Beoordeling. h2>klacht



Vergelijkbare documenten
Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/091

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

2 Aanhangsel Handelingen nr. 1555, vergaderjaar

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Limburg. Datum: 24 november Rapportnummer: 2011/348

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Ik verleen u deze ontheffing voor de periode van 27 juli 2016 t/m 1 september 2020.

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Vreemdelingenpolitie van het regionale politiekorps Gelderland-Midden uit Zevenaar.

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/400

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 10 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/276

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 december 2005 Rapportnummer: 2005/385

Stichting Nationaal Klok & Peel museum Asten H. A. van der Loo Ostadestraat WC ASTEN

Rapport. Datum: 26 juli 2005 Rapportnummer: 2005/220

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Wildernistrek E.G.C. van Uchelen Reeweg GA VLEDDER. Datum 19 juni 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 27 april 1998 Rapportnummer: 1998/126

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer (RDW) uit Zoetermeer. Datum: Rapportnummer: 2011/097

Rapport. Datum: 19 mei 2005 Rapportnummer: 2005/147

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 26 november 2004 Rapportnummer: 2004/459

Tevens klaagt verzoekster erover dat zij op haar diverse brieven aan de Belastingdienst geen antwoord heeft gekregen.

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Beoordeling Bevindingen

Stichting opvang Bronsbergen H.W. Enzerink Bronsbergen AA ZUTPHEN

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/086

Rapport. Datum: 3 december 2003 Rapportnummer: 2003/448

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 november 2003 Rapportnummer: 2003/440

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoeker klaagt er over dat de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onvoldoende handhavend heeft opgetreden naar aanleiding van aangiften van hem dan wel van de Stichting Hulpcentrum voor Wilde Dieren Limburg betreffende met name het vervoer van inheemse wilde zoogdieren naar het buitenland. Dit terwijl de AID anderzijds wel handhavend richting verzoeker optrad, zoals in juli 2003 bij een inval in het dierenopvangcentrum Beoordeling Algemeen 1. Verzoeker runt sinds 1999 een opvangcentrum voor beschermde dieren, het Hulpcentrum voor Wilde Dieren Limburg (HWD). Ook had verzoeker de stichting Dierenambulance Centraal-Limburg opgericht en bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) ontheffing gevraagd voor het vervoer en opvang van zieke of gewonde, in het wild levende dieren. Gedurende de looptijd van de aanvraag gold tussen verzoeker en LNV een zogeheten 'gentlemen's agreement', waardoor LNV opvang zonder vergunning gedoogde. 2. Desondanks nam de politie in samenwerking met de Algemene Inspectiedienst (AID) op 24 juli 2003 diverse dieren in beslag. De AID ziet toe op overtredingen van de Flora- en Faunawet en is, namens LNV, de controlerende instantie die ontheffingen en gedragingen controleert. Omdat verzoeker een overeenkomst met LNV had, werd de inzet - na contact met LNV - afgebroken. Wel werd verzoeker door justitie als verdachte aangemerkt en werd hem uiteindelijk een schikkingsvoorstel gedaan. Verzoeker wees dit af, waarna hij na drie jaar procederen uiteindelijk werd vrijgesproken. 3. De ontheffing voor het opvangcentrum werd in het najaar van 2003, kort na de inval, wegens dringende noodzaak verstrekt. Het HWD kreeg de status van pilotproject van het ministerie en was hiermee de enige legale opvang voor vrijwel alle diersoorten in Nederland. Nadat verzoeker een naheffingsaanslag onroerend zaakbelasting en navordering kosten energie had ontvangen, sloot hij eind 2006 het HWD en huurde hij elders in de regio een kleinere ruimte. Verzoeker opereert tot heden vanuit deze vestiging. Aanleiding klacht 4. In de regio waar verzoeker werkzaam is, zijn meer stichtingen actief die zich bekommeren om gewonde wilde dieren. Nadat verzoeker kritiek had geuit op het vervoer, de behandeling en de opslag van dieren door andere dierenambulances, besloten deze gewonde dieren niet langer naar het HWD te transporteren, maar uit te wijken naar een opvangcentrum in België.

