Beoordeling. h2>klacht



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 31 december 2002 Rapportnummer: 2002/399

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/304

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157

Rapport. Datum: 22 januari 2002 Rapportnummer: 2002/005

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 1 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/298

Rapport. Datum: 16 maart 1998 Rapportnummer: 1998/061

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Rapport. Rapport over een klacht over Huurcommissie te Den Haag. Datum: 14 september Rapportnummer: 2012/146

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Datum: 28 januari 2011 Rapportnummer: 2011/026

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/257

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Beoordeling. h2>klacht

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Halderberge. Datum: 24 mei Rapportnummer: 2013/057

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 29 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/262

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Datum: 20 december 2005 Rapportnummer: 2005/389

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Datum: 29 maart 2002 Rapportnummer: 2002/093

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Leeuwarden. Rapportnummer: 2011/304

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Uitvoering Onderwijs uit Groningen. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/139

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 6 februari 2004 Rapportnummer: 2004/034

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Datum: 17 juni Rapportnummer: 2011/186

Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994

Rapport. Datum: 10 januari 2003 Rapportnummer: 2003/004

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Beoordeling. I Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Oost-Brabant te Oss. Datum: 2 oktober Rapportnummer: 2013/138

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het CAK Bijzondere Zorgkosten b.v. uit Den Haag. Datum: 15 augustus Rapportnummer: 2011/250

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het CAK te Den Haag. Rapportnummer: 2012/018

Rapport. Datum: 17 mei 2006 Rapportnummer: 2006/182

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/086

Rapport. Datum: 26 maart 2002 Rapportnummer: 2002/088

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 23 september 1999 Rapportnummer: 1999/411

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport over een klacht over UWV te Nijmegen. Datum: 28 augustus Rapportnummer: 2013/108

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat zijn voormalige werkgever, de provincie Zeeland, heeft geweigerd om zijn pensioenverzekeraar de voor de reparatie van zijn pensioenuitkering noodzakelijke informatie te verstrekken. Beoordeling I. Bevindingen 1. Verzoeker was tot zijn vervroegde pensionering medio 2000 werkzaam bij een tak van dienst van de provincie Zeeland, die per 18 maart 2003 is opgeheven. Zijn huidige inkomen bestaat uit een ouderdomspensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Verzoekers functie is in 1998, met terugwerkende kracht tot 1 januari 1996, opnieuw gewaardeerd, wat meebracht dat de aan de functie verbonden onregelmatigheidstoelage kwam te vervallen. Dat leidde tot diverse bezwaar- en beroepsprocedures waarin de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2003 uitspraak deed. Op grond van die uitspraak betaalde de provincie de betrokken ex-werknemers met terugwerkende kracht tot 1 januari 1996 alsnog een onregelmatigheidstoelage. 2. De basis voor een pensioen is de zogeheten pensioengrondslag, dat is het tot een jaarbedrag herleide inkomen op 1 januari (de peildatum). Het is vast beleid van het ABP dat een eenmaal vastgestelde pensioengrondslag niet meer kan worden gewijzigd, ook niet als de werknemer in dat peiljaar meer is gaan verdienen als gevolg van een herwaardering van zijn functie of een promotie. Een uitzondering op deze regel is alleen mogelijk in het geval dat een rechterlijke uitspraak het ABP tot een aanpassing verplicht, of in de situatie waarin een overduidelijke fout is gemaakt. In dat laatste geval moet kunnen worden aangetoond dat al vóór het ABP een opgave van het jaarinkomen was gedaan, onomstotelijk vaststond dat die opgave anders had moeten zijn. 3. Als gevolg van de uitspraak van 10 april 2003 is de pensioengrondslag van degenen die in de periode van 1 januari 1996 tot 18 maart 2003 met pensioen gingen enkele honderden euro's per maand lager dan het naar aanleiding van die uitspraak herberekende jaarsalaris. De provincie verzocht het ABP daarom aan te geven in hoeverre een aanpassing van de pensioengrondslag van degenen die op het moment van die uitspraak al met pensioen waren nog mogelijk was. Het ABP deelde de provincie per brief van 9 oktober 2003 mee, dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep niet kon betekenen dat de al voor betrokkenen eerder vastgestelde jaarbedragen worden aangepast, onder verwijzing naar het besluit van het bestuur van het ABP om onverkort vast te houden aan het pensioenreglement. Op grond

