Beschrijving databehoeften Pensioencommissie



Vergelijkbare documenten
STATISTISCHE STUDIES

Uw pensioen Onze zorg Over de toekomst van uw pensioen. Een initiatief van sp.a Zandhoven 7 mei 2014 Greet van Gool

De pensioenhervorming uitgeklaard

Pensioenen Stand van zaken op 20 januari 2012

STATISTISCHE STUDIES

Gelijkgestelde periodes in de pensioenberekening. Een inventaris van de beschikbare informatie

Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen

Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen

Wijzigingen in het wettelijke pensioen van de zelfstandige

Pensioen. Carla Timmermans

Vragen over uw pensioen en dat van uw werknemer beantwoord

STATISTISCHE STUDIES

Aanbevelingen die volledig ingewilligd zijn

Regeerakkoord DI RUPO I:Wat met de pensioenen?

PENSIOENREGELING voor ZELFSTANDIGEN. 65, en wat nu? Studiedienst Zenito sociaal verzekeringsfonds

Loopbaanvoorwaarde. Minimunleeftijd. Uitzonderingen lange loopbanen

Wettelijk rustpensioen zelfstandigen. Liantis studiedienst

Wijzigingen in de pensioenwetgeving

BEDRAG VAN HET PENSIOEN

Vrouw en pensioen. Jean MOUREAUX. Rijksdienst voor Pensioenen Financiële studies

Regeerakkoord DI RUPO I:Wat met de pensioenen?

Wat zijn de gevolgen van de pensioenhervormingen voor de personeelsleden van de UGent?

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 5;

INHOUDSTAFEL HOOFDSTUK 1: INLEIDING 9 HOOFDSTUK 2: PENSIOENSTELSEL IN DE REGELING VOOR WERKNEMERS 11

Het effect van loopbaankeuzes van vrouwen op hun pensioen. Federale Dag Diversiteit 25 oktober 2018

Ombudsdienst Pensioenen

Infonamiddag Alles wat je moet weten over je pensioen en de pensioenhervorming. ABVV Senioren regio Antwerpen 7 mei 2013 Greet van Gool

STATISTISCHE STUDIES

Een handleiding voor de pensioenwetgeving

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale zekerheid»

Welk stelsel? Wanneer met pensioen gaan?

28 DECEMBER Wet houdende diverse bepalingen (1)

Het wettelijk pensioen: FAQ

Pensioen: de basisprincipes

Alles wat je moet weten over je pensioen en de pensioenhervorming

Overzicht van de nieuwe pensioenmaatregelen in de overheidssector. 2. De verhoging van de leeftijd en loopbaanvoorwaarde voor vervroegd

ISLGEMEEN E3EHEERSOMITE VOOR HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN

4. Kan ik een overlevingspensioen samen met een rustpensioen ontvangen?

Pensioenen lokale besturen: gisteren, vandaag en morgen.

NIEUWIGHEDEN OP VLAK VAN HET PENSIOEN Januari 2013

EEN STERK EN BETROUWBAAR SOCIAAL CONTRACT Commissie Pensioenhervorming

Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen 1. TITEL 8. - Pensioenen. HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de overheidssector

EEN STERK EN BETROUWBAAR SOCIAAL CONTRACT

DPP Workshop Pensioen

De impact van het Generatiepact op pensioenen en tijdkrediet. Regeringsbeslissing! =>Protest vakbonden =>Onderhandelingen =>Bijschaving Generatiepact

ONDERWERP : PENSIOENHERVORMING VOOR DE MANDATARISSEN

Regeerakkoord: wat is de impact op de pensioenen en de verzekeringsproducten?

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling "Sociale Zekerheid"

Symposium VLVO / ODVB De nieuwe pensioenregeling

Pensioenhervorming treft onderwijspersoneel zeer hard 22/10/2014

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15;

!ALGEMEEN ~EHEERS~OMITE VOOR HET SOCIAAL STATU UT DER ZELFSTANDIGEN

Invloed van de loopbaanonderbreking en afwezigheidsperioden op het pensioen

CAO van 30 september 2009 tot vaststelling van de overgangsregeling in het kader van de invoering van de sectorale tweede pensioenpijler

Geen discriminatie van vrouwen en gepensioneerden!

3 Werknemerspensioenen

LSLGEMEEN E3EHEERSCOMITE VOOR HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN

Paritair Comité voor de bedienden uit de scheikundige nijverheid

Pensioenen Ambtenaren (ZAP, AAP)

STATISTISCHE STUDIES

Paritair Comité voor de bedienden uit de scheikundige nijverheid

Zomerakkoord 2017: sociale maatregelen voor de zelfstandigen

Groen wil fundamentele hervorming van de pensioenen: Basispensioen werkt 22% armoede bij ouderen weg

Voor elke categorie (zie algemene methodenota) van pensioengerechtigden wordt een verdeling opgemaakt.

[ ] PROGRAMMAWET GEPUBLICEERD IN HET BELGISCH STAATSBLAD

B E T A L I N G V A N H E T V A K A N T I E G E L D B O U W 2008

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Hoe heeft de sociale zekerheid de crisis doorstaan?

Voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een overlevingspensioen

Twee tot vijf jaar langer werken voor 83,2 tot 298,4 euro minder pensioen per maand

STATISTISCHE STUDIES

Vrouwenraadinfofiche 2016

Jo Coulier Hoofdafgevaardigde ABVV Vrije Universiteit Brussel Presentatie gemaakt op basis van wetgeving zoals gekend op 1 november 2017

Gelijkgestelde periodes in de pensioenopbouw bij werknemers

Oorspronkelijke tekst Toepasselijk vanaf en voor het eerst op de in 1967 te nemen vakantie

STATISTISCHE STUDIES

Collectieve arbeidsovereenkomst van 9 juli 2015 ( ), gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 februari 2016 (132.

EEN STERK EN BETROUWBAAR SOCIAAL CONTRACT

Ecocheques. paritair comité 309. Rechtsbronnen. Definitie. Betrokken werknemers. Bedrag en toekenningsvoorwaarden

B E T A L I N G V A N H E T V A K A N T I E G E L D B O U W

RAADGEVEND COMITÉ VOOR DE PENSIOENSECTOR ADVIES INZAKE DE INHOUDING VAN BEDRIJFSVOORHEFFING OP PENSIOENEN

Infoblad - werknemers

De sociale hervormingen van Di Rupo I. Nahima Lanjri Volksvertegenwoordiger Zwijndrecht 19 maart 2012

Verhoging van de Inkomensgarantie voor Ouderen op 1 juli 2008

I. BEREKENING VAN HET GEMIDDELD PERSONEELSBESTAND A. Alle personeelsleden. Gemiddeld personeelsbestand in A1 =... B A2 =... B2...