3 5. Verzoeker maakte meerdere malen melding van deze transporten naar het buitenland en deed aangifte bij de AID van de volgens hem gepleegde strafbare feiten. De eerste schriftelijke aangifte dateert van 24 april 2005. In juni 2005 volgde een tweede. Op beide schriftelijke aangiften kwam geen reactie. Op 3 november 2005 verzocht het HWD om een reactie, waarna LNV reageerde dat de post intern onjuist was bezorgd, maar inmiddels naar de juiste persoon was gezonden. Er werd echter nimmer meer een inhoudelijke reactie ontvangen van LNV of de AID. Wel werd door een medewerker van de AID een gesprek gevoerd met de andere dierenambulances in Limburg over het vervoer van gewonde dieren. 6. Op 5 juli 2006 wees verzoeker de AID opnieuw op transporten van wilde dieren naar het buitenland, in plaats van naar het HWD. Verzoeker stelde dat deze transporten strafbaar waren en tevens het bestaansrecht van het HWD ondermijnden. Op 11 januari 2007 ontving verzoeker een reactie, waarin hem werd meegedeeld dat niet de AID maar de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) controleerde op de aanwezigheid van de juiste gezondheidsformulieren bij grensoverschrijding. Vervolgens wees verzoeker LNV opnieuw op de in zijn ogen gepleegde strafbare feiten, op zijn schriftelijke verzoeken om aangiften op te nemen en op het uitblijven van een inhoudelijke reactie op zijn brieven, meldingen en aangiften. Ook hierna bleef verzoeker bij de AID melding maken van grensoverschrijdende transporten van gewonde wilde dieren door dierenambulances naar een opvangcentrum in België. 7. Op 21 maart 2007 ontving verzoeker een reactie van LNV, waarin hem onder meer werd meegedeeld dat het, op grond van de Flora- en Faunawetgeving, was toegestaan hulpbehoevende dieren te vervoeren naar een opvangadres in België. Verder werd meegedeeld dat in een aantal gevallen tijdens transporten bij de VWA aangevraagde gezondheidscertificaten aanwezig zouden moeten zijn. De door verzoeker bedoelde transporten betroffen echter situaties waarbij dieren ten spoedigste overgebracht dienden worden naar een opvangcentrum. Gelet op de zorgplicht voor in het wild levende dieren, had LNV besloten geen onderzoek in te stellen naar transporten door de dierenambulance Maastricht. Tenslotte deelde LNV verzoeker mee dat de beslissing om geen onderzoek in te stellen tot stand was gekomen in overleg met het Openbaar Ministerie, Functioneel Parket Den Bosch. 8. Op 27 december 2006 diende mevrouw P., secretaris van het HWD, een klacht in over medewerkers van de AID en hun werkwijze. In juli 2007 verwees de klachtencommissie verzoeker, mede gelet op onduidelijkheid over de identiteit van de klager, onvolledigheid van de stukken en beperktheid van de commissie op het gebied van klachtbehandeling, naar het Functioneel Parket. Op 18 juli 2007 diende verzoeker een nieuwe klacht in, maar op beide klachten ontving hij geen reactie meer van de AID. Het Functioneel Parket deelde verzoeker mee geen klachten in behandeling te nemen en verwees verzoeker naar het gerechtshof en de civiele rechter.

