Inkomenseffecten regeerakkoord voor zelfstandigen

Vergelijkbare documenten
Effecten invoering nieuwe ziektekostenstelsel 2006

Kunnen MKB-ondernemers de weg nog vinden? Veranderingen in de sociale zekerheid

MKB-index april 2017

INKOMENSEFFECTEN VAN DE ZORGVERZEKERINGSWET EN DE WET OP DE ZORGTOESLAG

Ergernissen van ondernemers in het MKB Minirapportage

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Fryslân

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Zeeland

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Gelderland

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Drenthe

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Zuid-Holland

Belasting over de winst verdeeld naar sector en grootteklasse

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Limburg

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Flevoland

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Noord-Holland

De stand van Mediation in Nederland

Kostenontwikkeling binnenvaart 2015 en raming 2016

Aanscherpingen glijdende schaal. Geschatte resultaten van recente en voorgenomen aanscherpingen. Samenvatting

Datum: 26 oktober 2016 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens (actualisatie 2017)

BNA Conjunctuurmeting

De Watersector Exportindex (WEX)

Koopkracht in perspectief. In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden, ANBO, PCOB, Unie KBO Nibud, 2008

De Watersector Exportindex (WEX)

Datum: 26 oktober 2016 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens (actualisatie 2017)

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Universiteit van Amsterdam, INTT

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Accessio Inburgering

Koopkrachtverandering van chronisch zieken en gehandicapten Prinsjesdag 2014 Nibud, september 2014

Koopkracht van 65-plussers

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Studiecentrum Talen Eindhoven bv

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Hogeschool Inholland Amsterdam/Diemen

Tevredenheidsonderzoek Fox AOB

Koopkrachtberekeningen voor 100 huishoudens

Bijlage: Vaststelling eigen bijdrage en besteedbaar inkomen voor een aantal categorieën.

Koopkrachteffecten en de nieuwe compensatieregeling chronisch zieken en gehandicapten. Nibud, juni 2008

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Hogeschool van Amsterdam

Koopkrachtberekeningen voor 100 huishoudens

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Koopkracht van 65-plussers

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

BIJLAGE 2: Bruto-nettotrajecten

Memo beperken inkomenseffecten

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Regionaal Autisme Centrum onderdeel Autismewerk.nl

Koopkrachtverandering van ouderen

Uitgevoerd in opdracht van. Rapportage beoordelen en incidenteel belonen 2013 Provincies

Conjunctuurpeiling BNA Voorjaar 2015

De oudere starter in Nederland Quick Service

Zoetermeer, 28 februari 2018

Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

Tevredenheidsonderzoek Heliomare

Tevredenheidsonderzoek Jobcoach organisatie Trace Daelzicht

Tevredenheidsonderzoek. ROC Drenthe College meetperiode: 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 Definitief rapport

Cliëntenaudit Bureau ABC

Tevredenheidsonderzoek Wajong Talenten B.V.

Tevredenheidsonderzoek AM Werk Reïntegratie BV

Koopkracht van 65-plussers

Tevredenheidsonderzoek Jobcoach Company

Verandering van de koopkracht van chronisch zieken en gehandicapten in Nibud, september 2013

Tevredenheidsonderzoek De Opstap, Leerwerktraject van De Kapstok

Tevredenheidsonderzoek 2014 / De Nieuwe Werkgever

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Fontys Hogescholen - Talencentrum

Koopkrachtverandering van ouderen

Bouwers en hun gemeente

Tevredenheidsonderzoek 2012 / A&P Partners

Koopkrachtontwikkeling 2006: plussen en minnen

Koopkracht van 65-plussers met aanvullend pensioen in 2009

Tevredenheidsonderzoek 2010 / Olympia uitzendbureau

Inkomenseffecten van het basisinkomen 2.0

Effecten BTW-verandering op het. gedrag van consumenten in de. Schilders- en stukadoorsbranche. drs. K.L. Bangma drs. D. Snel

Datum: 23 oktober 2015 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens

Exportontwikkeling van het industriële MKB

AWBZ-premie over vier schijven Uitgevoerd op verzoek van de Socialistische Partij

Conjunctuurpeiling BNA. Voorjaar René Vogels

Tevredenheidsonderzoek ROC De Leijgraaf

Effecten van het Regeerakkoord voor de marginale druk Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Tevredenheidsonderzoek Stap.nu Reïntegratie & Counseling

Koopkrachtverandering van ouderen

Koopkrachtberekeningen voor huishoudens met extra zorgkosten naar aanleiding van de Miljoenennota 2012

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Landstede

Financiële gevolgen van het afschaffen van de buitengewone uitgavenregeling

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Pappenheim Re-integratie en Outplacement

Van goede naar betere dienstverlening. Tevredenheids- en behoefteonderzoek voor het Vervangingsfonds en Participatiefonds

Tevredenheidsonderzoek BHP Groep Loopbaanadvisering

Koopkrachtveranderingen voor mensen met een beperking Prinsjesdag 2015 Nibud, september 2015

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 1 april 2016 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Tevredenheidsonderzoek 2015 ROC A12

Tevredenheidsonderzoek 2015 / 2016 BABEL

Tevredenheidsonderzoek Heliomare

CPB Notitie. 1 Inleiding. Aan: Ewout Irrgang (SP) Datum: 4 november 2011 Betreft: SP alternatief voor de premiestelling ZVW

Tevredenheidsonderzoek Twintaal Trainingen

Tevredenheidsonderzoek Nieuwland Opleidingen B.V.