Allemaal twee tot vijf jaar langer werken voor 83,2 tot 298,4 euro minder pensioen per maand

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 27 februari

Naar een gelijkwaardige sociale bescherming voor zelfstandigen

VGE-Congres Duurzaamheid van de zorguitgaven Tilburg, 11 oktober 2012

2. Het wettelijk pensioen : onze absolute prioriteit

Tantième en verhogingscoëfficiënt

Sector van de vlasbereiding

Loon- en arbeidsvoorwaarden

Paritair Comité voor de bedienden uit de scheikundige nijverheid

STATISTISCHE STUDIES

RAADGEVEND COMITE VOOR DE PENSIOENSECTOR

Vervroegd en wettelijk pensioen

Art 10 2 een ancienniteit van 20 jaar als werknemer hebben op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving

Transcriptie:

Beschrijving databehoeften Pensioencommissie 4 juni 2014 Technische nota Versie: PensComDataV10.docx

1 1 INLEIDING 1 De Pensioencommissie heeft als taak te onderzoeken welke specifieke hervormingen bijdragen aan het verzekeren van de doelmatigheid, en de sociale en financiële duurzaamheid van de Belgische pensioenstelsels op middellange en lange termijn. Het eindverslag van de Commissie dient een samenhangend en doordacht kader te schetsen waarin specifieke scenario s worden aangereikt voor verdere hervormingen van de pensioenstelsels. Die scenario s zullen vervolgens het voorwerp moeten uitmaken van een politiek en maatschappelijke debat. Dit moet toelaten om beslissingen te nemen die hun structurele impact zullen kennen in de periode 2020-2040. Voor haar verdere werkzaamheden zou de Pensioencommissie graag beschikken over bijkomend cijfermateriaal. In de voorliggende nota worden deze cijfervragen opgelijst en in de mate van het mogelijke geconcretiseerd. Er wordt in deze oplijsting een onderscheid gemaakt tussen enerzijds vragen die verband houden met mogelijke aanpassingen van de rechten in de eerste pijler zonder splitting en de vragen die behandeld moeten worden om een scherper beeld te krijgen van de mogelijke impact van het invoeren van splittingsregels. In sectie 2 van deze nota worden vragen gebundeld die bepaalde aspecten van hetzij de huidig gepensioneerden, hetzij de rechten in opbouw in de eerste pijler beschrijven. Sectie 3 bevat vragen over simulaties waarmee de gevolgen van aanpassingen in de regelgeving van de eerste pijler doorgerekend worden. In sectie 4 brengen we de verschillende vragen voor het beantwoorden van mogelijke splittingvoorstellen samen. 2 Sectie 5 bevat een overzicht van de instellingen die eerst gecontacteerd zullen worden met het oog op het beantwoorden van de verschillende deelvragen die in deze nota besproken worden. De lezers van deze nota zijn in eerste instantie de leden van de commissie. In een latere fase zal de nota gebruikt worden om te communiceren naar derde partijen die gevraagd zullen worden of ze bepaalde vragen kunnen beantwoorden. In deze fase wordt daarom aan de leden van de commissie gevraagd om de nota in het bijzonder te beoordelen op twee punten: 1. Diverse subsecties van de tekst bevatten een rubriek Wat berekenen?. Zijn de vragen die verder worden opgelijst in deze rubriek een vertaling van de databehoeften van de Pensioencommissie? 1 2 De voorliggende nota werd geschreven om de verkenning van mogelijke denkpistes door de commissie te ondersteunen met cijfermateriaal. Het gevraagde materiaal is op geen enkele wijze een voorafname op mogelijke aanbevelingen die de commissie zal doen. Voor het formuleren van vragen in secties 2 en 3 werd vertrokken van de nota met als titel Expertencommissie Pensioenhervorming 2020-2040: Voorstel eerste pijler (13 september 2013). Voor sectie 4 vormt de nota met als titel Kwantitatieve data nodig om de gevolgen van een splittingscenario te kunnen inschatten (geen datum) het uitgangspunt. Soms zijn de gestelde vragen een vrije interpretatie, vertrekkende van de gerefereerde nota s, in andere gevallen worden vragen letterlijk overgenomen. Er wordt in de voorliggende nota niet verder gerefereerd naar specifieke plaatsen in de twee eerder geciteerde nota s.

2 2. Is de huidige indeling van de verschillende secties voldoende duidelijk om naar derden toe te communiceren wat de databehoeften zijn? Zo neen, welke rubrieken ontbreken nog en/of hoe moet de nota herschikt worden? In een aantal subsecties van de nota werd getracht een onderscheid te maken tussen a) de te berekenen basiselementen en b) de gevraagde output. De onderliggende idee is hier dat, indien wenselijk, het basisrekenwerk en het rapporteringswerk door verschillende partijen uitgevoerd kan worden. 2 BESCHRIJVING POPULATIE PENSIOENGERECHTIGDEN EN RECHTEN IN OPBOUW In de eerste drie subsecties die volgen, worden vragen gesteld die van belang zijn om aanpassingen in de toegangsvoorwaarden tot het pensioenrecht, in te schatten. In sectie 2.1 focussen we op de verdeling van het aantal jaren dat in aanmerking kan genomen worden. Dit geeft een beeld van het aggregaat van gewerkte en gelijkgestelde dagen dat het recht zou kunnen openen. Er wordt in sectie 2.1 wel gepeild naar varianten met en zonder bepaalde gelijkstellingen, maar gelijkstellingen worden grotendeels in bulk behandeld. In secties 2.2 en 2.3 worden de gepresteerde en gelijkgestelde dagen op individueel niveau meer onderverdeeld naar type gelijkstelling. In sectie 2.2 wordt deze indeling gevraagd voor een populatie van recent gepensioneerden. 3 In sectie 2.3 wordt deze vraag herhaald voor leeftijdscohortes die momenteel pensioenrechten aan het opbouwen zijn. Deze cohortes van niet gepensioneerden worden bevraagd om twee redenen. Ten eerste verkleint het detail van de gelijkgestelde periodes doorheen de tijd (i.e. naarmate de data ouder worden kunnen minder soorten gelijkstelling onderscheiden worden) en ten tweede is er een vermoeden dat het belang van gelijkstellingen in zijn geheel ook evolueert over cohortes. In sectie 2.4 worden vragen gesteld om de toegang tot de diverse varianten van het gewaarborgd minimumpensioen en het minimumrecht per loopbaanjaar, in kaart te brengen. Sectie 2.5 bevat vragen om de mogelijke invoering van een minimumpensioen uit te klaren. 2.1 AANPASSING VOORWAARDEN OPENING PENSIOENRECHT 2.1.1 VOOR WELKE INDIVIDUEN? De populatie van individuen die gedurende een recent burgerlijk jaar zijn ingestroomd in het stelsel der rustgepensioneerde werknemers 4 of rustgepensioneerde zelfstandigen en die a) geen enkel recht hebben in het stelsel der ambtenaren en b) geen recht hebben van buitenlandse oorsprong. 5 3 4 5 Om de vragen in secties 2.1 en 2.2 te beantwoorden zullen de RVP, de RSVZ en SIGEDIS samenwerken. Het Rijksregisternummer zal gebruikt worden om de nodige gegevens met betrekking tot a) de reeds berekende pensioenrechten en b) de loopbaangegevens die aan de grondslag liggen van deze rechten, met elkaar te koppelen. Met uitzondering van individuen met rechten in de stelsels mijnwerker, zeevarende, beroepsjournalist of vliegend personeel van de burgerluchtvaart. De in dit punt bedoelde populatie komt grotendeels overeen met deze die de RVP omschrijft in haar nota Principes mis en œuvre (documentnaam 19.8.2013 Note -principes - données réclamées par le SPF SS.docx ).