4 Onderzoek van de Nationale ombudsman 9. Verzoeker klaagde bij de Nationale ombudsman er over dat de AID in overleg met het functioneel parket had besloten geen onderzoek in te stellen naar strafbare feiten gepleegd door dierenambulances in Limburg waardoor het HWD uiteindelijk had moeten ophouden te functioneren in zijn oorspronkelijke vorm. Bij de opening van het onderzoek vroeg de Nationale ombudsman LNV om informatie en om in te gaan op verzoekers visie dat vervoer van gewonde wilde dieren naar het buitenland niet was toegestaan. Ook vroeg de Nationale ombudsman naar de algemene gang van zaken bij het opnemen van een aangifte. 10. In reactie hierop deelde LNV de Nationale ombudsman mee dat verzoekers visie niet juist was. Krachtens de Flora- en Faunawet bestaat er vrijstelling voor het vervoeren en onder zich hebben van zieke of gewonde dieren ten behoeve van opvang en verzorging. Deze vrijstelling geldt als de dieren binnen twaalf uur worden overgedragen aan personen of instanties die gerechtigd zijn deze onder zich te hebben. (zie Achtergrond, onder 1.) Verder deelde LNV omtrent het verbod op het buiten Nederland brengen van beschermde inheemse diersoorten mee, dat met de inwerkingtreding van de Flora- en Faunawet het beleid over het in- en uitvoeren van zieke of gewonde dieren ten behoeve van revalidatie was aangepast. Daarbij geldt de voorwaarde dat het voor spoedeisende hulp noodzakelijk is om de dieren naar dichtstbijzijnde personen of instanties te vervoeren. LNV liet verder weten dat de AID verzoeker op 21 maart 2007 had meegedeeld dat het was toegestaan hulpbehoevende wilde dieren vanuit Nederland te vervoeren naar een opvangadres in België. Ten slotte deelde LNV mee dat een melding die bij de AID binnenkomt omtrent het niet naleven van wet- en regelgeving, wordt geregistreerd waarna een onderzoek wordt ingesteld. Afhankelijk van de uitkomst daarvan vindt verslaglegging van de bevindingen plaats in een controlerapport of in een proces-verbaal. De meldingen van verzoeker waren niet doorgezonden naar het Openbaar Ministerie, omdat er geen strafbare feiten waren geconstateerd. 11. Naar aanleiding van deze reactie van LNV vroeg verzoeker zich af, waarom de AID overleg had moeten voeren met het Functioneel Parket als duidelijk was dat er geen strafbare feiten waren gepleegd. Verzoeker stelde daarnaast dat niet aan de voorwaarde was voldaan om zieke of gewonde dieren naar de dichtstbijzijnde personen of instanties te vervoeren, aangezien het HWD steeds was gepasseerd en de dieren naar een opvangcentrum waren gebracht dat verder weg was gevestigd.

5 Ten slotte deelde verzoeker mee dat hij contact had gehad met een dierenarts van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA), die hem had meegedeeld dat export van dieren verboden was volgens de zogenaamde 'bezemregeling' (zie Achtergrond, onder 2.). 12. Vervolgens besloot de Nationale ombudsman de VWA informatie te vragen over de regelgeving en het beleid rond export van gewonde inheemse dieren. In reactie hierop werd telefonisch meegedeeld dat het verboden is vossen, reeën en dassen zonder gezondheidsverklaring te exporteren. Het principe is: geen zieke dieren van het ene naar het andere land. Aanvullend werd de Nationale ombudsman schriftelijk over het transport van met name vossen, reeën en dassen tussen Nederland en België meegedeeld dat deze dieren alleen de grens over zouden mogen indien zij onderzocht zijn op Brucella en Tuberculose en geënt tegen rabiës. Omdat wilde dieren hier niet op worden onderzocht en ook niet worden geënt, mogen zij dus niet de grens over. 13. Op 12 november 2008 deelde verzoeker de Nationale ombudsman mee dat er een nieuwe kwestie speelde en de dierenbescherming Zuid-Limburg dieren nu niet meer over de grens naar het opvangadres in België zou brengen, maar, zonder de benodigde vergunningen en opvangmogelijkheden, naar een dierenasiel voor honden en katten. Daar zouden deze dieren direct worden afgemaakt. Verzoeker had getracht hiervan aangifte te doen bij de AID, maar deze zou hebben geweigerd zijn aangifte op te nemen. 14. Gelet op de aanvullende klacht stelde de Nationale ombudsman een vervolgonderzoek in. Daarnaar gevraagd deelde LNV op 27 februari 2009 mee dat de meldingen en aangiften van verzoeker niet waren doorgezonden naar het Openbaar Ministerie. LNV gaf daarbij aan dat het verzoek van burgers om proces-verbaal op te maken niet per definitie leidt tot het daadwerkelijk opmaken van een proces-verbaal, als uit overleg met het Openbaar Ministerie blijkt dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Over de aangifte van verzoeker, deelde LNV mee dat na overleg met het Functioneel Parket Maastricht van het Openbaar Ministerie was besloten niet tot vervolging over te gaan. 15. Over de inhoud van dit overleg deelde LNV mee dat de medewerkers van de AID hun standpunt dat er geen strafbare feiten waren gepleegd baseerden op de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (Zie Achtergrond, onder 3.), de Flora- en Faunawet en het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (zie Achtergrond, onder 4.). Hulpbehoevende dieren mogen naar het dichtstbijzijnde opvangcentrum worden gebracht, ook als dit over de grens in België is. Vanwege het spoedeisende karakter van de verwondingen kan het noodzakelijk zijn dieren voor revalidatie over de grens te vervoeren. Dit standpunt zou meerdere keren met verzoeker zijn besproken. 16. Verder deelde LNV mee, dat de conclusie van de Nationale ombudsman juist was dat de vrijstelling in artikel 14 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten niet gold voor het `buiten het grondgebied van Nederland brengen', maar alleen voor het vervoeren en onder zich hebben van deze dieren. Wel was het mogelijk een ontheffing te

