Eindtermen & Toetstermen module Binnenhuisarchitectuur K= kennisvraag, kandidaat moet dan de gegevens uit de toetsterm met behulp van meerkeuzevragen kunnen beantwoorden. Het gaat dan om de selectie van de juiste beschrijving, benaming, kenmerken, voorbeelden verschillen noemen, overeenkomsten e.d. B= Begripvraag, kandidaat moet de gegevens uit de toetsterm kunnen uitleggen. T= Toepassingsvraag, kandidaat moet de gegevens uit de toetsterm kunnen toepassen bij de uitwerking van de praktijkopdracht en de mondelinge presentatie op de gevraagde manier. Theorie De kandidaat dient te weten wat binnenhuisarchitectuur is. het begrip binnenhuisarchitectuur te kunnen omschrijven. K/B kennis te hebben van de architectuurgeschiedenis en de interieurarchitectuur in Nederland. de belangrijkste kenmerken van de architectuur uit de prehistorie en de antieke oudheid, de vroegchristelijke periode, de Middeleeuwen (Romaanse en Gotische stijl), de Renaissance, de Barok (maniërisme en rococo) en het Classicisme (Neoclassicisme en romantiek) te de belangrijkste kenmerken van de organische, technische, mechanische, sculpturale stijlen en de Art deco (Art nouveau) stijl in de architectuur van de 20e eeuw te aan de hand van foto s en/of tekeningen van gebouwen te kunnen bepalen tot welke van de in punt 1 en 2 genoemde perioden en bouwstijlen deze behoren. K op hoofdlijnen de geschiedenis van de interieurarchitectuur in Nederland van de 20e eeuw te kennen en de voornaamste voorbeelden te her te weten hoe een interieurontwerp tot stand komt en zelf een interieurontwerp te kunnen maken. de gebruikelijke ontwerpprocedure te schetsen en bouwtekeningen van woningen te kunnen lezen en een analyse te kunnen maken van de mogelijkheden en onmogelijkheden m.b.t. inrichting en gebruik. T een bestaande woning of ruimte te kunnen opmeten en in een opmetingstekening te kunnen weergeven. T een opmetingstekening te kunnen omzetten in een basistekening met een gegeven schaal. T Eind- en toetstermen Binnenhuisarchitectuur 1
de ontwerpprincipes en veel gemaakte fouten bij de bouw en inrichting van woningen te kennen en in voorbeelden te her/b de ontwerptechnieken te kennen, te herkennen en te kunnen beschrijven. K/B de ontwerptechnieken en ontwerpprincipes te kunnen toepassen in een eigen (schets-)ontwerp van het interieur van een woning of ruimte. T te weten aan welke eisen badkamers moeten voldoen en een badkamer te kunnen ontwerpen. de technische eisen waaraan de bouw of verbouw van een badkamer moet voldoen te de materialen, installaties en accessoires die in badkamers worden toegepast en de eigenschappen daarvan te een ontwerp voor een badkamer te kunnen tekenen (op schaal) en een werkomschrijving en een materiaalomschrijving te kunnen opstellen. T het bouwproces en bouwmaterialen te kennen. de belangrijkste aspecten van het bouwproces en de daarbij geldende principes en gehanteerde begrippen te kennen m.b.t. funderingen, vloeren, kozijnen, muren, daken en afwerking. K van de bouwmaterialen baksteen, beton, natuursteen, keramische tegels, bouwplaten en isolatiematerialen de eigenschappen, toepassingen, en veel voorkomende varianten op hoofdlijnen te kennis te hebben van keukens en keukeninrichting en zelf een keuken te kunnen ontwerpen. de basistypen keukens te kennen en te her de ontwerpprincipes en maatvoering voor keukens te de materialen, installaties, keukenelementen, apparatuur, ventilatie en verlichting die in keukens worden toegepast en de eigenschappen daarvan te een ontwerp voor een keuken te kunnen tekenen (op schaal) en een werkomschrijving en een materiaalomschrijving te kunnen opstellen. T de vaste onderdelen van woningen te kennen. de meest voorkomende soorten vloeren, elektrische installaties, communicatievoorzieningen, verwarmingen, ventilatie- en isolatiesystemen, leidingen, trappen, deuren en kozijnen, alsmede de eigenschappen en toepassingen daarvan te de effecten van licht en verlichting en de verschillende soorten lampen te kennen en een lichtplan te kunnen ontwerpen. de effecten van licht en de verschillende typen verlichting (basis- sfeer- en accentverlichting) in woonruimten te de eigenschappen en toepassingen van gloeilampen, spotlights, halogeenspots en fluorescentielampen (TL, PL, SL) te voor een gegeven ruimte een lichtplan te kunnen ontwerpen. T Eind- en toetstermen Binnenhuisarchitectuur 2
te weten aan welke specifieke eisen woningen voor senioren en gehandicapten moeten voldoen en daar bij het ontwerpen van een interieur rekening te kunnen houden. te weten aan welke maatvoering en andere vereisten een woning en de inrichting daarvan moeten voldoen om geschikt te zijn voor gebruik door senioren en lichamelijk gehandicapten. K bij het maken van een interieurplan rekening te kunnen houden met het gebruik of medegebruik van de woning door senioren of lichamelijk gehandicapten. T kennis te hebben van de kleurenleer, kleurnotatiesystemen en de effecten van kleuren en deze kennis te kunnen toepassen bij het maken van een kleurenplan. de klassieke kleurenleer te de begrippen kleurtoon, verzadiging en helderheid (lichtheid) te het NCS kleurnotatiesysteem te het NCS kleurnotatiesysteem een NCS kleurenwaaier te kunnen gebruiken. T de effecten van kleuren en kleurcontrasten op ruimte en sfeer in het interieur te het verband tussen lichtkwaliteit, lichtreflectie, structuur van de ondergrond, afstand en kleur te de psychologische effecten van kleuren in het interieur op de gebruiker te de kenmerken en veel toegepaste kleuren te kennen van de Nederlandse interieurstijlen traditionele en/of klassieke stijl, landelijke stijl, moderne stijl, sfeervolle stijl, serene stijl en bruine stijl. K een kleurenkeuze en kleurenafstemming voor een gegeven ruimte te kunnen maken en deze in de vorm van een kleurenplan en een moodboard te kunnen presenteren. T de verschillende soorten raambekleding en hun eigenschappen te kennen. de effecten van de toepassingen van raambekledingen op de beleving van de ruimte door de gebruiker te de verschillende soorten gordijnen, hun grondstoffen, eigenschappen en toepassingen te de verschillende vormen van opnemen, plooien en plaatsen van gordijnen te kennis te hebben van raambekledingen in de vorm van rolgordijnen, jaloeziën (lamellen), vouwgordijnen, festoongordijnen, shutters (louvreluiken), raamluiken, zonneschermen, screens en pergola s, alsmede de toepassingen daarvan. K de verschillende soorten vloerbedekkingen en hun eigenschappen te kennen. te weten welke criteria van belang zijn bij het kiezen van vloeren. K te weten welke soorten harde en zachte vloerbedekkingen gebruikt worden, van welke materialen deze worden vervaardigd, wat de onderscheidende kenmerken zijn en hoe deze worden geproduceerd. K de effecten van de toepassing van vloerbedekkingen op de beleving van de ruimte door de gebruiker te Eind- en toetstermen Binnenhuisarchitectuur 3
de verschillende soorten wandbekleding en hun eigenschappen te kennen. te weten welke criteria van belang zijn bij het kiezen van wandbekleding. K te weten welke soorten wandbekleding gebruikt worden, van welke materialen deze worden vervaardigd, wat de onderscheidende kenmerken zijn en hoe deze worden geproduceerd. K de effecten van de toepassing van wandbekleding op de beleving van de ruimte door de gebruiker te de verschillende soorten plafondafwerking en hun eigenschappen te kennen. te weten welke criteria van belang zijn bij het kiezen van plafondafwerkingen. K te weten welke soorten plafondafwerking gebruikt worden, van welke materialen deze worden vervaardigd en wat de onderscheidende kenmerken zijn. K de effecten van de toepassing van plafondafwerkingen op de beleving van de ruimte door de gebruiker te te weten hoe open haarden in een ruimte worden geplaatst en afgewerkt. te weten aan welke eisen de plaatsing van een open haard in een ruimte moet voldoen. K te weten hoe open haarden kunnen worden afgewerkt. K een open haard in een ontwerp van de inrichting van een ruimte te kunnen opnemen. T te weten aan welke technische eisen zitmeubels moeten voldoen en de bekendste meubelontwerpen van de 20e eeuw te kennen en herkennen. de bekendste designklassiekers onder de in de 20e eeuw geproduceerde zitmeubelen te kennen en te her de technische aspecten van zitmeubels te kennen, met name op de aspecten maatvoering, vering, vorm en samenstelling van de kussens en aard, bevestiging en afwerking van de bekleding. K te weten hoe wanddecoraties worden omlijst, opgehangen en gecombineerd met ander wanddecoraties en de rest van het interieur en deze kennis in een ontwerp van een ruimte kunnen toepassen. te weten wat de effecten zijn van de verschillende wijzen van omlijsten van wanddecoraties zoals schilderijen, tekeningen, foto s, etc. K te weten hoe en waar wanddecoraties moeten worden opgehangen om het gewenste effect te bereiken. K te weten hoe een compositie van meerdere wanddecoraties gemaakt kan worden. K te weten hoe verschillende wanddecoraties gecombineerd kunnen worden. K te weten aan welke technische en praktische eisen de plaatsing van schilderijen en andere wanddecoraties moet voldoen. K één of meer gegeven wanddecoraties te kunnen combineren met een ontwerp van een ruimte. T Eind- en toetstermen Binnenhuisarchitectuur 4
kennis te hebben van de inrichtingseisen en mogelijkheden van slaapkamers en kinderkamers, alsmede van de verschillende typen bedden en matrassen en hij/zij dient een slaapkamer en een kinderkamer te kunnen ontwerpen. te weten welke eisen worden gesteld aan de ruimte en inrichting van slaapkamers. K te weten welke mogelijkheden de verschillende meubelopstellingen in de slaapkamer bieden en hoe raambekleding, verlichting en werkplek kunnen worden geïntegreerd in het ontwerp. K te weten welke specifieke eisen gesteld worden aan de inrichting van kinderkamers voor kinderen in verschillende levensfasen. K te weten welke eisen aan bedden en matrassen gesteld worden. K de verschillende typen bedden en matrassen,alsmede hun eigenschappen en onderscheidende kenmerken te een ontwerp voor een slaapkamer te kunnen tekenen (op schaal). T een ontwerp voor een kinderkamer te kunnen tekenen (op schaal). T kennis te hebben van de toepassingsmogelijkheden van planten in het interieur. te weten hoe planten in het interieur kunnen worden toegepast. K te weten wat de biologische effecten van planten in het interieur op de gebruiker zijn. K de verschillende soorten verf te kennen. de definities van de meest voorkomende verfsoorten te van de meest voorkomende verfsoorten de onderscheidende kenmerken te van de meest voorkomende verfsoorten de toepassing te de meest voorkomende houtsoorten te kennen en te herkennen. te weten hoe hout groeit, gezaagd en voor verder gebruik bewerkt wordt. K de herkomst, de onderscheidende kenmerken en de toepassing te kennen van fineer en van de meest voorkomende soorten naaldhout en loofhout. K enige kennis te hebben van de wijzen van afwerking en onderhoud van houten meubelstukken. K de benamingen, kenmerken en belangrijkste vertegenwoordigers van de kunststijlen van de 19e en 20e eeuw te kennen en te herkennen. op hoofdlijnen de kenmerken van de kunststijlen van de 19e en 20e eeuw te bij de kunststijlen van de 19e en 20e eeuw tenminste één kunstenaar te kunnen noemen die in die stijl heeft gewerkt. K van kunstenaars uit de 19e en 20e eeuw te kunnen bepalen in welke stijl deze hebben gewerkt. de meest voorkomende kunsttechnieken te kennen, te herkennen en te kunnen omschrijven. K/B Eind- en toetstermen Binnenhuisarchitectuur 5
in perspectief te kunnen tekenen. de principes ven het tekenen in perspectief te een interieurontwerp of meubelontwerp door middel van een éénpunts of tweepunts perspectieftekening te kunnen visualiseren. T een isometrische projectie te kunnen tekenen. T een aanzichttekening te kunnen maken. T een exploded plattegrond te kunnen tekenen. T Eind- en toetstermen Binnenhuisarchitectuur 6
Praktijkopdracht Eisen praktijkexamen 1. De kandidaat kan een volledig plan maken dat voldoet aan de eisen van de opdrachtgevers (examenopdracht), waarbij alle onderdelen zijn uitgewerkt. 2. De kandidaat kan de uitgangssituatie van het plan verwoorden en analyseren. 3. De kandidaat kan zijn visie op het plan verwoorden. 4. De kandidaat kan door middel van een collage de beoogde sfeer van het plan weergeven. 5. De kandidaat kan een praktisch haalbaar plan uitwerken waarbij de ruimtelijke verdeling logisch in elkaar zit, de routing klopt en laat zien dat hij originaliteit en creativiteit heeft gebruikt bij de uitwerking van zijn plan. 6. De kandidaat kan interieur- en inrichtingselementen kiezen die passen binnen het plan en aansluiten bij het sfeerbeeld. 7. De kandidaat kan een lichtplan uitwerken en armaturen kiezen die passen bij het sfeerbeeld. 8. De kandidaat kan de gemaakte keuzes mondeling toelichten en verantwoorden. 9. De kandidaat kan door middel van zijn tekeningen en tekenvaardigheden een goed beeld geven van de nieuwe situatie. 10. De kandidaat kan door de gemaakte keuzes inzicht in de markt, trends en mogelijkheden aantonen. Eind- en toetstermen Binnenhuisarchitectuur 7