3 2.1.2 WAT BEREKENEN? Variant A Per individu het aantal loopbaanjaren, met per kalenderjaar 104 of meer VTE dagen, gevarieerd naar soorten dagen: A1: Indien enkel gewerkte dagen meetellen 6 A2: Indien alle gewerkte dagen en alle momenteel gelijkgestelde dagen meetellen A3: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof en d) werkloosheid (inclusief brugpensioen) meetellen 7 A4: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof volledig meetellen en d) de gelijkstelling voor werkloosheid (inclusief brugpensioen) beperkt wordt tot maximaal 20 jaren met meer dan 208 VTE dagen werkloosheid 8,9 A5: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof volledig meetellen en d) de gelijkstelling voor werkloosheid (inclusief brugpensioen) beperkt wordt tot maximaal 15 jaren met meer dan 208 VTE dagen werkloosheid A6: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof volledig meetellen en d) de gelijkstelling voor werkloosheid (inclusief brugpensioen) beperkt wordt tot maximaal 10 jaren met meer dan 208 VTE dagen werkloosheid 6 7 8 9 In dit geval wordt een jaar dus enkel meegerekend indien er 104 of meer VTE gewerkte dagen geobserveerd worden in het geval van een werknemer. In geval van een zelfstandige activiteit wordt een jaar meegerekend indien er minstens 2 kwartalen zijn waarvoor minimumbijdragen betaald werden. Bij de overstap van A2 naar A3 zullen, onder andere, gelijkstellingen wegens loopbaanonderbreking en tijdskrediet wegvallen. Bij de overstap van A2 naar A3 zou een jaar dus kunnen wegvallen indien door het schrappen van de dagen met loopbaanonderbreking er minder dan 104 VTE dagen geteld worden in A3, daar waar er in A2 nog meer dan 104 VTE dagen geteld werden. Geregulariseerde studieperiodes worden nooit meegeteld om de toegangsvoorwaarden te controleren. Een jaar wordt in dit geval dus gedomineerd door werkloosheid als het individu meer dan 2/3 van een volledig jaar werkloos is. Bij lagere afkappingspunten, bijvoorbeeld 50%, zou het kunnen dat een gewerkt jaar dat in A1 werd geteld op basis van 104 VTE dagen gewerkt toch ook nog zou wegevallen in variant A4. De jaren werkloosheid die in de varianten A4 tot en met A7 weerhouden moeten worden, zijn telkens de x eerste jaren werkloosheid uit de loopbaan.

4 A7: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, Variant B b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof volledig meetellen en d) de gelijkstelling voor werkloosheid (inclusief brugpensioen) beperkt wordt tot maximaal 5 jaren met meer dan 208 VTE dagen werkloosheid. Per individu het aantal loopbaanjaren, op basis van de samendrukking van de relevante dagen tot voltijdse equivalenten (VTE), gevarieerd naar soorten dagen: B1: Indien enkel gewerkte dagen meetellen B2: Indien alle gewerkte dagen en alle momenteel gelijkgestelde dagen meetellen B3: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof volledig meetellen en d) werkloosheid (inclusief brugpensioen) meetellen 10 B4: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof volledig meetellen en d) de gelijkstelling voor werkloosheid (inclusief brugpensioen) beperkt wordt tot maximaal 6240 VTE dagen werkloosheid 11 B5: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof volledig meetellen en d) de gelijkstelling voor werkloosheid (inclusief brugpensioen) beperkt wordt tot maximaal 4680 VTE dagen werkloosheid B6: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof volledig meetellen en d) de gelijkstelling voor werkloosheid (inclusief brugpensioen) beperkt wordt tot maximaal 3120 VTE dagen werkloosheid B7: Indien alle gewerkte dagen en alle gelijkstellingen voor a) jaarlijkse vakantie, b) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, c) moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof volledig meetellen en d) de gelijkstelling voor werkloosheid (inclusief brugpensioen) beperkt wordt tot maximaal 1560 VTE dagen werkloosheid 10 11 Bij de overstap van B2 naar B3 zullen, onder andere, gelijkstellingen wegens loopbaanonderbreking en tijdskrediet wegvallen. Merk op dat we in variant B4 dus meer dagen werkloosheid toelaten dan in variant A4.

5 2.1.3 BIJKOMENDE IMPLEMENTATIEKEUZES De samendrukking in variant B dient te gebeuren voor alle dagen (i.e. zowel gewerkte als gelijkgestelde). Voor de berekening van de VTE dagen dienen, in het geval van prestaties in het stelsel der werknemers, de regels gebruikt te worden die toegepast worden bij de berekening van de soepele variant van het gewaarborgd minimumpensioen. Voor prestaties in het stelsel der zelfstandigen dienen voor ieder kwartaal 78 dagen geteld te worden. In variant B dienen de samengedrukte jaren afgerond te worden naar beneden indien het eerste cijfer na de komma kleiner is dan 5. Anders dient afgerond te worden naar boven. 12 2.1.4 WAT RAPPORTEREN? Op basis van respectievelijk: 1. de totale populatie 2. de populatie ingedeeld naar geslacht 3. de populatie ingedeeld naar stelsel: zuivere werknemer, zuivere zelfstandige en gemengde loopbaan, en per deelvariant de: 1. frequentie van het aantal individuen per aantal behaalde loopbaanjaren. 13 2.1.5 VRAGEN EN OPMERKINGEN 1. Aan de RVP zal bijkomende uitleg gevraagd worden rond de regels die ze momenteel hanteren om gelijkgestelde dagen samen te drukken in geval van deeltijdse prestaties (bijvoorbeeld bij de inkomensgarantieuitkering). 2. Aan de RVP zal ook bijkomende uitleg gevraagd worden rond de regels die ze momenteel hanteren om eventuele outliers (i.e. meer dan 312 dagen) te corrigeren. Zo nodig dient dezelfde procedure toegepast te worden op de beschikbare data. Indien dit onmogelijk is, zou er voor gekozen kunnen worden om in geval van een outlier de geobserveerde gegevens pro rata van hun aandeel in het geobserveerde totaal, te herschalen tot een totaal van 312. Antwoord instellingen: er zijn gevallen met meer dan 312 VTE dagen. De instellingen zullen zelf een schema ontwikkelen om te beslissen welke dagen weerhouden worden tot een maximum van 312. 3. Een commissielid merkt op dat dient nagedacht te worden over een systeem waarin de notie dagen, veel minder dan vandaag, een sleutelrol speelt. Dit zou kunnen door te bewegen in de richting van een systeem waarin de link met de betaalde bijdragen veel meer uitgesproken is dan vandaag de dag het geval is. Indien de notie dagen 12 13 Merk op dat voor variant B een rapportering in dagen ook een optie zou kunnen zijn. In dit geval zou de geformuleerde afrondingsregel niet moeten toegepast worden, maar dit zou voor de rapporteringsoefening die volgt in sectie 2.1.4 onoverzichtelijke tabellen opleveren. Aantal winnaars en verliezers naar geslacht kunnen met deze gegevens afgeleid worden op basis van de onderlinge vergelijking van de verschillende deelvarianten. De impact van de arbeidsmarkthistoriek (bijvoorbeeld de mate van deeltijds werk), kan niet direct afgeleid worden uit deze gegevens. Hiervoor zou bijkomend de variabele arbeidsmarkthistoriek moeten aangemaakt worden. Dit gegeven vereist bijkomend knutselwerk en heeft misschien geen grote toegevoegde waarde voor verdere analyses.

