REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN



Vergelijkbare documenten
Middelste groene kikker wordt bastaardkikker Standaardlijst voor de Nederlandse namen van de Europese amfibieën en reptielen

Herpetologische waarnemingen in. Portugal en Zuid-Spanje (resp. Cota Doñana en Sierra del Norte in Andalusië) 220 Lacerta 69 (2011) nummer 6

STANDAARDNAAMLIJST voor de herpetofauna van Europa

Herpetologische waarnemingen in het departement

De amfibieën en reptielen

Middelste groene kikker wordt bastaardkikker Standaardlijst voor de Nederlandse namen van de Europese amfibieën en reptielen

Atlas van amfibieën en reptielen van Utrecht

Verslag Excursie Kombos Ravon Utrecht

Atlas Amfibieën en Reptielen van de Provincie Vlaams-Brabant. Sam Van de Poel Natuurpunt Studie

Nieuwsbrief 21 van RAVON Afdeling Utrecht Juli 2016

Amfibieën. Peter Harrewijn 9 maart 2017 IVN Steilrand

Herpetologische reis naar Slovenië

Let op, onderstaand artikel is alleen nog van toepassing op Nederland, Belgische salamanderhouders kunnen beter even op deze link klikken.

Atlasproject: rapport inventarisatiejaar 2007

4 Lacerta 65 nummer 1

Bosbeheer voor reptielen en amfibieën. Jeroen van Delft

Amfibieën in de verbindingszone Kaaistoep - Drijflanen in. Tilburg Frank Spikmans & Arnold van Rijsewijk

Waarnemingenoverzicht 2007 en 2008

De EU Habitatrichtlijn, achtergronden en betekenis voor reptielen, amfibieën en vissen in Nederland

Voedsel: Regenwormen, muggenlarven, libellen, kokerjuffers, slakken en insecten.

Herpetofauna van. 148 Lacerta 66 (2008) nummer 4

hoe gaat het ermee? De inheemse amfibieën en reptielen

Nieuwsbrief 8 van RAVON Afdeling Utrecht juli 2012

De reptielen en amfibieen op Samos

Een vakantie in de Algarve

achterhoekse beekprikken + kammen in vledder adderkop op herhaling + nieuwe voorzitter

Monitoring en inventarisatie reptielen en amfibieën Loonse en Drunense Duinen / Huis ter Heide

Verslag RAVON Utrecht Excursie Landgoed Den Treek Henschoten 10 april 2010

Help mee om achterstallig onderhoud te signaleren!

VAN ERVE NATUURONDERZOEK

Waterlanders : op weg met Sam de salamander. Poelenproject Herzele ter uitbreiding van de amfibieënpopulatie met als kernsoort de kamsalamander.

Onderzoek naar kamsalamander, grote modderkruiper, kleine modderkruiper en bittervoorn in de Oeverlanden langs de Linge

Mitigatie en compensatieplan rugstreeppad

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

RAVON Hemelvaartweekend

AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

Tuinieren voor amfibieën en reptielen

Herpetologische ervaringen in. Frankrijk. 98 Lacerta 68 (2010) nummer 3. Joris Drubbel

Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg 17a (Zwolle) voor de knoflookpad.

RAVON JAARVERSLAG 2003 & 2004

Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2

RA VON. Gevolgen nieuwe natuurwet. Namenlijst Europese amfibieën en reptielen. Heikikkers in het veenweidegebied

Een excursie naar Zuid-Frankrijk

Aantalsontwikkeling van amfibieën

Amfibieën & Reptielen

Nieuwsbrief 14 van RAVON Afdeling Utrecht mei 2013

12. Verkaveling haaks op hoofdstructuur

Enkele bedenkingen. bij de Nederlandse namenlijst van de Europese herpetofauna (Strijbosch et al., 2005) 16 Lacerta 65 nummer 1

Amfibieën en poelen. Gerlof Hoefsloot

REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

Standaardlijst van Nederlandse namen van de Europese amfibieën en reptielen

Indeling lezing. Herstel van leefgebieden voor de gladde slang. Ringslang. Gladde slang. Adder

Concrete begrenzing EHS en GHS in het plangebied Voorste Stroom te Tilburg

2 Bemesting Meststoffen Soorten meststoffen Grondonderzoek Mestwetgeving 49

Reptielen van de Habitatrichtlijn,

nr. 2005/6 (november - december 2005)

Aantalsontwikkeling van amfibieën,


Kijk een kikker. Achtergrond informatie bij de lespakketten. Maak kennis met kikkers van Nederland! Kennis maken. Observeren.

Kavelpaspoort. Cluster 5: Son en Breugel - De Peel- Hooijdonk. Pilot Natuurlijk Ondernemen. 2,952 ha

Deel 1 Toen en nu 13

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Soortenlijst Flora faunawet. Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorziening

Herstel biodiversiteit in Noord-Brabant,

Waarnemingenoverzicht 2009

nr. 2005/4 (juli - augustus 2005)

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Hoofdstuk 1: Veldkenmerken en voorkomen 3. Hoofdstuk 2: Voedsel en vijanden 4. Hoofdstuk 3: Voortplanting en verwanten 6

Is herstel hoogvenen succesvol? Bart van Tooren. Bjørn van den Boom, Senior beleidsmedewerker Natuurbeheer

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HERPETOLOGIE EN TERRARIUMKUNDE. Jaargang 65 januari-februari 2007

Nieuwsbrief 20 van RAVON Afdeling Utrecht Maart 2016

Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen

Samenwerking voor de gladde slang in Noord-Brabant, Jeroen van Delft & Arnold van Rijsewijk Vught, 1 december 2017

Planten uit de Habitatrichtlijn

Gladde slangen op een plagseldijk Arnold van Rijsewijk, Raymond Creemers en Jeroen van Delft

TIERRA HERPETO REIS PELOPONNESOS 2014 HERPETOLOGISCH REISVERSLAG.

Een herpetologisch relaas van twee Kos-gangers

Natuur in het Friese veengebied van de toekomst. Eddy Wymenga, Marion Brongers, Wibe Altenburg Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

(Algyroides nigropunctatus kephallithacius) van het eiland Kefallonia, Griekenland

Naar een Early Warning System voor de stierkikker in Nederland

Vissenweekend Overijssel 2013

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Herpetologische studiereis naar de Algarve

Adders onder het gras

2. Kenschets. Kamsalamander (Triturus cristatus) 8 H Status: 3. Bijdrage van gebieden. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994).

LITTERATURA SERPENTIUM Nederlandse editie INHOUDSOPGAVE

Kustlijn van de Noordzee

Toepassingsmogelijkheden van edna voor het opsporen van invasieve exoten. Jeroen van Delft & Jelger Herder Driebergen - Zeist, 14 juni 2017

Het is eind februari en de paddentrek staat weer op beginnen. Wat beweegt al die duizenden padden om massaal de weg op te gaan?

Waarnemingen. AIC te Castricum

Beschermde planten en dieren in Zuid-Holland

116 Lacerta 64 nummer 3

De ringslang een bijzondere bewoner van Gouda

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg

Veldinventarisatie ringslang en levendbarende hagedis A37, omgeving Zwartemeer

LANGENHOLTE: TOPNATUUR

Productiebos maakt plaats voor oorspronkelijk heidelandschap.

Notitie aanvullend onderzoek BIC te Eindhoven

Transcriptie:

21 REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN JAARGANG 7 NUMMER 3 BASTAARDKIKKER + HEIKIKKERS IN FRYSLÂN OVERWINTERING + RINGSLANG IN FLEVOLAND

RAVON is het tijdschrift van de Stichting RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland). Donateurs van RAVON krijgen het blad gratis toegezonden. Redactie-adres: Stichting RAVON, Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen. Redactie: Raymond Creemers, Pedro Janssen, Michaël Steeghs, Jeroen van Delft. Vormgeving + opmaak: Walter Lentjes Druk: Drukkerij HPC b.v., Arnhem U kunt lid worden van RAVON door storting van 16 per jaar op giro 5167681 van de Stichting RAVON te Nijmegen onder vermelding van donateur RAVON. IBAN nr.: NL37 PSTB 0000459725 BIC-Code: PSTB NL21 NOVEMBER 2005 RAVON 21 JAARGANG 7 NUMMER 3 REPTIELEN, AMFIBIEËN EN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND Kopij-wenken Inlevering van kopij dient op CD-rom of e-mail te geschieden (Word). Inhoud: RAVON is bedoeld voor publicatie van artikelen en voor rubrieken-nieuws over in Nederland voorkomende vissen, amfibieën en reptielen. In het buitenland verricht onderzoek kan gepubliceerd worden indien dit relevant geacht wordt voor de in Nederland voorkomende soorten. Introductie: Een artikel dient voorzien te worden van een leader van maximaal 120 woorden. Verdere structurering van artikelen door middel van paragraaftitels. Figuren: Tekeningen, grafieken en kaartjes los bijvoegen. Op A4 formaat aanleveren in direct reproduceerbare vorm, bij voorkeur in zwarte inkt en zonder grijstinten. Bij teksten en schaalaanduidingen dient men rekening te houden met verkleining. Aanlevering in Excel is ook mogelijk. Dia s en foto s: Voorkeur voor digitale foto s met een hoge resolutie. In overleg met de redactie kunnen ook algemene dia s gebruikt worden van soorten en/of biotopen. Literatuurverwijzingen: in de tekst alleen auteur en jaartal noemen. Bij twee auteurs beiden vermelden, gescheiden door &, bij meer dan twee auteurs alleen de eerste gevolgd door et al., in cursief. Literatuurlijst: Vermelding van de geciteerde literatuur. Auteur, jaartal en titel, gevolgd door uitgevende instantie. In verband met de overzichtelijkheid wordt de voorkeur gegeven aan korte artikelen platte tekst; 2500 woorden en mededelingen van niet meer dan een half A4. De redactie kan, indien nodig, de ingezonden artikelen en stukken inkorten en kleine, niet inhoudelijke wijzigingen aanbrengen. Inkorting of inhoudelijke wijziging geschiedt altijd in overleg met auteurs. Standaardlijst voor de Nederlandse namen 65 van de Europese amfibieën en reptielen Henk Strijbosch, Ton Stumpel, Raymond Creemers, Jeroen van Delft, Axel Groenveld & Dirk Bauwens De diversiteit van heikikker-biotopen in Friesland 73 Hans van den Bogert Overwinterende amfibieën 78 Wilbert Bosman & Frits van der Heijden De ringslang in Flevoland 80 Jeroen Reinhold KORTOM 83 Agenda 2006 de natuuragenda voor actieve vrijwilligers BOEKEN 83 Vakblad natuur bos landschap UIT HET VELD 83 Verslag amfibiën workshop Estland 2005 Nieuwe vondst Italiaanse kamsalamander Ringslangen op transport Slachting onder Grote modderkruiper HET BUREAU 86 RAVON NIEUWS 87 RAVON-dag 2005: beheer in de praktijk 88 Voor de omslag is gebruik gemaakt van illustraties van Bas Teunis. Auteursrechten op afbeeldingen berusten bij de makers.