3 van dat reglement wordt een pensioen berekend naar het peildatumsalaris van het jaar voorafgaande aan het jaar van het ontslag, tenzij een uitzondering moet worden gemaakt vanwege een aperte fout of een rechterlijke uitspraak die is gericht tegen het ABP. 4. Tien gepensioneerden van wie de pensioengrondslag niet met terugwerkende kracht kon worden aangepast, waaronder verzoeker, deden gedeputeerde staten van Zeeland een verzoek tot compensatie van hun pensioenschade. Gedeputeerde staten wees deze verzoeken af, waartegen vijf van die gepensioneerden tijdig een bezwaarschrift indienden. Verzoeker behoorde niet tot die vijf. Om opnieuw en langdurig procederen te voorkomen troffen gedeputeerde staten met deze vijf gepensioneerden vervolgens een minnelijke regeling, die bestond uit de toekenning van een bedrag ineens van 12.000 bruto. 5. Verzoeker diende bij gedeputeerde staten op 15 november 2006 een bezwaarschrift in omdat op de nabetaling van oktober 2006 geen pensioenpremie was ingehouden. Het college stelde verzoeker op 30 november 2006 in de gelegenheid om de gronden van zijn bezwaar aan te geven Gedeputeerde staten verklaarden verzoeker bij besluit van 21 augustus 2007 niet ontvankelijk in zijn bezwaar, omdat hij de gronden van zijn bezwaar niet had vermeld. Daarop verzocht verzoeker gedeputeerde staten om hem ook in aanmerking te brengen voor de toekenning van een bedrag ineens van 12.000. Op 13 november 2007 wezen gedeputeerde staten dat verzoek af, omdat verzoeker niet behoorde tot degenen die wel tijdig een bezwaarschrift hadden ingediend en met wie door onderhandelingen een compromis was bereikt. 6. Verzoeker diende per brief van 24 maart 2008 bij het ABP een verzoek in om op basis van de nabetaalde onregelmatigheidstoeslag zijn pensioengrondslag aan te passen en hem een overzicht te verstrekken van over die toeslag verschuldigde, maar niet door de provincie afgedragen pensioenpremie. Het ABP deelde verzoeker op 28 maart 2008 mee, dat een door de werkgever vastgesteld pensioengevend salaris niet nader wordt vastgesteld, tenzij sprake is van een aperte fout van de werkgever. 7. Verzoeker deed gedeputeerde staten op 14 april 2008 het verzoek om zijn pensioengevend salaris aan te passen, onder verwijzing naar de bijgevoegde kopie van de brief van het ABP van 28 maart 2008. Het college wees dat verzoek op 16 april 2008 af. Tegen dat besluit diende verzoeker op 2 mei 2008 bij het college een bezwaarschrift in. 8. Verzoeker maakte via zijn vakorganisatie op 17 juli 2008 bezwaar tegen de beslissing van het ABP van 28 maart 2008. Het ABP reageerde in zijn brief aan verzoekers vakorganisatie van 18 september 2008 met onder meer het volgende:

4 "Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken bij de brief van 17 juli 2008 is hier mogelijk sprake van een aperte fout van de werkgever die correctie behoeft. Aangezien de Provincie Zeeland echter nog geen gewijzigde inkomensgegevens aan ABP heeft doorgegeven en evenmin de daarop betrekking hebbende gegevens aan ons heeft afgedragen, kan momenteel (nog) geen sprake zijn van een wijziging van de berekeningsgrondslagen (pensioengevend salaris). Voor deze wijziging is het namelijk noodzakelijk dat de werkgever de gecorrigeerde gegevens via de juiste procedure aan ABP verstrekt. Beslissing op het bezwaar Heroverweging van de bestreden beslissing naar aanleiding van het bezwaar leidt er toe dat een wijziging van de door de Provincie Zeeland aangeleverde inkomensgegevens betreffende (verzoeker; N.o.) door ons zal worden geaccepteerd. In dat geval zal zijn ouderdomspensioen - nadat de werkgever de op de wijziging betrekking hebbende premie heeft voldaan - dienovereenkomstig worden aangepast." 9. Gedeputeerde staten informeerden verzoekers' vakorganisatie per brief van 24 november 2008 over hun besluit om uit coulance alsnog in te gaan op zijn verzoek en hem ook een bedrag van 12.000 toe te kennen. Het college verbond daaraan de voorwaarde dat verzoeker zijn bezwaarschrift van 2 mei 2008 zou intrekken, omdat evenals in de andere gevallen, het aanbod van een regeling was bedoeld om aan het geschil een einde te maken. 10. Omdat een reactie op het aanbod van 24 november 2008 uitbleef verzocht het college verzoekers vakorganisatie op 11 februari 2009 om uiterlijk 15 maart 2009 aan te geven of met het aanbod zou worden ingestemd. Het college wees er daarbij op, dat zijn aanbod overeenkwam met het verzoek, en dat medewerking aan een herberekening van de pensioengrondslag in strijd zou zijn met de hierover gemaakte afspraken over een aanpassing van het peildatumsalaris met terugwerkende kracht. Verzoeker ondertekende op 10 maart 2009 het aanbod tot een minnelijke regeling voor akkoord. 11. Op 28 april 2009 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met een klacht over de weigering van gedeputeerde staten om het ABP de voor een herberekening van zijn pensioengrondslag benodigde informatie te verstrekken. 12. Gedeputeerde staten reageerden op verzoekers klacht met een verwijzing naar de feiten en omstandigheden, alsmede met het volgende.

