Wettelijke toetsingskaders natuur

1. Het bedrijf moet in werking zijn in overeenstemming met onderstaande tabel:

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Betreft: Zienswijze ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura2000-gebied #79 Lepelaarplassen

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Besluit. De heren H.J.W. en F. Veltkamp en mevrouw J.A. Veltkamp-Hammink Stokkumervlierweg PK MARKELO

: Vergunning ex art. 19d Natuurbeschermingswet 1998 Pluimveehouderij De Haan, Zevenhuizen (Bakkeveense Duinen)

Procedurewijzer. Voor de (ontwerp)wijzigingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Veluwe. #038 Rijntakken (ontwerpwijziging)

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Procedureel. Rijkswaterstaat Projecten T.a.v. ir. A.W. Velema Programma Ruimte voor de Rivier Postbus ED ARNHEM

Natura 2000 gebied Markiezaat

Besluit. Kremer Diffelen de heer G.B.G. Kremer Grote Esweg DG DIFFELEN. Onderwerp: Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag vergunning

PROVINCIE FLEVOLAND. 'erbeek. mr. drs T. van der Wal. Geacht College,

Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit Beschikking

5.4.3 EFFECTBEOORDELING

Ontbrandingstoestemming Vuurwerkbesluit Beschikking

PROVINCIE FLEVOLAND. Wat. Gedeputeerde Staten van Flevoland afdeling Gebiedsprogramma's en Europa Mevrouw M.F.A. Haselager.

Het volgende stuk maakt onderdeel van de vergunning uit: De technische tekening van de aangevraagde situatie, d.d. 19 november 2003.

Transcriptie:

Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 www.overijssel.nl postbus@overijssel.nl RABO Zwolle 39 73 41 121 Millennium BV t.a.v. de heer A. Weever Postbus 285 8260 AG KAMPEN Inlichtingen bij Ria van Leeuwen tel 038 499 76 94 fax 038 425 75 00 R.v.Leeuwen@overijssel.nl Zaaknummer Z-HZ_NB-2011-005000 uw aanvraag om een vergunning voor de Natuurbeschermingswet 29.02.2012 2012/0060198 1 Geachte heer Weever, Op 14 juli 2011 hebben wij een aanvraag 1 om vergunning ex art. 19d Natuurbeschermingswet 1998 (verder Nbwet) van u ontvangen. De aanvraag betreft het plaatsen en in gebruik hebben van vier windturbines op de bedrijventerreinen Haatlandhaven en Zuiderzeehaven in Kampen. U ontvangt hierbij ons besluit op uw aanvraag. Besluit Op grond van onze overwegingen, zoals in bijlage 1 weergegeven, besluiten wij een vergunning op grond van artikel 19d van de Nbwet te verlenen aan Millennium BV voor het plaatsen en in gebruik hebben van vier windturbines nabij het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd. Ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden en natuurschoon verbinden wij aan deze vergunning de volgende voorschriften: Algemeen 1. De vergunning wordt op naam gesteld van Millenium BV. De vergunninghouder is verplicht alle door of namens het bevoegde gezag te geven aanwijzingen direct op te volgen. 2. Het tijdstip van aanvang van de oprichting van de windturbines dient u minimaal een week van te voren te melden bij het Meldpunt van provincie Overijssel (telefoonnummer: 038 425 24 23), onder vermelding van het betrokken Natura 2000-gebied, de naam van het project en het zaaknummer van de vergunning. 1 Ons kenmerknummer 2011/0132401 Bijlagen verzending

Besluit vier windturbines op het terrein van de Zuiderzeehaven en Haatlandhaven te Kampen Wanneer de houder van de vergunning handelt in strijd met de voorschriften, kan deze vergunning op grond van artikel 43 lid 2 Nbwet worden gewijzigd of ingetrokken. Tot slot Heeft u nog vragen naar aanleiding van deze beslissing, dan kunt u bellen met Ria van Leeuwen op telefoonnummer 038 499 76 94. Afschriften Afschriften van dit besluit worden verzonden aan Burgemeester en Wethouders van Kampen. Met vriendelijke groet, namens Gedeputeerde Staten van Overijssel, 29.02.2012 Patricia Weenink-Driessen, teamleider Vergunningverlening 2012/0060198 2 Bijlagen: Bijlage 1 Bijlage 2 Overwegingen bij het besluit Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel

Besluit vier windturbines op het terrein van de Zuiderzeehaven en Haatlandhaven te Kampen Niet mee eens? Als u het niet eens bent met dit besluit kunt u binnen zes weken na de datum van verzending van dit besluit bezwaar maken bij Gedeputeerde Staten van Overijssel. Hoe u dat moet doen kunt u hieronder lezen. Rechtsmiddel Binnen zes weken, ingaand op de dag na de datum van verzending van dit besluit, kan een belanghebbende een bezwaarschrift indienen bij Gedeputeerde Staten van Overijssel, team Juridische Zaken, postbus 10078, 8000 GB Zwolle (telefoon 038-499 93 05). Het bezwaarschrift dient te worden ondertekend en bevat in ieder geval: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; d. de gronden van het bezwaar. 29.02.2012 2012/0060198 3 U kunt het bezwaarschrift ook per elektronisch formulier verzenden. Dit formulier kunt u vinden op www.provincie.overijssel.nl/loket/bezwaar-klachten. Voor de behandeling van een bezwaarschrift bij de provincie Overijssel is geen griffierecht verschuldigd. Voor inlichtingen over de bezwaarprocedure kunt u zich wenden tot de provinciaal medewerker die bij het besluit is vermeld. Indien spoed dat vereist is het mogelijk een voorlopige voorziening te vragen bij de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak. In dat geval is griffierecht verschuldigd. Voorwaarde is dat u een bezwaarschrift heeft ingediend.

Overwegingen bij het besluit Bijlage 1 Deze vergunning bestaat uit het besluit en de overwegingen. In deze bijlage zijn de overwegingen opgenomen. Het besluit en de overwegingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De overwegingen zijn als volgt opgebouwd: A WEERGAVE VAN DE FEITEN A1 Vergunningaanvraag A1.1 Projectomschrijving A1.2 project A1.3 Periode A1.4 Relevante ecologische onderzoeken A1.5 Aanvullende gegevens A1.6 Aanvraag en Natura 2000 6-3-2012 A2 Bevoegdheid 4 A3 Procedure A3.1 Zienswijzen A3.2 Verlengen beslistermijn A3.3 Coördinatie met andere wetgeving A3.4 Betrokkenheid andere provincie bij Natura 2000-gebied A4 Vergunningplicht B TOETSING B1 Wettelijk kader B1.1 Natuurbeschermingswet B1.2 Overig relevant beleid B2 Inhoudelijke beoordeling B2.1 Relevante kwalificerende waarden B2.2 Inhoudelijke beoordeling project c.q. handeling B2.2 Cumulatieve effecten B3 Zienswijzen B3.1 Bespreking van ingediende zienswijzen C SLOTCONCLUSIE

A A1 WEERGAVE VAN DE FEITEN Vergunningaanvraag A1.1 Projectomschrijving Ten noorden van Kampen wordt een nieuw bedrijventerrein Zuiderzeehaven gerealiseerd. Dit nieuwe terrein sluit aan op het bedrijventerrein Haatlandhaven. Op beide bedrijventerreinen zijn twee windturbines voorzien. De betreffende windturbines hebben een ashoogte van 105 meter en een rotordiameter van 90 meter. Elke turbine heeft een vermogen van 3 megawatt. De voorgenomen locaties van de vier windturbines zijn in afbeelding 1 weergegeven. 5 Afbeelding 1: Overzicht ligging geplande windturbines A1.2 project windpark Haatlandhaven / Zuiderzeehaven Het project heeft als doel om duurzame energie op te wekken. A1.3 Periode De vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd.