6 vragen van het verbod dieren buiten het grondgebied van Nederland te brengen. 17. Op de vraag van de Nationale ombudsman of de stelling van LNV juist was geïnterpreteerd, dat regelgeving inzake het vervoer van inheemse wilde dieren naar het buitenland zodanig was gewijzigd dat dit wel was toegestaan, deelde LNV mee dat dit niet juist was. De regelgeving was niet zodanig gewijzigd dat het vervoer van inheemse wilde dieren naar het buitenland was toegestaan. Aangegeven werd dat wel het beleid van de AID op het in- en uitvoeren van zieke of gewonde dieren voor revalidatie met de inwerkingtreding van de Flora- en Faunawet op 1 april 2002 was aangepast. 18. Naar aanleiding van de aangiften van verzoeker, waarbij in de grensstreek tussen Nederland en België werd geopereerd, had de AID het vrijstellingsbesluit zodanig geïnterpreteerd dat vervoer naar België was toegestaan omdat de verwondingen van de dieren een spoedeisend karakter hadden en deze naar het dichtstbijzijnde opvangcentrum gebracht dienden te worden. 19. Tenslotte deelde LNV mee, dat de informatie van de VWA, dat dieren alleen geëxporteerd mogen worden met een gezondheidsverklaring, juist was. Omdat het in de door verzoeker aangehaalde transporten dieren betrof die ten spoedigste overgebracht dienden te worden, was er voor de dierenambulances waarschijnlijk niet voldoende tijd geweest om een gezondheidsverklaring aan te vragen. Beoordeling 20. Het beginsel van fair play houdt voor overheidsinstanties in dat zij burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten. Dit vereiste impliceert dat een aangifte door een burger van een strafbaar feit in beginsel moet worden opgenomen teneinde die burger niet de toegang tot de rechter te onthouden. 21. Uit de Flora- en Faunawet volgt dat het vervoeren van beschermde inheemse diersoorten naar het buitenland niet is toegestaan. Dieren mogen alleen worden geëxporteerd met een gezondheidsverklaring als bedoeld in de Handelsregelgeving EEG-Richtlijn 92/65, de zogeheten 'bezemrichtlijn'. Volgens mededeling van LNV zou het beleid zijn om uitzondering op dit verbod te maken, indien er gelet op de revalidatie van beschermde inheemse dieren een spoedeisend belang is deze naar de dichtstbijzijnde, zich in het buitenland bevindende opvang, te vervoeren. 22. Verzoeker heeft verschillende malen tevergeefs getracht bij de AID aangifte te doen van grensoverschrijdend vervoer van gewonde wilde dieren naar België. De AID heeft deze aangiften niet opgenomen, omdat na overleg met het Openbaar Ministerie was vastgesteld dat er geen sprake zou zijn van strafbare feiten.