6 behouden blijft, dienen minstens alle voltijds equivalente dagen die geregistreerd worden als gevolg van vergoede arbeid, volgens het commissielid in rekening gebracht te worden bij de bepaling van de hoogte van het pensioenrecht. 4. Een commissielid merkt op dat kan overwogen worden om in de varianten A4-A7 en B4-B7 de beperking van het aantal gelijkgestelde periodes uit te drukken als een relatieve beperking, zoals vandaag de dag al het geval is in het stelsel der ambtenaren (i.e. het aantal gelijkstellingen wordt beperkt tot een maximum dat uitgedrukt is als een percentage van de gepresteerde dagen). 5. a) Er zal, in zijn algemeenheid, een overzicht gemaakt worden van alle soorten van gelijkgestelde dagen die momenteel volgens de wet in aanmerking genomen kunnen worden bij de bepaling van het rustpensioen van werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. b) Vertrekkende van dit overzicht voor werknemers en zelfstandigen zal een lijst afgeleid worden van de gelijkstellingen die wegvallen bij de overstap van deelvariant A2 naar A3. 6. Er zal, vertrekkende van een actuele lijst van codes gelijkstelling die door de administratie gebruikt wordt, een poging ondernomen worden om toe te lichten a) welke types van gelijkstelling men vandaag de dag kan identificeren en b) tot welk tijdstip men kan teruggaan om ieder type gelijkstelling te identificeren. 7. In het bijzonder dient verder uitgezocht te worden of periodes van staking & uitsluiting, gelijkstelling voor militaire dienst etc. en regularisaties voor studieperiodes op basis van de beschikbare loopbaangegevens, geïdentificeerd kunnen worden. 8. De jaarlijkse vakantie bij arbeiders wordt vanaf variant A3 en B3 opgenomen als een apart item omdat sinds de invoering van de DMFA het mogelijk is deze dagen afzonderlijk te identificeren. Door het invoeren van deze codes kunnen de dagen met vergoeding voor geleverde prestaties tussen arbeiders en bedienden daarom op een meer vergelijkbare wijze gedefinieerd worden dan voorheen het geval was. 9. De verwerking van de hier gevraagde informatie zal gebeuren door SIGEDIS, weliswaar na aanlevering van informatie door de RVP en de RSVZ. Vermits SIGEDIS de loopbaangegevens waarover ze beschikt niet verwerkt met het oog op de berekening van het pensioenrecht, zal geen principe van eenheid van loopbaan worden toegepast en zullen dus meer jaren geteld worden dan er uiteindelijk voor de bepaling van het pensioenrecht weerhouden zullen worden. 10. Bij het controleren van de toegangsvoorwaarden voor het vervroegd pensioen wordt, op het moment van aanvraag, de loopbaan tussen het moment van aanvraag en het moment van ingang van het pensioen, geraamd. Deze raming wordt in de voorliggende analyse niet meegenomen. Er zal enkel gewerkt worden met de werkelijk geregistreerde loopbaangegevens.

7 11. Zowel in Variant A als in Variant B zal er eerst een omzetting van de tijdsregistraties naar VTE dagen op jaarbasis gebeuren. 12. Bij de berekening van het pensioenrecht van werknemers wordt het aantal VTE dagen opgetrokken tot 312 indien er 285 of meer en minder dan 312 per jaar geregistreerd worden. 14 De gevraagde analyse zal eerst uitgevoerd worden met registraties die geen rekening houden met deze ophoging. Vervolgens zal deze analyse herhaald worden met de kunstmatig opgehoogde gegevens. 13. De RVP gaat na of deze ophoging tot 312 VTE dagen ook gebeurt bij het bepalen van de loopbaanbreuk die gehanteerd wordt bij de berekening van het minimumrecht volgens het soepel criterium. 14. Er dient nog uitgeklaard te worden hoe in deze analyse moet omgesprongen worden met de tijdsregistraties van individuen met een gemengde loopbaan. 2.2 OMVANG GEWERKTE EN GELIJKGESTELDE PERIODES PENSIOENGERECHTIGDEN 2.2.1 VOOR WELKE INDIVIDUEN? De populatie van individuen die gedurende een recent burgerlijk jaar zijn ingestroomd in het stelsel der rustgepensioneerde werknemers 15 of rustgepensioneerde zelfstandigen en die a) geen enkel recht hebben in het stelsel der ambtenaren en b) geen recht hebben van buitenlandse oorsprong. 16 2.2.2 WAT BEREKENEN? Per individu: 1. het totaal aantal gewerkte VTE dagen en het totaal aantal gelijkgestelde dagen die meetellen bij de bepaling van het pensioenrecht. Binnen de groep van gelijkgestelde dagen dient het onderscheid gemaakt te worden naar volgende types gelijkstelling: a) werkloosheid, b) brugpensioen, c) loopbaanonderbreking/tijdskrediet en thematische verloven, d) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof, e) militaire dienst, f) deeltijdse werkloosheid en g) andere (regularisaties voor studieperiodes, niet vergoede dagen en andere gelijkstellingen), 2. het uitgekeerde rustpensioen in het stelsel der werknemers en in het stelsel der zelfstandigen. 2.2.3 BIJKOMENDE IMPLEMENTATIEKEUZES De aanmaak van VTE dagen dient op dezelfde manier te gebeuren als in de vorige sectie. 14 15 16 De motivatie hiervoor is dat dagen, zeker in het verleden, niet altijd even nauwkeurig geregistreerd werden. Met uitzondering van individuen met rechten in de stelsels mijnwerker, zeevarende, beroepsjournalist of vliegend personeel van de burgerluchtvaart. Het uitgangspunt is dat voor deze sectie dezelfde dataset gebruikt wordt als voor sectie 2.1 en dat bedenkingen zoals het niet toepassen van de eenheid van loopbaan dus ook hier van toepassing zijn. In tegenstelling tot de vorige sectie worden hier de geregulariseerde studieperiodes wel meegeteld in het totaal aantal VTE dagen.

8 2.2.4 WAT RAPPORTEREN? A: Op basis van respectievelijk: de: 1. de totale populatie 2. de populatie ingedeeld naar geslacht 3. de populatie ingedeeld naar stelsel: zuivere werknemer, zuivere zelfstandige en gemengde loopbaan, 1. frequentieverdeling van respectievelijk a) het gewerkt aantal dagen, b) het gelijkgesteld aantal dagen en c) de dagen van de verschillende soorten gelijkstelling ingedeeld in klassen van 156 dagen. 2. frequentieverdeling van het individueel procentueel aandeel gewerkte dagen en het individueel procentueel aandeel gelijkgestelde dagen in het totaal aantal getelde dagen per individu ingedeeld in 100 gelijke klassen, 3. frequentieverdeling van het individueel procentueel aandeel van ieder type gelijkgestelde dagen in het totaal aantal individueel gelijkgestelde dagen ingedeeld in 100 gelijke klassen. 4. verdelingsgegevens van het pensioenrecht: minimum, maximum, gemiddelde, standaardafwijking, totale som, frequentietabel van de bedragen in klassen met grenzen gelijk aan maximum min minimum gedeeld door 100. B: In de vorm van een kruistabel dient er verslag uitgebracht te worden van de verdeling van het rustpensioen. Voor deze tabel dient eerst het procentueel aandeel gelijkgestelde dagen in het totaal aantal getelde dagen per individu berekend te worden. Dit resultaat dient vervolgens ingedeeld te worden in klassen van 10%. Op basis van de geobserveerde rustpensioenen van alle individuen die tot een gegeven klasse behoren, dienen vervolgens volgende gegevens geproduceerd te worden: minimum, maximum, gemiddelde, standaardafwijking, totale som, frequentietabel van de bedragen in klassen met grenzen gelijk aan maximum min minimum gedeeld door 100. C: Op basis van respectievelijk de geobserveerde jaren tot en met de leeftijd van 30, 40, 50, 55, 60 en 65 jaar voor: de: 1. de totale populatie 2. de populatie ingedeeld naar geslacht 3. de populatie ingedeeld naar stelsel: zuivere werknemer, zuivere zelfstandige en gemengde loopbaan, 1. frequentieverdeling van respectievelijk a) het gewerkt aantal dagen, b) het gelijkgesteld aantal dagen en c) de dagen van de verschillende soorten gelijkstelling ingedeeld in klassen van 156 dagen.

