Stakeholderoverleg - Ontwerprapport deel 1 & 2

Vergelijkbare documenten
Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2018/2 - startdatum 1 januari delen

Stakeholderoverleg - Ontwerprapport deel 1 & 2

Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

VR MED.0490/2

ONTWERPRAPPORT Deel 1: Ontwerprapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2013/2. Deel 2: actualisatie OT/Bf voor projecten met een startdatum voor 1 januari 2014

RAPPORT Deel 1 : Rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari

RAPPORT 2018/2. Deel 1 : Rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari

RAPPORT 2018/1. Rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 april

RAPPORT Deel 2: Actualisaties OT/Bf.

ONTWERPRAPPORT 2018/2

RAPPORT Deel 1: Rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari

RAPPORT Deel 2: Actualisaties OT/Bf.

ONTWERPRAPPORT Deel 2: Actualisaties OT/Bf

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2015/1. Deel 2: actualisatie OT/Bf

RAPPORT 2016/1. Deel 1: Ontwerprapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari 2017

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2015/1. Deel 1: Definitief rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari 2016

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2013/3. Deel 2: actualisatie OT/Bf

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2014/2. Deel 2: actualisatie OT/Bf

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2014/2. Deel 2: Actualisatie OT/Bf

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2014/1. Deel 2: actualisatie OT/Bf

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2014/1. Deel 2: actualisatie OT/Bf

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2014/1. Deel 1: rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari 2015

RAPPORT Deel 1: Rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari 2017

VR DOC.1287/2BIS

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2013/1. Rapport OT/Bf uitgestelde projectcategorieën

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2013/2. Deel 1: definitief rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari 2014

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2015/1 Deel 1: ontwerprapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari 2016

VR DOC.0455/2QUATER

Stakeholderoverleg Ontwerprapport 2014/1

Bijlage 2 principebeslissing Zonnepark Kristalpark III: Methodiek voor parameters finale berekening bandingfactor

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 mei 2016 en op 15 december 2016;

Centraal Parameterdocument

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 87, 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

VR DOC.0924/2BIS

RAPPORT 2018/2. Deel 3: Evaluatie quotumpad en productiedoelstellingen

Verlengingen GSC biogas SD < 2013 Nieuwe biogasinstallaties. Emely Vandewaetere 30 maart 2018

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op...;

Steunmechanismen voor WKK. 16 oktober 2018

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2016

Stakeholderoverleg Ontwerprapport 1 juni 2015

RAPPORT Deel 3 : Evaluatie quotumpad en productiedoelstellingen.

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2014/2. Deel 1: rapport OT/Bf voor PV-projecten met een startdatum vanaf 1 juli 2015

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN

Geïnstalleerd vermogen en aantal warmtekrachtinstallaties per provincie

RAPPORT Deel 3 : Evaluatie quotumpad en productiedoelstellingen.

In het Belgisch Staatsblad van 31 december 2012 werd op bladzijde e.v. bovengenoemd besluit gepubliceerd.

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2015

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013

Ministerieel besluit houdende de organisatie van een call voor het indienen van steunaanvragen voor nuttigegroenewarmte-installaties

ONTWERPRAPPORT Deel 3: Evaluatie quotumpad en productiedoelstellingen

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2014

DE BEREKENING VAN DE GROENESTROOMCERTIFICATEN

VLAAMSE OVERHEID 13 JULI Decreet houdende wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de milieuvriendelijke energieproductie

JERTS-studie rond kleine en middelgrote windturbines

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2014/2. Deel 1: ontwerprapport OT/Bf voor PV-projecten met een startdatum vanaf 1 juli 2015

WKK-barometer 2016 juni Zwartzustersstraat 16, bus Leuven

Advies van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2013/3. Deel 1: Rapport OT/Bf voor PV-projecten met een startdatum vanaf 1 juli 2014

vragen naar telefoonnummer datum /02/2018 Bijdrage Vlaams Gewest uit zon en wind in het kader van het Energiepact.

COLOFON. Geachte lezer,

WKK-barometer december. Zwartzustersstraat 16, bus Leuven

Vlaams Energieagentschap. Rapport Definitieve berekeningen OT/Bf

Voorstel van decreet. houdende wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de milieuvriendelijke energieproductie

houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2016

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Doelstellingen HE en Bio-Energie. 8 december 2016

houdende diverse bepalingen inzake energie

VR MED.0485/2

Biomassa omvat naast vaste biomassa ook vloeibare en gasvormig gemaakte biomassa, exclusief biogas afkomstig uit vergisting.