65 Middelste groene kikker wordt bastaardkikker Standaardlijst voor de Nederlandse namen van de Europese amfibieën en reptielen H. Strijbosch, A.H.P. Stumpel, R.C.M. Creemers, J.J.C.W. van Delft, A. Groenveld & D. Bauwens In een samenwerkingsverband tussen enkele herpetologen uit Nederland en Vlaanderen zijn Nederlandse namen voor alle Europese amfibieën en reptielen vastgesteld. Daarbij zijn bestaande namen opnieuw tegen het licht gehouden en zijn nieuw beschreven soorten van een Nederlandse naam voorzien. In Europa 1) worden momenteel 203 soorten amfibieën en reptielen onderscheiden (Arnold & Ovenden, 2002; inclusief 2 aanvullingen). Dit zijn er liefst 68 meer dan in een eerdere uitgave van dit standaardwerk (Arnold et al., 1978), waarin nog van 133 soorten werd uitgegaan. Deze groei van ruim 50% binnen een kwarteeuw is een gevolg van nieuwe taxonomische inzichten (42 extra soorten) en de uitbreiding van het gebied van deze gids (22 extra soorten). Daarnaast zijn er enkele nieuwe soorten beschreven en zijn twee vaak voorkomende exoten aan de Europese herpetofauna toegevoegd. De laatst gepubliceerde Nederlandse namenlijst voor de Europese herpetofauna (Stumpel-Rienks, 1992) is al weer bijna 15 jaar oud en was door al deze ontwikkelingen aan een herziening toe. Uitgangspunten Voor de namenlijst zijn de door Arnold & Ovenden (2002) onderscheiden wetenschappelijke soortnamen als uitgangspunt gebruikt. Er zijn weliswaar andere publicaties met overzichten van de Europese amfibieën en/of reptielen (bijvoorbeeld Gasc et al. (1997) en Nöllert & Nöllert (2001) en databases (Amphibiaweb, 2005)), maar dit is een voor iedereen te verkrijgen standaardwerk dat de gehele Europese herpetofauna behandelt. Uitzonderingen op de lijst van Arnold & Ovenden (2002) zijn gemaakt voor de smaragdhagedissen, die werden opgesplitst in de oostelijke (Lacerta viridis) en westelijke smaragdhagedis (L. bilineata) (Rykena, 1991) en voor de grottensalamanders, waaraan de Ligurische grottensalamander (Speleomantes strinatii) is toegevoegd (Lanza, 1999). Hierdoor bevat onze lijst 203 soorten in plaats van de 201 soorten van hun lijst. De meeste soortnamen eindigen op salamander, kikker, pad, schildpad, hagedis, skink, gekko, kameleon en slang. Ook voor leken zijn deze soortnamen herkenbaar. Veel door ons gebruikte soortnamen zeggen iets over een opvallend uiterlijk kenmerk of eigenschap (bijvoorbeeld geelbuikvuurpad en springkikker), een habitataanduiding (bijvoorbeeld heikikker) of bevatten een geografische verwijzing naar het verspreidingsgebied van de soort (bijvoorbeeld Milosadder). Ook combinaties komen veelvuldig voor, waarbij de geografische verwijzingen geplaatst worden voor kenmerken of habitataanduidingen (bijvoorbeeld Italiaanse kamsalamander of Spaanse muurhagedis). Er zijn drie soorten waar de naamgeving geen betrekking heeft op kenmerken, habitats, de naam van een onderzoeker of geografie. Dit zijn de olm, de scheltopusik en de hardoen. Ook termen als tjitjak en zandloper zijn in eerste instantie niet erg duidelijk. Deze zijn overgeno- 1) Europa wordt gedefinieerd als het continent tot een lijn net ten oosten van Moskou, inclusief de Canarische eilanden, de Selvagens, Madeira en de Middellandse Zee-eilanden, maar exclusief Aziatisch Turkije en Cyprus.

westelijke smaragdhagedis (Spanje) Foto: Pedro Janssen men uit andere talen (tjitjak) of zijn een vertaling van de wetenschappelijke naam (in het Grieks betekent Psammodromus zandloper). Alle bovenstaande benamingen zijn gehandhaafd omdat ze reeds lang ingeburgerd zijn en die namen ook in andere talen gebruikt worden. Het gebruik van de naam van de ontdekker of beschrijver wordt zoveel mogelijk vermeden. Uitzonderingen hierop zijn Lanza s landsalamander, Ambrosi s grottensalamander, Grafs bastaardkikker, Kemps zeeschildpad, Boettgers hagedis, Boettgers gekko en Delalands gekko. Voor deze soorten was geen voor de hand liggend alternatief. De voorkeur is gegeven aan korte namen. De naam roodstaartfranjeteenhagedis is ingekort tot franjeteenhagedis. Het is de enige vertegenwoordiger van het geslacht Acanthodactylus (franjeteenhagedissen) in Europa waardoor een nadere aanduiding door middel van het voorvoegsel "roodstaart" niet nodig is. Het kenmerk van de rode staart is overigens vrijwel uitsluitend aanwezig bij juveniele dieren. Taalkundige uitgangspunten Er is gekozen om aan te sluiten bij de richtlijnen met betrekking tot schrijfwijzen, die zijn opgesteld door de Nederlandse Taalunie, de autoriteit wat betreft de Nederlandse taal voor zowel Nederland, Vlaanderen als Suriname. Hoofdlettergebruik: diernamen zijn soortnamen en krijgen in de regel geen hoofdletter. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om de naam van een familie (echte padden, schijftongkikkers, toornslangachtigen), een geslacht (pad, vuurpad, toornslang) of een soort (rugstreeppad, roodbuikvuurpad, geelgroene toornslang). Wanneer een eigennaam deel uitmaakt van een samenstelling en nog uitdrukkelijk naar de persoon, stad, streek e.d. verwijst, blijft de hoofdletter behouden: Lanza s landsalamander, Ambrosi s grottensalamander, Grafs bastaardkikker, Kemps zeeschildpad, Boettgers hagedis, Boettgers gekko en Delalands gekko. Er wordt geen hoofdletter gebruikt bij soortnamen die door een of meer bijvoeglijke naamwoorden worden voorafgegaan zoals oostelijke meerkikker en gewone kameleon. Soortnamen als Alpenwatersalamander, Griekse landschildpad en Europese tjitjak krijgen wél een hoofdletter, omdat Alpen, Griekse en Europese afleidingen van aardrijkskundige eigennamen zijn. Bij driedelige samenstellingen, die in principe aan elkaar worden geschreven, wordt een koppelteken gebruikt wanneer die samenstelling hoofdletters bevat. Correct is dus Monte-Albogrottensalamander, Gran- Canariareuzenhagedis en Gran-Canariaskink. Apostrof s bij de tweede naamval wordt alleen gebruikt na een klinker: Lanza s landsalamander, Ambrosi s grottensalamander. De eigennaam en de s worden in alle andere gevallen aaneen geschreven: Grafs bastaardkikker, Kemps zeeschildpad, Boettgers hagedis, Boettgers gekko en Delalands gekko. Gangbare vervoegingen van eilanden (Siciliaanse, Corsicaanse, Kretenzische) worden gehandhaafd, maar namen waarvan de vervoeging niet algemeen bekend is zoals van Milos, Karpathos, Gyaros en Madeira, worden niet vervoegd. Naamgeving per soortgroep Vrijwel alle 23 inheemse soorten in Nederland en Vlaanderen hebben hun oorspronkelijke Nederlandse naam behouden. Probleemgevallen waren de kamsalamander en de benaming voor de groene kikkers. Per groep van soorten worden de meest relevante en opvallende naamswijzigingen en handhavingen behandeld. Salamanders De kamsalamander-groep (voorheen Triturus superspecies cristatus; Gasc et al., 1997) is recent opgesplitst in vier soorten (T. cristatus, T. dobrogicus, T. carnifex en T. karelinii). Hiervan komen er twee in Nederland voor: de inheemse T. cristatus en een uitgezette populatie van T. carnifex (Bogaerts et al., 2001). In navolging van Griffiths (1996), Arntzen & Borkin (1997) en Thiesmeier & Kupfer (2000) stellen Bogaerts et al. (2001) voor om T. cristatus de naam noordelijke kamsalamander te geven en T. karelinii de naam zuidelijke kamsalamander. Voor de zuidelijke kamsalamander vormt de naam Balkankamsalamander echter een beter alternatief, omdat hiermee goed de kern van het eigenlijke verspreidingsgebied wordt beschreven. Daarmee vervalt in feite de noodzaak om T. cristatus van het voorvoegsel noordelijke te voorzien. Bovendien is de term kamsalamander dusdanig ingeburgerd dat deze verkozen is boven noordelijke kamsalamander. Bij Triturus pygmaeus is gekozen voor de benaming dwergmarmersalamander, in aansluiting op de wetenschappelijke benaming. Bij de grottensalamanders (geslacht Speleomantes) is eveneens recent een herziening van de wetenschappelijke namen geweest, waarbij enkele soorten zijn opgesplitst. Bij hun Nederlandse naamgeving deden zich geen problemen voor. Padden en kikkers Het grootste discussiepunt was hier de benaming van de groene kikkers. Door te kiezen voor een groep van poelkikker-achtigen en meerkikker-achtigen is het gehele complex goed te omschrijven. De hybriden worden met bastaardkikker aangeduid. De noodzaak om de benamingen van de groene kikkers opnieuw kritisch te bekijken is vooral ingegeven door de recente beschrijving van een groot aantal nieuwe soorten binnen het groene kikkercomplex. Inmiddels zijn er in Europa 10 soorten en 3 hybriden beschreven, die alle tot het groene kikkercomplex worden gerekend. Met oude benamingen als kleine groene kikker komt men al snel in de problemen. Rana bergeri zou dan bijvoorbeeld Italiaanse kleine groene kikker gaan heten. Het gebruik

van maar liefst vier gescheiden woorden voor een soort is niet handig. Bovendien zijn termen als kleine groene kikker en grote groene kikker misleidend, omdat ze te vaak ook als determinatiekenmerk opgevat worden. De benamingen poelkikker en meerkikker zijn overzichtelijker, al kunnen ook deze termen mensen op het verkeerde been zetten. Zo is de term poelkikker een onjuiste vertaling van het Engelse pool frog. Het Engelse woord pool slaat op veel meer watertypen dan alleen poelen; het Engelse woord pond betekent poel. De poelkikker komt beslist niet alleen in poelen voor, de bastaardkikker is er mogelijk zelfs typischer voor. De meerkikker bewoont behalve meren ook tal van andere watertypen als sloten, vaarten, weteringen, plassen in zandafgravingen, beken etc. De termen poelkikker en meerkikker zijn weliswaar niet ideaal, maar zijn door ons verkozen boven de namen kleine en grote groene kikker. Met het vervallen van kleine en grote groene kikker is ook de benaming middelste groene kikker overbodig. De term bastaardkikker doet meer recht aan het intermediaire karakter van deze hybride. Momenteel worden er drie bastaardkikkers onderscheiden (bastaardkikker, Grafs bastaardkikker en Italiaanse bastaardkikker). Ook bij een soort als de heikikker is in eerste instantie naar alternatieven gezocht. Deze kikker komt immers niet alleen op de hei voor, maar ook in bijvoorbeeld laagveen, hoogveen, blauwgrasland en in het rivierengebied. De in sommige Europese talen gebezigde naam veenkikker zou een alternatief zijn, maar ook die dekt de lading niet helemaal. Daarom, en vanwege het feit dat de naam heikikker al heel lang is ingeburgerd, is er voor gekozen om de naam heikikker te handhaven. Schildpadden De in Nederland uitgezette soort Trachemys scripta is voorzien van de naam roodwangschildpad. Het soms gebezigde roodwangsierschildpad is een onnodige detaillering. Hagedissen Binnen het geslacht Podarcis is de term muurhagedis gereserveerd voor soorten die (overwegend) muren en andere verticale structuren bewonen. Wanneer ze samen met andere kleine hagedissen voorkomen zijn zij meestal op muren aan te treffen, maar bij het ontbreken van concurrentie nemen ze ook vaak bezit van andere habitats. Podarcis-soorten die voornamelijk op de grond leven worden niet met de term muurhagedis aangeduid. De naam Podarcis atra in Arnold & Ovenden (2002) is fout en moet zijn Podarcis atrata (Castilla et al., 1998). Dit heeft geen consequenties voor de Nederlandse naam Columbretenhagedis. Slangen Het voornaamste discussiepunt was hier de benaming van een aantal addersoorten. In het verleden is Vipera seoanei aangeduid als Spaanse adder. De meest voorkomende en wijdst verbreide adder in Spanje is echter de wipneusadder Vipera latasti. Deze zou dus meer in aanmerking komen voor deze naam. Om verwarring te voorkomen is er voor gekozen om Vipera seoanei aan te duiden als Cantabrische adder. Op deze manier wordt verwezen naar een regio van Spanje die het grootste deel van het verspreidingsgebied van deze soort omvat. Vipera ursinii krijgt de benaming weideadder toebedeeld. We verwachten dat deze soort binnenkort wordt opgesplitst, waarbij de huidige ondersoorten (V. ursinii ursinii en V. ursinii rakosiensis) worden verheven tot aparte soorten. Wij stellen dan respectievelijk de benamingen bergweideadder en Hongaarse weideadder voor. Literatuur Amphibiaweb 2005: http://elib.cs.berkeley.edu/aw/ Arnold, E.N., J.A. Burton & D.W. Ovenden, 1978. A Field guide to the reptiles and amphibians of Britain and Europe. Eerste druk. Collins Publishers, London, U.K. hagedisslang (Spanje) Foto: Pedro Janssen

Arnold, E.N. & D.W. Ovenden, 2002. A Field guide to the reptiles and amphibians of Britain and Europe. Tweede druk. Harper Collins Publishers, London, U.K. Arntzen, J.W. & L. Borkin, 1997. Triturus superspecies cristatus (Laurenti, 1768). In: Gasc, J.-P., A. Cabela, J. Crnobrnja-Isai-lovic, D. Dolmen, K. Grossenbacher, P. Haffner, J. Lescure, H. Martens, J.P. Martinez Rica, H. Maurin, M.E. Oliveira, T.S. Sofianidou, M. Veith & A. Zuiderwijk (eds.), 1997. Atlas of amphibians and reptiles in Europe. Societas Europaea Herpetologica & Museum National d Histoire Naturelle (iegb/spn), Paris. Bogaerts, S., H. van Diepen & H. Karman, 2001. Italiaanse kamsalamanders op de Veluwe. Triturus carnifex, een nieuwe exoot in Nederland. ravon nr. 11, jg. 4(2): 25-30. Castilla, A.M., V. Fernandez-Pedrosa, D.J. Harris, A. Gonzalez, A. Latorre & A. Moya, 1998. Mitochondrial DNA divergence suggests that Podarcis hispanica atrata (Squamata: Lacertidae) from the Columbretes Islands merits specific distinction. Copeia 1998 (4): 1037-1040. Griffiths, R.A., 1996. Newts and salamanders of Europe. Poyser, London. Gasc, J.-P., A. Cabela, J. Crnobrnja-Isailovic, D. Dolmen, K. Grossenbacher, P. Haffner, J. Lescure, H. Martens, J.P. Martinez Rica, H. Maurin, M.E. Oliveira, T.S. Sofianidou, M. Veith & A. Zuiderwijk (eds.), 1997. Atlas of amphibians and reptiles in Europe. Societas Europaea Herpetologica & Museum National d Histoire Naturelle (iegb/spn), Paris. Lanza, B., 1999. Speleomantes Dubois, 1984 - Europäische Höhlensalamander. In: K. Grossenbacher & B. Thiesmeier (eds.): Handbuch der Reptilien und Amphibien Europas. Band 4/I, Schwanzlurche (Urodela) I, pp. 81-204. Aula-Verlag, Wies-baden. Nöllert, A. & C. Nöllert, 2001. Amfibieëngids van Europa. Tirion uitgevers, Baarn. Rykena, S., 1991. Kreuzungsexperimente zur Prüfung der Artgrenzen im Genus Lacerta sensu stricto. Mitt. Zool. Mus. Berlin 67(1): 55-68. Stumpel-Rienks, S.E., 1992. Nomina Herpetofaunae Europaeae. Handbuch der Reptilien und Amphibien Europas: Ergänzungsband. Aula Verlag, Wiesbaden. Thiesmeier, B. & A. Kupfer, 2000. Der Kammmolch. Ein Wasserdrache im Gefahr. Beiheft der Zeitschrift für Feldherpetologie 1. Laurenti Verlag, Bochum. Henk Strijbosch Heilige Stoel 52-50 6601 VH Wijchen Ton Stumpel Alterra Postbus 47 6700 AA Wageningen Raymond Creemers & Jeroen van Delft RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen olm (Slovenië) Foto: Bart Siebelink ribbensalamander (Portugal) Foto: Henk Strijbosch vroedmeesterpad (Frankrijk) Foto: Bart Siebelink Axel Groenveld Kuinderstraat 33 hs 1079 DJ Amsterdam Dirk Bauwens Instituut voor Natuurbehoud Kliniekstraat 25 B-1070 Brussel, België

STANDAARDLIJST VOOR DE NEDERLANDSE NAMEN VAN DE EUROPESE AMFIBIEËN EN REPTIELEN Salamanders 1 Proteus anguinus olm 2 Chioglossa lusitanica goudstreepsalamander 3 Euproctus asper Pyreneeënbeeksalamander 4 Euproctus montanus Corsicaanse beeksalamander 5 Euproctus platycephalus Sardijnse beeksalamander 6 Mertensiella luschani Egeïsche landsalamander 7 Pleurodeles waltl ribbensalamander 8 Salamandra atra Alpenlandsalamander 9 Salamandra corsica Corsicaanse vuursalamander 10 Salamandra lanzai Lanza's landsalamander 11 Salamandra salamandra vuursalamander 12 Salamandrina terdigitata brilsalamander 13 Triturus alpestris Alpenwatersalamander 14 Triturus boscai Iberische watersalamander 15 Triturus carnifex Italiaanse kamsalamander 16 Triturus cristatus kamsalamander 17 Triturus dobrogicus Donaukamsalamander 18 Triturus helveticus vinpootsalamander 19 Triturus italicus Italiaanse watersalamander 20 Triturus karelinii Balkankamsalamander 21 Triturus marmoratus marmersalamander 22 Triturus montandoni Karpatensalamander 23 Triturus pygmaeus dwergmarmersalamander 24 Triturus vulgaris kleine watersalamander 25 Speleomantes ambrosii Ambrosi's grottensalamander 26 Speleomantes flavus Monte-Albogrottensalamander 27 Speleomantes genei Zuid-Sardijnse grottensalamander 28 Speleomantes imperialis geurende grottensalamander 29 Speleomantes italicus Italiaanse grottensalamander 30 Speleomantes strinatii Ligurische grottensalamander 31 Speleomantes supramontis Supramontegrottensalamander Kikkers en padden 32 Alytes cisternasii Iberische vroedmeesterpad 33 Alytes dickhilleni Andalusische vroedmeesterpad 34 Alytes muletensis Balearenvroedmeesterpad 35 Alytes obstetricans vroedmeesterpad 36 Bombina bombina roodbuikvuurpad 37 Bombina variegata geelbuikvuurpad 38 Discoglossus galganoi West-Iberische schijftongkikker 39 Discoglossus jeanneae Oost-Iberische schijftongkikker 40 Discoglossus montalentii Corsicaanse schijftongkikker 41 Discoglossus pictus schijftongkikker 42 Discoglossus sardus Tyrrheense schijftongkikker 43 Pelobates cultripes Iberische knoflookpad 44 Pelobates fuscus knoflookpad 45 Pelobates syriacus Syrische knoflookpad 46 Pelodytes ibericus Iberische groengestipte kikker 47 Pelodytes punctatus groengestipte kikker 48 Bufo bufo gewone pad 49 Bufo calamita rugstreeppad 50 Bufo viridis groene pad 51 Hyla arborea boomkikker 52 Hyla intermedia Italiaanse boomkikker 53 Hyla meridionalis mediterrane boomkikker 54 Hyla sarda Tyrrheense boomkikker 55 Rana arvalis heikikker 56 Rana balcanica Balkanmeerkikker 57 Rana bedriagae oostelijke meerkikker 58 Rana bergeri Italiaanse poelkikker 59 Rana catesbeiana Amerikaanse brulkikker 60 Rana cerigensis Karpathosmeerkikker 61 Rana cretensis Kretenzische meerkikker Syrische knoflookpad (Griekenland) Foto: Henk Strijbosch Grafs bastaardkikker (Frankrijk) Foto: Bart Siebelink Europese moerasschildpad (Griekenland) Foto: Bart Siebelink

62 Rana dalmatina springkikker 63 Rana epeirotica Griekse poelkikker 64 Rana graeca Griekse beekkikker 65 Rana iberica Iberische beekkikker 66 Rana italica Italiaanse beekkikker 67 Rana kl. esculenta bastaardkikker 68 Rana kl. grafi Grafs bastaardkikker 69 Rana kl. hispanica Italiaanse bastaardkikker 70 Rana latastei Italiaanse springkikker 71 Rana lessonae poelkikker 72 Rana perezi Iberische meerkikker 73 Rana pyrenaica Pyreneeënbeekkikker 74 Rana ridibunda meerkikker 75 Rana shqiperica Albanese poelkikker 76 Rana temporaria bruine kikker Schildpadden 77 Caretta caretta dikkopschildpad 78 Chelonia mydas soepschildpad 79 Eretmochelys imbricata karetschildpad 80 Lepidochelys kempii Kemps zeeschildpad 81 Dermochelys coriacea lederschildpad 82 Mauremys leprosa Moorse beekschildpad 83 Mauremys rivulata Balkanbeekschildpad 84 Emys orbicularis Europese moerasschildpad 85 Trachemys scripta roodwangschildpad 86 Testudo graeca Moorse landschildpad 87 Testudo hermanni Griekse landschildpad 88 Testudo marginata klokschildpad klokschildpad (Griekenland) Foto: Henk Strijbosch muurgekko (Spanje) Foto: Pedro Janssen hardoen ( Griekenland) Foto: Henk Strijbosch Hagedissen 89 Cyrtopodion kotschyi naaktvingergekko 90 Euleptes europaea bladvingergekko 91 Hemidactylus turcicus Europese tjitjak 92 Tarentola angustimentalis Oost-Canarische gekko 93 Tarentola boettgeri Boettgers gekko 94 Tarentola delalandii Delalands gekko 95 Tarentola gomerensis Gomeragekko 96 Tarentola mauritanica muurgekko 97 Laudakia stellio hardoen 98 Chamaeleo africanus Afrikaanse kameleon 99 Chamaeleo chamaeleon gewone kameleon 100 Anguis cephallonica Peloponnesoshazelworm 101 Anguis fragilis hazelworm 102 Ophisaurus apodus scheltopusik 103 Acanthodactylus erythrurus franjeteenhagedis 104 Algyroides fitzingeri Tyrrheense kielhagedis 105 Algyroides marchi Andalusische kielhagedis 106 Algyroides moreoticus Peloponnesoskielhagedis 107 Algyroides nigropunctatus Dalmatische kielhagedis 108 Eremias arguta steppehagedis 109 Lacerta agilis zandhagedis 110 Lacerta anatolica Kleinaziatische berghagedis 111 Lacerta aranica Aranberghagedis 112 Lacerta aurelioi Andorraberghagedis 113 Lacerta bedriagae Tyrrheense berghagedis 114 Lacerta bilineata westelijke smaragdhagedis 115 Lacerta bonnali Pyreneeënberghagedis 116 Lacerta dugesii Madeirahagedis 117 Lacerta graeca Griekse berghagedis 118 Lacerta horvathi Kroatische berghagedis 119 Lacerta lepida parelhagedis 120 Lacerta monticola Iberische berghagedis 121 Lacerta mosorensis Mosorberghagedis 122 Lacerta oxycephala spitskopberghagedis 123 Lacerta perspicillata brilhagedis 124 Lacerta praticola weidehagedis

125 Lacerta saxicola rotshagedis 126 Lacerta schreiberi Iberische smaragdhagedis 127 Lacerta trilineata reuzensmaragdhagedis 128 Lacerta viridis oostelijke smaragdhagedis 129 Lacerta vivipara levendbarende hagedis 130 Ophisops elegans slangenooghagedis 131 Podarcis atrata Columbretenhagedis 132 Podarcis bocagei Noordwest-Iberische hagedis 133 Podarcis carbonelli Zuidwest-Iberische hagedis 134 Podarcis erhardii Egeïsche muurhagedis 135 Podarcis filfolensis Maltese muurhagedis 136 Podarcis gaigeae Skyroshagedis 137 Podarcis hispanica Spaanse muurhagedis 138 Podarcis lilfordi Balearenhagedis 139 Podarcis melisellensis karsthagedis 140 Podarcis milensis Miloshagedis 141 Podarcis muralis muurhagedis 142 Podarcis peloponnesiaca Peloponnesoshagedis 143 Podarcis pityusensis Pityusenhagedis 144 Podarcis raffonei Eolische hagedis 145 Podarcis sicula ruïnehagedis 146 Podarcis taurica Taurische hagedis 147 Podarcis tiliguerta Tyrrheense muurhagedis 148 Podarcis wagleriana Siciliaanse hagedis 149 Psammodromus algirus Algerijnse zandloper 150 Psammodromus hispanicus Spaanse zandloper 151 Gallotia atlantica Oost-Canarische hagedis 152 Gallotia caesaris Boettgers hagedis 153 Gallotia galloti Canarische hagedis 154 Gallotia gomerana Gomerareuzenhagedis 155 Gallotia intermedia Tenerifereuzenhagedis 156 Gallotia simonyi Hierroreuzenhagedis 157 Gallotia stehlini Gran-Canariareuzenhagedis 158 Ablepharus kitaibelii slangenoogskink 159 Chalcides bedriagai Iberische skink 160 Chalcides chalcides hazelskink 161 Chalcides ocellatus parelskink 162 Chalcides sexlineatus Gran-Canariaskink 163 Chalcides simonyi Oost-Canarische skink 164 Chalcides striatus gestreepte hazelskink 165 Chalcides viridanus West-Canarische skink 166 Mabuya aurata gouden skink 167 Ophiomorus punctatissimus pootloze skink 168 Blanus cinereus Moorse wormhagedis 169 Blanus strauchi Klein-Aziatische wormhagedis Slangen 170 Typhlops vermicularis wormslang 171 Eryx jaculus zandboa 172 Coluber algirus Algerijnse toornslang 173 Coluber caspius Kaspische toornslang 174 Coluber collaris roodkoptoornslang 175 Coluber gemonensis Balkantoornslang 176 Coluber gyarosensis Gyarostoornslang 177 Coluber hippocrepis hoefijzerslang 178 Coluber najadum slanke toornslang 179 Coluber nummifer gevlekte toornslang 180 Coluber viridiflavus geelgroene toornslang 181 Coronella austriaca gladde slang 182 Coronella girondica Girondische gladde slang 183 Eirenis modestus maskerdwergslang 184 Elaphe dione steppeslang 185 Elaphe lineata Italiaanse esculaapslang 186 Elaphe longissima esculaapslang 187 Elaphe quatuorlineata vierstreepslang 188 Elaphe scalaris trapslang 189 Elaphe situla luipaardslang 190 Macroprotodon cucullatus mutsslang gewone kameleon (Spanje) Foto: Paul van Hoof Zuidwest-Iberische hagedis (Spanje) Foto: Paul van Hoof Algerijnse zandloper (Spanje) Foto: Paul van Hoof

191 Malpolon monspessulanus hagedisslang 192 Natrix maura adderringslang 193 Natrix natrix ringslang 194 Natrix tessellata dobbelsteenslang 195 Telescopus fallax katslang 196 Vipera ammodytes zandadder 197 Vipera aspis aspisadder 198 Vipera berus adder 199 Vipera latasti wipneusadder 200 Vipera schweizeri Milosadder 201 Vipera seoanei Cantabrische adder 202 Vipera ursinii weideadder 203 Vipera xanthina Kleinaziatische adder adder (Nederland) Foto: Pedro Janssen zandadder (Italië) Foto: Pedro Janssen aspisadder (Frankrijk) Foto: Pedro Janssen wipneusadder (Spanje) Foto: Pedro Janssen

73 Heikikkers in Fryslân De diversiteit van heikikker-biotopen in Friesland Hans van den Bogert In 2001 werd binnen de Werk- en studiegroep Amfibieën en Reptielen Friesland (WARF) de heikikkerwerkgroep opgericht. Deze werkgroep heeft zich tot doel gesteld om de huidige verspreiding van deze soort zo volledig mogelijk in kaart te brengen en doet aanbevelingen voor het beheer van leefgebieden. Een enthousiaste groep vrijwilligers heeft in 2002 en 2003 alle hiervoor in aanmerking komende delen van Friesland op heikikkers geïnventariseerd. Door combinatie van de veldgegevens met gegevens uit het Archief Amfibieën en Reptielen Friesland 1982-1998 (van den Bogert) werd een zo compleet mogelijk beeld van de verspreiding van de heikikker gerealiseerd die in een uitvoerige rapportage is vastgelegd (van den Bogert, 2004). Daaruit komen enkele verrassende en unieke vindplaatsen naar voren. Naast voor de hand liggende biotopen als hoogveen, laagveen, schraalgraslanden, heidevelden en rond de Friese boezem(wateren) werden er ook kleine populaties aangetroffen in bijzondere biotopen als de buitendijkse gronden voor de Friese IJsselmeerkust, een stuwwal (Oude Mirdumerklif) en in de Mieden. Dit zijn zeer specifieke biotopen die vrijwel nergens anders in Nederland meer worden aangetroffen. Hoofdbiotooptypen Het Fochteloërveen (hoogveen) Op de grens van Friesland en Drenthe ligt het Fochteloërveen, één van de laatste hoogveengebieden in Nederland (met een oppervlakte van 3.000 ha, inclusief de bufferzones). Het meeste veen werd afgegraven en ontwaterd, alleen in het centrum is 50 ha levend hoogveen gespaard gebleven. Om de verdroging aan te pakken heeft men kaden om het hele gebied aangebracht en deze met dammen in afzonderlijke vakken verdeeld. Hierdoor is men in staat de waterstand nauwkeurig per vak te regelen. Tussen 1991-2002 zijn in het Friese deel van het Fochteloërveen de amfibieën en reptielen ieder jaar geïnventariseerd. Uit deze gegevens blijkt dat de heikikker in alle kilometerhokken voorkomt. Het Fochteloërveen bezit dan ook een grote levensvatbare populatie, waarschijnlijk de grootste in Friesland met meer dan 1.000 volwassen dieren. Laagveenmoerasgebieden De moerassige laagveengebieden liggen in het laagste deel van de provincie dat het Lage Midden genoemd wordt. Dit Lage Midden ligt ingeklemd tussen de hoge zandgronden van Oost- en Zuidoost-Friesland en de zeekleigebieden van Noord- en Noordwest-Friesland. Het is op te splitsen in het westelijk merengebied en een oostelijk deel met de veenpolders en de laagveenmoerassen. De grootste en belangrijkste laagveenmoerassen in Friesland (met een totale oppervlakte van 5.776 ha) zijn weergegeven in tabel 1. In de genoemde volgorde liggen de laagveenmoerasgebieden van Zuid- naar Noord-Friesland en zijn het belangrijke schakels in de ecologische hoofdstructuur. De laagveenmoerassen, waarvan enkele met grote Het Fochteloërveen Foto: Kina / Natuurmonumenten

74 21 7(3) 2005 Foto: It Fryske Gea Figuur 1. De verspreiding van heikikkers in Friesland. Zwarte rondjes: bezette kilometerhokken 2002-2003 Grijze vierkanten: bezette uurhokken 2002-2003 Grijs kruis: verdwenen sinds 1984 (zie Bergmans & Zuiderwijk, 1986) De Oude Venen (Alde Faenen) populaties van naar schatting meer dan 1.000 volwassen dieren, zijn belangrijke kerngebieden voor de heikikker. De laagveenmoerassen vormen een landschappelijke eenheid. Ze zijn voldoende groot om zelfstandige populaties van de heikikker te herbergen en bezitten veelal meerdere voortplantingsplaatsen. Van hier uit is migratie en kolonisatie van nieuwe leefgebieden mogelijk, mits er voldoende aandacht wordt besteed aan aansluitende verbindingen. Eiklompen van de heikikker werden waargenomen in verlandende petgaten, in de plasjes in elzenmoerasbosjes en in ondiep water in het veenmosrietland. Overige biotooptypen Beekdallandschap I (natte of drogere schraalgraslanden) In de zuidoosthoek van de provincie Friesland liggen de stroomgebieden van de Boorne, de Tjonger en de Linde. De beddingen van deze riviertjes liggen op een uitloper van het Drents (keileem) Plateau, dat afloopt naar het Lage Midden van Friesland. De riviertjes liggen in brede dalen die geflankeerd worden door lage zandruggen. Ze zijn gevormd in de voorlaatste ijstijd, door gletsjers die het land opstuwden en massa s keileem achter lieten. Het smeltwater van de gletsjers zocht hier een weg naar de lagere delen. In de laatste ijstijd is op de keileem een laag dekzand afgezet. Dit dekzand was in koude en droge perioden door de wind aangevoerd. Het zand had de beddingen van de riviertjes verstopt met als gevolg dat het water zich hier, sterk kronkelend, een weg door moest banen. In deze periode zijn ook de rivierduinen ontstaan die we nu nog langs de Boorne en de Tjonger terugvinden. Later heeft zich in de dalen op grote schaal hoogveen gevormd. Hier werd vanaf de 17e eeuw veen gewonnen. Langs de boven- en middenloop waren toen moerasbos, broekbos, zeggenmoeras en rietmoeras aanwezig. Deze werden in de 17e en 18e eeuw ontgonnen en gemaaid. Hier ontstonden, mede door het kwelwater dat in de beekdalen aan de oppervlakte komt, de natte en drogere schraalgraslanden. Deze madenlanden worden in Zuidoost-Friesland scharren of marschen genoemd. De riviertjes werden over grote delen gekanaliseerd of genormaliseerd en door ontginning, ontwatering en bemesting zijn de schraalgraslanden schaars geworden. Gelukkig zijn in de natuurreservaten van de beekdalen, de verschillende typen bloemrijke hooilanden nog op kleine schaal terug te vinden. Goede voorbeelden van het zo kenmerkende beekdallandschap zijn te vinden in het Boornedal bij Van Oordt s Mersken, langs de Tjonger bij de noordelijke en zuidelijke Tjongerdellen en het oeverland van de Barten bij Oldeberkoop aan de Linde. Eiklompen worden hier afgezet in oude afgesloten meanders, poelen, slootjes en in de lagere delen van de schraalgraslanden waar in het vroege voorjaar plasdrassituaties ontstaan. Voor populatiegroottes verwijzen we naar de volgende paragraaf. Beekdallandschap II (de heidevelden) Over heikikkers in het biotooptype heide is reeds veel gepubliceerd, daarom zal hier alleen aandacht geschonken worden aan een paar kenmerken van het heidelandschap in de Friese beekdalen. Deze heidevelden liggen op een golvend dekzandlandschap, met op verschillende diepten keileem in de ondergrond die in dikte varieert. Er is in de beekdalen ook een verdeling te maken tussen droge, vochtige en natte heiden. In de beekdalen was en is de natte heide dominant aanwezig. Helaas is in de eerste helft van de vorige eeuw veel ontgonnen en tot bouw- of grasland omgezet (ruim 20.000 ha). Gelukkig zijn enkele waardevolle restanten gespaard gebleven en tot natuurreservaten verklaard. In deze reservaten treffen we Atlantische heide aan met typisch noordelijke soorten zoals kraaiheide, rode bosbes en wolverlei en botanische zeldzaamheden als gaspeldoorn en zevenster. Voorbeelden van goed ontwikkelde heidevelden zijn: - de Duurswouder heide aan de bovenloop van de Boorne, - de Dellebuursterheide aan de middenloop van de Tjonger - de Schaopedobbe aan de bovenloop van de Linde. Eiafzet vindt plaats in vennen, oude veenputjes en in plasdras-situaties. Ook nieuw gegraven laagtes en venachtige wateren in de onmiddellijke omgeving van een natuurgebied worden snel geaccepteerd. In dertien grote natuurreservaten in de beschreven beekdallandschappen I en II zijn de heikikker-populaties onderzocht. In acht van de onderzochte reservaten waren

grote populaties aanwezig van meer dan 100 exemplaren; in vijf reservaten betreft het middelgrote populaties van 10 tot 100 dieren. De boezemlanden van de Friese meren en plassen Het grootste deel van de meren en plassen ligt in het westelijk deel van het Lage Midden dat hoofdzakelijk uit kleiop-veen bestaat. In het oostelijk deel van het Lage Midden liggen de veenpolders met de laagveen-moerasgebieden. Dit deel grenst aan de oostelijke zandgronden en in het noordoosten hiervan liggen nog het Bergumermeer, het Zuidmeer en de Leijen. Al deze meren en plassen staan met elkaar in verbinding door middel van natuurlijke of gegraven waterwegen. Gezamenlijk vormen ze de Friese boezem, het overtollige water hierin wordt door gemalen afgevoerd naar de Waddenzee of het IJsselmeer. Tijdens droge perioden wordt IJsselmeerwater ingelaten. Langs deze meren en plassen lagen vroeger uitgestrekte boezemlanden (de Bûtlannen) en zomerpolders die in het winterseizoen voor een groot deel onder water stonden. Vroeger waren deze overstromingen een lichte vorm van bemesting. Al is er veel veranderd, het zijn nog steeds waardevolle gebieden met botanische betekenis. Ze worden, op enkele plaatsen na waar beschoeiing nodig is, omzoomd door smalle of brede rietkragen die soms uitgroeien tot goed ontwikkelde zoomvegetaties. Achter deze scheidslijn staat hier en daar een solitaire boom, maar ook rietmoeras met broekbos, rietvelden, petgaten, schrale graslanden en nu en dan een fraai veenmosrietland. Voorheen waren de boezemlanden en zomerpolder vroeg in het voorjaar goudgeel gekleurd door dotterbloemen, maar door een gewijzigde bedrijfsvoering, bemesting, verdroging en verzuring van de bodem zijn deze dotterbloemlanden achteruitgegaan. In de natuurreservaten van het meren-gebied Tabel 1. Voorkomende biotopen en geschatte aantallen volwassen heikikkers in enkele van de onderzochte gebieden >1.000 volwassen heikikkers >100 volwassen heikikkers >10 volwassen heikikkers 1-10 volwassen heikikkers x 0 heikikker afwezig Oolde Stroomdal, meander van de Linde met Krabbescheer Foto: It Fryske Gea Biotoop Gebied Opp. (ha) Populatie-grootte Hoogveen het Fochteloërveen 3.000 Laagveen de Lindevallei 690 de Rottige Meenthe 800 de Brandemeer 462 het Oosterschar 520 de Deelen 550 de Kraanlanden 100 de Oude Venen 2.187 het Buitenveld 292 het Rietveld 175 Heide+Schraalgraslanden 8 gebieden 1.430 5 gebieden 769 Friese Boezem 7 wateren - 13 wateren - x Buitendijks de Makkumer Noordwaard 235 de Makkumer Zuidwaard 93 de Kooiwaard 100 x de Workumerwaard 230 x de Stoenckherne 96 x de Bocht van Molkwerum 80 de Mokkebank 100 de Steile Bank 7 x Stuwwallen Oude Mirdumerklif 26 t Rode Klif - x het Mirnserklif 6 x De Mieden Buitenposter Mieden 13 IJzermieden 22 Waldmieden 247 Twijzelermieden 197 Drogehamstermieden 117 x Surhuizumermieden 119 x

plekken waar het riet gemaaid was werden de 12-14 cm diepe trekkersporen gebruikt voor eiafzetting. Bijzondere vindplaatsen Foto s: It Fryske Gea Makkumer Noordwaard, schelpenbank Makkumer Zuidwaard, de IJsselmeerkust (en elders) zijn gelukkig nog fraaie dotterbloemvegetaties te vinden, zoals bij de Grutte en Lytse Grienen aan het Sneekermeer, de Wyckelerhop bij het Slotermeer en de Ossekop liggend aan de Nieuwe Monniksgreppel. Voor de blauwgraslanden, een internationaal zeldzaam en waardevol vegetatietype, geldt hetzelfde. Deze worden aangetroffen op veenachtige vochtige bodems, o.a. oude legakkers, die niet bemest en jaarlijks gemaaid worden. De oppervlakte aan blauwgrasland is sterk verminderd. Een voorbeeld van een blauwgrasland in het merengebied is het reservaat bij Akmarijp, maar ook hier kampen de beheerders met verdroging en veraarding van de veengrond. Verder zijn er schraallandjes met blauwgraslandachtige vegetaties te bewonderen in de Alde Feanen, de Noarderkrite en in it Unlân van Jelsma. In de boezemlanden en zomerpolders zijn plaatselijk nog veel bloemrijke graslanden te vinden. Het onderzoek in dit veel voorkomende en lastig te inventariseren biotoop is beperkt tot tien natuurlijke meren en tien verveningsplassen. In de meren werd vijfmaal de aanwezigheid van heikikkers vastgesteld, bij de verveningsplassen tweemaal. Het betreft relatief kleine populaties. In de Fluessen werden tachtig volwassen dieren geteld, op ten minste tien plaatsen langs de gehele kade in opdrogende plassen in het grasland en in sloten. Hier werden ook eiklompen aangetroffen. Op andere plaatsen werden heikikkers gehoord en soms ook gezien in rietvelden. Op De buitendijkse gronden voor de Friese IJsselmeerkust Voordat de Zuiderzee werd afgesloten lagen voor de Friese Zuiderzeekust ook buitendijkse gronden die men waarden noemde. Ze bestonden uit zandplaten, zandbanken, schelpenbanken en slijkplaten. De slijkplaten groeiden aan tot kwelders. Na de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 ontstond een geheel nieuwe situatie. De nu ontstane waterplas had zulke geringe afmetingen dat het buiten de invloed van eb en vloed viel. Door de aanvoer van rivier-, regen- en boezemwater kwam een ontziltingsproces op gang. Het waterpeil werd verlaagd en hierdoor kwamen veel buitendijkse gronden permanent droog te liggen. Pas na deze veranderingsprocessen, die vele tientallen jaren duurden, is hier een milieu ontstaan waarin ook de heikikker zich thuis voelt. Hier zijn gedeelten te vinden die aan de eisen van zijn natuurlijk leefgebied voldoen, zoals: rietvelden, riet- en biezenzomen, wilgenstruweel, zompige schrale graslanden, plassen en sloten. Voor de kust liggen de volgende waarden: de Makkumer Noord- en Zuidwaard, de Kooiwaard, de Workumerwaard, de Stoenckherne, de Bocht van Molkwerum, de Mokkebank en de Steile Bank. De Bocht van Molkwerum en de Mokkebank hebben beide een verhoogde buitenrand die uit een schelpenbank bestaat. In de winter slaat het IJsselmeerwater bij westenwind over deze rand heen. Het water verzamelt zich in het daarachter gelegen komvormige landschap, dikwijls nog aangevuld met regenwater, waardoor hier een plasdrassituatie ontstaat. De eiklompen werden aangetroffen in de 10-15 cm diepe sporen die de machines bij het maaien van riet veroorzaken. Bij de Makkumer Noord- en Zuidwaard bestaat de buitenrand eveneens uit schelpenbanken, maar deze zijn hoger waardoor er geen water overheen slaat. Hier ontstaan plasdras-situaties doordat men ten behoeve van de rietteelt water inpompt. Dit IJsselmeerwater, aangevuld met regenwater, wordt door het riet gezuiverd en komt uiteindelijk als schoon water in slootjes waarin onder andere blaasjeskruid groeit. Hierin vindt de eiafzet plaats. Tot nu toe werd het voorkomen van heikikkers vastgesteld op de Makkumer Noord- en Zuidwaard, de Bocht van Molkwerum en de Mokkebank. Bij de laatste twee valt te denken aan trekkende jonge dieren die vanuit Gaasterland het nieuwe gebied koloniseren. Beide zijn kleine lokale populaties met minder dan 10 roepende mannetjes die bovendien geïsoleerd van elkaar en het achterland liggen. Het voorkomen van de soort op de Makkumer Noorden Zuidwaard is vooralsnog een raadsel. Hier bestaat het achterland uit zeekleigronden en de dichtstbijzijnde heikikker-populatie langs de kust ligt op 10 km afstand. Stuwwallen Het Oude Mirdumerklif is een grondmorene afzetting van keileem en zand. Onder invloed van de toenmalige Zuiderzee is dit klif afgeslagen tot een steile wand van circa 5-6 meter hoogte. Overige Zuiderzeekliffen in Gaasterland zijn het Rode en het Mirnserklif. Buiten Gaasterland liggen nog Zuiderzeekliffen bij Voorst, Urk en Wieringen. Van het voormalige eiland Urk is een oude buitendijkse waarneming van heikikker bekend uit de jaren veertig (archief ravon). Na de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 is dit afkalvingsproces gestopt en is de steile wand begroeid geraakt. Voor het klif ligt een oud strandgedeelte met

zandwallen, dat wordt afgeschermd met een dijkje. De heikikker-populatie is niet groot met minder dan tien roepende mannetjes. Tussen het dijkje en het klif liggen een paar oude bomkraters die bijna dichtgegroeid zijn. Verder ligt er in natte tijden een ondiepe plas voor het klif. Deze plas is erg gevoelig voor uitdroging, waardoor er niet elk jaar juvenielen de kant op zullen kruipen. In de ondiepe plas werden eiklompen van de heikikker aangetroffen. In de verlande bomkraters werden geen eiklompen gevonden. De Mieden De Mieden liggen oostelijk en zuidelijk van Buitenpost waarbij het Prinses-Margrietkanaal de onderbegrenzing vormt. Ten zuiden van dit kanaal liggen nog twee mieden. In de laag gelegen klei-op-veengronden komen gebiedjes voor waar veen, zand of leem aan de oppervlakte komt. Het betreft een kleinschalig landschap waarvoor Staatsbosbeheer een botanische dan wel weidevogel(neven) doelstelling hanteert. De in het gebied aanwezige petgaten zijn grotendeels geschoond. Het veen is ooit circa 4 meter dik geweest, maar door overstromingen van de voormalige Lauwerszee zijn grote delen van het veenpakket weggeslagen. Bij zeespiegelrijzing kon het zeewater via de oude riviertjes t Ouddiep, de Lauwers en het Oud Riet, diep landinwaarts komen en werden de beddingen en geulen zoutwaterkreken. Deze kreken werden in later tijden weer opgevuld met zand en klei. Door inklinking en landbouwkundig gebruik is het oppervlak van het veen diep gezakt en steken de opgevulde beddingen en geulen van het oude getijdenlandschap nu als ruggen boven het veen uit, een zogenaamd omgekeerd landschap. De belangrijkste mieden zijn: de Buitenposter Mieden, de IJzermieden, de Waldmieden, de Twijzelermieden, de Drogehamstermieden en de Surhuizumermieden (in totaal 715 ha). In de eerste vier genoemde Mieden werd heikikkerdril gevonden op ondiepe plaatsen met of zonder vegetatie. De vele nieuwe gegraven, kleine en ondiepe petgaten (veenputten) ten noorden van de Tjoele en oostelijk van het Nonnepad (beide in polder Rohel) bevatten uitzonderlijk schoon water met Krabbenscheer. Hier vindt ook nieuwe veenvorming plaats. Er werden in gezelschap van bruine en groene kikkers veel subadulte heikikkers aangetroffen. De Mieden ten noorden van het Prinses-Margrietkanaal zijn een kerngebied van de heikikker met middelgrote populaties (10-100 dieren). De twee aan de zuidzijde van het Prinses-Margrietkanaal gelegen Mieden hebben te lijden gehad van verlandings- en verdrogingverschijnselen en liggen geïsoleerd. Hier werden geen heikikkers aangetroffen. Waarnemers van de eiafzettingen Laagveen T. Jager & J. Mulder De Mieden W. Andela & H. van den Bogert Buitendijkse gronden J. Hooijmeijer Stuwwal H.M.G. Uilhoorn & R.H.W. Griffioen Beekdallandschap H. van den Bogert Boezemlanden J. Hooijmeijer & J. Mulder A. Sytsma & J. Klein Literatuur Bakker, M. & S. Rintjema, 2002. Beheersplan Fluezen, periode 2002-2007. iwaco / It Fryske Gea, Groningen / Olterterp. Bogert, J.J. van den, 1982-1998. Archief Amfibieën en Reptielen in Fryslân. In eigen beheer. Bogert, J.J. van den, 2004. Op zoek naar Heikikkers in Fryslân in 2002 en 2003. Door de Heikikkerwerkgroep warf. Werk- en studiegroep Amfibieën en Reptielen Friesland. Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van de Nederlandse Amfibieën en Reptielen en hun bedreiging. Vijfde herpetologische verslag. knnv Hoogwoud en Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en Terrariumkunde, Lacerta. Constant, J.G. (red.), 1979. Spectrum Atlas van de Nederlandse Landschappen. Het Spectrum, Utrecht. Hendriksma, J.T., 2000. De Snitsermar (het Sneekermeer). fff-rapport nr. 62 / Fryske Marreprojekt meidieling nû 4. Nijland, F., 2002. ehs Trynwâlden-Bûtenfjild; rapportage over een gerealiseerd deel van de Ecologische Hoofdstructuur in Fryslân. Rapport Bureau N, publicatie nr. 8. Uitgave Wielenwerkgroep, Gytsjerk. Ploeg, D.T.E. van der, O. Hoekstra & F. Rudolphi, 1977. Atlas fan de floara van Fryslân. Fryske Akademy nr. 525, Leeuwarden. Ploeg, D.T.E. van der, 1999. Natuur in Fryslân / Natûr yn Fryslân. Fryske Akademy nr. 876, Leeuwarden. Westhoff, V., P.A. Bakker, C.G. van Leeuwen & E.E. van der Voo, 1981. Wilde Planten - Flora en vegetatie in onze natuurgebieden, drie delen. Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, s-graveland. Wiersma, T. (red.) et al., 1999. Ontdek de Friese natuur. It Fryske Gea, Olterterp. Dankwoord Mijn dank gaat uit naar Karin Uilhoorn, Raymond Creemers, Hans Boll, Sietske Rintjema en het ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Altenburg & Wymenga voor de waardevolle hulp en prettige samenwerking die werd verleend bij het tot stand komen van dit artikel. Hans van den Bogert Hoofdweg 15 8424 PJ Elsloo tel. 0561-421398 De Bocht van Molkwerum Oude Mirdumerklif Foto s: It Fryske Gea

78 21 7(3) 2005 Overwinterende amfibieën Wilbert Bosman & Frits van der Heijden accepteren, zodat ze niet meer afhankelijk is van dat ene water. Om de wateren te ontdoen van vis zijn ze leeggepompt. Op de bodem zaten 30 middelste groene kikkers, zowel juvenielen als (sub)adulten, ongeveer 15 bruine kikkers en twee subadulte gewone padden. De meeste dieren zaten op 30-40 cm onder de waterlijn in de modder. Van middelste groene kikker en bruine kikker is bekend dat ze in wateren overwinteren (Stumpel, 1970; Stumpel, 1986). Van de gewone pad is dat minder bekend. Deze waarneming bevestigt opnieuw dat de gewone pad ook in het water overwintert. In een particuliere tuin langs een dijk in de Ooijpolder (gemeente Ubbergen) overwinterden twee kleine watersalamanders onder een boomstronk. Het betreft een vrouwtje en een juveniel exemplaar. Tot in oktober zaten er ook kamsalamanders onder deze boomstronk. Deze waren daarna echter verdwenen en hebben vermoedelijk een andere overwinteringsplaats gezocht. Foto: Wilbert Bosman Onderzijde van een gewone kamsalamander Over overwinteringsplaatsen van onze amfibieën is weinig bekend. Dit verbaast natuurlijk niemand omdat de dieren in deze periode soms ver weg kruipen om deze voor hun ongunstige periode door te komen. De waarnemingen die worden gedaan, zijn dan ook meestal toevallige waarnemingen. Zoals bijvoorbeeld de kamsalamanders en kleine watersalamanders die collega s van Jan-Luc van Eijk in november 2001 vonden bij de sloop van een voetgangersbruggetje op een golfcomplex in de Gelderse vallei (van Eijk, 2001). Tijdens visonderzoek in sloten in de buurt van Hazerswoude en Koudekerk aan de Rijn werden in december uit een spoorsloot twee gewone padden onder het ijs vandaan gehaald (van der Lugt, 2001). De auteur ving zelfs in de periode oktober-februari, maart (begin van de voortplantingsperiode) regelmatig gewone padden in sloten en boezems van het Zuid-Hollandse laagveen gebied. In februari 2005 zijn in Groeve t Rooth (gemeente Margraten) door het platform geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad beheersmaatregelen uitgevoerd voor de geelbuikvuurpad. Op dat moment was er strenge vorst waardoor alle wateren waren dichtgevroren. In een karrenspoor dat is verdiept zaten zes bruine kikkers. Het waren vrouwtjes en subadulte exemplaren. In een speciaal voor de geelbuikvuurpad aangelegd basishabitat (zie Bosman & Crombaghs, 2000) werden tijdens de beheerswerkzaamheden negen kleine watersalamanders (mannen en vrouwen) 286 bruine kikkers (man, vrouw en subadult), vijf larven van de vroedmeesterpad en twee kamsalamanders, waaronder een neoteen exemplaar, aangetroffen. Beide dieren waren mannetjes. Het neotene exemplaar was 11,2 centimeter lang met een volledig ontwikkelde kam. De staart was volledig uitgekleurd. Opmerkelijk is een witte zone aan de buikzijde op de overgang van kop naar lijf (zie foto neotene kamsalamander). Bij een gewone kamsalamander gaat de wit gestippelde zwarte ondergrond op de onderzijde van de kop over in een zwarte gevlekte buik op een oranje ondergrond (zie foto). Daarnaast is bij het neotene exemplaar de onderzijde van de kop oranje met daarop een zwart vlekkenpatroon, dus niet witgestippeld op een zwarte ondergrond zoals bij een gemetamorfoseerde kamsalamander. Voor zover bekend is dit de eerste vondst van een neoteen exemplaar van Triturus cristatus in Nederland. Alle dieren zijn overgeplaatst naar een ander water. Half januari 2005 zijn door het Brabants Landschap in een leefgebied van de knoflookpad in Heieind (gemeente Deurne) nabij het actuele voortplantingswater twee wateren visvrij gemaakt. We hopen dat de knoflookpad deze wateren op korte termijn als voortplantingswater zal

Onderzijde van de neotene kamsalamander uit groeve t Rooth. Let op de overgang van kop naar romp. Hier is een witte zone zichtbaar en de onderzijde van de kop is oranje met zwart Literatuur Bosman, W. & B. Crombaghs, 2000. De geelbuikvuurpad in Limburg. Een onderzoek naar populatieomvang en voortplantingssucces in de laatste leefgebieden. Bureau Groenlanden Bureau Natuurbalans/Limes divergens. 39 p. Eijk, J-L. van, 2001. Betrapt: "Muursalamanders". ravon 10, jg. 4(1): 16-18. Lugt, A. van der, 2001. Gewone padden onder het ijs. ravon 10, jg. 4(1): 18. Stumpel, A.H.P., 1970. Najaarsactiviteit van amfibieën in het Ketelven. Zoölogisch Laboratorium Afdeling Dieroecologie, K.U. Nijmegen. Rapportnr. 20. 9 p. Stumpel, A.H.P., 1986. Können Froschpopulationen während des Winterschlafes durch Schlittschuhlaufen beeinträchtigt werden? Salamandra 22 1, 95-96. Foto: Wilbert Bosman Wilbert Bosman & Frits van der Heijden Correspondentie-adres: Stichting RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen w.bosman@ravon.nl

80 21 7(3) 2005 De Ringslang in Flevoland Jeroen Reinhold Noordoostpolder, die in 1942 droogviel. Vervolgens ontstond geschikt leefgebied door het droogvallen van Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland in respectievelijk 1957 en 1968. Versnippering door huizenbouw en de aanleg van infrastructuur zorgden ervoor dat de drie ringslangpopulaties op het oude land steeds meer van elkaar geïsoleerd raakten. De ontwikkeling van de polders in Flevoland bood volgens Smit & Zuiderwijk (1991) de ringslang de kans om via het nieuwe land de drie populaties weer bijeen te brengen. Heeft de ringslang deze kans gegrepen? Figuur 1: Verspreiding van de ringslang De ringslang is de enige reptielensoort die meerdere plaatsen in Flevoland heeft weten te bevolken. De kolonisatie van dit nieuwe land door deze soort is redelijk goed aan de hand van waarnemingen gedocumenteerd. In dit artikel wordt deze kolonisatiegeschiedenis uiteengezet. De Ringslang op het oude land Het verspreidingsgebied van de ringslang rondom Flevoland ( het oude land ) besloeg in de periode 1940-1990 Friesland, de Kop van Overijssel, de Gelderse Vallei en de regio ten oosten van Amsterdam aan het Markermeer. Flevoland lag daarmee ingeklemd tussen drie ringslangrijke gebieden en bood de ringslang goede kansen voor kolonisatie. Deze kansen ontstonden het eerst in de Kuinderbos In 1947-1956 werd het Kuinderbos in de Noordoostpolder aangeplant. Sloten werden gegraven en boomstekken gingen de grond in. Dit gebied, dat grenst aan de Tjongervallei van Friesland en dicht bij de Weerribben ligt, is voor de ringslang makkelijk te veroveren geweest. De dieren hoefden slechts enkele kilometers af te leggen om hier te komen. In de archieven van de Herpetogeografische Dienst wordt de eerste ringslang uit dit bosgebied al gemeld in 1948. In de jaren erna worden verschillende meldingen gedaan. Meestal door boswachters van het Kuinderbos. Dankzij deze waarnemingen weten we nu dat de ringslang al bijna 60 jaar in dit bos huist. Gezien deze lange periode en het aantal waarnemingen, mag aangenomen worden dat de ringslang in dit gebied zich ook al tientallen jaren voortplant. In 1996 startte Landschapsbeheer Flevoland een ringslangproject (Reinhold, 2000) en werden voor de ringslang speciale broeihopen aangelegd. Dit zijn plekken waar de ringslang haar eieren in kan deponeren en waar de warmte van het composteren de eieren uitbroedt. Jaarlijks worden deze broeihopen onderhouden waarbij nieuw maaisel wordt toegevoegd aan de bestaande hoop. Dit is meteen een goede gelegenheid om de broeihopen te controleren op uitgekomen eieren. In de periode 1997-2004 werden regelmatig eischalen in de broeihopen gevonden. Zo werd vastgesteld dat de ringslang in de zomer van 2003 in totaal 1000 eieren verspreid over drie broeihopen heeft gelegd (mond. med. G. ter Woord). De bekendheid van het Kuinderbos als ringslanggebied leidde op 22 juli 2002 tot het loslaten van een ringslang die waarschijnlijk afkomstig was uit Eesveen (Overijssel, ten noordoosten van de Weerribben). Tijdens het lossen van een vrachtwagen met graan in Emmeloord (circa 10 kilometer ten zuiden van het Kuinderbos) kwam het dier tevoorschijn. Gezocht werd naar een plek om het dier los te laten en het Kuinderbos was een voor de hand liggende keus. De al jaren bekende aanwezigheid van ringslangen in het Kuinderbos was tevens de reden om te starten met het monitoren van de aantalsontwikkelingen in het gebied in

het kader van het Meetnet reptielen van RAVON. Vanaf 1999 lopen Gré ter Woord en Rob Koole ieder zeven maal per jaar een monitoringsronde van ruim twee kilometer. Het aantal slangen dat zij op de route tegenkomen wordt genoteerd. Door de jaren heen haalt Gré een gemiddelde van zo n 8 dieren per ronde; het hoogste aantal dieren per ronde van heel Nederland. Dat dit hoge aantal niet voor het hele gebied geldt, laat de telling van Rob Koole zien. Zijn telgebied grenst aan dat van Gré, maar zijn gemiddelde ligt gelijk met het landelijke gemiddelde: 1,2 dieren per ronde. Andere gebieden in de Noordoostpolder In de andere delen van de Noordoostpolder is de ringslang zeker niet algemeen. De waarneming van een ringslang op 17 juni 1958 op een akker aan het Vuurpad nabij Creil wist zelfs de krant te halen. De zoon van de man die deze ringslang op zijn land vond, is duidelijk onder de indruk geraakt van natuur. Evert de Boer meldt nu waarnemingen van ringslangen in het gebied van de Uiterdijkerweg-Blankenhammerweg waar hij nu woont. In combinatie met de waarnemingen uit het dorp Blankenham zijn in deze regio de laatste vier jaar tien slangen gemeld. De ringslang lijkt hier toe te nemen. Er zijn geen andere plekken in de Noordoostpolder waar regelmatig ringslangen gezien worden. Her en der zijn verspreid ringslangen gezien, maar nooit meer dan één. Een deel van deze losse waarnemingen heeft een minder natuurlijke achtergrond. Zo is de ringslang van Marknesse per ongeluk geïmporteerd vanuit de Weerribben via een bijenkast. Het dier zat in de lade van een bijenkast waar normaliter de dode bijen in terecht komen. De imker leegde in het voorjaar thuis deze lade, nadat de kast het voorgaande najaar in de Weerribben gestaan had. Op de lade lag een slang van 60 centimeter, die vervolgens de tuin in vluchtte. Waarschijnlijk heeft de ringslang deze bijenkast als overwinteringsplaats gebruikt en is zo Flevoland binnengekomen. Overig Flevoland Praambos In Oostelijk en Zuidelijk Flevoland speelt het Praambos (tegenwoordig ook Oostvaardersveld genoemd) een belangrijke rol. De eerste meldingen van ringslangen uit dit gebied zijn afkomstig van KNNV-leden. In 1988 worden plotseling twee slangen gezien. Een derde en vierde waarneming volgden in 1989 en 1990. Vanaf 1996, toen Landschapsbeheer Flevoland haar ringslangproject startte, zijn er jaarlijks enkele tientallen waarnemingen. Onduidelijk blijft hoe de ringslang op deze plek gekomen is. Niet uitgesloten wordt dat de dieren hier zijn uitgezet. Sinds 1996 is ook duidelijk dat er reproductie plaats vindt in het gebied. Rijkswaterstaat vergroef op 12 juni 1996 een speciaal voor de ringslangen gemaakte broeihoop en uit de graafbak vielen toen twee slangen. Waarschijnlijk waren het vrouwelijke dieren die eieren aan het afzetten waren. De broeihoop wordt sinds 1998 onderhouden door vrijwilligers van Landschapsbeheer Flevoland met jaarlijks een stijgend aantal eieren. In 2003 zijn in deze broeihoop maar liefst 1881 eieren gelegd: een record voor Nederland! Minstens 60 vrouwtjes moeten hier eieren hebben afgezet. Ook 2004 scoorde redelijk met 1200 eieren. Het monitoren van de populatie vindt plaats sinds 1999. Het aantal dieren per ronde stijgt: van 0,9 per ronde in 1999 tot 2,8 in 2004. Het Oostvaardersveld is het enige gebied in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland waar reproductie van bekend is. Uitbreiding van het verspreidingsgebied is dan ook alleen mogelijk als deze dieren een goed leefgebied behouden. De door Staatsbosbeheer gewenste recreatieve ontwikkeling van het Oostvaardersveld met een 35 meter hoog bezoekerscentrum, 600 parkeerplaatsen en dergelijke is daardoor niet alleen een bedreiging voor de ringslangpopulatie van het Oostvaardersveld maar ook voor de populatie van heel Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. De rest van Oostelijk en Zuidelijk Flevoland In Oostelijk Flevoland is de ringslang alleen als eenling waargenomen. Meldingen van eieren zijn bekend uit het Bergbos (Lelystad) en uit een biologische volkstuin in Lelystad. Later zijn echter nooit meer ringslangeieren van deze locaties gemeld. De situatie in Zuidelijk Flevoland is moeilijker te doorgronden. Rond Almere zijn tal van waarnemingen bekend, maar een lijn valt er niet in te ontdekken. Eind jaren zeventig zagen twee sportvissers, die in de Loosdrechtse plassen aasvisjes voor het vissen kochten, in een kano enkele slangen liggen. Deze Loosdrechtse dieren hebben ze meegenomen naar de Pampusdijk om de dieren in de toenmalige rietlanden los te laten. Waarnemingen uit Pampushout verschijnen vanaf die tijd zeer onregelmatig. Uit de periode 1996-2003 zijn drie waarnemingen bekend. Ook elders rond de stad komt her en der een waarneming boven drijven. Alleen rond de wijk de Meenten in Almere- Haven lijkt de ringslang algemener voor te komen. In twee tuinen en in een volkstuincomplex zijn dieren gezien. Daarnaast zwom een slang in de gracht van Almere-Haven en twee dieren zijn gezien op een eilandje bij Almere- Ringslang (Natrix natrix helvetica). Zoeken naar eieren en omzetten van een broeihoop. Foto: Pedro Janssen Foto: Jeroen Reinhold

aandacht richting gemeenten, waterschap en Provincie is de laatste negen jaar veel veranderd. De ringslang is een soort geworden die aandacht krijgt. In beleidsdocumenten van de gemeente Lelystad, Almere en de Noordoostpolder wordt de ringslang nu genoemd. De gemeente Lelystad heeft zelfs eigenhandig broeihopen aangelegd langs de Oostervaart en Worthmantocht. Rijkswaterstaat heeft de afgelopen jaren tweemaal laten uitzoeken in hoeverre hun dijkverzwaringsprojecten een probleem kunnen vormen voor de ringslang. Gelukkig voor de ringslang (en voor Rijkswaterstaat) leek er geen probleem te zijn. Ook vrijwilligers van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten zetten de laatste jaren steeds vaker broeihopen op om de trekkende vrouwtjes in elk geval een goede eilegplaats aan te bieden. De ringslang krijgt duidelijk de aandacht die hij verdient. Ook al heeft de ringslang misschien nog niet alle mogelijke gebieden in Flevoland veroverd en zijn de drie populaties op het oude land nog niet helemaal met elkaar verenigd; de ringslang is wel op de goede weg. In Flevoland is de soort in elk geval duidelijk aanwezig. Foto: Jeroen Reinhold Provinciale medewerkers maken een broeihoop voor de ringslang. Haven (2002). Reden voor Sietse van de Wal om in 2003 te starten met een monitoringstraject langs de Gooimeerdijk. Helaas heeft hij (nog) geen dieren waargenomen. Ringslangen rond Almere kunnen goed op eigen kracht het nieuwe land bereikt hebben. Bij Muiden en Naarden (Noord-Holland) zijn ringslangen al jaren bekend. Door middel van de merk- en terugvangstmethode is ook duidelijk geworden dat twee kilometer zwemmen over het Markermeer tot de mogelijkheden van de ringslang behoort (Janssen, 2003). Waarnemingen van ringslangen aan het Zilverstrand en Almeerderstrand kunnen dan ook goed dergelijke trekkers betreffen. Het is echter ook duidelijk dat ringslangen vaak (illegaal) uitgezet worden of onopzettelijk getransporteerd worden. Zo zijn in 2000 elf jonge slangen uit Huizen (Noord-Holland) aan de rand van de Lepelaarplassen losgelaten. Ook nabij Zeewolde ter hoogte van de brug naar Nijkerk (Gelderland) zijn in het verleden ringslangen losgelaten. Een imker uit Bemmel (Gelderland) ruimde eind jaren tachtig een berg afval rond zijn huis op en vond zo een kist met resten van gesmolten bijenraten met daar bovenop een ringslang met een onbekend aantal eieren. Omdat de man toch zijn bijen in het toen nog koolzaadrijke Flevoland wilde zetten, is deze kist uiteindelijk in het moerasgebied bij het Nuldernauw gezet. Latere controle leerde dat de eieren uitgekomen waren. In 1995 is de laatste ringslang uit dit gebied gemeld. De twee broeihopen die later in dit gebied aangelegd zijn, zijn nooit gebruikt door ringslangen. Opvallend is overigens dat bij ravon Gelderland uit Bemmel en ruime omgeving (de Betuwe) geen enkele ringslangpopulatie of melding bekend is! Alle bekende introducties hebben betrekking op verplaatsingen van Nederlandse ringslangen. Introductie van buitenlandse dieren, zoals in Zuid-Holland en Limburg plaatsgevonden heeft (van der Lugt & Siebelink, 2003; van Buggenum, 1992), is in Flevoland onbekend. Literatuur Buggenum, H.J.M. van, 1992. Ringslang: in J.E.M. van der Coelen (red). De verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen in Limburg. ravon/natuurhistorisch Genootschap Limburg: 256-260. Van der Goes & Groot, 2002. Beschermde flora en fauna rond Almere: hoofdrapport. G&G rapport 2002-11 Janssen, I., 2003. De ringslang als zwerver. ravon 6(1): 1-3. Lugt, A. van der & B. Siebelink, 2003. Zuid-Hollandse ringslangen uiteindelijk allochtoon. ravon 5(3): 37-40. Reinhold, J., 2000. Nieuw land voor de Ringslang II. De Levende Natuur 101(3): 85-88. Smit, G. & A. Zuiderwijk, 1991. Nieuw land voor de Ringslang. De Levende Natuur 92(6): 212-223. De ringslang als provinciale aandachtssoort In de periode 1996-2003 kreeg Landschapsbeheer Flevoland subsidie van de Provincie om de ringslang in Flevoland een helpende hand te bieden. Enerzijds door actief broeihopen te maken, anderzijds door de ringslang onder de aandacht te brengen bij burgers en bestuurders. Voor 1996 hadden weinig mensen door dat in Flevoland ringslangen leven. Middels persberichten, interviews en Landschapsbeheer Flevoland Jeroen Reinhold Botter 14-03 8232 JP Lelystad