9 2. frequentieverdeling van het individueel procentueel aandeel gewerkte dagen en het individueel procentueel aandeel gelijkgestelde dagen in het totaal aantal getelde dagen per individu ingedeeld in 100 gelijke klassen, 3. frequentieverdeling van het individueel procentueel aandeel van ieder type gelijkgestelde dagen in het totaal aantal individueel gelijkgestelde dagen ingedeeld in 100 gelijke klassen. 2.2.5 VRAGEN EN OPMERKINGEN 1. Indien nodig dienen de geobserveerde gegevens gecorrigeerd te worden voor outliers (zie vorige sectie). 2. Indien de gelijkstellingen voor zelfstandigen in deze analyse kunnen betrokken worden, zal verder moeten uitgeklaard worden of de reeds opgelijste thema s volstaan om de voor hen relevante gelijkstellingen te klasseren. 3. Er dient nog uitgeklaard te worden hoe in deze analyse moet omgesprongen worden met de tijdsregistraties van individuen met een gemengde loopbaan. 2.3 OMVANG GEWERKTE EN GELIJKGESTELDE PERIODES BIJ PENSIOENRECHTEN IN OPBOUW 2.3.1 VOOR WELKE INDIVIDUEN? De populatie van individuen die op een recente datum in het verleden respectievelijk 30, 40, 50, 55, 60 en 65 jaar was en rechten heeft opgebouwd in het stelsel der werknemers of het stelsel der zelfstandigen, maar niet in het stelsel der ambtenaren. 17,18 2.3.2 WAT BEREKENEN? Per individu het totaal aantal gewerkte VTE dagen en het totaal aantal gelijkgestelde dagen die meetellen voor de bepaling van het pensioenrecht. Binnen de groep van gelijkgestelde dagen dient het onderscheid gemaakt te worden naar volgende types gelijkstelling: a) werkloosheid, b) brugpensioen, c) loopbaanonderbreking/tijdskrediet en thematische verloven, d) ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte, moederschapsrust, vaderschapsverlof en adoptieverlof, e) militaire dienst, f) deeltijdse werkloosheid en g) andere (regularisaties voor studieperiodes, niet vergoede dagen en andere gelijkstellingen). 2.3.3 BIJKOMENDE IMPLEMENTATIEKEUZES De aanmaak van VTE dagen dient op dezelfde manier te gebeuren als in de vorige sectie. 2.3.4 WAT RAPPORTEREN? A: Op basis van respectievelijk: 1. de totale populatie 17 18 Voor de rechten in opbouw dient in principe niet gespecifieerd te worden dat gevallen met een recht naar buitenlandse oorsprong moeten uitgesloten worden, aangezien de informatie met betrekking tot de buitenlandse rechten in principe pas ter beschikking gesteld wordt op het moment van de aanvraag van het rustpensioen. De hier omschreven populatie bevat ook loopbaangegevens van individuen die in de toekomst ambtenaar zullen worden.

10 2. de populatie ingedeeld naar geslacht 3. de populatie ingedeeld naar stelsel: zuivere werknemer, zuivere zelfstandige en gemengde loopbaan, de: 1. frequentieverdeling van respectievelijk a) het gewerkt aantal dagen, b) het gelijkgesteld aantal dagen en c) de dagen van de verschillende soorten gelijkstelling (concepten a), b) en c) ingedeeld in klassen van 156 dagen), 2. frequentieverdeling van het individueel procentueel aandeel gewerkte dagen en het individueel procentueel aandeel gelijkgestelde dagen in het totaal aantal getelde dagen per individu (percentages ingedeeld in klassen van 1 tot 100), 3. frequentieverdeling van het individueel procentueel aandeel van ieder type gelijkgestelde dagen in het totaal aantal individueel gelijkgestelde dagen (percentages ingedeeld in klassen van 1 tot 100). B: Op basis van respectievelijk de geobserveerde jaren tot en met de leeftijd van 50, 55 en 60 voor: de: 1. de totale populatie van 65 jarigen 2. de populatie van 65 jarigen ingedeeld naar geslacht 3. de populatie van 65 jarigen ingedeeld naar stelsel: zuivere werknemer, zuivere zelfstandige en gemengde loopbaan, 1. frequentieverdeling van respectievelijk a) het gewerkt aantal dagen, b) het gelijkgesteld aantal dagen en c) de dagen van de verschillende soorten gelijkstelling (concepten a), b) en c) ingedeeld in klassen van 156 dagen), 2. frequentieverdeling van het individueel procentueel aandeel gewerkte dagen en het individueel procentueel aandeel gelijkgestelde dagen in het totaal aantal getelde dagen per individu (percentages ingedeeld in klassen van 1 tot 100), 3. frequentieverdeling van het individueel procentueel aandeel van ieder type gelijkgestelde dagen in het totaal aantal individueel gelijkgestelde dagen (percentages ingedeeld in klassen van 1 tot 100). 2.3.5 VRAGEN EN OPMERKINGEN 1. Voor de afbakening van de populatie werden nu regels gebruikt die vergelijkbaar zijn met deze die reeds in vorige secties gehanteerd werden. Mocht het onmogelijk zijn om de populatie die in de huidige sectie gevraagd wordt, af te bakenen, heeft het dan zin om enkel de gevraagde gegevens op te vragen voor de populatie van loon en weddetrekkenden. 2. We blijven in deze sectie de regel aanhouden van 156 dagen voor de klassegrenzen. Dit cijfer is echter afgeleid van de maximale grenzen voor een loopbaan van 45 jaar.

11 Moeten we die klassegrenzen hier aanpassen in functie van de leeftijd van de bevraagde populatie? 3. Indien nodig dienen de geobserveerde gegevens gecorrigeerd te worden voor outliers (zie vorige sectie). 4. Indien de gelijkstellingen voor zelfstandigen in deze analyse kunnen betrokken worden, zal verder moeten uitgeklaard worden of de reeds opgelijste thema s volstaan om de voor hen relevante gelijkstellingen te klasseren. 5. Een commissielid vraagt of er over de verdeling van de inkomens van de verschillende onderscheiden cohortes gerapporteerd kan worden. Dit punt zal als minder prioritair ten opzichte van de andere punten behandeld worden. 6. Bemerk dat onder 2.2.4 C en 2.3 informatie gevraagd wordt die vergelijkbaar zou moeten zijn. In 2.2.4 C wordt, onder andere, informatie gevraagd over de opgebouwde rechten van de huidig gepensioneerden op 50 jarige leeftijd. In 2.3 wordt dezelfde informatie gevraagd voor een groep van individuen die op een zeer recent tijdstip 50 jaar was. Vergelijking van de informatie uit beide secties zou dus inzicht moeten geven in de dynamiek inzake gelijkstellingen die zich over verschillende cohortes heeft ontwikkeld. 7. Het RSVZ beschikt intussen over een databank met rechten in opbouw van individuen die momenteel actief zijn als zelfstandige of actief geweest zijn als zelfstandige. Voor een beperkt aantal individuen ontbreken nog alle relevante gegevens. 2.4 TOEGANG TOT HET GEWAARBORGD MINIMUMPENSIOEN De mogelijkheid bestaat dat, in navolging van de aanpassing van het aantal jaren voor een volledige loopbaan, er ook wordt nagedacht over een aanpassing van het aantal loopbaanjaren dat men moet bewijzen om toegang tot het gewaarborgd minimumpensioen te openen. 2.4.1 VOOR WELKE INDIVIDUEN? De populatie van individuen die gedurende een recent burgerlijk jaar zijn ingestroomd in het stelsel der rustgepensioneerde werknemers 19 of rustgepensioneerde zelfstandigen en die a) geen enkel recht hebben in het stelsel der ambtenaren en b) geen recht hebben van buitenlandse oorsprong. 2.4.2 WAT BEREKENEN? A: Per individu: 1. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden gebruikt bij de toetsing van het minimumrecht per loopbaanjaar. 20 19 20 Met uitzondering van individuen met rechten in de stelsels mijnwerker, zeevarende, beroepsjournalist of vliegend personeel van de burgerluchtvaart. Het minimumrecht per loopbaanjaar wordt toegekend van zodra een werknemer 15 jaar of meer, meer dan 104 VTE dagen per jaar gepresteerd heeft.