7 23. De Nationale ombudsman stelt vast dat het Ministerie van LNV wist dat verzoeker een opvangcentrum voor gewonde wilde dieren in Zuid-Limburg exploiteerde en er derhalve belang bij had dat gewonde wilde dieren die in die regio werden aangetroffen naar zijn centrum zouden worden vervoerd en niet naar het buitenland. Het is de Nationale ombudsman niet gebleken dat de AID naar aanleiding van de aangiften is nagegaan of de afstand tot het opvangcentrum van verzoeker groter was dan de afstand tot het opvangcentrum in België. Daarnaast blijft onduidelijk of de AID achteraf kan beoordelen of er gelet op de revalidatie van de dieren werkelijk sprake is geweest van een spoedeisend belang. 24. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft een ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen (zie Achtergrond, onder 5.). Op grond van artikel 163 Sv zijn opsporingsambtenaren in beginsel verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen Deze plicht staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Twijfel bij de betrokken opsporingsambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan, dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In geval van twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Indien de officier van justitie naar aanleiding van de aangifte besluit de zaak te seponeren, heeft de aangever de mogelijkheid deze beslissing door een beklag ingevolge artikel 12 Wetboek van Strafvordering aan de rechter voor te leggen. Een uitzondering op de plicht om een aangifte op te nemen kan alleen worden aangenomen als op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. 25. Gelet op het vorenstaande is er weinig ruimte voor een uitzondering op de verplichting om aangifte van strafbare feiten op te nemen. Dit heeft te maken met het feit dat toetsing door de voor opsporing verantwoordelijke instantie, het Openbaar Ministerie, bij voorbaat onmogelijk is als gebeurtenissen die mogelijk voor een strafrechtelijke afdoening in aanmerking komen, niet in een aangifte worden opgenomen. Door in de gegeven omstandigheden geen aangifte op te nemen, terwijl niet op voorhand is komen vast te staan dat er geen sprake was van een strafbaar feit, heeft de AID verzoeker de mogelijkheid onthouden de zaak voor te leggen aan de officier van justitie en vervolgens eventueel aan de rechter. Hierdoor heeft de Algemene Inspectiedienst niet gehandeld in overeenstemming met het vereiste van fair play. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te 's-gravenhage, is gegrond wegens schending van het fair

8 play-beginsel. Onderzoek Op 22 januari 2008 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Heerlen, met een klacht over een gedraging van de Algemene Inspectiedienst. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In het kader van het onderzoek werd betrokkenen verzocht op de bevindingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker en van de minister gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift van 22 januari 2008, met bijlagen en toevoegingen; Notitie van het telefoongesprek met verzoeker van 21 februari 2008; Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 28 november 2008; Standpunt van de minister van LNV van 27 februari 2009; Reactie verzoeker op het standpunt van LNV van 9 maart 2009. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond 1. Flora- en Faunawet