Tevredenheidsonderzoek STE Languages

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren ROC Mondriaan

Tevredenheidsonderzoek totaal inburgering bv

Koopkracht van 65-plussers

Tevredenheidsonderzoek Lest Best

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Stichting VluchtelingenWerk Zuidwest Nederland

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren ROC Midden Nederland Participatieopleidingen

Tevredenheidsonderzoek 2015 / TAMA TalentCentrum

Transcriptie:

Inkomenseffecten regeerakkoord voor zelfstandigen Quick service-vraag van het Ministerie van Economische Zaken M. Folkeringa P.J.M. Vroonhof A. Kwaak Zoetermeer, 30 december 2003

Bestelnummer: M200312 Dit onderzoek is gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken. De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections. 2

Inhoudsopgave 1 Inleiding 5 2 Relevante maatregelen en uitwerking 7 2.1 Afschaffing van de WAZ 7 2.2 Nieuwe zorgverzekering curatieve zorg 8 2.3 Overige maatregelen 8 3 Inkomenseffecten 11 3.1 Algemeen beeld 11 3.2 Beeld naar inkomensklasse 12 3.3 Effect ten opzichte van eerdere beleid 13 Literatuur 15 Bijlage I Aanpak 17 3

1 Inleiding Hoofdlijnenakkoord Het nieuwe kabinet heeft zijn beleidsvoornemens voor de komende vier jaren vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord (HA), dat medio mei is vrijgegeven. Op basis van het financieel kader behorend tot het akkoord, heeft het Centraal Planbureau (CPB) in opdracht van de informateurs de budgettaire en economische effecten van de voorgenomen beleidsmaatregelen doorgerekend. Hiertoe behoren ook effecten op de koopkracht van huishoudens. Daarbij is globaal een onderscheid gemaakt naar sociaaleconomische klasse (werknemer, personen met een uitkering), maar specifieke groepen zoals zelfstandigen vallen buiten de beschouwing. Vraag Economische Zaken naar aanleiding van het Hoofdlijnenakkoord Recentelijk heeft het Ministerie van Economische Zaken EIM verzocht om de effecten van de maatregelen uit het regeerakkoord op de koopkracht van zelfstandigen in kaart te brengen. De voorliggende rapportage beschrijft de aanpak en de resultaten van dit onderzoek. Het uitgevoerde onderzoek is gefinancierd uit de gelden van het programmaonderzoek Ondernemerschap en MKB, middels de Quick Service-faciliteit. Zelfstandigen volgens winstdefinitie De groep ondernemers die betrokken is in het onderzoek is de groep zelfstandigen volgens de winstdefinitie, die ook door het CBS gehanteerd wordt. Volgens de winstdefinitie is een persoon zelfstandige als de omvang van 'winst uit onderneming' niet nul is. Alle personen die een eigen onderneming voeren en een positieve of negatieve winst op hun IB-formulier opvoeren, behoren binnen deze definitie tot de zelfstandigen. Dit geldt dus ook voor personen voor wie het voeren van een onderneming slechts een bijverdienste is waar men financieel niet afhankelijk van is. Opbouw rapportage De rapportage is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 zijn de relevante beleidsmaatregelen en de uitwerking daarvan te vinden. Hoofdstuk 3 presenteert de resultaten. In de bijlage wordt in hoofdlijnen de gehanteerde aanpak beschreven. In grote lijnen is daarbij aangesloten bij de werkwijze van het CPB. Tevens is een korte beschrijving van de ingezette modellen PRISMA en BRUNET opgenomen. 5