12 2. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers op basis van het soepel criterium, 21 3. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers op basis van het streng criterium, 4. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het klein gewaarborgd minimumpensioen voor gemengde loopbanen op basis van het streng criterium, 5. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het klein gewaarborgd minimumpensioen voor gemengde loopbanen op basis van het soepel criterium, 22 6. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het gewaarborgd minimum voor zelfstandigen of helpers. 23 B: Per individu: 1. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers op basis van het soepel criterium voor diegene die het recht openen en opnemen, 2. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers op basis van het streng criterium voor diegene die het recht openen en opnemen, 3. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het klein gewaarborgd minimumpensioen voor gemengde loopbanen op basis van het soepel criterium voor diegene die het recht openen en opnemen, 4. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het klein gewaarborgd minimumpensioen voor gemengde loopbanen op basis van het streng criterium voor diegene die het recht openen en opnemen, 21 22 23 Voor het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers moeten momenteel 30 jaar als werknemer bewezen worden. In het streng criterium moeten 208 VTE dagen per administratief jaar bewezen worden, in het soepel 156 VTE dagen per administratief jaar. Beide varianten verschillen vervolgens in de breuk waarmee het gewaarborgd minimum vermenigvuldigd wordt. Voor het gewaarborgd minimumpensioen van een gemengde loopbaan werknemer zelfstandige moeten momenteel 30 jaar als werknemer en/of zelfstandige bewezen worden. Voor de jaren als werknemer moeten in het streng criterium 208 VTE dagen per administratief jaar bewezen worden, in het soepel 156 VTE dagen per administratief jaar. Voor de jaren als zelfstandigen worden kwartalen geteld of 78 dagen per kwartaal. Dit gewaarborgd minimum wordt klein genoemd, omdat het basisbedrag lager ligt dan het gewaarborgd minimum voor werknemers. Voor het gewaarborgd minimumpensioen als zelfstandige moeten momenteel 30 als zelfstandige of helper bewezen worden. Dit kan aangevuld worden met jaren als werknemer indien per jaar meer dan 104 VTE dagen gepresteerd werden.

13 5. het aantal in aanmerking genomen jaren volgens de voorwaarden voor de toekenning van het gewaarborgd minimum voor zelfstandigen of helpers voor diegene die het recht openen en opnemen. 2.4.3 BIJKOMENDE IMPLEMENTATIEKEUZES Geen. 2.4.4 WAT RAPPORTEREN? Op basis van respectievelijk: de: 1. de totale populatie 2. de populatie ingedeeld naar geslacht 3. de populatie ingedeeld naar stelsel: zuivere werknemer, zuivere zelfstandige en gemengde loopbaan, 1. frequentieverdeling van respectievelijk de variabelen 1 tot en met 6 in sectie 2.4.2 deel A. 2. frequentieverdeling van respectievelijk de variabelen 1 tot en met 2 in sectie 2.4.2 deel B. 2.4.5 VRAGEN EN OPMERKINGEN 1. De precieze regels die toegepast worden bij het implementeren van de gewaarborgde minima en het minimumrecht per loopbaanjaar dienen verder uitgeschreven te worden. Ook de bedragen die sinds 1 september 2013 van toepassing zijn voor de diverse minima zullen mee opgenomen worden in dit overzicht. 2. De RVP beschikt onder andere over volgende gegevens: a. het aantal jaren als werknemer met een zeker detail per jaar b. de breuk van het aantal jaren als zelfstandige c. een ja/nee indicator die zegt of er toegang is tot het soepel of het streng criterium voor werknemers d. een ja/nee indicator die zegt of het recht op het soepel of het streng criterium voor werknemers ook opgenomen wordt 3. De RVP beschikt niet over: a. een indicator die aangeeft of minimumrecht per loopbaanjaar wordt opgenomen en b. gegevens voor de afzonderlijke jaren waarin bijdragen betaald werden als zelfstandige. 4. Een commissielid merkt op dat, als een tussenstap in het berekeningsproces van het pensioenrecht, het pensioenrecht op jaarbasis met en zonder toepassing van de

14 minimumregels wordt berekend. Er zal voorlopig niet verder nagevraagd worden of de output van deze tussenstap ook effectief wordt opgeslagen in een database. 5. Er moet verder uitgeklaard worden of het mogelijk is om, op basis van de informatie die samengebracht wordt door de verschillende instellingen, de gegevens inzake de gemengde loopbanen (zie sectie 2.4.2, A: 4 en 5) te berekenen. 2.5 EEN MINIMUMPENSIOEN Onderzocht dient te worden in welke mate individuen die een pensioenrecht openen, een pensioen krijgen dat ligt beneden een minimale ondergrens. In de voorliggende oefening zou de ondergrens voor alleenstaanden worden vastgelegd op 1.012 Euro per maand (het IGO bedrag alleenstaande, van toepassing vanaf 1 september 2013). 24 Voor de bepaling van een drempel voor gezinshoofden wordt de logica van de bepaling van het pensioenbedrag voor gezinshoofden versus alleenstaanden (i.e. bedrag alleenstaande maal 1,25) gevolgd en niet deze van de IGO waarbij de twee partners van een koppel allebei aanspraak zouden kunnen maken op het basisbedrag en een alleenstaande 1,5 keer het basisbedrag. 25 Indien we deze IGO-regel volgen, zouden we het bedrag van de alleenstaande dus moeten vermenigvuldigen met 1,33. Vermits individuen het rustpensioen en het overlevingspensioen kunnen cumuleren, zal de oefening één maal uitgevoerd worden met alleen rustpensioenen en één maal met de gecumuleerde rechten rust- en overlevingspensioen. 2.5.1 VOOR WELKE INDIVIDUEN? De populatie van individuen die gedurende een recent burgerlijk jaar zijn ingestroomd in het stelsel der rustgepensioneerde werknemers 26 of rustgepensioneerde zelfstandigen en die a) geen enkel recht hebben in het stelsel der ambtenaren en b) geen recht hebben van buitenlandse oorsprong. 2.5.2 WAT BEREKENEN? Per individu: 1. Indien het individu recht heeft op een rustpensioen als alleenstaande en het recht kleiner is dan 1012 Euro, het verschil tussen 1012 Euro en het pensioenrecht en dit verschil uitgedrukt als een percentage van het pensioenrecht, 2. Indien het individu recht heeft op een rustpensioen als gezinshoofd en het recht kleiner is dan 1012*1,25 Euro, het verschil tussen 1012*1,25 Euro en het pensioenrecht en dit verschil uitgedrukt als een percentage van het pensioenrecht. Per individu: 24 25 26 Voor deze oefening is het IGO bedrag enkel een inspiratiebron om de ondergrens te bepalen. Deze oefening beoogt geen hervorming van de IGO-regeling op zich. De ondergrens alleenstaanden en gezinshoofden wordt in deze oefening respectievelijk toegepast bij individuen van wie het pensioen berekend wordt aan het tarief voor alleenstaanden en het gezinstarief. Met uitzondering van individuen met rechten in de stelsels mijnwerker, zeevarende, beroepsjournalist of vliegend personeel van de burgerluchtvaart.