A1.4 Relevante ecologische onderzoeken Voor de beoordeling van de aanvraag zijn de volgende ecologisch onderzoek meegezonden: Tuitert, A.H., 2010. Effectentoets Natura 2000 en vleermuizen windturbines Kampen. Grontmij Nederland B.V., Houten Smits, R.R., S. Dirksen, 2008. Vogels en het Windpark Haatlanden/Zuiderzeehaven. Bureau Waardenburg bv, Culemborg Aanvullende informatie op de aanvraag (ons kenmerk 2011-0189180) Verder zijn de volgende informatiebronnen betrokken bij de beoordeling: Winkelman, J.E., F.H. Kristenkas & M.J. Epe, 2008. Ecologische en natuurbeschermingsrechtelijke aspecten van windturbines op land. Alterra, Wageningen; www.sovon.nl gebieden www.vogelbescherming.nl werkkaarten beheerplan Rijntakken van provincie Gelderland Europe s Commission, 2002. Guidance document on hunting under Council Directive 79/409/EEC on the conservation of wild birds: The Birds Directive, figure 8 en 9 (p 90 98) 6 A1.5 Aanvullende gegevens Op 28 augustus 2011 zijn aanvullende gegevens gevraagd. Deze gegevens zijn op 14 oktober 2011 ontvangen en ingeboekt onder nummer 2011-0189180. A1.6 De aanvraag en het Natura 2000-gebied Uw project of handeling vindt plaats in de directe omgeving van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Op uw aanvraag is daarmee het in bijlage 1 (Gebiedsbeschrijving) vermelde (ontwerp)aanwijzingsbesluit van toepassing. A2 Bevoegdheid Uitgangspunt bij de Nbwet (art. 2) is, dat gedeputeerde staten van de provincie, waarin beschermde natuurmonumenten en/of Natura 2000-gebieden geheel of grotendeels liggen, bevoegd zijn te beslissen over vergunningaanvragen ex art. 16 en art. 19d Nbwet. Art. 2a van de Nbwet bepaalt, dat, als de aanvraag betrekking heeft op een handeling of project die hoofdzakelijk gevolgen kan hebben voor een deel van een beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied dat binnen de grenzen van één provincie ligt, dan beslist GS van de provincie waarin dat deel ligt. De realisatie en het gebruik van het windpark Kampen heeft hoofdzakelijk effecten op een deel van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel dat op het grondgebied van provincie Overijssel ligt, zodat wij bevoegd zijn om te beslissen op de vergunningaanvraag. A3 Procedure De vergunningprocedure is uitgevoerd in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk VIII van de Nbwet en de hiervoor relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.

A3.1 Zienswijze Naar aanleiding van uw aanvraag zijn een afschrift van uw aanvraag evenals de ontvangstbevestiging, op grond van artikel 44, lid 2, Nbwet, naar het college van Burgemeester en Wethouders van Kampen en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, Directie Regionale zaken regio Oost gestuurd. Op basis van artikel 44, lid 3, Nbwet is het college van burgemeester en wethouders gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun zienswijze kenbaar te maken. Onder B3 wordt nader ingegaan op de ingebrachte zienswijzen. A3.2 Verlengen beslistermijn Wij hebben bij brief van 18 november 2011 2 verteld dat wij de beslistermijn op de aanvraag hebben verlengen met 13 weken (artikel 42, lid 2, Nb-wet). Deze mededeling is kenbaar gemaakt aan de aanvrager en aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kampen. 7 A3.3 Coördinatie met andere wetgeving U heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om één van de betrokken bestuursorganen schriftelijk te verzoeken om coördinatie van besluitvorming (artikel 19ka, lid 2, Nbwet). Wij wijzen u erop, dat voor de door u te verrichten activiteit, voor zover ons bekend, ook de navolgende op aanvraag te nemen besluiten nodig zijn (artikel 19ka, lid 1, Nbwet): Naam wet en van toepassing zijnde artikel Bevoegd bestuursorgaan en adres - Flora- en faunawet, artikel 75 Dienst Regelingen, Team vergunningen en ontheffingen uitvoering, Postbus 19530, 2500 CM Den Haag - Omgevingsvergunning Gemeente Kampen, Postbus 5009, 8260 GA Kampen A3.4 Betrokkenheid andere provincie Het windpark Kampen heeft invloed op de instandhoudingsdoelen voor het hele Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Om vergunning te verlenen is instemming van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland noodzakelijk. Op 28 februari 2012 hebben Gedeputeerde Staten van provincie Gelderland per e-mail laten weten in te stemmen met ons voornemen om voorliggende vergunning te verlenen. 2 kenmerk 2011/0235272

A4 Vergunningplicht Op basis van de aanvraag en de daarbij behorende rapporten en tekeningen hebben wij beoordeeld of het door u aangevraagd project en/of handeling schadelijke gevolgen kan hebben voor de natuurlijke kenmerken van het gebied, zoals beschreven in de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied. Wij hebben geconstateerd dat er geen sprake is van een project of handeling conform een vastgesteld beheerplan. Verder is er geen sprake van bestaand gebruik, in overeenstemming met de wet. Het project kan wel gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen, maar er is geen sprake van significante effecten. De activiteit is vergunningplichtig op basis van art. 19d Nbwet. B TOETSING B1 Wettelijk kader en beleid 8 B1.1 Natuurbeschermingswet 1998 Artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet bepaalt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan een dergelijke vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, projecten of andere handelingen te realiseren c.q. te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Artikel 19e van de Nbwet bepaalt dat gedeputeerde staten van de provincie bij het verlenen van een vergunning op basis van artikel 19d, lid 1, van de Nbwet rekening houden met: a. de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, kan hebben voor een Natura 2000-gebied; b. een op grond van artikel 19a of artikel 19b vastgesteld beheerplan, en c. vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, evenals regionale en lokale bijzonderheden. Uit artikel 19f, lid 1, van de Nbwet volgt dat voor nieuwe projecten of andere handelingen, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, de initiatiefnemer een passende beoordeling opstelt. Conform artikel 19g, lid 1, van de Nb-wet kan een vergunning slechts worden verleend indien het bevoegd gezag uit de passende beoordeling zich ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied c.q. desbetreffende gebieden niet aangetast zullen worden. B1.2 Overig relevant beleid Omgevingsvisie Overijssel Onze provincie heeft in haar Omgevingsvisie Overijssel (juli 2009) aangegeven dat zij veel belang hechten aan het bevorderen van duurzame energieopwekking. Voor windenergie heeft provincie Overijssel met het Rijk afgesproken in 2020 tenminste 80 MW aan windenergie in voor Overijssel te realiseren.