RAPPORT Deel 3: Evaluatie quotumpad en productiedoelstellingen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

CONCEPT 30 januari 2008

ECN Beleidsstudies. 1. Inleiding. ECN-N maart Notitie Basisbedragen SDE 2011, appendix bij ECN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Nota van de Vlaamse Regering

WKK-barometer 2018 najaar Zwartzustersstraat 16, bus Leuven

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2015/1. Deel 3: evaluatie quotumpad, productiedoelstellingen en marktanalyserapport

slibvergisting, wordt omgezet in elektric iteit 0,029 per kwh. slibvergisting, wordt omgezet in elektriciteit 0,029 per kwh.

EINDRAPPORT. Verlengingsmogelijkheden steunperiode GSC biogasprojecten (startdatum vóór 2013)

Hernieuwbare elektriciteit,

Biomassa omvat naast vaste biomassa ook vloeibare en gasvormig gemaakte biomassa, exclusief biogas afkomstig uit vergisting.

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Duurzaamheidscriteria voor biomassa in het Vlaamse energiebeleid. 23 augustus 2016

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

WKK in Vlaanderen: feiten en cijfers

Ontwerpregeling mep-subsidiebedragen voor afvalverbrandingsinstallaties

Vlaams Energieagentschap. Rapport 2014/2. Deel 3: evaluatie quotumpad, productiedoelstellingen en marktanalyserapport

Netgekoppelde fotovoltaïsche zonnepanelen op daken van gebouwen in eigendom van ANB

van 18 september 2012

VR DOC.0455/1TER

VEA informatiemoment. Emely Vandewaetere, Mieke Van Houtte, Karl van Staeyen, Leen Cumps 30 maart 2018

Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft diverse bepalingen over energie

Inventaris warmte-krachtkoppeling Vlaanderen

Evolutie van het aantal installaties

Transcriptie:

Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 Het Vlaams Energieagentschap publiceerde op 7 juni 2017 deel 1 & 2 van haar ontwerprapport 2017 voor stakeholderoverleg. De stakeholders werden opgeroepen om deze onderdelen van het ontwerprapport grondig te bestuderen en eventuele opmerkingen via mail uiterlijk op 21 juni 2017 aan het VEA te bezorgen. Het VEA heeft voor deel 1 17 opmerkingen en voor deel 2 1 opmerking tijdig ontvangen van de verschillende stakeholders. De opmerkingen van de stakeholders worden hieronder summier weergegeven en beantwoord. Waar nodig werden ze verwerkt in het definitieve rapport, dat aan de minister werd bezorgd. Een deel van de ontvangen opmerkingen handelt over de bepalingen en wettelijk vastgelegde parameters van het Energiedecreet en het Energiebesluit. Zo werden opmerkingen ontvangen over: - het gebruik van ENDEX n+1 i.p.v. actuele (BELPEX-)waarden; - de Europese referentiewaarden voor WKK s en de installaties voor de verbranding van vaste biomassa; - de groenfactor voor cat. 18; - het aandeel zelfafname; - de bandingdeler die niet overeenstemt met de reële marktprijs voor GSC/WKC; - de methodiek om het aantal vollasturen te bepalen bij GS cat. 4. Deze wijkt af van zowel de methodiek die gehanteerd wordt voor andere parameters als van de methodiek die gehanteerd wordt voor andere technologieën. Windenergie wordt hierdoor gediscrimineerd; - het aandeel zelfafname van WKK op basis van gasturbines en WKK met gas- en stoomturbines (STEG); - de (forfaitair bepaalde) hoogte van de parameter recht van opstal voor GS cat 4 strookt niet met de werkelijkheid. In realiteit worden frequent veel hogere bedragen betaald. Het VEA herhaalt dat het deze reglementaire bepalingen moet toepassen zoals ze in het Energiedecreet en het Energiebesluit (of andere wetgevende teksten) zijn vastgelegd. Het komt immers aan een administratieve overheid niet toe deze bepalingen in vraag te stellen, aan te passen en/of buiten beschouwing te laten. Door het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2017 houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft technische wijzigingen van de certificatentoekenning en de invoering van biomassacertificatie, van duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa en van ILUC-voorwaarden worden verschillende projectcategorieën voor biogas, bio-wkk en fossiele WKK heringedeeld dan wel afgeschaft. Aangezien voormelde wijzigingen reeds definitief goedgekeurd werden en het besluit gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad op 21 juni 2017 (erratum 11 september 2017), werden de opmerkingen die betrekking hebben op de afgeschafte categorieën voor nieuwe installaties met een startdatum vanaf 1 januari 2018 niet opgenomen www.energiesparen.be

Opmerkingen en reacties Algemene parameters deel 1 PV categorie 2 deel 1 0.1 De indexatie van de elektriciteitsprijs is te hoog en gaat tegen de huidige tendens in. De indexatie van de marktwaarde van de elektriciteit bij verkoop wordt overgewaardeerd. 1.1 De vermeden elektriciteitsprijs was te hoog ingeschat. Er werd aangenomen dat de generieke installatie aangesloten was op laagspanning. Hierdoor werden de vermeden elektriciteitskosten overschat. Bijkomend werd opgemerkt dat categorie 2 te breed is. Het zou beter zijn om deze categorie op te delen in meerdere categorieën. De index van 2% is het resultaat van een recente studie van het Vito en is een gemiddelde over een periode van 10 jaar. De stijging is volgens de modelberekeningen niet ieder jaar gelijk aan 2%, maar over de periode van 10 jaar wordt hetzelfde effect behaald als een gemiddelde jaarlijkse index van 2% wordt ingevuld. Het VEA heeft de generieke installatie van categorie 2 voor het definitieve rapport gewijzigd van 60 kva naar 125 kva. Het gevolg is dat de generieke installatie aangesloten is op middenspanning. Ook de vermeden elektriciteitsprijs en de injectiekosten werden in die zin aangepast. Het is mogelijk om bij het VEA een aanvraag in te dienen om categorie 2 op te delen in meerdere categorieën. Het aanvraagformulier kan gevonden worden op www.energiesparen.be op volgende link: http://www.energiesparen.be/monitoring-enevaluatie/aanvraagformulieren. pagina 2 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

PV algemeen deel 1 PV algemeen deel 1 1.2 Voor de onrendabele toppenberekening voor technologieën met een verbrandingsmotor wordt telkens rekening gehouden met een verwacht dalende technologiekost van 0.5% per jaar. Voor wind en zon wordt dit niet gedaan, en wordt de investerings-kost gebaseerd op de projecten van het afgelopen jaar. Een verwachte daling meerekenen zou voor alle technologieën opgenomen moeten worden. Bijvoorbeeld, in Duitsland wordt gewerkt met een automatische daling van de ondersteunings-hoogte namelijk - 0.5% per maand voor PV vanaf 2014 en -0.4% per 3 maanden voor onshore wind vanaf 2016 (bron: EEG). Een verwachte daling op de windturbinekost (die 80% van de investeringskost bepaalt) zou hiermee rekening moeten houden zodat geanticipeerd kan worden op de daling die zich in het jaar van effectieve installatie zal voordoen en dus oversubsidiëring vermeden wordt. 1.3 Constructieperiode. In het OT model wordt de constructieperiode voor PV-installaties gedefinieerd als de gemiddelde tijd tussen de volledige investering en het jaar van indienstname. Dit wordt uitgedrukt in jaren. Aangezien een PV project wel in minder dan een jaar gebouwd wordt, maar de periode tussen de volledige investering en indienstname toch ook enkele weken in beslag neemt, stellen we voor om deze parameter aan te passen naar een half jaar. Door de parameter 0,5 te zetten, wordt de nodige steun mee berekend voor het half jaar dat het project gebouwd, maar nog niet geëxploiteerd wordt. Deze periode werd tot nu toe in de berekening overzien wat tot een lagere steun dan nodig leidde. De onrendabele toppenberekening voor technologieën met een verbrandingsmotor is gebaseerd op relatief oude installaties, bijvoorbeeld gebouwd in het jaar 2011. De prijs van deze installaties wordt niet alleen jaarlijks verlaagd met 0,5%, maar wordt anderzijds ook verhoogd volgens de reële inflatie. Het netto-effect is dat de prijzen jaarlijks toenemen en niet afnemen. Voor wind en PV worden zo recent mogelijke windparken/pv-installaties in rekening gebracht, namelijk alle windparken/pv-installaties die in dienst genomen zijn in het jaar dat voorafgaat aan de OT-berekening. Deze prijs wordt niet verlaagd met een bepaald percentage om rekening te houden met een dalende technologiekost in de komende jaren, maar wordt evenmin verhoogd volgens de reële inflatie (het zijn dan bijvoorbeeld prijzen van in het jaar 2016 die gebruikt worden voor het jaar 2018. Alle onrendabele toppen zijn berekend voor een installatie die gebouwd wordt in 2018. Momenteel is onvoldoende informatie beschikbaar om een gemiddelde kostenverlaging te bepalen die nog kan toegepast worden op de investeringskosten die bepaald worden voor zon en wind. Daarom verkiezen we om de methode niet aan te passen. Voor de parameter "constructieperiode" is het inderdaad mogelijk om de waarde "0,5" in te vullen. Echter, in dat geval wordt niet de waarde "0,5" gebruikt. Het model kan enkel gehele waarden doorrekenen, dus ofwel "0" ofwel "1". Daarom rekenen we met de waarde "0". Zoals blijkt uit de uitleg ligt de werkelijke constructieperiode dichter bij "0" dan bij "1". pagina 3 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

PV algemeendeel 1 1.4 De vaste kosten per eenheid capaciteit in jaar 0 [ /kwe]. Deze huidige parameter is geen reflectie van de realiteit. In realiteit liggen de vaste onderhoudskosten namelijk veel hoger. De parameter in het huidige OT model is gebaseerd op een marktbevraging bij eigenaars of uitbaters van PV-installaties, maar daarbij merkt VEA op dat het in heel wat gevallen moeilijk is om op voorhand de onderhoudskosten te bepalen 1.3.4.: Uit de resultaten blijkt dat veel eigenaars of uitbaters standaard geen vast jaarlijks onderhoudscontract afsluiten. De eerste jaren kan een garantie gelden die een onderhoud overbodig maakt. In andere gevallen kiest men ervoor om het onderhoud in regie te laten uitvoeren. Dat wil zeggen dat de onderhoudskosten in die gevallen niet op voorhand bepaald kunnen worden, maar dat ze niet gelijk zijn aan 0. Bedrijven die geen onderhoudscontract voor hun PV-installatie afsluiten hebben wel degelijk ook onderhoudskosten. Zij gaan normaliter ook monitoren, ingrijpen als er iets fout is, een visuele dakinspectie doen etc. Dit zijn allemaal arbeidskosten die zouden moeten meegerekend worden in de OT berekening. Om de onderhoudskost op een correctere manier te bepalen, raden we aan om deze parameter te baseren op een marktbevraging bij de vier belangrijkste marktspelers die onderhoudscontracten aanbieden. Dit zijn Solora, Entek, Eoluz en Eneco. Een dergelijke marktbevraging zal aangeven dat de onderhoudskosten hoger zijn dan die die gebruikt worden in het huidige OT model. De vaste kosten zijn berekend als de mediaan van de operationele kosten van de PV-eigenaars die een onderhoudscontract hebben afgesloten. Het is niet zo dat we aannemen dat de andere PVeigenaars geen onderhoudskosten hebben. De ervaring leert dat de PV-eigenaars zelf de meest objectieve bron van informatie zijn voor de bepaling van de investeringskosten en operationele kosten. Daarom baseert het VEA zich voor de OTberekening op deze gegevens. Samen met deze opmerking werd daarenboven geen concrete kosteninformatie opgestuurd, enkel de raad om 4 bedrijven te bevragen. Daarenboven wordt er aangeraden om de operationele kost te baseren op de prijs van onderhoudscontracten bij deze bedrijven, niet om de operationele kost te baseren op de kosten van de andere PVeigenaars die geen onderhoudscontract afsluiten. Het VEA past deze methode nu al toe. De operationele kost wordt nu al gebaseerd op de onderhoudscontracten die de PV-eigenaars afsluiten bij bedrijven. De operationele kost is daarenboven gebaseerd op werkelijk afgesloten onderhoudscontracten en niet op offertes van 4 bedrijven. Het VEA heeft de parameterwaarden voor categorie 2 en categorie 3 in het definitief rapport nog steeds gebaseerd op de marktbevragingen van de PV-eigenaars. pagina 4 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

PV algemeendeel 1 1.5 PEL,V PEL,V,t marktwaarde elektriciteit bij verkoop. In het huidige OT model wordt de marktwaarde elektriciteit bij verkoop in jaar 0 bepaald op basis van ENDEX cal n+1 en een afslag voor PV op basis van PPA-contracten. Deze marktwaarde wordt op dit moment niet gehaald en is geen reflectie van de realiteit. Door de toenemende PV in de markt, moet uitgegaan worden van een toenemende afslag op de ENDEX cal n+1. Op dit moment wordt voor de berekening van de afslag voor PV bij de marktwaarde elektriciteit bij verkoop geen rekening gehouden met het toenemen van PV stroom in de markt. Door de toename zal de marktwaarde bij verkoop steeds dalen. Vorig jaar was afslag 19,2%, nu 20%, deze trend van een steeds groter wordende afslag zal zich doorzetten in de volgende jaren, naarmate er meer PV bijkomt in de markt. Deze dalende trend zou moeten meegerekend worden om het rendement van de installatie te berekenen. De OT-berekeningen voor PV worden jaarlijks geactualiseerd. Hierbij wordt ook de "afslag" geactualiseerd. Moest blijken dat de afslag de komende jaren toeneemt, dan zal dit ook weerspiegeld worden in de PPA s die de komende jaren opgestuurd zullen worden in het kader van de marktbevraging en in de bandingfactoren die de komende jaren berekend zullen worden. pagina 5 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

PV & Wind algemeen-deel 1 1.6 Bij het inrekenen van de afslag (correctie op de elektriciteitsverkoopprijs ten gevolge van onbalans of profiel van de productie) merken we op dat er zich een stijging voordoet bij zon en wind. Men kan vermoeden dat er ook wat betreft weersvoorspellingen technologische vooruitgang is en bij hogere nauwkeurigheden zouden deze onbalans-effecten eerder dalen. Een vooropgestelde daling in deze correctie zou hier rekening mee kunnen houden. Er wordt geen incentive ingebouwd om de opgewekte elektriciteit meer af te stemmen op de vraag in een marktomgeving. Deze stijging in de afslag onderstreept ook de beperkingen van intermittente bronnen die zich niet kunnen oriënteren op de vraag in een marktomgeving. Dit zijn dan ook de eerste tekenen van een model waarbij we naar negatieve prijzen in een markt gaan wat bovendien nog wordt ondersteund door het subsidiesysteem. De afslagen voor wind en zon zijn in zeer beperkte mate toegenomen. In deze commentaar wordt enerzijds gesteld dat er verwacht wordt dat de afslag zou afnemen en anderzijds dat verwacht wordt dat de afslag zou toenemen. Het VEA doet geen uitspraken over de mogelijkheden voor wind en PV om zich te kunnen oriënteren op de vraag in een marktomgeving, maar baseert zich uitsluitend op de afslag zoals die het voorbije jaar vertaald werd in de geldende PPA s. De enige opmerking die het VEA wilt maken is dat vastgesteld wordt dat de PV-installaties die nog geplaatst worden doorgaans een hoog aandeel zelfafname hebben. Dat wil zeggen dat er slechts weinig geïnjecteerd wordt. Het is mogelijk dat er hogere afslagen worden toegepast als er slechts een zeer beperkte injectie is, als het grootste deel van de productie zelf wordt afgenomen. Het VEA zal hierover in de volgende marktbevraging een extra vraag over toevoegen. Vorig jaar is een methode vastgelegd om de afslag te berekenen, in overleg met de stakeholders. Dit is het tweede jaar dat deze methode wordt toegepast. De resultaten dit jaar zijn niet dermate verschillend van vorig jaar. Het VEA ziet daarom geen reden om iets te veranderen aan de werkwijze. pagina 6 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

GS cat 4 deel 1 2.1 Voor de onrendabele toppenberekening voor technologieën met een verbrandingsmotor wordt telkens rekening gehouden met een verwacht dalende technologiekost van 0.5% per jaar. Voor wind en zon wordt dit niet gedaan, en wordt de investerings-kost gebaseerd op de projecten van het afgelopen jaar. Een verwachte daling meerekenen zou voor alle technologieën opgenomen moeten worden. Bijvoorbeeld, in Duitsland wordt gewerkt met een automatische daling van de ondersteunings-hoogte namelijk - 0.5% per maand voor PV vanaf 2014 en -0.4% per 3 maanden voor onshore wind vanaf 2016 (bron: EEG). Een verwachte daling op de windturbinekost (die 80% van de investeringskost bepaalt) zou hiermee rekening moeten houden zodat geanticipeerd kan worden op de daling die zich in het jaar van effectieve installatie zal voordoen en dus oversubsidiëring vermeden wordt. GS cat 4 deel 1 2.2 De investeringskosten worden te laag ingeschat en reflecteren niet de stijgende trend die zich in sommige marktsegmenten voordoet. Moderne windturbines worden groter, dit levert meer productie op maar heeft vaak een negatieve impact op de investeringskosten. Daarbij zijn de meest geschikte locaties meestal al ingevuld en moet er voor nieuwe projecten bijvoorbeeld meer veiligheidsvoorzorgmaatregelen worden genomen zoals bijvoorbeeld automatische brandblustoestellen. GS cat 4 deel 1 2.3 De ontwikkelingskosten voor niet-gerealiseerde projecten worden niet in rekening gebracht bij de OT berekening terwijl deze kosten net zwaarder doorwegen dan in het verleden. Voor het antwoord op deze opmerking verwijzen we naar het antwoord op opmerking 1.2. Deze opmerking spreekt in feite opmerking 2.1 volledig tegen. De investeringskost die gebruikt wordt in de OT-berekening is de mediaan van de investeringskosten van alle windparken die in dienst genomen werden in de loop van 2016. Recentere kosteninformatie kan de sector ons niet bezorgen en werd ons ook niet bezorgd tijdens het stakeholderoverleg. Wij nemen daarom aan dat de gebruikte kostengegevens recente trends correct weerspiegelen dat het niet correct is om te stellen dat de investeringskost te laag ingeschat werd. Het VEA houdt enkel rekening met de kosten van de windparken zelf. Het projectrendement van 8% kan onder meer gebruikt worden voor de financiering van ontwikkelingskosten voor niet-gerealiseerde projecten. pagina 7 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