5 Verzoeker stelt ten onrechte dat moedwillig geen pensioenpremie over de nabetaling is ingehouden en afgedragen aan het ABP, immers na overleg hierover bevestigde het ABP met zijn brief van 9 oktober 2003 dat de pensioengrondslag in de desbetreffende gevallen niet met terugwerkende kracht kon worden aangepast. Omdat een aanpassing niet mogelijk was, verzochten betrokkenen, waaronder verzoeker, om een compensatie voor hun pensioenschade. Vijf van hen begonnen naar aanleiding van de afwijzing van hun verzoek een procedure, waarop via bemiddeling door een extern juridisch adviseur een minnelijke regeling is getroffen om nieuw en langdurig procederen te voorkomen. Verzoeker was geen partij in die procedure en om die reden is zijn verzoek om eveneens in aanmerking te komen voor de regeling in eerste instantie afgewezen. Op advies van de bezwarencommissie is later echter toch besloten om uit coulance ook de andere vijf betrokkenen, waaronder verzoeker, dat aanbod te doen. Kennelijk is naast de bezwarenprocedure bij gedeputeerde staten tevens een bezwaarschrift ingediend bij het ABP. De reactie van het ABP op dat bezwaar is bevreemdend, omdat het ABP enerzijds constateerde dat mogelijk sprake was van een aperte fout van de provincie, en anderzijds verzoeker onvoorwaardelijk is toegezegd dat een wijziging van de pensioengrondslag wordt geaccepteerd. De accountmanager van de provincie bij het ABP is om opheldering verzocht, maar er is nog geen reactie ontvangen. In dit verband is van belang de uitspraak van het Gerechtshof te 's-hertogenbosch van 21 oktober 2008, waarin nog eens is bevestigd dat alleen sprake kan zijn van een aperte fout van de werkgever, als al vóór het opgeven van het 'foutieve' inkomen op de peildatum onomstotelijk vaststond wat het juiste inkomen was. Daarvan is hier geen sprake omdat de wijziging van verzoekers inkomen het gevolg is van een latere rechterlijke uitspraak. Verzoeker is er in een overleg op gewezen dat de provincie niet in staat is om een verzoek tot aanpassing van zijn pensioengrondslag voldoende te motiveren, maar dat de bereidheid er is om met het ABP hierover te overleggen. Verzoeker is ook te verstaan gegeven dat indien het overleg met het ABP niet tot het door hem gewenste resultaat zou leiden, het college niet meer bereid is om dan alsnog een minnelijke regeling te treffen. Verzoekers standpunt dat hij is gedwongen om een keuze te maken voor een minnelijke regeling is volkomen onterecht. Verzoekers stelling dat een bedrag van 12.000 niet in verhouding staat tot zijn pensioenschade is niet nader onderbouwd. Hoewel er geen exacte berekeningen ter beschikking staan, is duidelijk dat een verhoging van de berekeningsgrondslag over de vijf jaren dat verzoeker na 1 januari 1996 nog heeft gewerkt, met maximaal f. 5000 per jaar en een pensioenpremie van 20% (waarvan 2/3 deel voor rekening van de provincie komt), het ook voor de provincie aanzienlijk goedkoper zou zijn geweest om de pensioengrondslag met terugwerkende kracht aan te passen.

