Deel 1 Het kastee l. Wat is een kasteel?



Vergelijkbare documenten
Spreekbeurten.info Spreekbeurten en Werkstukken

Naam: KASTELEN. Vraag 1a. Waarvoor moeten we onze huizen tegenwoordig beschermen? ... pagina 1 van 6

k a s t e l e n i n n e d e r l a n d

een zee van tijd Werkblad 31 Ω De riddertijd Ω Les 1: De bouw van een kasteel Naam:

een zee van tijd Werkblad 31 Ω De riddertijd Ω Les 1: De bouw van een kasteel Naam:

Kastelen. Dit werkboekje is van:

Spreekbeurt en werkstuk over. Ridders. Door: Oscar Zuethoff

inhoud 1. Kastelen 2. Castellum 3. Het kasteel 4. Soorten kastelen 5. De delen van een kasteel

Kastelen in Nederland

De Middeleeuwen het leven in de middeleeuwen

De middeleeuwen. Isabel Vogelezang 10 jaar OBS De Vogelenzang Leonardo Middenbouw Groep 6.

Info plus Het leenstelsel

Het leven op en om een kasteel

Voorleesverhaal. Het leven in een kasteel. Voorleesverhaal voor groep 1 t/m 4 van het basisonderwijs

Samenvatting Middeleeuwen ABC

Naam: DE MIDDELEEUWEN Ridders en kastelen

5,8. Werkstuk door een scholier 2065 woorden 7 juni keer beoordeeld. Geschiedenis. Inhoud

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

Begrippen. mammoet Een dier uit de prehistorie. Een mammoet leek op een grote harige olifant. jagers

RHET LEVEN VAN EEN. idder

Project Prehistorie, Grieken en Romeinen ABC

Kastelen en Ridders. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur.

Auditieve oefeningen bij het thema: ridders en kastelen

De Romeinen. Wie waren de Romeinen?

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Karel de Grote Koning van het Frankische Rijk

Brandaan. Geschiedenis WERKBOEK

Middeleeuwen. door: Joshua Murray Vogelenzang groep

Kruittoren. Ω Hoogte: ca. 18 m Ω Bouwjaar: ca Ω Muurdikte: ruim 1 m Ω Basisvorm: vierkant

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren

Schokland Werelderfgoed Kijktocht basis onderwijs

Altena. Middeleeuwen. In de. Werkblad

Spreekbeurten.info Spreekbeurten en Werkstukken

Le seigneur de Clérans

Tijd van monniken en ridders ( ) 3.1 Leenheren en leenmannen ( ) ( ) Plundering Rome door Alarik in 410, tekening uit de 20 e eeuw

Toelichting beelden tijdbalk Argus Clou Geschiedenis groep 7

Inhoud. Thema 5.1 Jagers en boeren 3. Thema 5.2 Grieken en Romeinen 6. Thema 5.3 Monniken en ridders 9. Thema 5.4 Steden en staten 12.

Samenvatting Middeleeuwen DEF

Limburg tussen staf en troon 1000 jaar graafschap Loon. les 1: Wie waren de graven van Loon

QUIZ OVER TIJD EN RUIMTE gemaakt door kinderen van unit 2

Tijd van monniken en ridders ( ) 3.1 Leenheren en leenmannen ( ) ( ) Plundering Rome door Alarik in 410, tekening uit de 20 e eeuw

Verhaal: Jozef en Maria

KIJKROUTE IN VREDESNAAM

Informatie voor groep 5 t/m 8 van het basisonderwijs. Het leven in. een kasteel

RIDDERS SARAH DEVOS met illustraties van HELEEN BRULOT

Naam: FLORIS DE VIJFDE

L ang geleden zag de Achterhoek er. De geschiedenis van Doetinchem, Wehl en Gaanderen

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten

In het oude Rome De stad Rome

Lei en griffel: Kinderen schreven met een griffel op een lei. Soms leerden ze lezen met een ABC-boekje.

Eerste druk, september Tiny Rutten

Wat weet jij over wonen? Dat ga je met je groepje opschrijven in een woordspin.

De koude oorlog Jesse Klever Groep 7

Ze gebruikten bijna alleen maar streepjes omdat ze het snel en makkelijk in stenen wilden krassen. Rondjes waren erg moeilijk!

een zee Sparta Sparta is een stad in Griekenland. Rond 600 voor Christus waren de steden in

Lesschema 2 graad t.g.v. 500 jaar Koninklijke Sint Sebastiaansgilde Essen

Doel: Na deze opdracht weet je meer over het leven en de gebruiken van de Vikingen

Karel de Grote en het feodale stelsel. Rilana Kuiters. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

De tijd die ik nooit meer

Drogenapstoren. Ω Hoogte: 47,5 meter Ω Bouwjaar: Ω Muurdikte: 2 meter Ω Basisvorm: vierkant. Werkgroep Bouwhistorie Zutphen

De steen die verhalen vertelt.

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders.

Quiz Kleed de Ridder. versie 2017

SINTE-WATTE? SINTE-METTE! Voorleestekst

Feodalisme hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Sinte-watte?! Sinte-Mette! Voorleestekst

Klassieke Muziekgeschiedenis De Middeleeuwen ( )

100 jaar geleden. t Is Oorlog! Een lesmap voor het vierde, vijfde en zesde leerjaar, door juffrouw Anita en de papa van Anna.