Om deze ambitie te bereiken onderscheidt de provincie kansrijke zoekgebieden voor windenergie, uitgesloten gebieden en overige gebieden. Naast de weergegeven kansrijke zoekgebieden op de kaart kansrijke zoekgebieden windenergie ziet de provincie tevens grotere bedrijventerreinen (> 40 ha) en locaties langs infrastructuur als andere geschikte locaties. Als randvoorwaarde voor het oprichten van windparken gaat de provincie uit van windturbines met een minimaal vermogen van 2 MW per turbine. B2 Inhoudelijke beoordeling B2.1 Vaststellen relevante kwalificerende waarden 9 B2.1.1 Effecten in realisatiefase De locaties van de vier windturbines liggen buiten het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. De afstand tot het Natura 2000-gebied varieert van circa 250 tot 750 meter. Het terrein waar de windturbines worden gerealiseerd is bestemd als bedrijventerrein. Het terrein Haatlandhaven is grotendeels al gerealiseerd. Voor het terrein Zuiderzeehaven zijn de infrastructuur en de grondwerkzaamheden grotendeels gerealiseerd. De vestiging van bedrijven is hier gestart. De werkzaamheden voor de plaatsing van de windturbines vallen samen met de werkzaamheden voor de realisatie van bedrijven op het terrein en de toenemende bedrijvigheid. De werkzaamheden per windturbine bestaan uit heiwerkzaamheden van één dag en het plaatsen en monteren van de turbine zelf. Dat laatste duurt circa één week. Deze activiteiten zijn van korte duur. Door de samenloop met de ontwikkelingen van het bedrijventerrein zijn effecten in de realisatiefase op kwalificerende soorten niet aanwezig. Deze fase in het project leidt niet tot significante verstoring van soorten. B2.1.2 Effecten in gebruiksfase Geen effecten habitattypen of habitatsoorten Door de ligging buiten het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel en op een bedrijventerrein is er geen sprake van effecten op de instandhoudingsdoelen van kwalificerende habitattypen of habitatsoorten. Deze instandhoudingsdoelen worden verder buiten beschouwing gelaten. Uit de rapportage bij de aanvraag blijkt verder dat ook voor de Meervleermuis (een instandhoudingsdoel voor Zwarte Meer en Veluwerandmeren) geen effecten optreden door de plaatsing van de vier windturbines. Veldonderzoek heeft de Meervleermuis uitsluitend boven de rivier aangetoond. Geen effecten kwalificerende broedvogels In tabel 1 zijn voor de betrokken Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel en Ketelmeer & Vossemeer de kwalificerende broedende vogelsoorten opgenomen. Van de kwalificerende broedvogelsoorten kan een negatief effect ontstaan als ze binnen het Natura 2000-gebied broeden en buiten het gebied voedsel zoeken. De meeste soorten hebben een eigen territorium in de broedtijd. Binnen dit territorium verzamelen ze ook hun voedsel. Alleen de Aalscholver en de Zwarte stern broeden in een kolonie en leggen grotere afstanden af vanaf de broedlocatie om voedsel te zoeken. De overige kwalificerende broedvogelsoorten komen niet in de directe omgeving van de windturbines voor en/of zoeken geen voedsel buiten het Natura 2000-gebied.

Aalscholvers zijn tijdens de broedperiode in zeer kleine aantallen ten noorden van de projectlocatie waargenomen. In deze periode volgden zij voornamelijk de IJssel. Daarnaast is de huidige staat van instandhouding van de Aalscholver gunstig. Door de zeer kleine aantallen, de voorkeursvliegbanen en de gunstige staat van instandhouding worden negatieve effecten op de Aalscholver uitgesloten. Zwarte stern is tijdens de veldinventarisatie niet waargenomen in de directe omgeving van de projectlocatie. Negatieve effecten op deze soort zijn eveneens uit te sluiten. Op basis van bovenstaande gegevens zijn mogelijke negatieve effecten op kwalificerende broedvogelsoorten uit te sluiten. Kwalificerende broedvogels worden daarom verder niet betrokken bij onze overwegingen. Tabel 1: kwalificerende broedvogelsoorten Natura 2000-gebieden Afkortingen kolom Rode lijst: NB = niet bedreigd; GE = gevoelig; KW = kwetsbaar; BE = bedreigd Betekenis scores kolom landelijke SVI: + = gunstig; - = matig ongunstig; -- = zeer ongunstig Soort 10 Uiterwaarden IJssel Ketelmeer & Vossemeer Status Rode lijst 3 Landelijke staat van instandhouding 4 Aalscholver X NB + Porseleinhoen X X KW -- Kwartelkoning X KW - Zwarte stern X BE -- IJsvogel X NB + Roerdomp X GE -- Grote karekiet X BE -- Geen negatieve effecten op deel niet-broedvogels In de onderliggende rapporten bij de aanvraag is aandacht besteed aan een mogelijke externe werking van de voorgenomen ontwikkeling op kwalificerende niet-broedvogels van omringende Natura 2000-gebieden. Uit deze rapporten blijkt dat er geen effecten worden verwacht op de kwalificerende vogelsoorten van de Natura 2000-gebieden Zwarte Meer en Veluwerandmeren. De betreffende soorten zijn er niet waargenomen en/of hebben geen directe ecologische relatie met het omringende landschap buiten het Natura 2000-gebied. Voor een deel van de kwalificerende soorten voor de Natura 2000-gebieden Ketelmeer & Vossemeer en Uiterwaarden IJssel geldt hetzelfde. De betreffende kwalificerende soorten van deze twee Natura 2000-gebieden, waarop geen effecten worden verwacht, zijn samengevat in tabel 2. Deze soorten zijn niet waargenomen en hebben geen directe ecologische relatie met de omgeving van het windturbinepark. Ook op deze soorten is een negatief effect door de aanwezigheid van de vier windturbines uitgesloten. 3 www.vogelbescherming.nl 4 overgenomen uit essentietabellen van het min. EL&I. Deze zijn gebaseerd op gegevens van 2007