2 Relevante maatregelen en uitwerking In dit hoofdstuk zijn de relevante maatregelen beschreven die direct ingrijpen op het bruto-nettotraject van zelfstandigen. In de meeste gevallen is aangesloten bij de werkwijze van het CPB. In sommige gevallen zijn aanvullende aannames gemaakt. De twee ingrijpendste veranderingen voor zelfstandigen betreffen de afschaffing van de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ) in 2004 en de geplande invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel in 2006. In de eerste paragraaf wordt de afschaffing van de WAZ behandeld. De tweede paragraaf gaat nader in op het nieuwe ziektekostenstelsel. In de derde paragraaf ten slotte, komen de overige wijzigingen aan bod. Relevante wijzigingen die in 2004 aangrijpen maar hun oorsprong niet hebben in het Regeerakkoord (bijvoorbeeld het laatste deel van de overgangsregeling betreffende de aftrekbaarheid van lijfrentepremies) zijn wel verwerkt in de berekeningen, maar worden niet apart behandeld. Wijzigingen van latere datum (bijvoorbeeld de Miljoenennota) zijn niet verwerkt. 2.1 Afschaffing van de WAZ De Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ) wordt volgend jaar afgeschaft. Sinds 1998 zijn zelfstandigen verplicht verzekerd voor arbeidsongeschiktheid. De premie die zelfstandigen betalen is afhankelijk van het winstniveau (met een maximum, in 2003 38.118). Indien het winstniveau lager is dan de franchise (in 2003 13.160) hoeft geen premie te worden afgedragen. De WAZ biedt zelfstandigen bij arbeidsongeschiktheid een uitkering op minimumniveau, bij volledige arbeidsongeschiktheid heeft een zelfstandige recht op maximaal 70% van het minimumloon. Voor een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering kan men terecht bij particuliere verzekeraars. Echter, de mate waarin dit gebeurt is beperkt, zie bijvoorbeeld Bruins (2003) en Vroonhof (2002). Bij het wegvallen van de WAZ wordt aangenomen dat de helft van de zelfstandigen zich particulier laat verzekeren voor arbeidsongeschiktheid, conform CPB. Onderzoeksresultaten rechtvaardigen deze aanname 1. EIM hanteert als aanvullende veronderstelling dat er zich meer zelfstandigen zullen laten verzekeren naarmate het bruto-inkomen hoger ligt. Voor zelfstandigen met een laag inkomen is een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering snel te duur. Daarnaast geldt de aanname dat bestaande gevallen in de WAZ hun uitkeringsrechten behouden, conform het CPB. Overigens moet de kanttekening worden geplaatst dat er een serieuze mogelijkheid bestaat dat het aantal dat zich particulier laat verzekeren lager uitvalt. Zelfstandigen moeten nu een beslissing nemen over een eventuele particuliere verzekering op basis van het totale verzekerde bedrag, in plaats van een aanvulling op de WAZ. Dit bedrag is in de meeste gevallen hoger dan de WAZ-premie plus de aanvullende verzekeringspremie, waardoor een aantal zelfstandigen mogelijk van een particuliere verzekering zal afzien. 1 Zie bijvoorbeeld Bruins (2003), Overweel (2002). Merk op dat het hierbij de aanvullende particuliere verzekering betreft, dus in aanvulling op de WAZ. Het aanvullen kan daarbij betrekking hebben op het eerste ziektejaar, een hoger verzekerd bedrag en/of een hoger uitkeringspercentage. 7

2.2 Nieuwe zorgverzekering curatieve zorg De reeds aangekondigde verandering in het ziektekostenstelsel is met een jaar uitgesteld ten opzichte van het vorige regeerakkoord. De nieuwe zorgverzekering curatieve zorg zal nu in 2006 ingaan. De huidige structuur, met een scheiding tussen ziekenfondsverzekerden en particulier verzekerden, verdwijnt en maakt plaats voor één basisverzekering die voor iedereen hetzelfde is. Voor zelfstandigen bestaat sinds 2000 een aparte ziekenfondsverzekering, de Ziekenfondswet Zelfstandigen. Naar schatting is in 2003 ongeveer 2/3 van de zelfstandigen via het ziekenfonds verzekerd. Voor een deel (100.000) is er overlap met ZfW-verzekering via een werkgever. De premie voor de basisverzekering is voor de helft procentueel en voor de helft nominaal. De nominale premie is voor iedere volwassene gelijk, voor personen jonger dan 17 jaar geldt de helft van de nominale premie voor volwassenen. De grondslag voor de procentuele premie is voor werknemers het SV-loon. Werknemers zijn over de procentuele premie inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen verschuldigd. Voor zelfstandigen geldt dezelfde grondslag als voor de WAZ. De maximum premieinkomensgrenzen zijn overeenkomstig de huidige ZfW-grenzen, waarbij een lagere grens geldt voor zelfstandigen. Voor de modelberekeningen is het onderscheid tussen de procentuele premie voor werknemers en zelfstandigen relevant, omdat een deel zowel inkomsten uit een dienstbetrekking als inkomsten uit een onderneming geniet. In dat geval kent de af te dragen procentuele premie gemiddeld genomen een werknemers- en een zelfstandigendeel. Daarbij wordt aangenomen dat het zelfstandigendeel gecorrigeerd wordt voor het werknemersdeel, overeenkomstig de huidige situatie. De procentuele premie voor zelfstandigen wordt verminderd (tot een minimum van 0) met de procentuele premie over het werknemersdeel ('loon gaat voor winst'). De hoogte van de premies en eigen betalingen is overgenomen van het CPB (CPB (2003)). Naar verwachting zal in de premiestelling voor 'niet-verplicht verzekerden' niet veel veranderen. Onderzoek van EIM (EIM (2002b)) laat zien dat inkomenssolidariteit in het huidige stelsel voornamelijk voorkomt binnen de populatie ziekenfondsverzekerden. 2.3 Overige maatregelen Versobering huursubsidie De huursubsidieregeling wordt per 1 juli 2006 versoberd met als doel de bestrijding van de armoedeval. Daartoe veronderstelt het CPB dat de huur tussen 170 en 300 niet langer voor 100% is gesubsidieerd, maar voor 84%. Afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT en prepensioen VUT-premies en prepensioenpremies zijn niet langer aftrekbaar en prepensioenuitkeringen zijn niet langer belast voor de loon en -inkomstenbelasting. Deze maatregel heeft ten doel om de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen. EIM neemt aan dat deze maatregel voor zelfstandigen geen relevant inkomenseffect zal hebben. Zelfstandigen bouwen zelf pensioen op, meestal in de vorm van de Fiscale Oudedagsreserve (FOR), waarbij ze jaarlijks een deel van de winst (met een maximum) opzij zetten en in de reserve stoppen. Ze bepalen vervolgens zelf wanneer ze stoppen met werken, waarbij ze vrijwel nooit gebruik maken van een specifieke VUT- of prepensioenregeling. Bovendien werken zelfstandigen gemiddeld genomen langer door tot na hun 65 ste levensjaar. 8

Verhogingen AWBZ-premie De AWBZ-premie wordt op zowel 1 juli 2003 als 1 januari 2004 met 0,5%-punt verhoogd in verband met de oplopende kosten van de zorg. Verhoging ouderenkorting De ouderenkorting wordt verhoogd vanaf 2004 met een uiteindelijk bedrag van 80 in 2007. EIM veronderstelt geen effect van deze maatregel voor zelfstandigen, aangezien de groep 65+ in de steekproef marginaal van omvang is. Invoering inkomensafhankelijke kinderkorting Er wordt in 2004 een inkomensafhankelijke kinderkorting ingevoerd die in 2007 gemiddeld per huishouden 200 zal bedragen. In de modelberekeningen wordt verondersteld dat zelfstandigen die kinderbijslag ontvangen, in aanmerking komen voor deze kinderkorting. Verhoging arbeidskorting De arbeidskorting wordt verhoogd met uiteindelijk 50 in 2007. Toeslag op combinatiekorting In 2004 wordt een toeslag op de combinatiekorting ingevoerd, die alleen voor tweeverdieners geldt. Daarbij kan de toeslag slechts door één van de partners worden geclaimd. Dit bedrag loopt op tot 325 in 2007. Verlaging eerste en tweede schijftarief Het tarief van de eerste en tweede schijf wordt met 0,45%-punt verlaagd. 9

3 Inkomenseffecten In dit hoofdstuk worden de inkomenseffecten van het regeerakkoord op het inkomen van zelfstandigen in de komende jaren beschreven. De eerste paragraaf biedt een algemeen beeld van de inkomensontwikkeling, inclusief de effecten van de beschreven maatregelen in hoofdstuk 2. In de tweede paragraaf wordt het algemene beeld uitgesplitst naar verschillende inkomensklassen. De laatste paragraaf ten slotte gaat in op de inkomenseffecten ten opzichte van het vorige beleid. 3.1 Algemeen beeld Afschaffing WAZ leidt tot afname van gemiddeld 18% betaalde premies arbeidsongeschiktheid In tabel 1 is de ontwikkeling weergegeven van de belangrijkste bestanddelen van het bruto-nettotraject van zelfstandigen tussen 2003 en 2007, rekening houdend met de uitgangspunten en maatregelen als verwoord in hoofdstuk 2 en de bijlage. De belangrijkste wijzigingen doen zich voor in het traject van bruto-inkomen naar besteedbaar inkomen. De afschaffing van de WAZ leidt tot een gemiddelde 1 afname van 18% van de betaalde premies voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in 2004. Dit rust voor het grootste deel op de aanname dat de helft van alle zelfstandigen een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering zal afsluiten en is omgeven met grote onzekerheid. Het is aannemelijk dat een deel van de zelfstandigen zal afzien van een particuliere verzekering omdat deze te duur is, vergeleken met de huidige WAZ-premie plus aanvullende verzekering. Anderzijds kan de particuliere premie lager uitvallen doordat men voor een minimaal pakket kan kiezen. Tot slot moet men goed beseffen dat het inkomensplaatje ingrijpend verandert wanneer een deel van de zelfstandigen zonder particuliere verzekering daadwerkelijk (volledig) arbeidsongeschikt raakt. Premielast neemt fors toe in nieuwe ziektekostenstelsel De invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel in 2006 brengt voor zelfstandigen gemiddeld een hogere zorgpremie met zich mee. Een zelfstandige betaalt in 2005 (onder het huidige stelsel) naar schatting gemiddeld 1.430 aan ziekenfondspremies. Dit omvat zowel werkgevers- en werknemersbijdragen (voor zelfstandigen met looninkomsten), de nominale ziekenfondspremie, als de premies voor zelfstandigen inzake de eigen ziekenfondswet (sinds 2000). Onder het nieuwe stelsel valt de gemiddelde premie voor zelfstandigen in 2006 63% hoger uit. De belangrijkste reden hiervoor is de forse toename van de nominale premie, die voor iedereen geldt. Met name meerpersoonshuishoudens en zelfstandigen met een laag inkomen zien de premielasten toenemen. Zelfstandigen maken relatief vaak deel uit van meerpersoonshuishoudens. De gemiddelde zorgtoeslag (in 2006 430) is niet toereikend om de hogere premies goed te maken. 1 Hoewel de cijfers hier als overall-gemiddelde gepresenteerd worden, zijn de berekeningen uitgevoerd op het niveau van 1%-inkomensgroepen. 11