15 1. Indien het individu recht heeft op een rustpensioen (RP) als alleenstaande en een overlevingspensioen (OP) en indien het gecumuleerde recht kleiner is dan 1012 Euro, het verschil tussen 1012 Euro en het pensioenrecht en dit verschil uitgedrukt als een percentage van het totale pensioenrecht. 2.5.3 BIJKOMENDE IMPLEMENTATIEKEUZES Geen. 2.5.4 WAT RAPPORTEREN? A: Met de resultaten van de analyse rustpensioen op basis van respectievelijk: de: 1. de totale populatie 2. de totale populatie ingedeeld naar het aantal samengedrukte loopbaanjaren 27 3. de populatie ingedeeld naar geslacht 4. de populatie ingedeeld naar pensioen als alleenstaande versus gezinshoofd, 5. de populatie ingedeeld naar stelsel: zuivere werknemer, zuivere zelfstandige en gemengde loopbaan, 1. Verdelingsgegevens van het nominale verschil: minimum, maximum, gemiddelde, standaardafwijking, totale som, frequentietabel van de bedragen in klassen met grenzen gelijk aan maximum min minimum gedeeld door 100, 2. Verdelingsgegevens van het nominale verschil voor de deelgroep van wie het pensioenbedrag verhoogd zou worden: minimum, maximum, gemiddelde, standaardafwijking, totale som, frequentietabel van de bedragen in klassen met grenzen gelijk aan maximum min minimum gedeeld door 100, 3. Verdelingsgegevens van het nominale verschil, uitgedrukt als een percentage van het oorspronkelijke recht, voor de groep van wie het pensioenbedrag verhoogd zou worden: minimum, maximum, gemiddelde, standaardafwijking en de frequentietabel van de percentages ingedeeld in klassen van 1 tot 100. B: Met de resultaten van de analyse rustpensioen en overlevingspensioen samen op basis van respectievelijk: 1. de totale populatie gerechtigden RP en OP 2. de totale populatie gerechtigden RP en OP ingedeeld naar het aantal samengedrukte loopbaanjaren 3. de populatie gerechtigden RP en OP ingedeeld naar geslacht 4. de populatie gerechtigden RP en OP ingedeeld naar stelsel: zuivere werknemer, zuivere zelfstandige en gemengde loopbaan, 27 Voor de bepaling van de samengedrukte loopbaanjaren dienen hier dezelfde principes toegepast te worden als bij de aanmaak van de gegevens voor Variant B in sectie 2.1.

16 de: 1. Verdelingsgegevens van het nominale verschil: minimum, maximum, gemiddelde, standaardafwijking, totale som, frequentietabel van de bedragen in klassen met grenzen gelijk aan maximum min minimum gedeeld door 100, 2. Verdelingsgegevens van het nominale verschil voor de deelgroep van wie het pensioenbedrag verhoogd zou worden: minimum, maximum, gemiddelde, standaardafwijking, totale som, frequentietabel van de bedragen in klassen met grenzen gelijk aan maximum min minimum gedeeld door 100, 3. Verdelingsgegevens van het nominale verschil, uitgedrukt als een percentage van het oorspronkelijke recht, voor de groep van wie het pensioenbedrag verhoogd zou worden: minimum, maximum, gemiddelde, standaardafwijking en de frequentietabel van de percentages ingedeeld in klassen van 1 tot 100. 2.5.5 VRAGEN EN OPMERKINGEN 1. De factor 1,25 werd gekozen om een oefening concreet te kunnen implementeren. Of dit de meest wenselijke factorkeuze is in het licht van deze oefening, is een punt dat verder besproken kan worden. 2. Gevallen met een buitenlands recht werden hier, net als op andere plaatsen in de nota, bewust uitgesloten, om te kunnen focussen op de design van een systeem voor mensen met enkel Belgische rechten. Vanzelfsprekend zal dan in een tweede fase moeten nagedacht worden over de gevolgen van het ontworpen systeem voor mensen met een buitenlands recht en/of de mogelijke invloed van alternatieve regelingen op het gedrag van niet ingezeten. 3 SIMULATIE VAN AANGEPASTE PENSIOENRECHTEN IN DE EERSTE PIJLER ZONDER SPLITTING 28 3.1 VOOR WELKE INDIVIDUEN? In sectie 3.2 worden simulatiescenario s omschreven die, afhankelijk van de aangeschreven partij, kunnen toegepast worden op een verschillende set van individuen. We onderscheiden in de omschrijving die volgt drie datasets: 1. Een dataset die slechts één individu omvat waarvan de loopbaanhistoriek, de gezinssamenstelling en de individuele karakteristieken welomschreven zijn (Typegeval). 2. De populatie van individuen die gedurende een recent burgerlijk jaar zijn ingestroomd in het stelsel der rustgepensioneerde werknemers of rustgepensioneerde zelfstandigen en die a) geen enkel recht hebben in het stelsel der 28 In de scenario s die volgen wordt, voor wat de toegang betreft, net zoals vandaag het geval is, geen voorwaarde inzake eenheid van loopbaan opgelegd. Voor wat de hoogte van het recht betreft, wordt dit principe wel gerespecteerd.

17 ambtenaren en b) geen recht hebben van buitenlandse oorsprong (Feitelijk gepensioneerden). 29 3. Een dataset die toelaat om zowel de budgettaire kost als de verdelingsimpact van beleidsmaatregelen door te rekenen voor toekomstige generaties (Projecties). 3.2 WAT BEREKENEN (OMSCHRIJVING SIMULATIESCENARIO S)? Om de verschillende hervormingsscenario s te kunnen evalueren, is het van belang dat er telkens een duidelijk baseline scenario gespecifieerd wordt. 30 Daarom omschrijven we eerst het baseline scenario (in functie van de gebruikte dataset) en vervolgens de verschillende reform scenario s. 3.2.1 BASELINE SCENARIO Het baseline scenario verschilt al naargelang de dataset die gebruikt wordt als input. 1. Voor de typegevallen zal in het baselinescenario het pensioenrecht van het bestudeerde typegeval gesimuleerd worden voor een geparameteriseerde versie van een recente pensioenwetgeving met a) de toegangsregels die van toepassing zullen zijn op 1 januari 2018 en b) rekening houdend met de waardering van de gelijkgestelde periodes zoals ingevoerd door de regering Di Rupo I. De typegevallen die het uitgangspunt vormen voor de verdere analyse, zijn deze die werden opgelijst in slides 12 tot en met 14 van de file Presentatie-2-09-KVX.ppt (presentatie voor de commissie op 2 september 2013). 2. Bij de berekeningen met feitelijk gepensioneerden worden in de baseline de pensioenrechten eveneens berekend op basis van een vertaling van de recente pensioenwetgeving maar met a) de toegangsregels die van toepassing zullen zijn op 1 januari 2018 en b) rekening houdend met de waardering van de gelijkgestelde periodes zoals ingevoerd door de regering Di Rupo I. 3. In het geval van projecties is het baselinescenario, het scenario dat door de StudieCommissie voor de Vergrijzing in zijn meest recente verslag als baseline gebruikt wordt. Dit scenario wordt hier niet verder omschreven. Er kan in alle geval op gewezen worden dat in dit scenario heel wat aspecten van de relevante reglementering worden doorgetrokken naar de toekomst (i.e. bij constante wetgeving). Voor de pensioenrechten omvat het baselinescenario ook een vertaling van de recente pensioenwetgeving maar met a) de toegangsregels die van 29 30 De in dit punt bedoelde populatie komt grotendeels overeen met deze die de RVP omschrijft in haar nota Principes mis en œuvre (documentnaam 19.8.2013 Note -principes - données réclamées par le SPF SS.docx ). Gevallen die wegens de verstrenging van de toegangsvoorwaarden niet meer in aanmerking komen om een recht te openen, vallen weg uit de groep waarvoor hervormingen gesimuleerd worden. Er zal geen aanvulling gebeuren van het niet geobserveerde loopbaandeel voor de periode tussen 2012 en 2018. Wanneer simulaties worden uitgevoerd is het standaard te spreken van een baseline scenario (het referentiepunt) en een reform scenario. Deze laatste term werd hier uit het Engels vertaald als hervormingsscenario. Niet geheel consistent behouden we doorheen de tekst wel de Engelse term baseline. Het dient nogmaals beklemtoond te worden dat wat als hervormingsscenario gespecifieerd wordt in deze sectie op geen enkele wijze een voorafname is op mogelijke aanbevelingen tot hervorming van het systeem, die de commissie zal doen.