GS cat 4 deel 1 2.4 Bij het inrekenen van de afslag (correctie op de elektriciteitsverkoopprijs ten gevolge van onbalans of profiel van de productie) merken we op dat er zich een stijging voordoet bij zon en wind. Men kan vermoeden dat er ook wat betreft weersvoorspellingen technologische vooruitgang is en bij hogere nauwkeurigheden zouden deze onbalans-effecten eerder dalen. Een vooropgestelde daling in deze correctie zou hier rekening mee kunnen houden. Er wordt geen incentive ingebouwd om de opgewekte elektriciteit meer af te stemmen op de vraag in een marktomgeving. Deze stijging in de afslag onderstreept ook de beperkingen van intermittente bronnen die zich niet kunnen oriënteren op de vraag in een marktomgeving. Dit zijn dan ook de eerste tekenen van een model waarbij we naar negatieve prijzen in een markt gaan wat bovendien nog wordt ondersteund door het subsidiesysteem. GS cat 4 deel 1 2.5 De vollasturen berekend op basis van de regel uit het Energiebesluit zijn veel hoger dan de mediaan of het gemiddelde van de vollasturen opgegeven door de eigenaars/uitbaters van de windparken. Door geen rekening te houden met de windparken die meer dan 30% afwijken van de gemiddelde wordt het aantal vollasturen artificieel hoger gezet waardoor steeds minder en minder projecten economisch haalbaar zijn en het aantal vollasturen verder zal doorstijgen op basis van de enkele nog economisch haalbare projecten. Hiervoor verwijzen we naar de reactie van het VEA op opmerking 1.6. Door de windparken die meer dan 30% afwijken van het gemiddelde (in negatieve zin) uit te sluiten, stijgt het aantal vollasturen voor deze OT-berekening van 2150 naar 2250. Dat is een stijging met 4,7%. Voor de kosten (investeringskost en operationele kost) wordt uitgegaan van de windparken die in dienst genomen zijn in het afgelopen jaar. Voor de vollasturen wordt uitgegaan van de windparken die maximaal 5 jaar oud zijn en die op het moment van de OTberekening al minstens een volledig jaar normaal gedraaid hebben. Hierdoor is er niet noodzakelijk een link tussen de kosten en de vollasturen. Echter, het Energiebesluit bepaalt hoe de vollasturen moeten bepaald worden. Er zou kunnen geredeneerd worden dat beter uitgegaan wordt van de vollasturen van de windparken die in dienst genomen zijn in het afgelopen jaar. Van deze windparken zijn wel nog geen echte vollasturen bekend, enkel P50-waarden uit de windstudies. Het VEA heeft niet de mogelijkheid om de vollasturen op een andere manier te berekenen, maar wou toch deze bijkomende uitleg geven (normaal zou deze opmerking niet opgenomen worden in de tabel, net omdat het gaat om een bepaling uit het Energiebesluit waar het VEA niets aan kan veranderen). pagina 8 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

GS cat 4 deel 2 2.6 Actualisatie Bf (max) : De tabellen die de geactualiseerde waarden van de Bf (max) bevatten zijn onvol-doende duidelijk. Er kan namelijk een verwarring ontstaan tussen de Bf(max) van toepassing na actualisatie en de Bf(max) vastgelegd in het besluit. Onderaan de tabellen zou het VEA kunnen specifiëren of de Bf(max) van toepassing al dan niet afgetopt werd op basis van de Bf(max) in het besluit. Algemeen biogasinst groter dan 10 kwe t.e.m. 5MWe GS cat 5/1 3.1 In huidige OT-ontwerprapport wordt uitgegaan van verdeling inputstromen mais 9,5% - mest 25,5% en OBA 65,1%. Laatste Vlaco-data geven kleine correctie hierop namelijk energiegewassen 11,38% - mest 26,63% - oba 62%. Deze opmerking is van toepassing op alle categorieën, en ook niet alleen voor deel 2 van het rapport. De opmerking werd echter gemaakt voor de actualisaties van wind, daarom staat ze hier. De benaming "Bf(max)" is vervangen door de benaming "Bf na aftopping". De cijfers van Vlaco vzw op basis van de inputregisters van hun leden liggen in de lijn met de cijfers van de marktbevraging die werden gebruikt in het OT rapport. Dit werd toegevoegd in de tekst van het definitief rapport. pagina 9 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

