Zin in schrijven! Workshop vrij en creatief schrijven voor jonge anderstaligen door Fros van der Maden - auteur Op Schrift -
I Oefenen met observeren
1. Het woordenschilderij A Kijk 60 seconden heel goed naar de foto. Je mag niet schrijven. B Schrijf daarna zo precies mogelijk op wat je hebt gezien. Je ziet de foto niet meer. Je hebt 3 minuten. C Wissel van tekst met de persoon naast je. Lees elkaars tekst. Vergelijk.
2. Mijn schoenen A Kijk 60 seconden goed naar je eigen schoenen en denk erover na. Waar en wanneer heb je ze gekocht? Wat heb je meegemaakt op deze schoenen? Ben je blij met deze schoenen of juist niet? Waarom? B Beschrijf in 3 minuten iets wat je hebt meegemaakt op deze schoenen. C Wissel van tekst met de persoon naast je. Lees elkaars tekst. Vergelijk.
3. Vlucht vertraagd A Je bent op Schiphol. Je vliegtuig heeft vertraging. Wat zie je, voel je, hoor je, ruik je? Wat doe je en wat denk je? Hoe is het na 1 uur? Na 2 uur? Na 3 uur? B Beschrijf in 5 minuten jouw vertraging. C Bewaar je tekst. Je hebt hem straks nodig voor een andere opdracht.
II Kleintje poëzie
4. Elfje Een elfje is een gedicht van elf woorden. Regel 1 heeft 1 woord, regel 2 2, regel 3 3, regel 4 4 en regel 5 1. Een elfje hoeft niet te rijmen. Lees het elfje hieronder: Luchtballon (1 woord) Grote bol (2 woorden) Passeert de zon (3 woorden) Ik hoor hete lucht (4 woorden) Vuur (1 woord) Het onderwerp van dit elfje is een luchtballon. Maak nu zelf een elfje.
5. Acrostichon Een acros4chon is een naamdicht. De eerste le8ers van de regels vormen samen een naam of een woord. Lees het acros4chon Zeehond. Zout en glibberig lig je daar En je zwaait wat met je staart En je flapt wat met je vinnen Hoger en hoger klimt de zon Over je zandplaat stroomt al water Nader en nader komt de zee Duik nu diep weg in de golven. Maak nu zelf een acros4chon.
III Ideeën vangen
6. Woordweb
7. Mindmap
8. Denken met een DeBonohoedje op Feiten Noteer met elke hoed op 60 seconden woorden over: het circus Positief Negatief Gevoel
9. Opstel A Werk je aantekeningen bij de vorige opdracht verder uit. Wat vind jij bijzonder aan het circus? Welke herinneringen heb je? Welke ideeën? Welke meningen? B Je gaat een opstel/essay schrijven over dit onderwerp: Circus: een wereld op zich. Maak een woordweb over dit onderwerp. C Werk je woordweb uit tot een persoonlijk opstel van 250 500 woorden.
IV Aan de slag met fictie
10. Een verhaal afmaken Lees de inleiding en maak het verhaal af. Geef het verhaal een titel. Waarom hebt u het gedaan? vraagt de poli=eagent. Hij zit achter zijn bureau en kijkt op het scherm van zijn computer. Ik weet het niet. De vrouw zit op een stoel voor het bureau. Haar handen liggen op haar tas. De agent kijkt de vrouw vriendelijk aan. Hebt u dit wel eens vaker gedaan? Nee, zegt de vrouw heel zacht. Nog nooit. Kom, zegt de agent, Vertel me alles maar. Begin bij het begin. U loopt door de supermarkt. En wat gebeurt er dan?
11. Gesprek met je klas over verhalen schrijven Vraag de leerlingen hoe je een goed verhaal schrijft. Hier hebben ze zeker ideeën over. Maak tijdens het gesprek aantekeningen op het bord. Een paar mogelijke onderwerpen: Hoe zit een verhaal in elkaar? (titel - inleiding kern slot) Wat maakt een verhaal leuk om te lezen? (herkenbaarheid, spanning) Hoe maak je een verhaal spannend? (er moet altijd een conflict zijn, bijzondere situaties of personen, actie, niet te veel vertellen aan de lezer, de lezer meer vertellen dan het personage weet, spelen met de tijd) Wat maakt een verhaal origineel? (eigen beelden, ideeën, verrassende situaties > experimenteer!)
12. Bedenk een personage Lees de vragen en schrijf antwoorden op - Kies een beroep. Is je personage een man of een vrouw? - Hoe ziet hij/zij eruit? Hoe oud? Waar woont hij/zij? In wat voor huis? - Wat voor karakter heeft je personage? - Bedenk een probleem voor je personage. - Bedenk een vriend en een vijand voor je personage. - Wat eet je personage graag? - Doet hij/zij aan sport? - Waar heeft hij/zij een hekel aan? - Wat weet je nog meer over hem/haar? - Hoe heet hij/zij?
13. Het plot Het plot van een verhaal draait altijd om een conflict. A Werk in tweetallen. Wissel met een klasgenoot van beschrijving van een personage (opdracht 14). Lees elkaars beschrijving. B Bedenk een conflict of probleem dat deze personages met elkaar hebben. Bedenk er zo nodig nog een of meer andere personages bij. Dat mogen ook dieren zijn. C Bedenk een plot. D Schrijf samen een kort verhaal over dit conflict.
14. Spelen met perspectief - Lees het krantenbericht. - Schrijf het verhaal door de ogen van één van de personages: de man, het jongetje, de oppas, een vogel in een boom of de moeder. Laat de leerlingen schrijven in de tegenwoordige tijd. - Wissel uit met iemand die een ander perspectief heeft gekozen en lees elkaars verhaal. Man redt kind Een man heei in New York een jongetje van 3 jaar gered. Het kind viel van de derde verdieping van een flatgebouw. Het jongetje was op de rand van het balkon van zijn huis geklommen, toen zijn babysimer even niet opleme. Het kind verloor zijn evenwicht en viel. Een man die aan kwam lopen, zag het jongetje vallen. Hij ving hem op in zijn armen. De moeder kwam op dat moment net de straat inlopen. Ze zag alles gebeuren.
15. Spelen met ruimte A Kies in gedachten een van je klasgenoten. Denk een minuut goed na over die persoon. B Beschrijf nu in 3 minuten een ruimte die goed past bij deze persoon. Een ruimte is niet per se binnen het kan ook buiten zijn. Je mag alleen de ruimte beschrijven, dus niet de persoon. C Lees de teksten voor aan elkaar. Kunnen de anderen raden bij welke persoon de ruimte hoort?
16. Spelen met tijd A Neem een verhaal dat je eerder hebt geschreven. Schrijf het verhaal in een andere volgorde op. Maak bijvoorbeeld van het eind het begin. B Vergelijk de twee versies van je verhaal. Welk verhaal vind je beter? Waarom?
17. Spelen met openingszinnen Pak een van je verhalen erbij (bijvoorbeeld Vertraging ). Schrap de eerste zin. Bedenk 3 tot 5 andere (betere!) openingszinnen voor het verhaal. Tips: - Begin in een actie (geen beschrijving). - Maak een zin die bij de lezer vragen oproept. - Begin met een belangrijk detail. - Houd het kort en simpel. - Begin met iets persoonlijks.
18. Een verhaal schrijven rond een foto Gebruik de foto als begin, kern of slot van je verhaal.
V. Feedback A Feedback docent: - Verteltechniek (thema, motieven, personages, tijd, ruimte, spanning, vertelperspectief etc.) - Opbouw van het verhaal - Taalgebruik - Wees spaarzaam met je feedback, houd het bij suggesties. B Peer-feedback: - Laat ll in 2-tallen elkaars verhaal lezen en peer-feedback geven: A Dit vind ik goed. B Dit zou ik anders doen, namelijk zo:.. Oefening: geef elkaar feedback op het Schipholverhaal.
VI. Revisie Van herschrijven wordt je verhaal beter. Leg je verhaal een paar dagen weg. Herlees het kritisch. Zijn er details die niet kloppen? Maak je verhaal logisch. Is er overbodige informatie? Schrappen! Heeft het verhaal een titel die nieuwsgierig maakt? Is de openingszin pakkend? Heb je het verhaal goed opgedeeld in alinea s? Ben je tevreden over het slot? Leest het verhaal lekker? Zijn de zinnen niet te kort of te lang? Gebruik je bepaalde woorden regelmatig? Zorg voor synoniemen. Zijn er fouten in grammatica en spelling? Verbeter die.