Ontwikkeling gemiddeld besteedbaar inkomen sterk beïnvloed door winstraming De ontwikkeling van het besteedbaar inkomen is relatief gunstig te noemen, met een jaarlijkse toename van 2,6%, in vergelijking bijvoorbeeld met werknemers en uitkeringsontvangers. Dit is echter vooral het gevolg van een optimistische winstraming van 3,7% per jaar. De raming is gebaseerd op de voorjaarsramingen van Kleinschalig Ondernemen (zie EIM (2003)), en komt vooral voort uit kostenbesparingen bij het MKB. Een nadere analyse ten opzichte van het voorzichtige scenario van de Economische Verkenning is noodzakelijk om inzicht te bieden in de effecten van het voorgenomen beleid in het Hoofdlijnenakkoord, ten opzichte van het huidige beleid (zie paragraaf 3.3). Voorts zijn er kleinere positieve effecten van de invoering van de inkomensafhankelijke kinderkorting, de verhoging van de arbeidskorting en de verlaging van de tarieven van de eerste en tweede schijf van de inkomstenbelasting. De toeslag op de combinatiekorting zorgt voor een groter effect, aangezien een groot deel van het aantal huishoudens met zelfstandigen tweeverdieners betreft. tabel 1 Inkomensontwikkeling zelfstandigen 2003-2007, inclusief beleid Hoofdlijnenakkoord Gemiddelde per zelfstandige in euro's Inkomensbestanddeel 2003 2004 2005 2006 2007 Winst uit onderneming 21.620 22.420 23.250 24.110 25.000 Bruto-inkomen uit arbeid 6.430 6.540 6.650 6.760 6.880 Inkomsten uit vermogen -550-640 -730-820 -920 Ontvangen overdrachten 2.980 2.760 2.770 2.790 2.810 Overige inkomsten 590 600 610 590 610 Bruto-inkomen 31.060 31.670 32.540 33.430 34.370 Totale premies ZfW -1.390-1.400-1.430 - - Premie nieuwe zorgverzekering curatieve zorg - - - -2.330-2.390 Overige sociale lasten -470-470 -480-470 -480 Particuliere premies AOV -240-910 -930-960 -980 Premie WAZ -870 - - - - Overige betaalde premies, vzv aftrekbaar -1.240-930 -940-950 -960 Inkomsten- en loonbelasting -2.330-2.530-2.720-2.930-3.140 Premies volksverzekeringen -4.580-4.700-4.820-4.930-5.030 Zorgtoeslag - - - 430 440 Overige posten 3.580 4.190 4.310 4.590 4.730 Besteedbaar inkomen 23.520 24.910 25.530 25.890 26.550 Aantal zelfstandigen (x 1.000) 813,2 814,9 816,7 818,4 820,2 Bron: EIM, op basis van BRUNET. 3.2 Beeld naar inkomensklasse Hoge inkomens stijgen meer dan gemiddeld In tabel 2 is de ontwikkeling van de centrale inkomensbegrippen naar inkomensklassen uitgesplitst. Zelfstandigen met hoge inkomens gaan er tussen 2003 en 2007 meer dan gemiddeld op vooruit. Het merendeel van deze groep heeft een particuliere ziektekostenverzekering, en profiteert van een gemiddeld lagere premie in de nieuwe basisverzekering curatieve zorg. Daarnaast zijn er binnen deze groep relatief veel zelfstandigen die gebruik kunnen maken van de kinderkorting. Uit gegevens over kinderbijslag blijkt dat zelfstandigen met een hoger inkomen vaker kinderen hebben. 12

Zelfstandigen met een bruto-inkomen onder het minimumloon gaan er in brutoinkomen jaarlijks op achteruit. Dit komt doordat binnen BRUNET verondersteld wordt dat negatieve inkomens (door verliezen uit onderneming) zich negatief ontwikkelen. Per saldo is het effect op het bruto-inkomen binnen de laagste inkomensgroep negatief. Dit cijfer moet met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Wel kan gesteld worden dat de compenserende maatregelen (inkomensafhankelijke kinderkorting, zorgtoeslag, verlagingen eerste en tweede schijftarief) ervoor zorgen dat de koopkracht van deze groep toch kan toenemen. De koopkracht van zelfstandigen met een inkomen net boven het minimumloon neemt minder dan gemiddeld toe. tabel 2 Inkomensontwikkeling zelfstandigen 2003-2007, naar inkomensklassen Inkomensklasse (o.b.v. bruto-inkomen t.o.v. WML 2003) Inkomensbegrip < 100% WML 100-150% WML 150-200% WML 200-250% WML >250% WML totaal jaarlijkse mutatie in % Bruto-inkomen -2,5 1,8 2,0 2,1 2,4 2,1 Belastbaar inkomen 0,6 3,7 2,4 3,2 3,7 3,7 Besteedbaar inkomen 2,7 1,4 2,0 2,5 3,2 2,7 Aantal zelfstandigen 2003 (x 1.000) 251,2 122,0 114,1 97,7 228,1 813,2 Bron: EIM, op basis van BRUNET. 3.3 Effect ten opzichte van eerdere beleid In tabel 3 zijn de inkomenseffecten per inkomensklasse van de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord afgezet tegen de effecten van het beleid op basis van de Economische Verkenning, voor de periode 2004-2007. De reden om 2003 buiten de beschouwing te laten ligt in de aanname van het aantal zelfstandigen dat een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit naar aanleiding van de afschaffing van de WAZ. Deze aanname heeft een grote invloed op de mutatie 2003-2004. tabel 3 Koopkrachteffect beleid Hoofdlijnenakkoord t.o.v. Economische Verkenning voor zelfstandigen 2004-2007 Mutatie gemiddeld besteedbaar inkomen Inkomensklasse Aantal zelfstandigen Effect Hoofdlijnenakkoord (o.b.v. bruto-inkomen t.o.v. WML 2003) in 2003 (x 1.000) Economische Verkenning Hoofdlijnenakkoord t.o.v. Economische Verkenning (in %-pt) jaarlijkse mutatie in % < 100% WML 251,2 0,4-3,5-4,0 100-150% WML 122,0 1,6 0,5-1,0 150-200% WML 114,1 1,5 0,7-0,9 200-250% WML 97,7 2,1 1,0-1,0 >250% WML 228,1 2,5 1,7-0,8 totaal 813,2 2,1 1,1-1,0 Bron: EIM, op basis van BRUNET. 13

Gemiddelde koopkracht jaarlijks met 1%-punt achteruit ten opzichte van vorige beleid Gemiddeld genomen gaan zelfstandigen er bij de voorgenomen beleidsmaatregelen 1%-punt op achteruit in koopkracht ten opzichte van het huidige beleid tussen 2004 en 2007. Hiervoor zijn twee redenen aan te dragen. Enerzijds heeft het voorgenomen beleid een neerwaarts effect op de macro-economische ontwikkeling, waardoor de winsten van bedrijven zich minder gunstig ontwikkelen. De raming van de jaarlijkse winstmutatie van zelfstandigen komt 0,6%-punt lager uit onder het voorgenomen beleid ten opzichte van het vorige beleid. Anderzijds gaat de koopkracht achteruit door de toename van de ziektekostenpremies onder het nieuwe stelsel. Sterkste afname koopkracht onder zelfstandigen met laag inkomen De koopkracht van zelfstandigen met een laag inkomen (bruto-inkomen lager dan het minimumloon) kent met 4%-punt de sterkste daling van alle inkomensklassen. Zelfstandigen die te maken hebben met verliezen uit de onderneming zullen hinder ondervinden van de hoge nominale ziekenfondspremie. Ook zelfstandigen binnen deze groep die zich particulier willen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid zullen er in koopkracht op achteruitgaan. Zelfstandigen uit de overige inkomensklassen gaan er allen gemiddeld rond 1%-punt op achteruit in koopkracht. 14

Literatuur Balkenende II, 2003, Meedoen, meer werk, minder regels; Hoofdlijnenakkoord voor het Kabinet CDA, VVD, D66, Den Haag. Bruins, A., 2003, Ondernemers en voorzieningen tegen onvoorziene inkomensrisico's, EIM, Zoetermeer. Centraal Planbureau, 2003, Budgettaire en economische effecten van het Hoofdlijnenakkoord 2004-2007, Den Haag. Centraal Planbureau, 2003, Centraal Economisch Plan 2003, Den Haag. Centraal Planbureau, 2003, Economische Verkenning 2004-2007, Den Haag. EIM, 2003, Kleinschalig Ondernemen 2003, Zoetermeer. Overweel, M.J., J. de Muijnck, 2002, ZZP'ers in de tijd gevolgd, EIM, Zoetermeer. Peeters, H.H.M., 2003, Het midden- en kleinbedrijf in de jaren 2004-2007, EIM, Zoetermeer. Volkskrant, 21 mei 2003, Het koopkrachtplaatje is versplinterd; Effecten regeerakkoord volgens Nibud bijna niet te berekenen door sterk gefragmenteerde samenleving. Vroonhof, P.J.M., C.L.Y. Koch en G.Th. Elsendoorn, 1999, Inkomenseffecten zelfstandigen Belastingherziening 2001 en aanverwante beleidsmaatregelen, EIM, Zoetermeer. Vroonhof, P.J.M., A. Kwaak en C.L.Y. Koch, 2002, Het model BRUNET; Bruto en netto inkomens van zelfstandigen, Research Report 0107, EIM, Zoetermeer. Vroonhof, P.J.M., J.A. de Muijnck en W.S. Zwinkels, 2002, Solidariteit in ziektekostenstelsels; Inkomens- en risicosolidariteit in het tweede compartiment, EIM, Zoetermeer. Wit, G. de, 2001, PRISMA 2001, the Kernel, Research Report H0104, EIM, Zoetermeer. 15

Bijlage I Aanpak In deze bijlage is de gehanteerde aanpak beschreven. In de eerste plaats wordt ingegaan op de uitgangspunten voor de modelberekeningen. Vervolgens volgt een korte beschrijving van de gehanteerde modellen. Er wordt afgesloten met een beschouwing waarin wordt stilgestaan bij de mogelijkheden en moeilijkheden van de analyse. Uitgangspunten Hèt uitgangspunt voor de berekeningen die EIM heeft uitgevoerd is uiteraard het hoofdlijnenakkoord en het bijbehorende financieel kader. In aanvulling daarop is zo veel mogelijk aangesloten bij de bijbehorende effectberekeningen van het CPB (CPB, 2003 (1)). Deze aansluiting is tweeledig. In de eerste plaats behelst het de resultaten van de berekeningen van het CPB. De macro-economische effecten vormen het uitgangspunt voor de EIM-berekeningen met het model PRISMA, dat consistent is met het CPB-model Athena, maar onderscheid kent tussen bedrijfsgrootteklassen. In de tweede plaats wordt aangesloten bij de aannames van het CPB. Teneinde effectberekeningen uit te kunnen voeren heeft het CPB zowel maatregelen geconcretiseerd als aannames voor de gevolgen daarvan gemaakt. Een voorbeeld van dat laatste is de aanname dat de helft van de ondernemers zich aanvullend particulier zal verzekeren ter vervanging van de WAZ, die wordt afgeschaft. De resultaten van het EIM-model PRISMA, met name de ontwikkeling van winsten en lonen, vormen een belangrijke input voor het EIM-model BRUNET. Voor enkele maatregelen geldt dat modellering zo onzeker is gebleken dat hiervan is afgezien teneinde geen volslagen ongefundeerde uitspraken te doen. Ten dele betreft het de ook door het CPB niet doorgerekende maatregelen; overigens geldt dat dit vermeld wordt in hoofdstuk 2. De gebruikte modellen PRISMA en BRUNET Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van twee EIM-modellen: PRISMA en BRUNET. Beide modellen zijn ontwikkeld in het in het kader van het onderzoeksprogramma SCA- LES dat gefinancierd wordt door het Ministerie van Economische Zaken. In het vervolg worden beide modellen kort toegelicht. PRISMA Wat is PRISMA? PRISMA 1 is een economisch macro-sectormodel dat de Nederlandse economie beschrijft met een onderscheid naar achttien bedrijfstakken en drie grootteklasses. Het model is 1 In De Wit (2001) is het model uitvoerig gedocumenteerd. 17

consistent met het Athena-model van het Centraal Planbureau (CPB), zodat analyseresultaten eventuele CPB-resultaten aanvullen en niet tegenstrijdig daaraan zijn. Waarom een modelmatige aanpak? Als men economische effecten analyseert, heeft men de keuze om al dan niet een model te gebruiken. De uiteindelijke keuze zal afhangen van wat men precies beoogt met de analyse. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat een modelmatige aanpak met PRISMA de volgende sterke punten heeft. Een exogene schok of een beleidsmaatregel werkt vaak via verschillende kanalen door op de economie. Met een model kunnen deze verschillende effecten tegelijkertijd en consistent worden geanalyseerd. Ook kan bekeken worden welk effect sterker is, wat in een kwalitatieve analyse niet kan. Alle aannames worden expliciet gemaakt in een modelmatige analyse, wat een heldere discussie ten goede komt. Verschillende alternatieven kunnen naast elkaar gezet worden in een gelijke economische omgeving, zodat een 'eerlijke' afweging mogelijk wordt gemaakt. Binnen de Nederlandse politiek wordt de modelmatige aanpak van het CPB vaak als ijkpunt genomen. Analyses met PRISMA hebben ditzelfde ijkpunt, zodat discussies over specifieke modelaannames worden vermeden. BRUNET Welke gegevens bevat BRUNET? BRUNET 1 bevat het volledige bruto-nettotraject van ondernemers. In totaal worden 150 inkomensposten waargenomen. Enkele voorbeelden: winst, investeringsaftrek, zelfstandigenaftrek, loon, hypotheekrenteaftrek, premieafdracht, afdracht inkomstenbelasting, premies ziektekostenverzekeringen en vermogensinkomsten. Deze inkomensposten zijn bekend voor 100 inkomensklassen. Naast het bedrag is ook bekend hoeveel ondernemers een inkomenspost gebruiken. Dus, bijvoorbeeld, hoeveel de zelfstandigenaftrek gemiddeld bedraagt, en hoeveel ondernemers daarvan gebruik maken. Zelfstandigen volgens winstdefinitie De groep ondernemers die betrokken is in het onderzoek is de groep zelfstandigen volgens de winstdefinitie, die ook door het CBS gehanteerd wordt. Volgens de winstdefinitie is een persoon zelfstandige als de omvang van 'winst uit onderneming' niet nul is. Alle personen die een eigen onderneming voeren en een positieve of negatieve winst op hun IB-formulier opvoeren, behoren binnen deze definitie tot de zelfstandigen. Dit geldt dus ook voor personen voor wie het voeren van een onderneming slechts een bijverdienste is waar men financieel niet afhankelijk van is. Hoe wordt BRUNET gemaakt? De basis van gegevens en prognoses wordt gevormd door data van het CBS over het bruto-nettotraject. Deze zijn gebaseerd op aangiftes voor de inkomstenbelasting. Op basis van de EIM-modellen KTO en PRISMA en de meest recente (belasting)wetgeving wordt het bruto-nettotraject geactualiseerd en worden prognoses opgesteld. Omdat belangrijke posten als inkomstenbelasting en zelfstandigenaftrek binnen het model berekend worden, is het mogelijk om wijzigingen in wet- en regelgeving in BRUNET te 1 Voor een uitgebreide toelichting op BRUNET zij verwezen naar Vroonhof e.a. (2002). 18