GS cat 10/1 3.2 Ter bepaling van de CAPEX-parameter voor Cat. 10/1 installaties wordt een schaalfactor gebruikt. Deze schaalfactor is gebaseerd op een Duitse studie die zich toespitst op slechts een warmtekrachtkoppeling. Een biogasinstallatie is echter veel meer dan een WKK alleen! Het klopt dat een grotere WKK per eenheid goedkoper is. Deze trend kan echter niet worden doorgetrokken voor de rest van de biogasinstallatie nl. extra investeringen wat betreft bouwkunde, elektromechanica, verzekeringen én naleving van de extra milieuvergunningsvoorwaarden. Grotere installaties worden door de overheid geacht meer inspanningen te doen, voorbeeld in het kader van de GPBV. Het kan dan extra monitoring betreffen, extra veiligheidsmaatregelen, andere voorzorgsmaatregelen, uitstoot-beperking (DENOX), extra geluidsbeperkende maatregelen. Grotere installaties worden gebouwd om flexibel te kunnen omgaan met diverse inputstromen zodat ook lastige stromen kunnen worden verwerkt. Dit betekent extra voedingslijnen. Een grote installatie moet dit gewoon doen omdat een grotere portefeuille aan inputstromen dient te worden opgevuld. Bovendien, hoe groter het gebouw en hoe complexer de installatie, hoe moeilijker de installatie wordt verzekerd. De verzekeraar kan extra maatregelen opleggen, net als de brandweer die advies dient te verlenen voor de vergunning. Hoe groter, hoe meer maatregelen er worden gevraagd (vb sprinklerinstallatie, blusvoorraden, grote pompcapaciteiten, ringleiding, staanplaatsen, brandweerlokaal, vergaande automatiseringen, ATEX-voorzieningen). Tot slot, worden voor de vergunning ook minder uitzonderingen toegestaan, vb doseerbakken voor vaste voeding zullen sowieso binnen moeten staan zodat er geen stofoverlast is, maar dat betekent een grotere loods. Ook laden en lossen dient volledig binnen te kunnen gebeuren. Er is veel minder tolerantie voor geur, dus moet de luchtzuivering redundant worden uitgevoerd of dienen maatregelen zoals luchtsluizen te worden geïmplementeerd. De schaalfactor werd inderdaad gebaseerd op basis van BHKWkenndaten 2014/2015. Dit zijn inderdaad empirische formules voor de investeringskost van enkel de bio-wkk ten opzichte van het vermogen. Aangezien er ook door de stakeholder geen extra onderbouwing werd aangeleverd, werd uitgegaan van de schaalfactor op basis van BHKW-kenndaten voor enkel het bio-wkk gedeelte en werd de overige kost voor de biogasinstallatie 1 op 1 overgenomen van categorie 5/1. Aangezien dit ook voor de operationele kost zo werd toegepast voor categorie 10/1 werd dit uniform ook voor de operationele kost aangepast. pagina 10 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

WKK cat 4/1.a 4.1 Er is geen reden om aan te nemen dat de investeringskost voor grote motoren per kwe lager ligt dan deze voor kleinere motoren. In realiteit ligt de investeringskost voor de grote, mediumspeed motoren relatief gezien zelfs hoger. WKK cat 4/1.a 4.2 Op de mediumspeed motoren zitten mechanisch aangedreven pompen (koelwater en smeerolie) hierdoor ligt het eigen verbruik ca. 0,5% (elektrisch) lager ligt dan voor highspeed motoren met een eigenverbruik van 2,5%. De overige hulpverbruikers (ventilatie, pompen, enz ) zijn vergelijkbaar met andere motoren. Het eigenverbruik van deze motoren is dan ook eerder 2% in plaats van 1%. Algemeen WKK cat 7 & 8. 4.3 Voor grote projecten wordt meestal in zee gegaan met een externe partner, zodat de installatie niet kan genieten van de verhoogde investeringsaftrek. Het VEA erkent dat deze opmerking wellicht terecht is, maar beschikt momenteel over te weinig gegevens om dit verder te onderzoeken. Deze opmerking wordt meegenomen naar het rapport voor volgend jaar voor verder onderzoek met de stakeholder en de fabrikanten. Idem als reactie 5.1 Zelfde opmerking als vorig jaar. Verantwoording is identiek, want er zijn in het afgelopen jaar weinig nieuwe installaties goedgekeurd die een wijziging van het standpunt van het VEA zouden verrechtvaardigen. Uit een onderzoek van de WKK-inventaris (obv van de beslissingen inzake certificatendossiers tot en met 31/12/2016) blijkt dat van alle installaties in de categorieën 7 en 8 er momenteel een minderheid (iets meer dan 10%) geplaatst zijn samen met een partnerenergieleverancier. Als we bovendien de meer recente installaties bekijken dan blijkt voor nieuwe installaties dit percentage nog lager is. De verhoogde investeringsaftrek is dus wel degelijk van toepassing op het merendeel van de installaties. pagina 11 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