Over het toneelstuk Gijsbrecht van Amstel

Dagboek Sebastiaan Matte

Toetsvragen Geschiedenis Toelatingstoets Pabo. Tijdvak 3 Toetsvragen

Holland 1000 jaar geleden. Meer weten? Klik hier

Naam: VAN WILLIBRORD tot Statenbijbel

Naam: De Romeinen. Vraag 1. De Romeinen hebben veel gebouwd. Noem vijf verschillende toepassingen. pagina 1 van 6

DE ROMEINEN KOMEN!! Groep 5 en 6. Vragenlijst Museumzaal Thermenmuseum. 1. Namen leerlingen: Naam van de school: Te:

Verloren grond. Murat Isik. in makkelijke taal

God verlost Israël van de Amalekieten.

KOPIEERBLADEN. THEMA 5: Ik wil ridder worden! Plantyn - TotemTaal - Thema 5: ik wil ridder worden!

Je mag stralen je mag huilen je mag dwalen je mag schuilen je mag vragen je mag dromen je mag klagen je mag komen Hij wacht op jou

Tijd van monniken en ridders ( ) 3.2 Hofstelsel en horigen. ( )

SPEURTOCHT ARCHITECTUUR & DESIGN

Gorcums Museum Grote Markt EB Gorinchem

sarie, mijn vriend kaspar en ik

Het Frankische rijk. Bedreigd door de islam. Monniken en Ridders

3. Door de kruistochten werden de wegen naar het Oosten weer bekend en werd

De steentijd Jagers en verzamelaars

1. Van je juf of meester krijg je een plaatje. Bekijk je plaatje goed. 3. Zoek samen nog vier klasgenoten met een ander plaatje.

Middeleeuws vragenvuur

Docentenhandleiding. Het leven in een kasteel. Voor leerkrachten van groep 1 t/m 8 van het basisonderwijs

Voorwoord. Rome en de Romeinen

OP AVONTUUR MET ARCHITECTUUR CULTUREEL ERFGOED IN OLDENZAAL


Het was één groot feest!

Feodalisme hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Het verhaal van de schepping (Genesis 1 en 2)

WERKBOEK VOOR DE DALTON-VERSIE. Dit werkboek is van:. Ik zit in groep:.

Transcriptie:

Deel 1 Het kastee l Wat is een kasteel? De geleerden zijn het hierover niet altijd eens. Belangrijk is in ieder geval dat een kasteel bewoonbaar én verdedigbaar moest zijn. Dus: een kasteel was de verdedigbare woning van een heer. Een kasteel was verdedigbaar door de plek waar het was gebouwd, bijvoorbeeld in het water of op een berg. Ook de versterking van het kasteel was belangrijk, zoals dikke muren en kleine ramen en een ingang die niet makkelijk te bereiken was. Zoals je nu soms nog kan zien, hadden sommige kastelen een poortgebouw met een stevige deur. Voor deze deur zat soms een ijzeren valhek, de hamei. En vaak was er de schotbalk (een dikke balk waarmee de poort vergrendeld kon worden). Waarom bouw je een kasteel? Ongeveer 1000 jaar geleden begonnen de rijke en machtige heersers in Nederland hun huizen te versterken. Dit deden ze om zich tegen de vijand te beschermen. Er waren veel soorten vijanden: jaloerse buurmannen, boze onderdanen of plunderende Noormannen. De Noormannen kwamen vanuit het noorden van Europa. Dat gebeurde voor het eerste in ongeveer 860 na Christus. De versterkte huizen waren de eerste kastelen. Waarmee bouwde men een kasteel? De eerste Nederlandse kastelen waren bijna allemaal van hout. Van deze houten kastelen is er geen

enkele meer over. Hout vergaat namelijk sneller dan steen. Alleen in de grond zijn er nog wat houtsporen te vinden. Hout was als bouwmateriaal voor kastelen niet zo goed, tenminste als je lang met een kasteel wilde doen. Het kan makkelijk in brand gestoken worden en ook kan het verrotten. Daarom gingen ze vanaf ongeveer 1250 steeds meer stenen kastelen maken. Maar er zijn al heel vroege stenen kastelen, die rond 1150 gebouwd zijn. In de kastelentijd (ongeveer 900 tot ongeveer 1500) gebruikten de mensen in ons land bijna nooit natuursteen, omdat dat heel duur was. Men moest het namelijk helemaal uit België of Duitsland halen. In Nederland was en is er namelijk weinig natuursteen te vinden. In Zuid-Limburg bouwden ze wel vaker stenen kastelen uit natuursteen omdat ze daar dichter bij de buitenlandse steengroeven wonen. Het eerste kasteel Valkenburg, waarvan men denkt dat het ongeveer in 1115 is gebouwd, werd gemaakt van zwerfkeien. Toen het eerste kasteel vernietigd was, bouwde men het weer op uit mergelsteen. Dat is een natuursteen die in Limburg zelf te vinden is. Heel soms gebruikten de kasteelbouwers stenen, die van oude Romeinse ruïnes waren geweest. De Romeinen wisten al dat je baksteen moest maken van klei, en in de Nederlandse grond was er genoeg klei. Maar toen de Romeinen weer uit Nederland vertrokken, vergaten de mensen hier hoe je baksteen moest maken. Vlak vóór het jaar 1200 begonnen de monniken in Friesland weer met het maken van bakstenen. Vanaf toen bouwde men daarmee kastelen in Nederland. Alleen voor gewone huizen bleven de mensen nog heel lang hout gebruiken. De bakstenen die tot ongeveer 1400 werden gebruikt, waren veel groter dan de bakstenen van nu. Men noemde deze grote bakstenen kloostermoppen. Monniken gebruikten ze voor hun kloosters. Deze kloostermoppen waren soms wel 29 x 14 x 8 cm groot.

Kastelen veranderen De versterkte huizen van ongeveer 1050 tot 1250 leken nog niet op de kastelen zoals wij die nu kennen. De mensen maakten vaak een woontoren op een hoge heuvel. Het was makkelijker om vijanden te bestrijden vanaf een hoogte. Eerste waren die van hout en later van steen. Vanuit de toren konden vijanden al vanaf veraf worden gezien. De kasteelbewoners schoten met pijl en boog op de vijand. Voor de vijand wat het moeilijk om omhoog te schieten. En het was nog moeilijker voor hem om in de toren te komen. De ingang van de toren was namelijk soms wel 6 meter boven de begane grond. En als de bewoners de ladder hadden opgetrokken, kon de vijand niet meer bij de deur komen. De muren van een woontoren waren soms wel bijna 3 meter dik. Er zaten alleen spleten in de muur voor licht en frisse lucht. Het was daarom ook benauwd en donker in de kasteeltoren. De eigenaar van de woontoren woonde er met zijn

gezin. Bij of in die toren was vaak een kapel. Om de toren heen stonden houten huisjes, waarin het personeel woonde. Daarin waren ook de voorraden opgeslagen en stond het vee. Daar weer om heen stond een hek van houten palen. Dit hek noemden ze een palissade. Hieromheen groeven ze weer een gracht. De alleenstaande woontoren De enkele woontoren is een klein soort kasteel. In de Middeleeuwen bouwden ze veel van zulke woontorens. Heren, die niet genoeg geld hadden om in één keer een groot kasteel te laten bouwen, konden wel een woontoren laten neerzetten. Ook waren er heren die zo n toren lieten bouwen om aan iedereen te laten zien hoe rijk of belangrijk zij wel waren. Vaak hadden ze dan nog een ander kasteel. Vergeet ook niet dat het hebben van een kasteel, ook al is het maar een woontoren, heel belangrijk was voor het uitoefenen van je macht. Pas als je zo n gebouw had, kreeg je respect van de mensen. Ze hadden ontzag voor je of waren bang voor je. Vanuit je woontoren kon je anderen aanvallen en kon je je verdedigen. De woontoren werd soms uitgebreid Voorbeelden van de alleenstaande woontoren zijn kasteel Lunenburg, kasteel Walenburg, kasteel Weerdestein, Hinderstein in Langbroek en kasteel Oudaen bij Breukelen. Die staan allemaal in de provincie Utrecht. Soms bouwden ze dan later nog gebouwen tegen de toren aan. Zo kon de woontoren toch nog een groot kasteel worden. Als de kasteelheer genoeg geld had, kon hij zijn kasteel laten uitbouwen. Soms kwam er voor iedere zoon een eigen toren. Rond 1350 werden kastelen steeds prettiger om in te wonen. Er kwam een echte keuken en ze werden gezellig ingericht. Ook kwamen er steeds meer kamers. Kasteel Doorwerth (te Doorwerth bij Arnhem) is hier een goed voorbeeld van. Het ronde kasteel De vroege kastelen tot 1250 hadden vaak een ronde ringmuur. Binnen deze ringmuur stond de woontoren. De woontoren zelf was toen ook vaak rond. Het is makkelijker om een gebouw dat rond is te maken dan een keurig vierkant bouwsel, dat aan alle kanten gelijk moet zijn.

Maar, de ronde kastelen waren moeilijker te verdedigen dan de vierkante. De bewoners konden de aanvallers niet zo makkelijk van alle kanten zien. Je kunt namelijk niet om een bochtje kijken. Daarom ging met na 1250 steeds meer veelhoekige, en nog later, vierkante kastelen bouwen met een vierkante ommuring. Kastelen op een natuurlijke heuvel Soms werd een kasteel op een al bestaande heuvel gebouwd. In het buitenland komt dit type veel voor. Maar in ons land is er maar één: het kasteel Valkenburg in Zuid-Limburg. Er is nu alleen nog een ruïne van over. Kastelen op een kunstmatige heuvel Als een kasteel of een toren op een heuvel stond, die door mensen was gemaakt, noemden ze het een mottekasteel. Dit komt omdat deze kunstmatige heuvel een motte heette. In het Frans betekent motte: kunstmatige heuvel. Al rond het jaar 1000 gingen ze dit soort kastelen bouwen. Vaak lag er voor de motte nog een voorburcht. Hier woonde het personeel van de kasteelheer. Ook waren er stallen en schuren rond deze burcht. De voorburcht was van het kasteel gescheiden door een gracht. De hoofdburcht was veel beter verdedigbaar dan de voorburcht. De hoofdburcht en de voorburcht werden samen weer door een (houten) muur en een gracht beschermd. Water gebruikt bij de verdediging Het mottekasteel en het kasteel op een natuurlijke heuvel liggen allebei hoog, zodat ze tegen aanvallers beschermd zijn. Want zo was het moeilijk voor de vijand om in het kasteel te komen, als de kasteelbewoners ze vanuit de hoogte bekogelden met stenen. In Nederland, waar veel water is, kon je het kasteel ook op een andere manier beschermen tegen vijanden. Dat deed je door een brede gracht om het kasteel heen te graven. Soms stond het kasteel op een eilandje in een rivier of meer. Voor aanvallers was het heel moeilijk om over het water bij het kasteel te komen als de brug was opgehaald. Het vierkante kasteel Waarschijnlijk begon men in Frankrijk het eerst vierkante kastelen te bouwen. Dat was ongeveer net na 1200. Deze kastelen hadden 4 torens op de hoeken van de muren. Deze torens stonden weer iets naar voren, zodat men de omgeving nog beter kon overzien. Deze muren en torens hadden kantelen. Dat zijn een soort stenen kartelranden, waarachter je kon schuilen. Omdat de kasteelbewoners dit kasteel het best konden verdedigen, was dit type kasteel het meest populair. Het kasteel bestond uit een grote dikke (woon)toren, de donjon, en de diverse bijgebouwen. De

donjon en andere belangrijke gebouwtjes waren samen de hoofdburcht. De huisjes van de meeste bedienden en de stallen stonden op de voorburcht. Heel belangrijke heren, die de baas waren over veel andere, minder belangrijke heren, werden landsheer genoemd. Zij hadden veel kastelen in hun bezit. Die konden ze zelf natuurlijk niet allemaal bewonen. Daarom gaven zij aan lagere heren bevel in zo n kasteel te wonen. Zo n heer heette kastelein. Die kon dan, uit naam van de landsheer, het kasteel verzorgen en bewonen. Maar vooral moest hij voor het bijbehorende land en de daarop wonende mensen zorgen. Hij moest dan ook belasting innen voor de landsheer. Als dat nodig was, moest hij de bevolking onder de duim houden. Ook moest hij het kasteel en het daarbij behorende land beschermen tegen de vijanden van de landsheer. Deel 2 Het kasteel tijdens een belegerin g Waar moet je het kasteel bouwen? De dikte van de muren, de hoogte van de motte en de breedte van de gracht, waren belangrijk voor de bescherming. Ook heel belangrijk was de plaats, waar het kasteel werd gebouwd. Het kasteel moest op een strategische plek liggen. Dat betekende dat het kasteel als het maar een beetje mogelijk was, op een goed verdedigbare plaats moest liggen. Dus bijvoorbeeld op een hoogte of in het water. Kastelen liggen vaak ook aan belangrijke handelsroutes. Bij een weg of een rivier. De kasteelheer kon bij deze routes dan ook tol heffen. Dat betekende dat iedereen, die zijn land wilde

oversteken, tolgeld aan hem moest betalen. Dit heette het recht van tolheffen, Dit recht hoorde bij het feodale systeem. Je moest uitkijken voor struikrovers langs deze route, want die pikten al je geld. Soms overviel zelfs de kasteelheer de mensen die op zijn gebied kwamen. Zo n heer werd dan een roofridder genoemd. HELP! Een belegering! Als de kasteelheer ruzie met iemand anders kreeg, dan kon zijn kasteel belegerd worden. De heer moest dan al zijn mannen, wapens en voedsel op de hoofdburcht verzamelen. Daarna trokken ze de ophaalbrug op en wachtten ze af. De vijand omsingelde het kasteel. Hij sloot het van de buitenwereld af. Hierdoor hadden de kasteelbewoners na een tijdje geen voedsel en water meer. Dorstig en uitgehongerd moesten ze zich dan wel overgeven. Als deze methode niet hielp, probeerde de vijand met geweld het kasteel te veroveren. De aanvallers maakten dan een gat in de muur met een blijde of een stormram om zo op de binnenplaats te komen. Een blijde is een grote werpmachine, zoals een katapult. Ook hadden ze een goedendag. Dat is een bal met ijzeren punten, die met een ketting aan een stok vastzit. Verder gebruikten aanvallers graag de kruisboog. Dat is een grote boog die je moet spannen met een metalen veer. Daarmee schoot je veel verder en harde dan met een gewone boog. Ook kon de vijand de muren verzwakken door ze te ondergraven. Hier in Nederland is dat een beetje moeilijk, omdat je bij het graven als snel bij het grondwater komt. De aanvallers maakten vaak gebruik van een evenhoge. Dit is een verrijdbare houten toren. Net zo hoog als de muur van het kasteel. Zo vecht je op gelijke hoogte met de verdedigers en kan je als je wint gelijk de muur overklimmen. Voor de aanvallers kon een belegering niet al te lang duren. Dit kwam doordat de gewone soldaten meestal boeren waren. Zij moesten hun heer volgen als die oorlog wilde voeren. Zij werden hiervoor bijna nooit betaald. En eigenlijk moesten ze, of wilden ze, op hun land werken. Als de aanval geen succes was, of heel lang duurde, gingen ze gewoon weg. Zeker, als

er nog geoogst moest worden. Oorlog werd er alleen in de lente en zomer (en als het niet anders kon in de herfst) gevoerd. Je had dan niet zo n last van slecht en koud weer en de dagen waren langer. Bovendien konden de aanvallers dan meer eten te pakken krijgen. De verdedigers probeerden de vijand op een afstand te houden door ze met pijlen en lansen te beschieten. Ook gooiden ze stenen en afval. Als er niets anders meer over was, smeten de in het nauw gedreven mensen zelfs stoelen en tafels over de muren. Ze stonden dan op de weergang, een smal pad op de kasteelmuur achter de kantelen. Als een kasteel dan tenslotte toch werd ingenomen, kwamen de verdedigers er soms levend vanaf. Het kasteel en de bezittingen werden dan ingepikt. Maar vaak werd het kasteel afgebroken of in brand gestoken. De vijand kon beloven (op zijn woord van riddereer) dat hij de verdedigers zelf niets zou doen. Ze mochten dan als vrije mensen weggaan. Maar meestal werden ze gevangen genomen (handig voor losgeld) of gedood. Je moet je zo n belegering overigens niet al te groots voorstellen. Over het algemeen deden er minder mensen aan mee dan je wel eens hoort of leest.

Deel 3 Het einde van de kastele n Het einde van de echte kastelen en... In de 14de eeuw werd het buskruit al gebruikt. Met het buskruit kon je kogels uit een kanon schieten. Je stak het kruit aan met een branden koord. Dit koord werd een lont genoemd. De eerste kanonnen leken meer op hele grote bloemvazen dan op de kanonnen die wij kennen. Pas in de vijftiende eeuw werden de kanonnen zo goed, dat ze stenen muren in puin konden schieten. Zelfs heel dikke muren waren dan niet sterk genoeg. Daarom kregen sommige bestaande kastelen een aarden wal met daarop muren om de gracht heen. En soms groef men om deze wallen weer een gracht. Zo n verdedigingswerk heet bolwerk. en beschermde het land dat achter deze lijn lag. Er werden vanaf 1500 geen nieuwe versterkte huizen meer gebouwd. Ze konden de mensen toch niet meer beschermen tegen vijanden. Daarom ging men vanaf die tijd voor bescherming forten bouwen. In de provincie Utrecht zijn veel forten. Voorbeeld hiervan zijn Fort Vredenburg en Fort Muiden. Binnen de wallen van zo n fort woonden er alleen maar soldaten. Zij moesten het land beschermen als er oorlog was. Het was heel duur om een fort te bouwen, en ook om het te onderhouden. Alleen een koning of een regering kon zoiets betalen. De forten lagen in een lijn door het landschap

...de opkomst van de steden In de vroege Middeleeuwen waren er bijna geen steden. Veel mensen woonde op het platteland en waren boer. In de 8-ste en 9de eeuw veranderden er een aantal dingen. Er kwamen ploegen met paarden in plaats van ossen. Dit kwam omdat de landbouwers het Haam (halsjuk) gingen gebruiken waardoor ze met paarden konden werken. Met paarden kun je sneller ploegen dan met een os. Vooral tijdens de kruistochten (1096 tot ongeveer 1290) zagen de kruisvaarders dat er in het Heilige Land, bij de mohammedanen, veel meer luxe dingen waren. Dat wilde zijn in hun eigen land ook wel. Ze brachten veel luxe dingen mee naar huis, waar de mensen ze ook wel wilden kopen. Hierdoor kwamen er steeds meer handelaren en kwam er ook steeds meer geld. Bovendoen groeide de bevolking heel sterk. Omdat men steeds meer luxe wilde kwam er meer werk voor de ambachtslieden, zoals de zilver- en goudsmid. Maar ook voor de gewone smid, de timmerman en de kleermaker. De landheren organiseerde één keer per jaar een markt bij zijn kasteel. Dit heet een jaarmarkt. Bij sommige kastelen was er elke week een kleine markt. Omdat daar altijd veel te doen was, bleven de ambachtlieden bij het kasteel wonen. Zo ontstond er een dorp bij het kasteel. De kasteelheer kon ook belasting heffen op deze handel. Sommige handelaren verdienden zo veel, dat ze samen weer nieuwe dorpen gingen stichten. Een dorp kan van de landsheer stadsrechten krijgen. De landsheer gaf ook wel de stadsrechten, als hij de hulp van zo n dorp nodig had. Dat dorp mocht dan om de huizen heen muren en stadspoorten bouwen. Hierdoor groeide het dorp uit tot een stad. De inwoners noemden zich stedelingen. Ten slotte werden de stedeling zo zelfstandig, dat ze geen tol of belasting meer aan de kasteelheer en /of de landsheer wilden betalen. Hij verklaarde dan de oorlog aan de stedelingen. Maar zij hadden meestal meer geld om een groter en sterker leger te betalen. Daarom wonnen de burgers meestal van de heer. Dit gebeurde heel vaak in de 15de eeuw. Dit betekende het einde van de echte kastelentijd, de tijd waarin kastelen vooral gebruikt werden om je mee te verdedigen. Na deze periode werden de kastelen wel bewoond, maar voor de bewoners ervan was het belangrijker dat het kasteel prettig om in te wonen was, dan dat het sterk was. Daarom kregen de kastelen die na ongeveer 1500 werden gebouwd ook geen sterke muren, torens en kantelen meer. Het werden

grote, luxe landhuizen. Verdedigen deed men wel met andere gebouwen zoals forten. de opkomst van de forten en coulissenkastelen Omdat sommige heren een kasteel zo mooi en stoer vonden, bouwden ze wel eens de vroegere kastelen na. Zo ontstonden de coulissenkastelen. Deze zagen er wel uit als een kasteel met torens, kantelen en grachten, maar ze hadden geen dikke muren meer. De ramen waren ook veel groter, zodat er veel meer licht naar binnen kon schijnen. Het zijn dus eigenlijk nep-kastelen. De bewoners deden zo net alsof ze zich goed verdedigen konden. Landhuizen zijn de huizen van rijke en machtige mensen uit latere perioden. Deze werden soms op de plek gebouwd, waar eerst het kasteel stond. Vaak gebruikten de mensen dan de stenen en de balken van het kasteel voor het nieuwe huis. In iedere provincie hebben kastelen een eigen naam. In Friesland heten ze stinzen en states. In Groningen en Drente borgen en in het oosten van ons land, in Gelderland en Overijssel, havezate. In Utrecht ridderhofsteden. Kastelen in onze tijd Lange tijd vond men kastelen niet zo belangrijk. Maar sinds de negentiende eeuw zijn ze weer in de belangstelling. Sommige mensen gingen weer in de overgebleven kastelen wonen. Vaak moesten ze die kastelen wel eerst opknappen. Soms bouwden ze zelfs een helemaal nieuw kasteel. Eén van de kastelen die helemaal is opgeknapt, is het kasteel Weldam, bij het plaatsje Goor in Overijssel. De ontwerpers gingen er zelfs torentjes bij verzinnen, zodat het kasteel meer dan ooit op een kasteel leek. Ook de tuinen rond het kasteel moesten er weer uit zien, zoals ze dachten dat ze er vroeger uit zagen. De kasteelbewoners maakten de Franse tuinen met strak geknipte heggen in allerlei geometrische vormen (cirkel, driehoek, vierkant en rechthoek). Zo leek het alsof ze met een lineaal de lijntje hadden getrokken. Ook waren er in de Franse tuinen heel veel bloemperken. De tuinen van Paleis het Loo zijn van die tuinen vol krullen, bollen en andere kunstige vormen. Pas veel later, na ongeveer 1750, werden Engelse tuinen voor de kasteelbewoners een voorbeeld. Deze tuinen waren ook tot in de puntjes bedacht, maar ze moesten er zo natuurlijk mogelijk uitzien. Tussen de her en der geplaatste bomen waren er prachtige doorkijkjes naar andere delen van het park. In de vijvers, die er zo natuurgetrouw mogelijk uitzagen, zwommen er zwanen en andere bijzondere vogels.

Een voorbeeld van een kasteel, dat helemaal nieuw is gebouwd is De Hooge Vuursche bij Baarn. Nu is het een hotel. Dit kasteel is aan het einde van de 19de eeuw gebouwd. Een ander nieuw kasteel is Kasteel De Haar in Haarzuilens. In de 19de eeuw stond er alleen nog maar een ruïne. De eigenaar besloot het kasteel opnieuw op te bouwen. De plattegrond bleef hetzelfde, maar van het gebouw zelf maakte hij een fantasiekasteel. Ook de moderne architecten hebben de stijl van oude kastelen voor hun nieuwe kastelen gebruikt. Een voorbeeld hiervan is het jachtslot Sint Hubertus. Dit werd aan het begin van de twintigste eeuw in Apeldoorn gebouwd. Een aantal van de Nederlandse Kastelen wordt als museum, hotel, restaurant, gemeentehuis of school gebruikt. Huis Doorn (waar de Duitse keizer Wilhelm II van 1920 tot 1941 heeft gewoond) is een museum. In kasteel Wittem in Limburg kun je logeren. Kasteel Dussen in Dussen (Noord- Brabant) is gedeeltelijk gemeentehuis, waar je dus ook kunt trouwen, en gedeeltelijk te gebruiken voor feesten. In kasteel Beverweerd in Utrecht was een school gevestigd. In kasteel Nijenrode in Breukelen (Utrecht) zit een universiteit waar je kunt leren om manager te worden. Maar toch is er nog een groot aantal kastelen dat bewoond wordt, soms nog door adellijke families. Kasteel Heeze in Noord- Brabant bijvoorbeeld, wordt bewoond door de baron van Tuyll tot Serooskerken.

Deel 4 De macht in de wereld van de kastelen Wie is de baas? De kastelen zijn ontstaan in de Middeleeuwen. Van ongeveer 500 tot ongeveer 1500. In die tijd was het bestuur van de bevolking heel anders dan nu. West-Europa was in kleine en grotere koninkrijkjes ingedeeld. Er was geen democratie, dat wil zeggen dat het volk niet zelf mocht bepalen wie het land moest besturen. In de Middeleeuwen was er een leenstelsel. Wat dat betekent wordt hieronder uitgelegd. Van 768 tot 814 regeerde Karel de Grote. Hij was de baas van de Franken. De Franken woonden in het gebied dat nu Nederland, België, Frankrijk en Duitsland is. Omdat Karel de baas wilde blijven had hij een groot, sterk leger nodig. Dit was heel duur en Karel had geen geld. Hij bedacht daarom de volgende oplossing: Karel gaf sommige heren grond in leen. Deze leenmannen leenden het land weer uit aan achter leenmannen. En boeren konden daar wonen en werken. Dit land kreeg je in ruil voor diensten. Iedere man die voor Karel vocht, kreeg ook een stuk land te leen. Karel was dan de leenheer (en landsheer) en alle mannen die grond leenden, heetten leenman of vazal. Deze leenmannen mochten de oogst van het land zelf houden en betaalden dan in natura door voor hem te vechten en hem te dienen. Dat heet het feodaal stelsel. Ook kregen ze allerlei rechten: Eén ervan was het jachtrecht. De leenman mocht dan als enige in zijn gebied jagen. Een ander recht was recht van wind. De leenman mocht als enige windmolens op zijn land plaatsen en daar kon je dan bijvoorbeeld koren mee malen. Andere rechten waren bijvoorbeeld de

zwanendrift. De kasteelheer hield als enige zwanen, die zwommen in de slotgracht. Dit was meer een recht om te laten zien dat de heer veel belangrijker was dan de boeren. Zwanen werden ook wel gegeten. Soms, bij een feestmaaltijd, werd er wel eens een zwaan voor het mooie op tafel gezet. Als leenmannen vochten noemden ze zich ridder. Dit betekent eigenlijk ruiter, want ze reden op paarden. Een leenman hoefde niet van adel te zijn of dat te worden als hij land in leen kreeg. Pas als je overgrootvader, je grootvader en je vader al hadden gevochten als ridder en leenman waren geweest, dan werd je ook van adel. Maar je moest dan wel het leven van een heer kunnen leiden. Je werd ook niet automatisch ridder. De ridderslag moest je verdienen door veel te vechten, dapper te zijn, goed te leven en de strijd vaak te winnen. De ridderslag was dat de vorst je met de platte kant van het zwaard op je schouder aanraakte en je zo tot ridder sloeg. Het leenstelsel had veel regels: Om een stuk land te kunnen lenen, moest je eerst trouw zweren aan je landheer, van wie je het land wilde lenen. Je beloofde dan dat je voor hem zou vechten in oorlogstijd en dat je hem zou helpen het land goed te besturen. Als jij leenman was en er boeren op jouw geleende stukje land woonden, dan werd je de baas over hem. De boeren werden dan je lijfeigenen of horigen. Jouw horigen ( horend bij het land) moesten een deel van de oogst aan jou afstaan, als belasting. Maar jij moest dan weer goed voor deze mensen zorgen. Bij onderlinge ruzies moest jij rechtspreken. Had jouw leenheer je het recht van hoge rechtspraak gegeven dan kon je als het nodig was, de misdadigers in de kerker onder je kasteel laten opsluiten en de doodstraf uitspreken. De kerker was de gevangenis van het kasteel.

Er waren ook helmen die geen vizier hadden: een pothelm. Mocht je je alleen met lage rechtspraak bezig houden, dan moest je de zware misdadigers doorsturen naar jouw leenheer. Je kon alleen geldboetes eisen en lijfstraffen laten geven. Als de koning/ landsheer geld nodig had voor bijvoorbeeld een nieuw kasteel, moest jij ook geld geven. En als hij bij je wilde logeren, dan moest jij gastvrij zijn. De koning had dan veel ruimte nodig, want hij had altijd veel personeel bij zich. Zijn personeel werd de hofhouding genoemd. Dus in het kort: Deze en nog veel meer regeltje samen noemen we het leenstelsel en feodalisme. Het was dus een systeem, waarin mensen land aan iemand anders uitlenen in ruil voor diensten en gunsten en trouw. Omdat dit systeem van Karel zo n groot succes was, namen andere vorsten het systeem over. Strijd- en oorlogskleding In de Middeleeuwen werd er heel veel gevochten. Veel ridders en edelen streden in riddertoernooien en als het oorlog was dan moesten zij bijna allemaal meevechten. Om beschermd te zijn tegen de wapens van de vijand, droeg je een maliënkolder. Dat is een pak dat van duizenden kleine ijzeren ringetjes is gemaakt, die aan elkaar zijn gesmeed. Onder de maliënkolder droeg je een brede leren buikgordel. Dat was een extra bescherming tegen het wapen van je vijand, Een maliënkolder was licht en ermee lopen ging makkelijk. Maar ze maakten de punten van lansen, pijlen en zwaarden steeds scherper en dunner, zodat je door de ijzeren ringetjes heen kon steken. Daarom ontwierp men een sterker oorlogspak: het harnas. Een harnas bestaat uit heel veel beschermende ijzeren platen. Zo zijn er een borststuk, een rugstuk, schouderstukken, armstukken, dijstukken, kniestukken, scheenplaten, hand- en voetstukken, enzovoort. Jammer genoeg was het erg warm in een harnas, omdat je dikke beschermende kleding onder het harnas moest dragen. Dat was om tegen te gaan dat de ijzeren platen tegen je lijf gingen schuren. Het harnas was natuurlijk zwaar en je kon er moeilijker in lopen dan in een maliënkolder. Tenslotte droeg je ook nog een helm waardoor je heel weinig zag. Je kon namelijk alleen door de gaten of spleten in het vizier heen kijken. Het vizier is, net als bij een brommerhelm, de klep die je omhoog kan doen. Onder je helm droeg je een vilten kapoetsmus. Dat was een soort capuchon, die de klappen op je kop moest verzachten. Natuurlijk was zo n muts ook heel warm in de zomer. Zo n helm was van ijzer en woog wel 3 kilo!

Deel 5 Het dagelijkse leven in en rond het kasteel Wonen en leven in en rond het kasteel Een kasteelheer was de eigenaar van het kasteel met alle bijgebouwen, het land en alle goederen. Hij was ook de baas over iedereen en de belangrijkste man van het gebied. Ook het gezin moest aan hem gehoorzamen. De vrouw moest dus trouw zijn aan haar man. Maar de man moest hoofs zijn: hij moest beleefd zijn tegen zijn vrouw en haar beschermen. De vrouw was de baas in het huis. Zij zorgde voor het huishouden. Ze gaf opdrachten aan de bedienden. Een kasteel had ongeveer 10 bedienden. Daarbij zaten een bakker, een kok en kamermeisjes. Een groot kasteel kon nog veel meer bedienden hebben. De kasteelvrouw was zeker geen sprookjesprinses. Vooral als de mannen oorlog voerden en lang van huis waren had zij het druk, want dan moest zij voor alles zorgen. Zij was dan de baas over iedereen. Alleen als zij om de één of andere reden geen leiding kon geven dan kreeg zij hulp van familie of vrienden. In de eerste kastelen leefde het hele gezin in één kamer. Deze grote kamer heette de ridderzaal. Heel belangrijk was de grote schouw. Dat was een soort open haard, waar men in de vroege kastelen ook kookte. Later kregen de kastelen een aparte keuken. Je moest dus eten, werken en slapen in deze ene grote ruimte. Dat moest ook wel, want er was geen verwarming en als het vuur s nachts uit ging, was dicht tegen elkaar aankruipen de enige manier om warm te blijven. Bovendien waren er vooral in de vroege Middeleeuwen, weinig meubels, dus ook

De schilder kon je portret schilderen. Dat was bijzonder, omdat er weinig spiegels waren en ook geen foto s. Daarom zag je niet vaak je eigen gezicht. In de 16de eeuw kwamen er pas spiegels van spiegelglas. Daarvoor had je gepolijste platen van metaal, die ook spiegelden. De speelman bespeelde de fluit, de harp en de luit. Een luit is een soort gitaar met een bolle klankkast. Verder speelden ze op de vedel (de voorloper van de viool), op de doedelzak en natuurlijk sloegen ze de maat op verschillende soorten trommels. weinig bedden. De bedienden sliepen bij elkaar op het stro op de grond. Daar zaten ook muizen en soms zelfs ratten. Later worden de kastelen groter; er kwamen dus meerdere kamers, die soms ook kleine haardplaatsen hadden. De kastelen werden dus prettiger om te wonen. De kasteelbewoners sliepen vanaf die tijd ook in slaapkamers. In het begin waren er heel weinig meubels, om dat die heel erg duur waren. Bovendien had men niet zo n behoefte aan tafels en stoelen. Men gebruikte veel kisten om op zitten, of om spullen in te bergen. Omdat er niet veel meubels waren moesten de kinderen aan tafel staan. Hoe later in de tijd, hoe meer meubels er kwamen. Er kwamen ook wandkleden voor de gezelligheid, maar vooral om de tocht tegen te houden. Op de vloer strooide men vaak stro als bedekking. Als er een feest gegeven werd deed men daarbij ook wel bloemen. Voor de ergste tocht waren er tochtluiken voor de ramen. Haardvuur en fakkels zorgden voor warmte en licht. Maar omdat daglicht het beste was, stonden de kasteelbewoners en het personeel meestal met het eerste ochtendlicht op. En daarom gingen zij bij het vallen van de avond naar bed. Dat noemen ze nu met de kippen op stok gaan. Feest op het kasteel Soms kwam er een minstreel langs op het kasteel. De minstreel werd ook wel troubadour genoemd. Dat is een rondtrekkende zanger die gedichten bedacht en daar een melodie bij maakte. Omdat hij zo veel reisde, hoorde hij alle nieuwtjes. Hij kon daardoor prachtige en spannende verhalen vertellen. En omdat er geen kranten, radio en tv in die tijd bestonden, waren de mensen dolblij als de minstreel langs kwam. Net als bij hoog bezoek, werd er dan een feestmaal gegeven. Kinderen vonden het nog leuker als er artiesten langskwamen. Zoals clowns, die vroeger potsenmakers werden genoemd. Een pots of poets is een grap, vandaar het gezegde een poets bakken. Ook kwamen er kunstenmakers op het kasteel die konden goochelen en jongleren.