verwerken. Ook maakt dit het mogelijk om zowel bruto- als netto-effecten te berekenen. Aandachtspunten Op een aantal punten dient stilgestaan te worden bij gehanteerde aannames en modelkenmerken, teneinde de resultaten van deze effectberekening op waarde te kunnen schatten. Het feit dat het hoofdlijnenakkoord uit hoofdlijnen bestaat De naam zegt het al; het hoofdlijnenakkoord bestaat uit de hoofdlijnen van het voorziene beleid. Voor de modellen (met name BRUNET) geldt echter dat hoofdlijnen niet geschikt zijn om effecten mee door te rekenen. Daarvoor zijn vrij gedetailleerde aannames noodzakelijk, waarin het akkoord niet altijd voorziet. In hoofdstuk 2 wordt hier uitgebreid bij stilgestaan. Waar mogelijk is aangesloten bij de uitgangspunten van het CPB. Keuze basisscenario In dit geval is ook het kiezen van een basisscenario waarmee de verschillen worden doorgerekend moeilijk. Dat is het gevolg van het feit dat er weliswaar al plannen bestonden, maar dat die door de val van het kabinet-balkenende I in de ijskast geplaatst zijn; het merendeel is nooit doorgevoerd. Voorzover dat nog gaat gebeuren, is het een vrij arbitraire keuze deze maatregelen als effect mee te tellen of als basisscenario. Het CPB heeft ervoor gekozen om het voorzichtige scenario uit de Economische Verkenning 2004-2007 te hanteren. Hierin zijn de voorgenomen maatregelen uit het vorige Strategisch Akkoord (kabinet-balkenende I) grotendeels verwerkt in actuele cijfers omtrent de economische ontwikkeling. Maatregelen zodanig dat het koopkrachtplaatje dat resulteert versplinterd is De Volkskrant citeert Carolien Sodenkamp van het Nibud: 'De maatregelen zijn zó gedetailleerd. Je kunt Nederlanders straks verdelen in mensen die wel en geen maagzuurremmers nodig hebben'. De strekking van het artikel is verder dat het erg moeilijk is een goed koopkrachtplaatje op te stellen bij het hoofdlijnenakkoord. Dat heeft kort samengevat twee redenen: De samenleving fragmenteert, in de zin dat individuen steeds individueler worden en steeds minder gaan passen in standaard koopkrachtplaatjes. De aangekondigde maatregelen zijn in sommige gevallen zeer gedetailleerd, en zeer moeilijk te detailleren. Als voorbeeld wordt gegeven dat de inkomenseffecten afhangen van de vraag of iemand ziek wordt (eigen risico's), en zo ja, welke ziekte dat dan is (pakketverkleining). Modellering biedt een gemiddeld beeld Voor alle koopkrachtberekeningen geldt dat aannames resulteren in een sterke vereenvoudiging van het bruto-nettotraject. Dat is uiteraard een noodzakelijke stap bij het uitvoeren van deze effectberekeningen. Het algemene geval bestaat echter niet; voor zelfstandigen geldt dat in nog veel sterkere mate dan voor werknemers (en veel andere groepen). Voor individuele gevallen is het altijd anders; soms beter en soms slechter. 19

Afwijking BRUNET ten opzichte van andere koopkrachtberekeningen EIM is met BRUNET niet de enige organisatie die koopkrachtberekeningen uitvoert. De in BRUNET gehanteerde aanpak is echter fundamenteel verschillend en is in onze ogen beter toegerust op het (afwijkende) bruto-nettotraject van zelfstandigen. In BRUNET wordt namelijk uitgegaan van de gemiddelde waarden van alle inkomensbestanddelen rond een bepaald inkomen. De meeste andere modellen proberen een standaardplaatje te creëren waarbij sterk gegeneraliseerd wordt. De belangrijkste verschilpunten, bezien vanuit de meeste andere modellen, zijn: Winst wordt beschouwd als de enige inkomstenbron van zelfstandigen. Alleen de belangrijkste aftrekposten zoals de zelfstandigenaftrek, de dotatie FOR en de premie WAZ worden meegenomen. Naast deze drie aftrekposten is er nog een scala aan overige aftrekposten, waar veelvuldig gebruik van wordt gemaakt door zelfstandigen. Het weglaten van deze aftrekposten kan een overschatting betekenen van het belastbaar inkomen. Dit gaat ook op voor andere posten binnen het bruto-nettotraject. Allerlei 'bijzondere' regelingen zijn voor zelfstandigen in vergelijking met bijvoorbeeld werknemers echter van groot belang. De meeste modellen beperken zich tot algemeen voorkomende regelingen. Het idee daarachter is dat het generieke beeld vertroebeld wordt door zeldzaam voorkomende regelingen. Zo geeft het CPB aan (Volkskrant (2003)) dat geen rekening gehouden wordt met huizenbezit. Dat heeft, via de hypotheekrenteaftrek, natuurlijk gevolgen voor het koopkrachteffect van de verandering van de belastingtarieven. Er worden berekeningen gepresenteerd voor een aantal vaste inkomensniveaus, waarbij voorbijgegaan wordt aan het feit dat niet alle niveaus even relevant zijn. Uit onderzoek van EIM naar de omvang van de armoede onder zelfstandigen blijkt bijvoorbeeld dat een grote groep zelfstandigen een huishoudinkomen beneden de 'lage-inkomensgrens' heeft. Er wordt voorbijgegaan aan het feit dat voor zelfstandigen het onderscheid ondernemer/persoon niet bestaat. Effecten op prijzen en winstgevendheid hebben direct effect op het inkomen van de zelfstandige. Verschillen tussen sectoren of bedrijven met een verschillende rechtsvorm kunnen daarbij bovendien een rol spelen. Er zijn natuurlijk ook nadelen verbonden aan de aanpak binnen BRUNET. Zo kan een plaatje naar voren komen van een zelfstandige die niet kán bestaan, en worden ook nogal irrelevante inkomensposten meegenomen. Voor een uitgebreide uiteenzetting van de verschillen en de consequenties daarvan zie Vroonhof (1999). 20