Projectcategorieën met een startdatum vanaf 2018 1 REPRESENTATIEVE PROJECTCATEGORIEËN GS 1 2 3 4 zonne-energie: a nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) > 10 kw en 250 kw: cat 2; b nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) > 250 kw en 750 kw: cat 3; wind : nieuwe installaties met betrekking tot windenergie op land, met een bruto nominaal vermogen per turbine > 10 kwe en 4MWe: cat. 4; biogasinstallaties a nieuwe biogasinstallaties met een bruto nominaal vermogen > 10 kwe en 5 MWe: 1) voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organische-biologische stoffen of afvalstoffen met uitsluiting van a. Biogasinstallaties op stortgas b. Biogasinstallaties met vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib c. Biogasinstallaties voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie: cat 5/1; 2) voor GFT-vergisting bij bestaande composteringsinstallatie: cat 6/1; b nieuwe biogasinstallaties met een bruto nominaal vermogen > 5MWe en 20MWe: 1) voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organische-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van a. Biogasinstallaties op stortgas b. Biogasinstallaties met vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib c. Biogasinstallaties voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie: cat 10/1; verbranding van biomassa a nieuwe installaties voor de verbranding van vaste biomassa met een bruto nominaal vermogen > 10 kwe en 20MWe: cat 15; b nieuwe installaties voor de verbranding van vloeibare biomassa met een bruto nominaal vermogen >10 kwe en 20MWe: cat 16; c nieuwe installaties voor de verbranding van biomassa-afval met een bruto nominaal vermogen >10 kwe en 20MWe: cat 17; pagina 12 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

2 REPRESENTATIEVE PROJECTCATEGORIEËN WKK 1 2 3 4 5 6 kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5 en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met een bruto nominaal vermogen > 10 kwe en 200 kwe: a nieuwe installaties: cat 2.a; b ingrijpende wijzigingen: cat 2.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5 en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met een bruto nominaal vermogen > 200 kwe en 1 MWe: a nieuwe installaties: cat 3.a; b ingrijpende wijzigingen: cat 3.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5 en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met minimaal een motor en een bruto nominaal vermogen > 1 MWe en 5 MWe a nieuwe installaties: cat 4.a; b ingrijpende wijzigingen: cat 4.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 6 en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas of op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib of GFT-afval, met minimaal een motor en een bruto nominaal vermogen > 5 MWe en 10 MWe: a nieuwe installaties: cat. 4/1.a; b ingrijpende wijzigingen: cat. 4/1.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties op biogas met een bruto nominaal vermogen > 10 en 5 MWe: a nieuwe installaties: 1) Voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of andere organische-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van punt 2 en 3 en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op biogas, afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib: cat 5/1.a.1; 2) Voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie: cat 5/1.a.2; 3) Voor recuperatie van stortgas: cat 5/1.a.3; b ingrijpende wijzigingen: 1) Voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van punt 2 en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op biogas, afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib: cat 5/1.b.1; 2) voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie: cat 5/1.b.2; 3) Voor recuperatie van stortgas: cat 5/1.b.3; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties op biogas met een bruto nominaal vermogen > 5MWe en 20MWe: a nieuwe installaties voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas of biogas, afkomstig van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater, rioolwaterzuiveringsslib of GFT-afval: cat 6/1.a; pagina 13 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017

7 8 b ingrijpende wijzigingen voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas of biogas, afkomstig van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater, rioolwaterzuiveringsslib of GFT afval : cat 6/1.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties met een bruto nominaal vermogen > 1 MWe en 20MWe met turbines op: a gas: 1) nieuwe installaties: cat 7.a.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat 7.a.2; b stoom: 1) nieuwe installaties: cat 7.b.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat 7.b.2; c beide: 1) nieuwe installaties: cat 7.c.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat 7.c.2; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties met een bruto nominaal vermogen > 20 en 50MWe met turbines op: a gas: 1) nieuwe installaties: cat 8.a.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat 8.a.2; b stoom: 1) nieuwe installaties: cat 8.b.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat 8.b.2; c beide: 1) nieuwe installaties: cat 8.c.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat 8.c.2. pagina 14 van 14 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport 2017 - deel 1 & 2 20.10.2017