9 Artikel 13, eerste lid aanhef en onder a en vierde lid: "Het is verboden: a. planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, of ( ) binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen ( ) 4. Met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, gelden de in het eerste lid bedoelde verboden noch ten aanzien van planten of producten van planten, noch ten aanzien van dieren of eieren, nesten of producten van dieren behorende tot een beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde uitheemse diersoort, die is aangewezen om redenen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, indien kan worden aangetoond dat zij: a. overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde in Nederland zijn gebracht of b. overeenkomstig de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten zijn verworven voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel." 2. RICHTLIJN 92/65/EEG van de raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG. (zgn. 'bezemrichtlijn') Artikel 4 "De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ( ) ervoor te zorgen dat de in de artikelen 5 tot en met 10 ( ) bedoelde dieren ( ) alleen in het handelsverkeer gebracht mogen worden indien zij voldoen aan de in de artikelen 5 tot en met 10 bedoelde voorwaarden en indien zij afkomstig zijn van in artikel 12, leden 1 en 3, van de onderhavige richtlijn bedoelde bedrijven of handelszaken die door de bevoegde autoriteit worden geregistreerd en die zich er toe verbinden: - de gehouden dieren regelmatig te laten onderzoeken ( ); - de bevoegde autoriteit, naast de ziekten waarvoor aangifteplicht bestaat, ook het uitbreken van ( )ziekten waarvoor de betrokken Lid-Staat een bestrijdings- of bewakingsprogramma heeft opgezet, te melden; - de specifieke nationale maatregelen in acht te nemen ter bestrijding van een ziekte die voor een bepaalde Lid-Staat van bijzonder belang is en waarvoor overeenkomstig artikel

10 14 een programma is opgezet of overeenkomstig artikel 15, lid 2, een besluit is genomen; - met het oog op het handelsverkeer alleen dieren in de handel te brengen die geen ziekteverschijnselen vertonen en die afkomstig zijn uit bedrijven of gebieden waarvoor geen enkele verbodsmaatregel om veterinairrechtelijke redenen geldt en wat dieren betreft die niet vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat of handelsdocument als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11, alleen dieren die vergezeld gaan van een door het bedrijfshoofd zelf opgestelde verklaring dat de betreffende dieren op het ogenblik van verzending geen duidelijke ziekteverschijnselen vertonen en dat voor zijn bedrijf geen veterinairrechtelijke beperkende maatregelen gelden." 3. Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren Artikel 36, eerste lid "Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen." 4. Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Artikel 13 "1. De verboden op het vangen en bemachtigen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, bedoeld in artikel 9 van de wet, en van de verboden op het vervoeren en onder zich hebben van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet, gelden niet ten aanzien van beschermde inheemse kikkers, padden en salamanders indien de betrokken handelingen plaatsvinden ter veiligstelling van deze dieren tegen het verkeer. 2. De in het eerste lid genoemde vrijstelling geldt slechts voor het vervoer van de dieren over een afstand van ten hoogste 50 meter vanaf de vangplaats en voor zover de dieren na het vervoeren onmiddellijk weer in vrijheid worden gesteld." Artikel 14 "1. De verboden op het vervoeren en onder zich hebben, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet, gelden niet ten aanzien van zieke of gewonde dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort ten behoeve van opvang en verzorging. 2.De in het eerste lid genoemde vrijstelling geldt slechts voor zover de dieren binnen twaalf uur worden overgedragen aan personen of instanties die gerechtigd zijn de dieren onder zich te hebben.

11 3.Met betrekking tot reeën, edelherten, damherten en wilde zwijnen geldt de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend indien vóór het vervoer melding is gemaakt bij de meldkamer van het regionale politiekorps in de regio waar een dier wordt aangetroffen van het aantal, de vindplaats en de soort zieke of gewonde dieren en voor zover dat vervoer geschiedt door een door de politie aangewezen vervoerder." 5. Wetboek van Strafvordering Artikel 161 "Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klacht te doen." Artikel 163 "1. De aangifte van enig strafbaar feit geschiedt mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den aangever in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. 2. De mondelinge aangifte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt, in geschrifte gesteld en na voorlezing door hem met den aangever of diens gemachtigde ondertekend. Indien deze niet kan tekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld. 3. De schriftelijke aangifte wordt door den aangever of diens gemachtigde ondertekend. Met een ondertekende aangifte wordt gelijkgesteld de aangifte die langs elektronische weg is gedaan, mits deze voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen beperkingen worden aangebracht in de gevallen waarin aangifte langs elektronische weg kan worden gedaan. 4. De schriftelijke volmacht, of, zoo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht. 5. Tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in de artikelen 160 en 161, zijn de opsporingsambtenaren, en tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in artikel 162, de daarbij genoemde ambtenaren verplicht."