Tabel 2: kwalificerende niet-broedvogelsoorten met geen effecten Afkortingen kolom Rode lijst: NB = niet bedreigd; GE = gevoelig; KW = kwetsbaar; BE = bedreigd Betekenis scores kolom landelijke SVI: + = gunstig; - = matig ongunstig; -- = zeer ongunstig Soort Uiterwaarden IJssel Ketelmeer & Vossemeer Status Rode lijst 5 Landelijke staat van instandhouding 6 11 Fuut X X NB - Wilde zwaan X NB - Smient X NB - Pijlstaart X X BE - Visarend X NB + Meerkoet X X NB - Reuzenstern X NB + Conclusie betrokken kwalificerende waarden Door de positie van de windturbines, buiten Natura 2000-gebied en op een bedrijventerrein, zijn er geen effecten op kwalificerende habitattypen, habitatsoorten, een deel van de niet-broedvogels (zie tabel 2) en broedvogelsoorten. Op voorhand zijn negatieve effecten op een deel van de kwalificerende niet-broedvogels van zowel Uiterwaarden IJssel als Ketelmeer & Vossemeer niet uit te sluiten. Dat heeft te maken met de ecologische relatie die deze soorten hebben met de graslanden rondom Kampen. Deze soorten gebruiken deze graslanden als voedselgebied. De aanvraag wordt in paragraaf B2.2 getoetst aan effecten van de windturbines op deze beperkte groep niet-broedvogels (zie hiervoor tabel 3). B2.2 Beoordeling effecten op relevante instandhoudingsdoelen Aard van de negatieve effecten De windturbines binnen het voorliggende project liggen buiten Natura 2000-gebied, op een bedrijventerrein. Ze kunnen daardoor uitsluitend effecten hebben op vliegende soorten, zoals vogels. Mogelijke negatieve effecten die te verwachten zijn door windturbines buiten een Natura 2000-gebied zijn: a) afname van beschikbaar leefgebied (oppervlakteverlies); b) versnippering van leefgebied; c) verstoring door mechanische effecten (verwonden of doden van individuen); d) verandering in populatiedynamica. 5 www.vogelbescherming.nl 6 overgenomen uit essentietabellen van het min. EL&I. Deze zijn gebaseerd op gegevens van 2007

12 Bovengenoemde effecten lichten we nader toe in relatie met windparken. Ad a) bij afname van beschikbaar leefgebied wordt bedoeld dat de locatie, waar de windturbines worden gerealiseerd, een functie heeft in de levenscyclus van één of meerdere kwalificerende vogelsoorten. Die functie is van wezenlijk belang voor de betreffende soort en draagt in ieder geval bij aan het behoud van het instandhoudingsdoel. Door de plaatsing van windturbines verliest het betreffende gebiedsdeel zijn functie voor de betreffende soort; Ad b) met versnippering van het leefgebied wordt in dit geval bedoeld dat de plaatsing van de windturbines er toe leidt dat delen van het leefgebied onbereikbaar worden. Ze vormen als het ware een niet overbrugbare barrière in de vliegbaan van de vogelsoorten. De betreffende vogels moeten daardoor uitwijken naar andere gebieden met eenzelfde functie voor de betreffende soort. Dit kan leiden tot een toename van het energieverbruik van de vogel, waardoor de voortplanting negatief wordt beïnvloed of de jaarlijkse overleving van individuen kleiner wordt. In dit geval gaat het dan om delen van het leefgebied die een wezenlijk onderdeel vormen in de levenscyclus van één of meerdere kwalificerende vogelsoorten (voedselgebied, pleisterplaats, etc.). Versnippering leidt tot achteruitgang van de kwaliteit van het betrokken leefgebied. Door versnippering wordt de draagkracht van het leefgebied kleiner. Dat kan leiden tot achteruitgang van een vogelsoort. Ad c) bij verstoring door mechanische effecten wordt het verwonden of het doden van individuen bedoeld door aanvaring met de windturbines. Het daadwerkelijke risico is afhankelijk van verschillende aspecten, zoals hoogte van de windturbine, lengte van de rotorbladen, omvang van het windpark, locatie van het windpark ten opzichte van belangrijke trekroutes van soorten, aanwezige soorten en de aantallen, vlieghoogte van een soort, gedrag van een soort, tijdstip van vliegen op een dag, tijdstip van het jaar, weersomstandigheden, etc. Uit de onderzoeken bij de aanvraag en literatuur 7 komt naar voren dat vogels met name in de schemering, s nachts en bij slechte weersomstandigheden in aanvaring komen met windturbines. Ad d) alle voorgaande effecten kunnen leiden tot veranderingen in de populatieomvang van een soort. Voor zover sterfte optreedt, is deze vooral desastreus als het een soort betreft die lang leeft en weinig jongen voortbrengt. Dit wordt nog versterkt als de betreffende soort in zijn voortbestaan al wordt bedreigd en is opgenomen op de internationale rode lijst van de met uitsterven bedreigde soorten. Vogelsoorten die relatief kort leven en veel jongen voort brengen kunnen extra sterfte makkelijker compenseren. Vanuit de jurisprudentie blijkt dat een sterfte van 1% van de jaarlijkse sterfte als acceptabel wordt gezien. Het blijft echter wel zaak om daarbij de staat van instandhouding van een soort te betrekken. Bovenstaande aspecten vormen de kaders waaraan we de instandhoudingsdoelen voor de nietbroedvogels van het Natura 2000gebied Uiterwaarden IJssel en Ketelmeer & Vossemeer toetsen. 7 Winkelman, J.E., F.H. Kristenkas & M.J. Epe, 2008. Ecologische en natuurbeschermingsrechtelijke aspecten van windturbines op land. Alterra, Wageningen.

Relevante niet-broedvogels In tabel 3 zijn voor de betrokken Natura 2000-gebieden de relevante kwalificerende nietbroedvogelsoorten opgenomen. Tabel 3: kwalificerende niet-broedvogelsoorten betrokken Natura 2000-gebieden Afkortingen kolom Rode lijst: NB = niet bedreigd; GE = gevoelig; KW = kwetsbaar; BE = bedreigd Betekenis scores kolom landelijke SVI: + = gunstig; - = matig ongunstig; -- = zeer ongunstig Soort Uiterwaarden IJssel Ketelmeer & Vossemeer Status Rode lijst 8 Landelijke staat van instandhouding 9 13 Aalscholver X X NB + Lepelaar X NB + Kleine zwaan X X NB - Toendrarietgans X NB + Kolgans X X NB + Grauwe gans X X NB + Krakeend X X NB + Wintertaling X X KW - Wilde eend X NB + Slobeend X KW + Tafeleend X X NB -- Kuifeend X X NB - Nonnetje X X NB - Grote zaagbek X NB -- Scholekster X NB -- Kievit X NB - Grutto X X GE -- Wulp X NB + Tureluur X GE - Geen oppervlakteverlies Van de kwalificerende vogels die tijdens het veldonderzoek boven de projectlocatie zijn waargenomen kunnen effecten optreden als ze zich dagelijks verplaatsen tussen delen van gebieden die voor die soort een andere functie hebben, zoals slaapplaats, rustgebied of voedselgebied. Aangezien de projectlocatie zelf geen van deze functies heeft voor deze soorten is er geen sprake van afname van geschikt leefgebied. Op basis van de verstoringscontouren van het windmolenpark kan in theorie in een klein deel van het Natura 2000-gebied verstoring plaats vinden. Binnen dit gebied zijn volgens de ecologische rapporten geen geschikte leefgebieden aanwezig voor de sterk verstoringsgevoelige soorten (Kolgans en Wulp). 8 www.vogelbescherming.nl 9 overgenomen uit essentietabellen van het min. EL&I. Deze zijn gebaseerd op gegevens van 2007

Geen versnippering van leefgebied Versnippering van het leefgebied is aan de orde als de windturbines een barrière vormen voor vogelsoorten tussen delen van gebieden die van belang zijn voor de overleving van een soort. Het windmolenpark is echter beperkt van omvang. Bovendien staan de vier windturbines op ruime afstand van elkaar. Hierdoor zijn de afstanden die vogelsoorten eventueel om moeten vliegen zeer beperkt en niet in verhouding met de afstanden die zij normaal vliegen tussen de verschillende gebiedsdelen. Ook versnippering van het leefgebied is voor de betrokken soorten niet aan de orde. Mogelijk verstoring door mechanische effecten en verandering populatiedynamica Er is echter een risico op verstoring door mechanische effecten, ofwel aanvaring met één van de windturbines. Het aanvaringsrisico kan leiden tot veranderingen in de populatieomvang. Bij onze afweging beperken we ons daarom tot het risico van aanvaring en de daarmee gepaard gaande kans op veranderingen in de populatieomvang. 14 Interpretatie gegevens Uit de rapporten bij de aanvraag blijkt dat ter plaatse van de locatie van het windmolenpark Kampen enkele kwalificerende soorten het luchtruim kruisen. Het rapport van Smits (april 2008) kan worden gezien als een worse-case. Het veldonderzoek, dat ten grondslag ligt aan dit rapport, is uitgevoerd, voordat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Zuiderzeehaven was gestart. Tijdens het onderzoek bestond het terrein voornamelijk uit grasland met sloten. Het gebied was in deze oude staat voor verschillende kwalificerende vogelsoorten aantrekkelijk als voedselgebied. Met de ontwikkeling van dit agrarische gebied naar bedrijventerrein is er al een wijziging opgetreden voor een deel van de waargenomen soorten. Ook zonder windturbines komen zij niet meer in het projectgebied voor. Dat wordt bij de betreffende soorten in onderstaande tekst aangegeven. Om een verandering in de populatieomvang vast te kunnen stellen is voor de waargenomen soorten het aanvaringsrisico van belang. De beoordeling omvat uitsluitend de soorten die zijn waargenomen in de omgeving van de projectlocatie tijdens het veldonderzoek. Deze zijn in tabel 4 weergegeven. Voor het bepalen of er een kans op een significant negatief effect is gaan we uit van 1% van de natuurlijke sterfte (mortaliteitsnorm) van een populatie in combinatie met huidige staat van instandhouding. Voor de huidige staat van instandhouding hebben we de langjarige seizoensgemiddelden van de site van SOVON gebruikt. Als het aanvaringsrisico lager is dan 1% van de natuurlijke sterfte van de populatie dan zien we dat niet als een significant negatief effect. Daarbij zien we als populatie het instandhoudingdoel of de huidige staat van instandhouding als dat lager ligt dan het instandhoudingsdoel. De waargenomen aantallen tijdens het veldonderzoek betreffen absolute aantallen. Het instandhoudingsdoel voor niet-broedvogels wordt echter uitgedrukt in seizoensgemiddelden. Een seizoensgemiddelde is een getal op basis van maandelijkse vogeltellingen gedeeld door twaalf. Vogels die bijvoorbeeld alleen in de winterperiode voor komen kunnen feitelijk per telling in veel hogere aantallen aanwezig zijn, dan het betreffende instandhoudingsdoel uit lijkt te drukken. Tijdens het veldonderzoek zijn negen waarnemingsperioden van twee dagen uitgevoerd. Daarbij is gebruik gemaakt van twee waarnemers en radar (in de schemering en donker). Alle waarnemingen zijn per soort bij elkaar opgeteld. Om enig inzicht te krijgen in het belang van de omgeving voor de verschillende soorten zijn de absolute aantallen uit het veldonderzoek gedeeld door twaalf. Gezien de werkwijze bij het veldonderzoek is dit verdedigbaar. Deze uitkomst geeft een indruk van de verhoudingen tussen de getallen (waarnemingen en instandhoudingsdoel).

De uitkomst van deze omrekening is gedeeld door het instandhoudingsdoel van een soort dat is uitgedrukt in seizoensgemiddelde. Hiermee verkrijgen we inzicht in het relatieve belang van de omgeving van de projectlocatie voor de verschillende soorten. Tabel 4: waargenomen vogelsoorten projectgebied Soort Waargenomen absolute aantallen Omrekening naar seizoensgemiddelde Percentage t.o.v. instandhouding IHD Uiterwaarden IJssel IHD Ketelmeer & Vossemeer 15 Aalscholver 842 70 12,7 8,0 550 870 Lepelaar 11 0,9 11,3 8 Kleine zwaan 4 0,3 0,4 6,0 70 5 Toendrarietgans 419 35 -- -- Kolgans 23.035 1.920 11,5 872,7 16.700 220 Grauwe gans 996 83 3,2 12,2 2.600 680 Krakeend 31 2,6 2,6 1,6 100 160 Wintertaling 5 0,4 0,1 0,1 380 360 Wilde eend 64 5,3 0,2 2.600 Slobeend 11 0,9 1,0 90 Tafeleend 14 1,2 0,3 0,3 450 350 Kuifeend 5 0,4 0,1 <0,1 690 4.500 Nonnetje 3 0,3 1,5 1,0 20 30 Grote zaagbek 8 0,7 1,0 70 Scholekster 24 2 1,0 210 Kievit 3.581 298 8,8 3.400 Grutto 30 2,5 0,5 12,5 490 20 Wulp 1.805 150 65,2 230 Tureluur 14 1,2 4,0 30 Uit de percentages komt naar voren dat in de omgeving van de windturbines een relatief klein aandeel van het instandhoudingsdoelen (beide N2000-gebieden) voor Wintertaling, Wilde eend, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend, Nonnetje, Grote zaagbek en Scholekster voorkomen. Het berekende aantal aanvaringsslachtoffers onder de groep eenden bedraagt vier per jaar. Er zijn effecten op deze soorten, maar deze zijn niet meetbaar ten opzichte van het instandhoudingsdoel. Bovendien geldt voor de eendensoorten dat zij vooral afkwamen op het toenmalige drasse gebied met grasland en sloten. Met het bouwrijp maken en de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein is de omgeving niet meer in trek bij deze soorten. De waargenomen aantallen worden in de toekomst niet binnen de invloedsfeer van de windturbines verwacht. Dit geldt ook voor de Wintertaling. De Grote zaagbek en het Nonnetje zijn alleen bij daglicht vliegend waargenomen. Het aanvaringsrisico bij daglicht is nihil volgens de onderliggende rapporten en geraadpleegde literatuur. Ook voor deze soorten wordt verder geen negatief effect verwacht.

Het aantal scholeksters is relatief laag. Door dit lage aantal is een overschrijding van de 1%-norm van de natuurlijke sterfte niet te verwachten. De soort laat wel op landelijk niveau een sterk negatieve tendens zien. De oorzaak voor deze achteruitgang wordt met name verklaard door voedselschaarste in Waddenzee. Voor de Toendrarietgans is geen kwantitatief doel vastgesteld. Als we de seizoensgemiddelden op de site van SOVON raadplegen blijkt dat de soort een zeer gunstige staat van instandhouding laat zien. De omvang van de populatie van overwinterende vogels is echter erg variabel en afhankelijk van de weersomstandigheden. Door de positieve ontwikkelingen van deze soort achten we significant negatieve effecten niet waarschijnlijk. Voor tien soorten zijn de percentages aanleiding om nader in te gaan op de aanvaringsrisico s en de effecten op de instandhoudingsdoelen. De betreffende soorten zijn vetgedrukt in tabel 4 weergegeven. 16 Aalscholver De waargenomen aalscholvers als niet-broedvogel waren afkomstig van slaapplaatsen ten westen van de projectlocatie. s Ochtends volgden de meeste vogels de IJssel. De meeste vogels, die s middags terugkeerden naar de slaapplaatsen, vlogen ten noorden van de beoogde windturbinelocaties in een vrij strakke lijn over het land. Ze sneden als het ware de bocht van de IJssel af en volgden ten westen van de Eilandsbrug de IJssel weer. De waarnemingen werden allemaal bij daglicht gedaan. Door de waargenomen vliegroutes en de periode van de dag, waarop ze actief zijn, is het aannemelijk dat er geen sprake is van een aanvaringsrisico voor deze soort. Lepelaar De waarnemingen van de Lepelaar hadden betrekking op voedselzoekende individuen ter plaatse van de Zuiderzeehaven in ontwikkeling. Er waren door de werkzaamheden aantrekkelijke plas-dras situaties ontstaan, waar deze lepelaars op af kwamen. Met het verder ontwikkelen van het bedrijventerrein Zuiderzeehaven zijn deze geschikte foerageerlocaties verdwenen. Van de waargenomen Lepelaars vlogen 90% op een hoogte tussen de 20 en 50 m. Zij zijn uitsluitend bij daglicht waargenomen. Zowel door de vlieghoogte als door de periode op de dag dat zij vliegen (bij daglicht) is het risico op aanvaring erg klein. Als we daarbij tevens betrekken dat de directe omgeving van de windturbines geen geschikt voedselgebied meer is voor deze soort is de verwachting dat het risico op aanvaring met deze windturbines nihil is. Afgezien van de inschatting van het aanvaringsrisico is bij deze soort tevens van belang dat de ontwikkelingen zeer positief zijn. Er is sprake van een groeiend aantal lepelaars, zowel als broedvogel, als niet-broedvogel. In de periode dat het veldonderzoek is uitgevoerd zijn in het najaar op het Vossemeer ruim 50 rustende en foeragerende lepelaars vastgesteld. Het seizoensgemiddelde van de afgelopen jaren ligt voor het Ketelmeer & Vossemeer op 21 10 en ligt daarmee fors hoger dan het instandhoudingsdoel. 10 www.sovon.nl - gebieden

Kleine zwaan Tijdens de veldinventarisatie zijn vier individuen van de Kleine zwaan waargenomen. De waargenomen individuen bevonden zich tussen een grote groep knobbelzwanen. Ze vlogen op een hoogte tussen de 0 en 60 m bij daglicht. Deze vlieghoogte is beneden het bereik van de rotorbladen. Bovendien blijkt uit de onderliggende rapporten bij de aanvraag en de literatuur dat er zelden meldingen zijn van zwanen als aanvaringsslachtoffers van windturbines. Het aanvaringsrisico voor deze soortgroep wordt verwaarloosbaar klein geacht. 17 Voor de Kleine zwaan is het percentage ten opzichte van het instandhoudingsdoel voor het gebied Uiterwaarden IJssel zeer klein. Gerelateerd aan het instandhoudingsdoel voor het gebied Ketelmeer & Vossemeer is het percentage echter hoog. Uit de werkkaart beheerplan Rijntakken blijkt dat de ruime omgeving van de projectlocatie van groot belang is voor de Kleine zwaan als voedselgebied. Het zwaartepunt voor deze soort ligt bij de Uiterwaarden IJssel. Dit komt ook tot uitdrukking in het instandhoudingsdoel voor zowel dit gebied en het gebied Ketelmeer & Vossemeer. Er zijn volgens de waarnemers tijdens de veldinventarisatie geen aanwijzingen dat de waargenomen individuen toe te rekenen zijn aan het instandhoudingsdoel voor Ketelmeer & Vossemeer. De seizoensgemiddelden over de laatste tien jaar laten een vrij grillig verloop zien. Er is echter duidelijk sprake van een achteruitgang in het voorkomen van de Kleine zwaan. Deze negatieve trend is een landelijk beeld. De oorzaak van deze achteruitgang moet volgens de site van Vogelbescherming Nederland worden gezocht in de broedgebieden buiten onze landsgrens. Kolgans Het percentage waargenomen kolganzen ten opzichte van het instandhoudingsdoel voor de Uiterwaarden IJssel is relatief hoog. Als het gerelateerd wordt ten opzichte van het instandhoudingsdoel voor het N2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer overschrijdt het vele malen het instandhoudingsdoel. De ontwikkelingen voor deze soort zijn dan ook bijzonder gunstig. Er is sinds de jaren 70 van de vorige eeuw sprake van een toename van deze soort in ons land. De actuele seizoensgemiddelden voor beide gebieden liggen veel hoger dan het instandhoudingsdoel. In het rapport van Smits wordt aangegeven, dat het niet waarschijnlijk is dat de kolganzen uit het N2000-gebied Uiterwaarden IJssel over het windmolenpark bij Kampen vliegen. Deze verwachting heeft te maken met het gegeven dat de Kolganzen meestal zuidelijker in dit gebied verblijven. Als de aantallen worden omgerekend naar een seizoensgemiddelde komt dat fors hoger uit dan de seizoensgemiddelden van de afgelopen jaren voor dit gebied, zoals weergegeven op de site van SOVON. Gezien deze cijfers is het niet aannemelijk dat het uitsluitend de kolganzen vanuit het Ketelmeer & Vossenmeer betreffen. Naar onze mening betreffen het individuen uit beide Natura 2000- gebieden. De waargenomen ganzen vlogen al voor zonsopkomst en zijn waargenomen op een hoogte van 60 tot 80 meter. Soms vlogen de vogels op meer dan 100 m hoogte. Hun vlieghoogte brengt hen binnen het bereik van de rotorbladen. Bovendien vliegen ze in het donker. Hierdoor is er een reële kans op aanvaring met de windturbines. Het berekende aantal slachtoffers voor de soortgroep ganzen per jaar is vastgesteld op 5. Dit aantal is ruim lager dan 1% van de jaarlijkse sterfte van deze soort. Dit geldt zowel voor het Ketelmeer & Vossemeer als voor Uiterwaarden IJssel. Als we daarbij ook de huidige hoge aantallen kolganzen ten opzichte van de instandhoudingsdoelen voor deze soort in beide gebieden mee wegen is er met zekerheid geen negatief effect op de Kolgans.

Grauwe gans Het percentage grauwe ganzen in de omgeving van de projectlocatie ten opzichte van de instandhoudingsdoelen voor zowel Uiterwaarden IJssel als Ketelmeer & Vossemeer zijn relatief hoog. Het gaat met deze soort echter zeer goed. Er is sprake van minimaal een verdubbeling ten opzichte van de instandhoudingsdoelen voor beide gebieden. Voor de Grauwe gans geldt hetzelfde verhaal als voor de Kolgans. Het berekende aantal slachtoffers voor de soortgroep ganzen per jaar is vastgesteld op 5. Dit aantal is ruim lager dan 1% van de jaarlijkse sterfte van deze soort. Dit geldt zowel voor het Ketelmeer & Vossemeer als voor Uiterwaarden IJssel. Als we daarbij ook de huidige hoge aantallen van de soort ten opzichte van de instandhoudingsdoelen in beide gebieden mee wegen, is er met zekerheid geen negatief effect op de Grauwe gans. 18 Krakeend De percentages krakeenden in de omgeving van de projectlocatie zijn relatief hoog ten opzichte van de instandhoudingsdoelen voor deze soort. Het gaat echter ook met deze soort zeer goed. De seizoensgemiddelden van de afgelopen jaren zijn voor beide gebieden drie maal zo hoog als het instandhoudingsdoel. Voor de soortgroep eenden is het berekende aantal aanvaringsslachtoffers vastgesteld op 4 per jaar. Dit aantal is ruim lager dan 1% van de jaarlijkse sterfte van deze soort. Als we daarbij ook huidige hoge aantallen van de soort ten opzichte van het instandhoudingsdoel in beide gebieden mee wegen is er met zekerheid geen negatief effect op de Krakeend. Kievit Het waargenomen percentage voor deze soort in de omgeving van de projectlocatie ten opzichte van het instandhoudingsdoel is hoog. Uit de gegevens op de site van SOVON blijkt dat de soort als niet broedvogel binnen het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel een negatieve ontwikkeling laat zien. De laatste jaren werd slechts een kleine 40% van het instandhoudingsdoel bereikt. Landelijk is de dalende lijn evenwel niet terug te vinden en is het aantal kieviten als trekvogel min of meer stabiel. Er is kennelijk een verschuiving in de verspreiding van de trekvogels over het land. De oorzaak van de verschuiving is niet bekend. De kieviten zijn zowel overdag als bij donker waargenomen. De vlieghoogte varieerde van 20 tot 60 m hoogte. Er zijn echter ook vogels waargenomen op een vlieghoogte van 60 tot meer dan 100 m. Hun vlieghoogte brengt hen binnen het bereik van de rotorbladen. Bovendien vliegen ze ook in het donker. Hierdoor is er een reële kans op aanvaring met de windturbines. Voor steltlopers, waar de Kievit onder wordt gerekend, is berekend dat er per jaar 4 aanvaringsslachtoffers kunnen vallen. Dat is minder dan 1% van de natuurlijke sterfte van de populatie als trekvogel als het instandhoudingsdoel het uitgangspunt is. Ook als we rekening houden met de kleinere populatie van de laatste jaren blijft het aantal aanvaringslachtoffers nog beneden 1% van de natuurlijke sterfte.

Grutto Voor de Grutto is het percentage ten opzichte van het instandhoudingsdoel voor het gebied Uiterwaarden IJssel laag. Als het echter gerelateerd wordt aan het instandhoudingsdoel voor het gebied Ketelmeer & Vossemeer is het percentage hoog. Uit de werkkaart beheerplan Rijntakken 11 voor de Grutto blijkt dat in de omgeving van Kampen in de uiterwaarden van de IJssel de hoogste aantallen voorkomen. Ketelmeer & Vossemeer zijn van ondergeschikt belang. Op basis hiervan en de waarnemingen tijdens de inventarisatie gaan we er van uit dat de waargenomen aantallen toegeschreven moeten worden aan het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Uit de gegevens van SOVON 12 blijkt dat de populatie binnen de Uiterwaarden IJssel de laatste tien jaar min of meer stabiel is gebleven. De aantallen binnen de projectlocatie in verhouding met het instandhoudingsdoel is zo laag, dat een eventueel aanvaringsslachtoffer niet leidt tot meetbare effecten op het instandhoudingsdoel. 19 Wulp Voor deze soort ligt het percentage ten opzichte van het instandhoudingsdoel heel erg hoog. Uit de werkkaart beheerplan Rijntakken voor de Wulp blijkt het gebied ten noorden van Zwolle één van de belangrijkere delen voor de Wulp te zijn. De waargenomen wulpen vlogen op een hoogte variërend van 40 tot meer dan 100 m. De vogels zijn zowel in de ochtend als de avond waargenomen. De verplaatsingen vonden voor een deel plaats in de omgeving van de twee noordelijkste windturbines. Zowel door de vlieghoogte als door de verplaatsingen in het donker is er voor de Wulp een reële kans op aanvaring met de windturbines. Voor de Wulp telt hetzelfde aantal aanvaringsslachtoffers als voor de Kievit, namelijk 4. Dat is minder dan 1% van de natuurlijke sterfte van de populatie als trekvogel. Daarnaast laat de aantalsontwikkeling van deze soort een stijgende lijn zien. Dat geldt zowel binnen het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel als landelijk. Het seizoensgemiddelde ligt de afgelopen jaren hoger dan het instandhoudingsdoel. Er is dan ook geen negatief effect op deze soort te verwachten. Tureluur De aanwezige aantallen in het gebied rondom de windturbines vertegenwoordigen circa 4% van het totale instandhoudingsdoel voor de Uiterwaarden IJssel. Uit de gegevens van SOVON blijkt dat het instandhoudingsdoel in de afgelopen jaren niet is bereikt, maar er onder ligt. Er lijkt sprake te zijn van een lichte stijgende lijn. Uit de werkkaart beheerplan Rijntakken blijkt dat het stroomdal van de IJssel ten noorden van Zwolle relatief het belangrijkste deel voor de Tureluur is. Er zijn geen gegevens over vlieghoogte van de Tureluur. Uit het rapport van Smits (2008) en de aanvulling op de aanvraag komt naar voren dat er kans is op aanvaring. Het aantal aanvaringsslachtoffers voor steltlopers is 4 per jaar. Uit de rapporten bij de aanvraag wordt gesteld dat de aanvaringsslachtoffers bij steltlopers bijna helemaal ten laste komen de meest voorkomende steltloper, namelijk de Kievit. De veldwaarnemingen zijn uitgevoerd in een periode dat het terrein nog niet ontwikkeld was als bedrijventerrein. Uit de rapportage van Smits (2008) blijkt dat de waargenomen vogels broedvogels betreffen, o.a. uit de graslanden in het noordelijke deel van het projectgebied en ten westen van de N50. Aangezien het instandhoudingsdoel betrekking heeft op niet-broedvogels zijn de waargenomen aantallen niet te relateren aan het instandhoudingsdoel. 11 Provincie Gelderland beheerplan Rijntakken geodata 12 www.sovon.nl gebieden

Met de ontwikkeling van het bedrijventerrein is er in de directe omgeving van de windturbines geen geschikt foerageergebied voor deze soort aanwezig. De kans dat ze daadwerkelijk door het windturbinepark vliegen is daarmee afgenomen. Significant negatieve effecten zijn uit te sluiten. Conclusie toetsing Uit de toetsing komt naar voren dat er met zekerheid geen negatieve effecten zijn voor habitattypen, habitatsoorten en alle broedvogelsoorten. Van de niet broedvogels zijn voor veel soorten eveneens geen negatieve effecten te verwachten. Voor een aantal niet broedvogelsoorten kunnen wel effecten optreden. De optredende effecten zijn met zekerheid niet significant. B2.3 Cumulatieve effecten Voor zover bekend zijn er geen andere projecten in de omgeving van de projectlocatie met vergelijkbare risico s voor soorten. Hierdoor is er geen sprake van cumulatieve effecten. B3 Zienswijzen B3.1 Bespreking van ingediende zienswijze De gemeente Kampen heeft binnen de gestelde termijn geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze uit te brengen. 20 C Slotconclusie Uit de beoordeling van het project windpark Kampen blijkt dat de realisatie en het gebruik van vier windturbines niet leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Er zijn wel effecten op enkele vogelsoorten, maar deze zijn zeker niet significant. Vergunning kan worden verleend.

Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijving Gebiedsbeschrijvingen en instandhoudingsdoelen BIJLAGE 2 Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel Gebiedsbeschrijving Het gebied Uiterwaarden IJssel omvat het systeem van de rivier de IJssel, de aanliggende oeverwallen en de uiterwaarden. De IJssel is een zijtak van de Rijn en loopt van Arnhem tot aan het IJsselmeer. Het landschap is ontstaan in een periode dat de rivier een veel groter deel van de waterafvoer verzorgde en de monding nog een echte delta was. De IJssel neemt in perioden van hoge afvoer 1/6 deel van de Rijnafvoer voor haar rekening. In perioden met lage afvoer wordt het water op peil gehouden door de stuw in de Neder-Rijn. Gedurende het winterhalfjaar kunnen grote delen van de uiterwaarden geïnundeerd raken. De overstromingsduur en frequentie variëren sterk van jaar tot jaar. 6-3-2012 * 21 Er zijn grote verschillen in het buitendijkse gebied, verschillen in hoogteligging, afwisseling tussen smalle en brede delen en tussen dichte kleinschalige en grote open delen. Plaatselijk treedt grondwater uit en monden beken uit in het IJsseldal. Zandige kalkrijke oeverwallen en rivierduinen worden afgewisseld met kleiige, vlakke stroomdalen. Bij Arnhem en Dieren snijdt de rivier de stuwwal van de Veluwe aan. Tot aan Olst zijn in het verleden brede meanders (kronkelwaarden) gevormd. In het middendeel stroomt de rivier tussen relatief smalle, hoog gelegen uiterwaarden. Bij Zalk, in het benedendeel, krijgt de rivier een breder bed dat bij Kampen overgaat in een kleine delta. Dit jong gebied is gevormd na de romeinse tijd en voor de afsluiting van het IJsselmeer. Tussen Dieren en Wijhe liggen veel landgoederen met daarbij behorende oude verkavelingspatronen, heggen en bossen. Het landschap van het noordelijkste deel is open en wordt gekenmerkt door grasland. Een aantal vrijwel onvergraven en reliëfrijke uiterwaarden zoals Cortenoever, Rammelwaard, Ravenswaard en Scherenwelle, vormt een kleinschalig oud cultuurlandschap met daarin stroomdalgraslanden, kievitsbloemhooilanden en glanshaverhooilanden. In reliëfrijke delen komt plaatselijk hardhoutooibos voor. De IJssel verbindt een aantal natuurgebieden met elkaar: de natuurgebieden langs de rivieren, in de Gelderse Poort en bovenstrooms langs de Rijn in het zuiden; de laagveenmoerassen van Noordwest Overijssel in het noorden; de Randmeren en het Ketelmeer met aansluiting op het IJsselmeer in het westen. Aanwijzingen Beschermd natuurmonument Het gebied IJsseluiterwaarden is op 8 augustus 1995 ingevolge artikel 7 van de (oude) Nbwet als staatsnatuurmonument (verder beschermd natuurmonument) aangewezen (kenmerk N-95-6038, Stcrt. 1995, nr. 166) door het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Per 1 oktober 2005 is de Nbwet in werking getreden. In artikel 15a, lid 2, geeft de wet aan dat de aanwijzing als beschermd natuurmonument (BN) vervalt als deze deel uitmaakt van een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid. Dit is voor de Uiterwaarden IJssel het geval. Bijlagen verzending

Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen In overeenstemming met artikel 15, lid 3, hebben de instandhoudingsdoelen binnen de grenzen van het voormalige BN, mede betrekking op het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals vastgesteld in het vervallen aanwijzingsbesluit. Voor zover de doelstellingen van het BN Natura 2000-waarden betreffen, maken deze deel uit van de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied. Indien de doelstellingen geen Natura 2000-waarden betreffen, houden deze doelstellingen, zoals de bescherming van het natuurschoon, hun zelfstandige betekenis, voor zover deze niet strijdig zijn met de Natura 2000-doelen. Als dat laatste het geval is hebben de Natura 2000-doelen voorrang om de Europeesrechtelijke verplichtingen na te komen. 22 Het BN IJsseluiterwaarden is aangewezen om zijn grote botanische en ornithologische waarden. In dit beschermd natuurmonument komen meerdere, specifiek aan het rivierdal gebonden soorten en plantengemeenschappen voor. Veel van deze plantensoorten zijn tevens beschermd (art. 3 Flora- en faunawet). De ornithologische waarden van het rivierdal blijkt uit de grote diversiteit aan broedvogels. Het gebied is met name belangrijk voor zeldzame moeras- en rietvogels en kritische weidevogelsoorten. Ook voor doortrekkende en overwinterende vogelsoorten is het BN van groot belang. Vanuit oogpunt van natuurschoon boeden de IJsseluiterwaarden een afwisseld landschap van droge en natte graslanden, diepe zandplassen en kolken, met moerasbos dichtgroeiende kleiputten en oude rivierlopen. Het geheel wordt aan weerszijden begeleid door slingerende winterdijken. Een nadere omschrijving dan de beschermde waarden is terug te vinden in de toelichting van het aanwijzigingsbesluit als BN (zie eerste alinea onder dit kopje). Richtlijn 79/409/EEG (Vogelrichtlijn) Het gebied IJssel is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, van de richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, 79/409/EEG. De toenmalige staatssecretaris van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) heeft het aanwijzingsbesluit voor het gebied IJssel op 24 maart 2000 (kenmerk N/2000/302) vastgesteld en gewijzigd op 25 april 2003 (kenmerk DN/2002/1436). Bovenstaand aanwijzingsbesluit geeft aan, dat de IJssel kwalificeert als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van de Kleine zwaan 13, Kolgans, Smient, Slobeend, Meerkoet en Grutto die het gebied gebruiken als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Het gebied kwalificeert tevens omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden of pleisterplaatsen voor Wilde zwaan, Kwartelkoning, Reuzenstern en IJsvogel in Nederland. Andere soorten van Bijlage I Vogelrichtlijn waarvoor het gebied van belang is, zijn Porseleinhoen, Zwarte stern (broedvogels); Kleine zilverreiger, Nonnetje, Lepelaar, Slechtvalk en Visarend (niet broedvogels). Andere trekkende vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied en/of rustgebied: Fuut, Aalscholver, Grauwe gans, Pijlstaart, Krakeend, Wilde eend, Tafeleend, Kuifeend, Grote zaagbek, Scholekster, Kievit, Wulp en Tureluur. 13 De onderstreepte soorten zijn soorten van bijlage I van de Europese Vogelrichtlijn, waarvoor Nederland de verplichting heeft leefgebieden aan te wijzen.