18 toepassing zullen zijn op 1 januari 2018 en b) rekening houdend met de waardering van de gelijkgestelde periodes zoals ingevoerd door de regering Di Rupo I. De pensioenwetgeving die in de drie opties gemodelleerd wordt zal slaan op jaren die dicht bij elkaar liggen, maar hoeft niet noodzakelijk dezelfde te zijn in alle modellen. 3.2.2 TE SIMULEREN HERVORMINGSSCENARIO S Bij de specificatie van een scenario onderscheiden we telkens de voorwaarden die toegang verlenen tot het stelsel en deze die de hoogte van het recht bepalen: 31 1. HS1: Verandering in de loopbaanbreuk a. Concept loopbaanjaar: criterium A2 in sectie 2.1.2 b. Toegang: Minimaal 62 jaar en 40 loopbaanjaren of 65 jaar. c. Hoogte van het recht: Hervorm het baselinescenario door de noemer van de loopbaanbreuk terug te brengen van 45 naar 42 en enkel de 42 meest voordelige jaren te tellen. 2. HS2: Een ingebouwde herwaardering a. Concept loopbaanjaar: criterium A2 in sectie 2.1.2 b. Toegang: Minimaal 62 jaar en 40 loopbaanjaren of 65 jaar. c. Hoogte van het recht: Hervorm het baselinescenario door de lonen te herwaarderen volgens een nog te bepalen factor. 3. HS3: Waardering van gelijkgestelde dagen aan het minimumrecht per loopbaanjaar a. HS3_1: b. HS3_2: i. Concept loopbaanjaar: criterium A2 in sectie 2.1.2 ii. Toegang: Minimaal 62 jaar en 40 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Hervorm het baselinescenario door alle in aanmerking genomen gelijkstellingen te waarderen aan het begrensd fictief loon (minimumrecht per loopbaanjaar) i. Concept loopbaanjaar: criterium A2 in sectie 2.1.2 ii. Toegang: Minimaal 62 jaar en 40 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Waardeer alle dagen op dezelfde manier als in het baseline scenario, behalve de gelijkstelde dagen die geschrapt zouden worden bij de overstap van criterium A2 naar A3 in sectie 2.1.2. Waardeer deze dagen aan het begrensd fictief loon (minimumrecht per loopbaanjaar). 31 Voorafgaand aan de bespreking van de scenario s kan aangestipt worden dat er bij de huidige berekening van het pensioenrecht reeds een samendrukkingsregel wordt toegepast, indien geen regels inzake gewaarborgd minimum of minimumrecht per loopbaanjaar worden toegepast.

19 c. HS3_3: d. HS3_4: i. Concept loopbaanjaar: criterium A2 in sectie 2.1.2 ii. Toegang: Minimaal 62 jaar en 40 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Waardeer alle dagen op dezelfde manier als in het baseline scenario, behalve de gelijkstelde dagen die geschrapt zouden worden bij de overstap van criterium A2 naar A4 in sectie 2.1.2. Waardeer deze dagen aan het begrensd fictief loon (minimumrecht per loopbaanjaar). i. Concept loopbaanjaar: criterium A2 in sectie 2.1.2 ii. Toegang: Minimaal 62 jaar en 40 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Waardeer alle dagen op dezelfde manier als in het baseline scenario, behalve de gelijkstelde dagen die geschrapt zouden worden bij de overstap van criterium A2 naar A5 in sectie 2.1.2. Waardeer deze dagen aan het begrensd fictief loon (minimumrecht per loopbaanjaar). 4. HS4: Rantsoenering van de toegang tot het recht 32 a. HS4_1: b. HS4_2: c. HS4_3: i. Concept loopbaanjaar: 4 varianten, criterium a) A2, b) A3, c) A4 en d) A5 uit sectie 2.1.2. ii. Toegang: Minimaal 62 jaar en 40 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Herneem de regels die van toepassing waren in het baseline scenario. i. Concept loopbaanjaar: 4 varianten, criterium a) A2, b) A3, c) A4 en d) A5 uit sectie 2.1.2. ii. Toegang: Minimaal 62 jaar en 42 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Herneem de regels die van toepassing waren in het baseline scenario. i. Concept loopbaanjaar: 4 varianten, criterium a) A2, b) A3, c) A4 en d) A5 uit sectie 2.1.2. ii. Toegang: Minimaal 62 jaar en 38 loopbaanjaren of 65 jaar. 32 De in deze sectie gepresenteerde simulaties houden de hoogte van het recht, in vergelijking met de baseline, constant, maar variëren de toegang tot het recht.

20 d. HS4_4: e. HS4_5: f. HS4_6: g. HS4_7: iii. Hoogte van het recht: Herneem de regels die van toepassing waren in het baseline scenario. i. Concept loopbaanjaar: 4 varianten, criterium a) A2, b) A3, c) A4 en d) A5 uit sectie 2.1.2. ii. Toegang: Minimaal 38 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Herneem de regels die van toepassing waren in het baseline scenario. i. Concept loopbaanjaar: 4 varianten, criterium a) A2, b) A3, c) A4 en d) A5 uit sectie 2.1.2. ii. Toegang: Minimaal 40 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Herneem de regels die van toepassing waren in het baseline scenario. i. Concept loopbaanjaar: 4 varianten, criterium a) A2, b) A3, c) A4 en d) A5 uit sectie 2.1.2. ii. Toegang: Minimaal 42 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Herneem de regels die van toepassing waren in het baseline scenario. i. Concept loopbaanjaar: 4 varianten, criterium a) A2, b) A3, c) A4 en d) A5 uit sectie 2.1.2. ii. Toegang: Minimaal 45 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: Herneem de regels die van toepassing waren in het baseline scenario. 5. HS5: Verhogingen en reducties in functie van het ogenblik van opname a. HS5_1: i. Concept loopbaanjaar: criterium A2 in sectie 2.1.2 ii. Toegang: Minimaal 62 jaar en 40 loopbaanjaren of 65 jaar. iii. Hoogte van het recht: 1. Bonus of malus toe te passen op het bekomen pensioenrecht: a. -2% per jaar indien minder dan 45 loopbaanjaren en jonger dan 65