6 Verder deelde het college nog mee, dat in de minnelijke regeling een verplichting tot stilzwijgen is opgenomen in overleg met de raadsman van de vijf oud-werknemers die een bezwaarschrift hebben ingediend en de extern jurist adviseur van de provincie. De reden daarvoor was het vertrouwelijk karakter van de inhoud van de regeling, die was bedoeld ter finale kwijting. Omdat verzoeker had gevraagd om eenzelfde regeling is de verplichting tot stilzwijgen ook in de overeenkomst met hem opgenomen. II. Beoordeling 13. Het vereiste van rechtszekerheid houdt onder meer in dat overheidsinstanties gevolg geven aan rechterlijke uitspraken. Deze norm impliceert het vereiste dat uitspraken met enige precisie worden opgevolgd en dat een bestuursorgaan aanwijzingen uit een rechterlijke uitspraak nauwgezet moet uitvoeren. 14. In de situatie van dit geval ging het om de uitvoering van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 april 2003, die gevolgen had voor de hoogte van het inkomen van een aantal oud-werknemers van de provincie Zeeland over één of meer jaren vóór hun pensionering in de periode van 1 januari 1996 tot 18 maart 2003. Het ging om een verhoging van het salaris als gevolg van een herwaardering van de functie in verband waarmee de betrokken oud-medewerkers een nabetaling hebben ontvangen. 15. Het is vast beleid van het bestuur van het pensioenfonds ABP van betrokkenen dat een pensioenuitkering wordt vastgesteld op basis van het tot een jaarbedrag herleide salaris op 1 januari van het jaar van de pensionering. De werkgever dient het ABP daarvan jaarlijks een opgave te doen. Wijzigingen in dat salaris in de loop van het jaar zijn niet relevant. Een uitzondering op deze regel is alleen mogelijk in het geval dat het ABP op grond van een rechterlijke uitspraak tot een aanpassing is verplicht, dan wel in het geval van een aperte fout. Dat laatste doet zich voor in het geval aantoonbaar is dat al vóór het opgeven van het foutieve jaarinkomen aan het ABP vaststond wat het juiste salaris moest zijn. Dit standpunt vindt steun in de rechtspraak. 16. Gedeputeerde staten van Zeeland hebben het ABP naar aanleiding van de uitspraak van 10 april 2003 verzocht om aan te geven of het voor de pensioenuitkering relevante inkomen van de betrokken oud-medewerkers met terugwerkende kracht kon worden aangepast, echter het ABP zag geen aanleiding om af te wijken van zijn vaste beleid op dit punt. De uitspraak van 10 april 2003 heeft dus geen gevolgen voor de pensioengrondslag en evenmin voor de pensioenuitkering van de betrokken oud-medewerkers. 17. Verzoeker klaagt erover, dat de provincie Zeeland heeft geweigerd om het ABP de voor reparatie van zijn pensioenuitkering noodzakelijke gegevens te verstrekken. Dat

7 verzoek aan zijn ex-werkgever komt neer op het verzoek om het ABP een opgave te doen van het jaarinkomen zoals volgens verzoeker met toepassing van de uitspraak van 10 april 2003 zou moeten worden vastgesteld. Uit de voorgaande overwegingen volgt, dat in een situatie zoals deze een dergelijke herziene opgave niet kan leiden tot een wijziging van de pensioengrondslag en de pensioenuitkering. De weigering van gedeputeerde staten om de door verzoeker verlangde opgave te verstrekken vindt dan ook steun in het standpunt van het ABP en de uitspraak van de rechter. De onderzochte gedraging is daarom behoorlijk. 18. Het ABP heeft verzoekers vakorganisatie per brief van 18 september 2008 laten weten dat mogelijk sprake was van een aperte fout van zijn werkgever, die aanleiding zou kunnen geven tot een herziening van zijn pensioenuitkering. Het in deze brief verwoorde standpunt lijkt in tegenspraak met het eerder, bij herhaling door het ABP tegenover de werkgever ingenomen standpunt en de rechtspraak. Mede gelet op de omstandigheid dat sprake is van een aantal oud-werknemers die in vergelijkbare omstandigheden verkeren is het vanwege de mogelijke consequenties begrijpelijk dat gedeputeerde staten het aan het ABP wensten over te laten om duidelijkheid te geven. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de provincie Zeeland te Middelburg, is niet gegrond. Onderzoek Op 28 april 2009 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Goes, met een klacht over een gedraging van de provincie Zeeland te Middelburg. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van gedeputeerde staten van Zeeland, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd gedeputeerde staten verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd het college een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De provincie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

8 Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. Verzoekers brief van 28 april 2009, met bijlagen, en zijn toelichting per brief van 19 juni 2009; 2. De reactie van gedeputeerde staten van Zeeland van 8 december 2009, met bijlagen. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond