Uitbreiding van de EU naar Oost- Europa: Becijfering en Prognose van de Handelsgebonden Effecten op de Sociaal-Economische Realiteit in Vlaanderen



Vergelijkbare documenten
Handels- en Welvaartseffecten van Vrijhandelsakkoorden

2.2. EUROPESE UNIE Droogte remt groei melkaanvoer af. Melkaanvoer per lidstaat (kalenderjaren) (1.000 ton) % 18/17

Gevolgen van Brexit voor de besluitvorming in de EU

Volume: 0-49 zendingen per jaar Europa 0 2 kg 2-10 kg kg kg

Scorebord van de interne markt

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

Tarieven Europa: staffel 1

Scorebord van de interne markt

Scorebord van de interne markt

Arbeidsmarkt allochtonen

Q 1101: EAEC Raad: De Statuten van het Voorzieningsagentschap van Euratom (PB 27 van , blz. 534), gewijzigd bij:

Examen economie thema 2 deel 1 Theorie thema 2: Produceren voor de wereldmarkt

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Ontstaan van de EU Opdrachtenblad Schooltv-beeldbank

Eindexamen aardrijkskunde havo 2002-II

PGI 2. Europese Raad Brussel, 19 juni 2018 (OR. en) EUCO 7/1/18 REV 1

Bijlage B4. Eerste treden op de arbeidsmarkt. Freek Bucx

Publicatieblad van de Europese Unie L 165 I. Wetgeving. Niet-wetgevingshandelingen. 61e jaargang. Uitgave in de Nederlandse taal. 2 juli 2018.

Onderzoek gunstige prijsligging.

Handelsstromen Rozenstruiken 2009 / 14. Zoetermeer, Maart 2009 Peter van der Salm Productschap Tuinbouw, Afdeling Markt en Innovatie

Thema 2 Om ons heen. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 7. Landschappen. Klimaten. Samenwerking. de regering. Onder de loep.

ANNEX BIJLAGE. bij VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Tarieven Europa: staffel 1

De arbeidsmarkt in april 2015

Werkloosheid in de Europese Unie

De arbeidsmarkt in juni 2015

Eindexamen aardrijkskunde havo 2003-I

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. ter bepaling van de samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité

De arbeidsmarkt in november 2015

Bijlage B4. Werken aan de start. Freek Bucx

Deel 3. Wat doet de Europese Unie? 75

De arbeidsmarkt in mei 2015

De buitenlandse handel van België

De regionale impact van de economische crisis

De buitenlandse handel van België

ENERGIEPRIORITEITEN VOOR EUROPA

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Wij ondersteunen, stimuleren en begeleiden het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid

De arbeidsmarkt in december 2014

nr. 571 van LYDIA PEETERS datum: 18 april 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE Appel- en perenteelt - Interventievergoedingen

ECONOMIE. Begrippenlijst H7 VMBO-T2. PINCODE 5 e editie vmbo-kgt onderbouw. Bewerkt door D.R. Hendriks. Sint Ursula Scholengemeenschap, Horn

DE BRIEVEN BRIGADE HET VERHAAL VAN DE EUROPESE UNIE TIJDSLIJN

6,6. Werkstuk door een scholier 1980 woorden 16 november keer beoordeeld. Aardrijkskunde

Tabel 1: Economische indicatoren (1)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Procedure voor de benoeming van de leden van het CvdR. De procedures in de verschillende lidstaten

Bijlage Indicatieve streefcijfers voor de lidstaten

De buitenlandse handel van België. - 2 de semester

Docentenvel opdracht 18 (De grote klimaat- en Europa- quiz)

Bijlage VMBO-GL en TL

De arbeidsmarkt in juli 2014

Hoofdstuk 3 KINDEREN EN DE WERKSITUATIE VAN HUN OUDERS

67,3% van de jarigen aan het werk

De arbeidsmarkt in oktober 2015

De buitenlandse handel van België in 2008

De arbeidsmarkt in maart 2015

De buitenlandse handel van België

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD. Financiële informatie over het Europees Ontwikkelingsfonds

Datum 11 mei 2017 Betreft Kamervragen van het lid Wiersma (VVD) overover kinderbijslag in het buitenland

AEG deel 3 Naam:. Klas:.

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. ter bepaling van de samenstelling van het Comité van de Regio's

Factsheet 1 WAAROM EEN INVESTERINGSPLAN VOOR DE EU?

De buitenlandse handel van België. - 9 maanden

De arbeidsmarkt in oktober 2013

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 november 2017 (OR. en)

De arbeidsmarkt in februari 2016

Samenstelling van het Europees Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014

De EIRO over minimumlonen en arbeidstijden

5,2. 1.Het ontstaan van de Europese Unie. 2.Geschiedenis van de EU: Werkstuk door een scholier 1839 woorden 10 oktober keer beoordeeld

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD. Financiële informatie over het Europees Ontwikkelingsfonds

De invloed van de btw op uw werkkapitaal

Wie bestuurt de Europese Unie?

Standaard Eurobarometer najaar 2018: Positief beeld van de EU overheerst in de aanloop naar de Europese verkiezingen

De arbeidsmarkt in september 2014

Transfers & Regionale Groei. Damiaan Persyn

De arbeidsmarkt in mei 2014

Verhoging fiscale inkomsten op tabak kan staatskas 200 à 300 miljoen opbrengen.

Samenvatting (Summary in Dutch)

Wie bestuurt de Europese Unie?

Antwoorden Economie Handel

De arbeidsmarkt in augustus 2014

Op 31 december 2012 telde het arrondissement Turnhout inwoners. Hiermee vertegenwoordigen we 7% van de Vlaamse inwoners.

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD. Financiële informatie over het Europees Ontwikkelingsfonds

Praktische opdracht Economie Gevolgen voor Nederland bij toetreding van Turkije aan de E.U.

Agrohandelsrapport 2006

De arbeidsmarkt in januari 2016

BRUSSEL Wat gebeurt daar? Peter N. Ruys

14072/14 roe/lep/hh DG C 1

De arbeidsmarkt in juni 2014

De impact van concurrentie op de productmix van exporteurs

Voor wie verstandig handelt! Gematigde groei

Erasmus voor iedereen: EU-financiering voor 5 miljoen burgers

De arbeidsmarkt in februari 2015

Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

the state of renewable energies in europe

Wie bestuurt de Europese Unie?

DEEL 1: Mobiliteit en Verkeersveiligheid in Vlaanderen. Universiteit Hasselt Bachelor- en master Verkeerskunde

De arbeidsmarkt in augustus 2013

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

Transcriptie:

Uitbreiding van de EU naar Oost- Europa: Becijfering en Prognose van de Handelsgebonden Effecten op de Sociaal-Economische Realiteit in Vlaanderen Eindrapport September 2001 Prof.dr. Filip Abraham (coördinator) Prof.dr. Jozef Konings Prof.dr. Reinhilde Veugelers Met medewerking van Jan Van Hove Isabel Vansteenkiste

2 HOOFDSTUK 1: DENKEN OVER DE EU-UITBREIDING 5 HOOFDSTUK 2: INTEGRATIE, GROEI EN CONVERGENTIE 10 2.1.DE UITBREIDING: EEN STAND VAN ZAKEN 10 2.1.1.DE VAL VAN DE BERLIJNSE MUUR 10 2.1.2.OP WEG NAAR EU-LIDMAATSCHAP 11 2.2.INKOMENSNIVEAU EN GROEI IN DE KANDIDAATLIDSTATEN 13 2.3.CONVERGENTIE 14 KADER 1: De Economische Integratie van de Zuid-Europese Landen in de Europese Unie (Jaren '80): Een Vergelijking 17 BESLUIT BIJ HOOFDSTUK 2: INTEGRATIE, GROEI EN CONVERGENTIE 19 HOOFDSTUK 3: EEN MACRO-ECONOMISCHE BENADERING VAN DE HANDEL MET DE NIEUWE LIDSTATEN 20 3.1.GEOGRAFISCHE HERORIËNTERING NAAR DE EU 20 3.2.VLAAMSE UITVOER EN BELGISCHE INVOER 22 3.3.GEOGRAFISCHE HERORIËNTERING EN UITVOERGROEI: HOE SUCCESVOL IS DE VLAAMSE UITVOER? 24 3.3.1.DE GRAVITEITSBENADERING 25 KADER 2: Graviteitsmodellen 28 3.3.2.EVALUATIE VAN DE VLAAMSE EXPORTPRESTATIES 30 BESLUIT BIJ HOOFDSTUK 3: EEN MACRO-ECONOMISCHE BENADERING VAN DE HANDEL MET DE NIEUWE LIDSTATEN 34 HOOFDSTUK 4: SECTORIËLE SPECIALISATIE 36 4.1.DE SECTORIËLE UITVOERSPECIALISATIE VAN DE KANDIDAATLIDSTATEN 36 4.2.SECTORIËLE OPSPLITSING VAN DE VLAAMSE UITVOER NAAR EN DE BELGISCHE INVOER UIT DE EERSTE GROEP 40 4.3.PERFORMANTE EN MINDER PERFORMANTE SECTOREN IN DE VLAAMSE UITVOER NAAR DE EERSTE GROEP? 43 4.3.1.EEN ANALYSE VAN DE ABSOLUTE SUCCESGRAAD PER SECTOR 44 4.3.2.ABSOLUUT EN RELATIEF SUCCES: DE SECTORIËLE PRESTATIEMETER 45 KADER 3: De Sectoriële Prestatiemeter: Theoretische Opbouw 46 BESLUIT BIJ HOOFDSTUK 4: SECTORIËLE SPECIALISATIE 49 HOOFDSTUK 5: DE GEVOLGEN VOOR DE WERKGELEGENHEID 50 5.1.THEORETISCHE EN METHODOLOGISCHE ACHTERGROND 50 5.1.1.THEORETISCH KADER 50 5.1.2.HOE METEN WE WERKGELEGENHEIDSEFFECTEN? 52 5.2.DE MACRO-ECONOMISCHE GEVOLGEN VAN DE UITBREIDING VOOR DE WERKGELEGENHEID 57 5.2.1.FACTOR CONTENT BENADERING 57 5.2.2.ECONOMETRISCHE BENADERING 59 5.3.DE SECTORIËLE REALITEIT 61 5.3.1.DE FACTOR-CONTENT BENADERING 61 5.3.1.1.Directe Effecten op de Werkgelegenheid 62

3 5.3.1.2.Indirecte Werkgelegenheidseffecten in de Toeleveringsbedrijven 66 5.3.2.DE ECONOMETRISCHE BENADERING 69 5.4.JOBCREATIE DOOR UITVOER PER PROVINCIE 70 BESLUIT BIJ HOOFDSTUK 5: DE GEVOLGEN VOOR DE WERKGELEGENHEID 73 HOOFDSTUK 6: DIRECTE BUITENLANDSE INVESTERINGEN: EEN ALTERNATIEF KANAAL VOOR ECONOMISCHE INTEGRATIE TUSSEN DE EU EN DE KANDIDAATLIDSTATEN 75 6.1.B ELANG VAN DIRECTE BUITENLANDSE INVESTERINGEN VOOR CENTRAAL- EN OOST- EUROPESE LANDEN 75 6.1.1.OVERGANGSKANAAL NAAR VRIJE MARKTECONOMIE 75 6.1.2. GROEI IN INTERNATIONALE HANDEL 76 6.1.3. ALGEMENE MACRO-ECONOMISCHE LIBERALISERING 77 KADER 4: Link tussen Privatiseringen en Directe Buitenlandse Investeringen 78 6.2.MOTIVATIE VAN BUITENLANDSE INVESTEERDERS IN CENTRAAL-EN OOST-EUROPA 79 6.2.1. BEVORDERENDE AANBODFACTOREN 80 6.2.2. BEVORDERENDE VRAAGFACTOREN 81 6.2.3. TEGENWERKENDE FACTOREN 82 6.3.OMVANG VAN DIRECTE BUITENLANDSE INVESTERINGEN IN CENTRAAL-EN OOST- EUROPA: EEN LANDEN- EN SECTORENSTUDIE 83 6.3.1. CENTRAAL- EN OOST-EUROPA: EEN VERDEELDE REGIO? 83 6.3.2. BELANGRIJKSTE BUITENLANDSE INVESTEERDERS IN CENTRAAL- EN OOST-EUROPA: STERKE GELIJKENIS MET HANDELSPATROON 87 6.3.3. BELANGRIJKSTE SECTOREN DIE INVESTERINGEN AANTREKKEN 90 6.3.4.RELATIEF BELANG VAN BELGISCHE INVESTERINGEN IN DE KANDIDAATLIDSTATEN 92 BESLUIT BIJ HOOFDSTUK 6: DIRECTE BUITENLANDSE INVESTERINGEN: EEN ALTERNATIEF KANAAL VOOR ECONOMISCHE INTEGRATIE TUSSEN DE EU EN DE KANDIDAATLIDSTATEN 94 HOOFDSTUK 7: BELEIDSCONCLUSIES 96 7.1.CONSOLIDATIE HUIDIGE PRESTATIES 97 7.2.ALGEMENE PROMOTIE VAN HANDEL MET KANDIDAATLIDSTATEN 98 7.3.SPECIFIEK GERICHTE ACTIES : HANDEL MET DE EERSTE GROEP 98 7.4.SPECIFIEK GERICHTE ACTIES : HANDEL MET DE OVERIGE KANDIDAATLIDSTATEN 100 7.5.ROL VAN DE REST VAN DE WERELD 101 7.6.GROEI PROMOTEN IN KANDIDAATLIDSTATEN: WEDERZIJDSE HANDEL 102 BIBLIOGRAFIE 104 APPENDIX 1: SCHATTINGSRESULTATEN 113 APPENDIX 2: SAMENSTELLING 15 DEELSECTOREN 115 APPENDIX 3: OPERATIONELE INVULLING VAN DE FACTOR-CONTENT BENADERING 116

4 APPENDIX 4: SCHATTINGSRESULTATEN WERKGELEGENHEID 120 APPENDIX 5: INSTROOM DIRECTE BUITENLANDSE INVESTERINGEN 123

5 Hoofdstuk 1: Denken over de EU-Uitbreiding De uitbreiding is zonder meer een structurele omwenteling in het economische landschap. Dit is voornamelijk het geval voor de nieuwe lidstaten die in twee decennia of minder een verstarde communistische planeconomie inruilen voor lidmaatschap van één van de meest ontwikkelde markteconomieën ter wereld. Voor de huidige EU-leden is de aanpassing wellicht minder ingrijpend maar niettemin doorslaggevend op een aantal vlakken. Het is onmogelijk alle facetten van de uitbreidingsproblematiek uitgebreid te bespreken. In dit rapport benaderen we de uitbreiding vanuit een internationaal handelsperspectief waarbij we de wisselwerking tussen international handel, groei en werkgelegenheid centraal stellen. Deze wisselwerking wordt schematisch samengevat in Figuur 1.1 die de leidraad vormt voor de gedachtengang in onze studie. Hierbij leggen wij de nadruk op de aanpassingen in de Vlaamse economie. Figuur 1.1: De Handelsgebonden Effecten van de Uitbreiding uitbreiding economische groei integratie convergentie en economische groei groei-effect op invoer hoger BBP in EU15 en Vlaanderen Vlaamse invoer minder jobs uitbouw van handelsrelaties geografische heroriëntering sectoriële en provinciale specialisatie sectoriële reallocatie Vlaamse uitvoer meer jobs hoger BBP in nieuwe lidstaten groei-effect op uitvoer werkgelegenheid

6 Startpunt is de uitbreiding die zich economisch vertaalt in een streven naar open grenzen voor goederen en diensten, voor ondernemingen en, in een latere fase, wellicht ook voor arbeid. Een essentieel onderdeel van dit proces is de afbouw van handelsbelemmeringen. Open grenzen hebben meerdere gevolgen die in het bovenste deel van Figuur 1.1 terug te vinden zijn. Belangrijk voor dit rapport is het integratie-effect. Wanneer handelsbelemmeringen wegvallen knopen landen nauwere handelsrelaties met elkaar aan. Deze uitbouw van handelsrelaties tussen Oost en West verloopt abrupt en razendsnel. Dit is niet verwonderlijk omdat de beide handelsblokken voorheen door een ijzeren gordijn waren gescheiden ondanks hun geografische nabijheid. De uitbreiding stimuleert hopelijk ook de economische groei. Vanuit sociaaleconomisch en politiek oogpunt is groei bijzonder welkom in het voormalig Oostblok. Vergeleken met de EU-lidstaten, worden deze landen gekenmerkt door een laag inkomen per capita. Toenemende internationale handelsrelaties, buitenlandse directe investeringen van EU-ondernemingen en de transfer van know-how moeten daar verandering in brengen. Beleidsmakers rekenen hierbij op convergentie tussen huidige en toekomstige EU-lidstaten. Al is een groeibonus voor de EU15 en voor Vlaanderen geenszins uit te sluiten, toch vereist een geslaagde uitbreiding in de eerste plaats een snellere stijging van het BBP in de nieuwe lidstaten zodat de inkomenskloof tussen Oost en West geleidelijk kleiner wordt. Wat betekent integratie en economische groei voor de Vlaamse uitvoer en invoer? In het midden van Figuur 1.1 onderscheiden we de volgende effecten: 1. Geografische heroriëntering van de handelsstromen: De uitbouw van handelsrelaties houdt in dat Oost en West een stijgend aandeel in elkaars invoeren uitvoerstromen zullen kennen. Voor Vlaanderen verwachten wij dat Vlaamse consumenten en ondernemingen een groter deel van hun buitenlandse aankopen uit Centraal- en Oost-Europese landen betrekken. Van hun kant zullen Vlaamse uitvoerbedrijven zich meer richten op de nieuwe markten in Centraal- en Oost- Europa.

7 2. Groei-effect op de uitvoer en invoer: Een stijging van het BBP verhoogt de koopkracht in de nieuwe lidstaten. De vraag naar goederen en diensten uit het Westen zal stijgen. Dit komt Vlaamse exporteurs ten goede indien zij althans erin slagen met het juiste product aanwezig te zijn op de juiste markt. In de mate dat de uitbreiding de groei in de EU15 stimuleert, neemt ook bij ons de koopkracht toe. Een deel van deze inkomensstijging vloeit terug naar de nieuwe lidstaten door een toename in de Vlaamse invoer uit deze landen. De impact op de handelsbalans (verschil tussen uitvoer en invoer) is a priori moeilijk in te schatten. 3. Sectoriële specialisatie: de groeiende Vlaamse handel met de nieuwe lidstaten gaat hand in hand met een proces van sectoriële specialisatie. De internationale handelsliteratuur onderscheidt in dit verband twee mogelijke theoretische hypothesen. Bij sectoriële specialisatie gebaseerd op comparatieve voordelen spitsen de huidige en toekomstige EUleden zich toe op verschillende activiteiten omdat de competitieve troeven in Oost en West duidelijk anders liggen. In deze visie staan de kandidaatlidstaten sterk in sectoren met lagere toegevoegde waarde die goedkope maar degelijk opgeleide werkkrachten inschakelen in gestandaardiseerde productieprocessen. Omgekeerd genieten de kernlanden van de EU van een competitief voordeel in sectoren met hoge toegevoegde waarde omdat zij kunnen bouwen op een hooggeschoolde beroepsbevolking en meer technologische know-how. De theorie voorspelt dat ieder land zich specialiseert in die activiteiten die de eigen troeven uitbuiten. Als gevolg situeren de invoer uit en uitvoer naar de kandidaatlidstaten zich voor Vlaanderen in andere sectoren: Vlaanderen exporteert kennis- en technologie-intentieve producten naar de kandidaatlidstaten en importeert uit diezelfde landen gestandaardiseerde arbeidsintensieve producten. Technisch gesproken is er dan sprake van interindustriehandel. Naarmate het BBP groeit in de nieuwe lidstaten en geleidelijk convergeert naar het EUgemiddelde verandert het sectorieel specialisatieproces van aard. Internationale handel is steeds minder gebaseerd op het verschil in competitieve voordelen maar ontwikkelt zich op grond van de toenemende gelijkheid in structurele kenmerken, inkomensniveaus en consumentenvoorkeuren. Consumenten en bedrijven in Vlaanderen én Oost-Europa kopen steeds meer

8 dezelfde producten en kiezen hierbij tussen binnenlandse en buitenlandse merken. Dit geeft aanleiding tot zogenaamde intra-industriehandel waarbij landen producten in- en uitvoeren uit dezelfde sectoren. 4. regionale specialisatie: bedrijven en sectoren zijn niet gelijkmatig over Vlaanderen verdeeld. Zo is de chemie grotendeels rond Antwerpen geconcentreerd terwijl vele textielbedrijven Zuid-West-Vlaanderen opzoeken. Met deze regionale specialisatieverschillen ligt het voor de hand dat de economische impact van de internationale handel met Oost-Europa niet dezelfde is voor alle provincies. Het onderste deel van Figuur 1.1 legt de band tussen handel en werkgelegenheid in Vlaanderen. De hypothese is dat invoer uit de nieuwe lidstaten Vlaamse jobs vernietigt omdat Vlaamse ondernemingen onder druk komen te staan van groeiende concurrentie uit Oost-Europa. Uitvoer naar de nieuwe lidstaten zorgt daarentegen voor meer jobs in de Vlaamse economie. 1 Het verlies aan werkgelegenheid aan de invoerzijde is minder een sociaal probleem als de afgedankte werknemers vlot aan werk geraken in de expanderende uitvoerbedrijven. Deze reallocatie van werknemers is afhankelijk van het patroon van sectoriële specialisatie. In het geval van inter-industriehandel bevinden de nieuwe jobs zich in andere sectoren dan de jobs die verloren gaan door de invoer uit de nieuwe lidstaten. De omschakeling verloopt in dat geval niet zo eenvoudig omdat werknemers niet op de hoogte zijn van vacatures buiten de eigen sector of omdat zij niet over de juiste opleiding beschikken om elders terug aan de slag te kunnen. Deze handicaps wegen minder zwaar bij intraindustriehandel omdat jobs verloren gaan en gecreëerd worden bij verschillende ondernemingen binnen dezelfde of aanverwante sectoren. Het analysekader van Figuur 1.1 bepaalt de structuur van dit rapport. In het volgend hoofdstuk brengen wij het integratie- en convergentieproces van de nieuwe lidstaten summier in kaart. Dit overzicht vormt de achtergrond voor een

9 macro-economische benadering van de handelsrelaties met de nieuwe lidstaten in Hoofdstuk 3. Met macro-economisch wordt bedoeld dat de aandacht gaat naar de totale handelstromen tussen Vlaanderen en de kandidaatlidstaten zonder daarbij de sectoriële dimensie te betrekken. Wij bespreken eerst gegevens over de evolutie van de invoer en uitvoer en over de geografische heroriëntering van de handelstromen. Vervolgens gaan we na hoe succesvol Vlaamse exporteurs hebben ingespeeld op het opengooien van de Centraal- en Oost-Europese markt. Tenslotte schetsen we de perspectieven voor toekomstige Vlaamse uitvoergroei naar de nieuwe lidstaten. Hoofdstuk 4 verlegt de aandacht naar de sectoriële handelseffecten. We verschaffen informatie over de sectoriële opsplitsing van de handel tussen Vlaanderen en de nieuwe lidstaten. Dit sectorieel handelspatroon brengen we in verband met de theoretische inzichten over inter- en intra-industriehandel. Het vijfde hoofdstuk gaat over werkgelegenheid. Eerst berekenen we de totale tewerkstellingseffecten voor Vlaanderen voortkomende uit handel met de kandidaatlidstaten. Vervolgens richten we de focus op de sectoriële aanpassingen in de werkgelegenheid hetgeen eveneens een licht werpt op nood aan sectoriële reallocatie. Last but not least komt de regionale dimensie aan bod met een schatting van handelsgebonden jobcreatie en destructie per provincie. In het zesde hoofdstuk staan we stil bij een alternatief kanaal van economische integratie. In de voorgaande hoofdstukken hebben we onze aandacht gericht op toenemende internationale handel als kenmerk van economische integratie. Complementair aan deze uitbouw van handelsrelaties zijn de directe investeringen door Vlaamse en EU-bedrijven in de kandidaatlidstaten. In een zevende en laatste hoofdstuk formuleren we de beleidsimplicaties van onze bevindingen. 1 Deze hypothese van een positief (negatief) tewerkstellingseffect van uitvoer (invoer) gaat niet steeds

10 Hoofdstuk 2: Integratie, Groei en Convergentie 2.1.De Uitbreiding: Een Stand van Zaken 2.1.1.De Val van de Berlijnse Muur Ideologisch-politieke tegenstellingen verdeelden het Europese Continent na de Tweede Wereldoorlog. Deze opsplitsing kwam tot een einde door het economisch deficit van de communistische planeconomieën, gesymboliseerd door de val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989. Deze historische gebeurtenis opende de weg voor intense samenwerking en economische integratie tussen de Europese Unie en de landen in Centraal- en Oost-Europa. Vele van deze Centraal- en Oost-Europese landen opteerden expliciet voor verregaande integratie in de Europese Unie. De modernisering van de economie ging gepaard met een heroriëntering van de buitenlandse handel naar de westerse landen. Handelsbarrières werden in snel tempo afgebouwd en het economisch integratieproces nam een formele vorm aan in de Europe Agreements. De uiteindelijke doelstelling van dit integratieproces is de uitbreiding van de EU naar het oosten. Economische integratie tussen de kandidaatlidstaten en de huidige EU-lidstaten is echter volop aan de gang voordat de toetreding daadwerkelijk plaatsvindt. In het begin van de jaren negentig verliep het integratieproces tamelijk chaotisch, maar niettemin zeer snel. Talrijke akkoorden kwamen tot stand tussen de EU en de kandidaatlidstaten die de weg vrijmaakten voor vrije handel tussen beide. Dit leidde tot een sterke handelscreatie. Tegelijk vond een handelsafbuiging plaats aangezien de handelsrelaties met de vroegere COMECON-partners abrupt werden verbroken. De EU werd de bevoorrechte handelspartner. Toch bleven talrijke handelsbelemmeringen bestaan, aangezien voor de zogenaamd "gevoelige" sectoren, waaronder textiel en landbouw, uitzonderingen op de vrijhandel werden voorzien. Deze uitzonderingen treffen hoofdzakelijk de kandidaatlidstaten, die wel enige compensering ontvangen. op zoals we later argumenteren.

11 De EU hief immers meer importrestricties op ten opzichte van de kandidaatlidstaten dan vice versa. Om het integratieproces in goede banen te leiden en de uiteindelijke toetreding van de kandidaatlidstaten voor te bereiden, sloot de EU de Europe Agreements af. Deze bilaterale akkoorden tussen de EU en elke kandidaatlidstaat afzonderlijk bevatten afspraken over de verdere liberalisering van de handel en noodzakelijke economische en wettelijke hervormingen in de kandidaatlidstaten. Deze akkoorden maken de weg vrij voor effectief lidmaatschap van de EU. 2.1.2.Op Weg naar EU-Lidmaatschap Naarmate de economische integratie tussen de EU en de kandidaatlidstaten vordert, wordt tegelijk duidelijk dat niet alle kandidaatlidstaten even vlot vooruitgaan in dit proces. Concreet houdt de EU er rekening mee dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen een eerste groep toetreders (de "Eerste Groep") en het geheel van kandidaat-toetreders (de "Kandidaatlidstaten"). Voor beide groepen is het moeilijk het exacte toetredingsmoment te bepalen, maar de Eerste Groep zal als eerste de stap zetten. De Eerste Groep bevat de landen die op diverse domeinen het snelst convergeren naar de EU en daarmee economisch duidelijk de andere kandidaatlidstaten overtreffen. Tot deze Eerste Groep behoren Polen, Hongarije, Tsjechië, Estland, Slovenië en Slovakije. Slovakije werd aanvankelijk niet opgenomen in deze groep omwille van de mensenrechtendiscussie. Later echter groeide de consensus dat Slovakije eveneens tot de groep van eerste toetreders behoort. In deze studie is Slovakije soms wel, soms niet opgenomen in de Eerste Groep. Dit wordt telkens duidelijk aangegeven. De toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU vraagt niet alleen aanpassingen in de kandidaatlidstaten zelf. Ook de EU moet zich voorbereiden op de uitbreiding. Deze voorbereidingen resulteerden na moeizame onderhandelingen in het Verdrag van Nice (2000). Het Verdrag van Nice voorziet in een herverdeling van de politieke macht van

12 alle lidstaten wanneer de EU 27 leden telt 2. Institutionele hervormingen zijn noodzakelijk om de praktische bestuurbaarheid van een uitgebreide economische unie te garanderen. Kernpunten uit het Verdrag van Nice zijn: - Herverdeling aantal EU-parlementsleden per land; - Herverdeling stemmenaantal in de Ministerraad (zie Tabel 2.1); - Mogelijkheid tot stemmen bij meerderheid (afzwakking vetorecht); - Toekennen van aantal parlementsleden en stemmenaantal aan kandidaatlidstaten; - Maximum 27 EU-commissarissen, rotatie tussen landen mogelijk. Tabel 2.1: Stemverdeling Verdrag van Nice STEMVERDELING Raad van Ministers Europees Parlement Duitsland* 29 99 Groot-Brittannië* 29 72 Frankrijk* 29 72 Italië* 29 72 Spanje* 27 50 Polen 27 50 Roemenië 14 33 Nederland* 13 25 Griekenland* 12 22 Tsjechië 12 20 België* 12 22 Hongarije 12 20 Portugal* 12 22 Zweden* 10 18 Bulgarije 10 17 Oostenrijk* 10 17 Slovakije 7 13 Denemarken* 7 13 Finland* 7 13 Ierland* 7 12 Litouwen 7 12 Letland 4 8 Slovenië 4 7 Estland 4 6 Cyprus 4 6 Luxemburg* 4 6 Malta 3 5 Totaal 345 732 * huidige EU-lidstaten 2 Met name de huidige 15 EU-lidstaten en de landen uit de Eerste Groep, aangevuld met Roemenië, Bulgarije, Letland, Litouwen, Cyprus en Malta. Deze landen worden bij consensus beschouwd als nieuwe EU lidstaten op middellange termijn.

13 Zonder dit verdrag inhoudelijk te willen beoordelen, vormt dit de basis voor concrete toetredingsonderhandelingen met de kandidaatlidstaten (zie o.a. Baldwin e.a. (2001)). Zoals blijkt uit Tabel 2.1 nemen de kandidaatlidstaten uit Centraal- en Oost-Europa samen 29 % en 25 % van het totale stemmenaantal in respectievelijk de Raad van Ministers en het Europees Parlement voor hun rekening. Deze cijfers geven aan dat de oostwaartse uitbreiding van de EU een ingrijpend proces is. 2.2.Inkomensniveau en Groei in de Kandidaatlidstaten Een belangrijke doelstelling van het hele transitieproces in Centraal- en Oost-Europa is de creatie van welvaart door voldoende economische groei. Een hoge economische groei leidt tot een hoger inkomen per capita. Uit Tabel 2.2 blijkt dat de reële economische groei (jaarlijks gemiddelde) in de meeste kandidaatlidstaten positief is, hoewel de inflatie de hoge nominale groeicijfers sterk uitholt. Tabel 2.2 toont verder aan dat het inkomensniveau in 2000 zeer verschillend is tussen de landen in Centraal- en Oost-Europa. De Eerste Groep scoort echter duidelijk het best. Dit verklaart voor een groot deel waarom juist deze landen als eerste in aanmerking komen om toe te treden tot de Europese Unie. Economische integratie wordt immers bespoedigd als de inkomensniveaus convergeren (zie 2.3). Niettemin stellen we vast dat er ook aanzienlijke verschillen bestaan binnen de Eerste Groep. Slovenië is duidelijk de rijkste kandidaatlidstaat. Vervolgens scoren Tsjechië en Hongarije binnen de Eerste Groep het best. Tabel 2.2 toont verder aan dat de meeste kandidaatlidstaten een inkomensniveau hebben dat lager ligt dan voor de omwenteling. De scherpe inkomensdaling die samenhangt met de omwenteling werd slechts in weinig landen gecompenseerd door sterke groeiprestaties tijdens de daaropvolgende jaren. Opnieuw is het de Eerste Groep die de terugval het best heeft verwerkt. Omdat economische groei een belangrijke impact heeft op de handel en de tewerkstelling van een land, zijn we erg geïnteresseerd in de toekomstige evolutie van

14 de economische groei in de kandidaatlidstaten. Hoewel het groeipad met horten en stoten verloop, vooral in de armere landen, is er duidelijk sprake van een positieve tendens. Ook de EBRD voorspelt dat de kandidaatlidstaten sterk zullen groeien gedurende de komende jaren. EBRD (2000, p.49) wijst er zelfs op dat de groei, na de groeivertragingen omwille van de Russische crisis, stabiel en gelijker gespreid is in alle Centraal- en Oost-Europese landen. Niettemin blijven de inkomensverschillen tussen de Eerste Groep en de overige kandidaatlidstaten groot. Tabel 2.2: Groeigegevens van de Kandidaatlidstaten BBP per capita in USD in 1999 BBP per capita in USD (est.2000) Average Real BBP Growth 1994-2000 (%) Estimated Real GDP Growth (2001) (%) Real GDP in 1999 (1989=100) Eerste Groep Polen 3987 4108 5.46 3.5 122 Tsjechië 5148 4797 1.71 3.5 95 Estland 3563 3409 3.83 4.5 77 Hongarije 4853 4734 3.56 4.5 99 Slovenië 10020 9320 4.43 4 109 Slovakije 3650 3742 4.6 3 100 Overige Kandidaatlidstaten Bulgarije 1513 1484-0.42 4.5 67 Litouwen 2874 3045 1.33 3.4 62 Letland 2799 3019 3.33 4 60 Roemenië 1512 1596 0.26 2.5 76 Bron: EBRD update (2001) 2.3.Convergentie Hogere economische groei komt alle kandidaatlidstaten ten goede. De hoge groei helpt hen allereerst terug hun vroegere inkomensniveaus te bereiken 3. Bovendien gaat economische integratie gepaard met een convergentie naar het inkomensniveau van de huidige EU-lidstaten, zoals Figuur 1.1 reeds aangaf. Deze convergentie is nodig om als gelijkwaardige handelspartners in het toekomstige Europa te kunnen samenwerken. 3 Dit zijn de inkomensniveaus voor de jaren onder communistisch bestuur.

15 De uitbreiding van de EU met landen uit Zuid-Europa (Spanje (1986), Portugal (1986) en Griekenland (1981), kortweg EU3) vormt een interessant vergelijkingspunt om het effect van economische integratie op inkomensconvergentie na te gaan. Kader 1 bespreekt de toenmalige convergentiebeweging tijdens de zuidelijke EUuitbreiding. Een vergelijking met de toetreding van deze Zuid-Europese landen is bovendien interessant omdat de nieuwe kandidaatlidstaten in een aantal opzichten gelijken op de EU3. Zowel de EU3 als de kandidaatlidstaten zijn armer dan de andere EU-lidstaten en hun economisch apparaat is minder modern (grotere afhankelijkheid van productiefactor arbeid in plaats van van kapitaal). Figuur 2.1: Convergentie EU3 en Kandidaatlidstaten tov EU15 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 Tsjechië Estland Hongarije Polen Slovakije Slovenië EU3 0.2 0.1 0 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 Bron: Eigen berekeningen op basis van data IMF and EBRD Figuur 2.1 geeft het convergentiepatroon weer tussen het BBP per capita in de Eerste Groep landen en de EU15-landen tussen 1991 en 1998. Ter vergelijking werd eveneens het verloop van het gemiddelde BBP per capita voor de EU3 weergegeven in de grafiek. Een waarde gelijk aan 1 duidt op volledige convergentie met het EU15- niveau. Geen van de betrokken landen heeft dit niveau tot nu toe bereikt, maar we merken wel duidelijk een tendens tot convergentie in alle landen van de Eerste Groep. Deze convergentie vindt plaats zowel ten opzichte van de EU15 als de EU3. De EU3

16 staat momenteel al verder dan de nieuwe kandidaatlidstaten. De vraag is echter hoe lang dit zo zal blijven. Er valt een duidelijk onderscheid op tussen Slovenië en de andere landen van de Eerste Groep. Het inkomensniveau van Slovenië bedraagt momenteel ongeveer de helft van het EU15-gemiddelde. De andere leden van de Eerste Groep variëren tussen 15 en 25 %. Het convergentieritme varieert eveneens tussen de landen, hoewel er geen enorme verschillen bestaan op dit vlak. Opvallend is het steile convergentiepatroon van Estland, dat echter vanop een zeer laag inkomensniveau startte in 1992. Hoewel de convergentietendens voor de Eerste Groep dus duidelijk aanwezig is, moet men opnieuw rekening houden met een grillig verloop van jaar tot jaar. Deze grilligheid vinden we ook terug bij de economische integratie van de EU3 (zie kader 1) in de jaren '80. Die zuidelijke EU-uitbreiding leert ons ook dat inkomensconvergentie mogelijk een omkeerbaar proces is. Hoewel de vergelijking met de zuidwaartse EU-uitbreiding interessant is, zijn de concrete omstandigheden in de kandidaatlidstaten echter duidelijk verschillend. We kunnen hierbij denken aan hun grote potentieel menselijk kapitaal, de aanzienlijke aanwezigheid van buitenlandse ondernemingen, de geografische nabijheid bij de grote Duitse markt en de politieke druk om toetreding tot de Europese Unie te realiseren. Zelfs zonder deze bijzondere elementen bezitten de kandidaatlidstaten nog een groot groeipotentieel, aangezien zij zelfs ten opzichte van de EU3 nog een veel lager inkomensniveau hebben. Een belangrijke opmerking is gepast. Ten onrechte kan de achterstand van de Eerste Groep, en van de andere kandidaatlidstaten, worden overdreven. De bovenstaande interpretatie gaat er immers van uit dat prijzen identiek zijn in de kandidaatlidstaten en de EU15. In realiteit liggen de prijzen veel lager in de kandidaatlidstaten. Bijgevolg compenseert dit ten dele het lagere inkomen en zijn de verschillen in termen van koopkracht veel kleiner.

17 KADER 1: De Economische Integratie van de Zuid-Europese Landen in de Europese Unie (Jaren '80): Een Vergelijking De oostwaartse uitbreiding van de EU, is niet de eerste uitbreiding van het Europese handelsblok. In 1981 voegde Griekenland zich bij de toemalige E.E.G. (Europese Economische Gemeenschap), gevolgd door Spanje en Portugal in 1986. Deze zuidelijke EU-uitbreiding levert ons een interessante vergelijking op met de huidige uitbreidingsbeweging. Een belangrijk aandachtspunt in de zuidelijke EU-uitbreiding was het lage inkomensniveau van de nieuwe lidstaten (EU3), in vergelijking met de toenmalige EU-lidstaten (EU9). Een gelijkaardig verhaal horen we vandaag opnieuw voor de oostelijke kandidaatlidstaten. Ook in de jaren '80 werd geopperd dat economische integratie zou leiden tot inkomensconvergentie. Figuur 2.2: BBP Ratio EU3/EU9 bij Zuidelijke EU-Uitbreiding 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 Griekenland Portugal Spanje 0.2 0.1 0 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 Bron: EBRD en IMF, eigen berekeningen In Figuur 2.2 stellen we inderdaad vast dat in de jaren '80 de EU3 een veel lager inkomen hadden dan het gemiddelde van hun Europese partners. Op lange termijn blijkt niettemin dat er van convergentie geen sprake is, tenminste niet voor alle landen. Griekenland en Spanje bevinden zich in 1998 ongeveer op het niveau van het begin van de jaren '80, hoewel er in de jaren onmiddellijk na de toetreding een

18 duidelijke convergentiebeweging werd ingezet. Deze kon niet worden volgehouden. Enkel Portugal slaagde erin gedurende de twee afgelopen decennia een deel van de achterstand goed te maken. Het inkomensniveau van Portugal bevond zich niettemin nog veel lager dan dat van Spanje en Griekenland in 1981. Er is dus eerder sprake van een aansluiting van Portugal bij de overige Zuid-Europese landen dan van een echte inhaalbeweging ten opzichte van de EU9.

19 Besluit bij Hoofdstuk 2: Integratie, Groei en Convergentie De uitbreiding van de Europese Unie naar het oosten is een historische gebeurtenis. De integratie van de voormalige planeconomieën uit Centraal- en Oost-Europa in de westerse markteconomie is een ingrijpend proces. Hoewel de kandidaatlidstaten de grootste inspanningen moeten leveren om deze integratie te verwezenlijken, moet ook de Europese Unie noodzakelijke hervormingen doorvoeren. De kandidaatlidstaten moeten niet alleen hun economie omvormen tot een marktgeoriënteerd systeem, maar ook moeten zij bovenop deze transitie zich herintegreren in de wereldeconomie. De belangstelling bij de kandidaatlidstaten om deze economische integratie te koppelen aan toetreding tot de Europese Unie is groot. In eerste instantie uit deze integratie zich in toenemende handel tussen de kandidaatlidstaten en de huidige EU-landen (handelscreatie). Deze toenemende handel gaat vaak samen met de afbouw van handelsrelaties met voormalige handelspartners uit de COMECON (handelsafbuiging). Een belangrijke vaststelling is de heterogeniteit tussen de kandidaatlidstaten. Bepaalde landen zijn reeds verder gevorderd op het vlak van economische hervormingen en economische integratie met de EU. Terecht beschouwt de EU deze groep dan ook als de Eerste Groep toetreders (Hongarije, Tsjechië, Slovenië, Polen, Estland en Slovakije). Een belangrijke motor achter de economische integratie is de economische groei in de kandidaatlidstaten. Hoge economische groei laat hen toe te convergeren naar de inkomensniveaus in de EU, hoewel er nog een lange weg is af te leggen. Een hogere economische groei leidt tot meer handelsopportuniteiten, hoewel economische groei nooit kan worden losgekoppeld van doorgedreven hervormingen op institutioneelpolitiek, wetgevend en economisch vlak, zoals onder andere beschreven in de Europe Agreements. De EU heeft zich voorbereid op de oostwaartse uitbreiding in het Verdrag van Nice (2000). Hierin worden een aantal institutionele hervormingen voorzien die de bestuurbaarheid van een grotere EU moeten garanderen. Niettemin stellen velen zich vragen bij de ingrijpendheid van deze hervormingen.

20 Hoofdstuk 3: Een Macro-Economische Benadering van de Handel met de Nieuwe Lidstaten 3.1.Geografische Heroriëntering naar de EU De val van het Ijzeren Gordijn vormde voor de Centraal- en Oost-Europese landen de aanzet om zich af te keren van het rode Russische achterland en zich meer op de blauwe oceaan van handel en wereldeconomie te richten. Hierdoor verschoof de relatie tussen de Europese Unie en de Centraal- en Oost-Europese landen van één gericht op politieke strijd naar één georiënteerd op economische ontwikkeling. De daaruit voortvloeiende stappen van zowel de EU als de Centraal- en Oost-Europese landen, en dan in het bijzonder de Eerste Groep, in de richting van economische integratie gingen niet alleen gepaard met een bijna verdubbeling van het handelsvolume tussen beide zones sinds 1993, maar ook met een evenredige centrifugalisering van de Centraal- en Oost-Europese landen van het Oostblok. Zoals Figuur 3.1 aangeeft, zijn de kandidaatlidstaten momenteel reeds voor 40 tot 70% afhankelijk van de Europese afzetmarkt. Het is hierbij vooral de Eerste Groep 4 die sterk geïntegreerd is met de EU. Voor de Europese Unie betekende het (opnieuw) toetreden van de voormalige communistische staten in Oost-Europa tot de democratische wereld het ontstaan van een nieuwe afzetmarkt. Het Oostblok was dan ook in de afgelopen jaren de snelst groeiende afzetmarkt van de EU. In 1997 had de EU hierdoor een handelsoverschot van 22 miljard dollar met de Eerste Groep. Dit betekent een verdrievoudiging ten opzichte van 1993. 4 In deze paragraaf verwijst Eerste Groep naar de 5 eersttoetredende landen. Slovakije is hier buiten beschouwing gelaten.

21 Figuur 3.1: Het Procentuele Belang van de EU in de Totale Export van de Kandidaatlidstaten 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Tsjechië Estland Hongarije Polen Slovenië Bulgarije Letland Litouwen Roemenië Slovakije Bron: Europese Commissie, 1999 De optimale geografische ligging van Duitsland als brug tussen West- en Oost-Europa zorgt ervoor dat dit land momenteel de locomotief vormt van deze snel groeiende handelsrelaties tussen de EU en de kandidaatlidstaten. In 1999 was reeds 29% van alle import in de kandidaatlidstaten afkomstig van Duitsland en exporteerden deze landen 35% van al hun producten naar Duitsland. De handelsrelaties tussen de kandidaatlidstaten en de andere Europese landen zijn daarentegen eerder beperkt. België zit hierbij in de middenmoot, en vertegenwoordigt 3% van alle import en export in de kandidaatlidstaten (zie Tabel 3.1).

22 Tabel 3.1: Het Belang van de Verschillende EU-Landen in de Handel van de Eerste Groep (1998) Aandeel van de EU-landen in de totale uitvoer van de nieuwe lidstaten Aandeel van de EU-landen in de total invoer van de nieuwe lidstaten België 2.5 3.1 Denemarken 1.4 1.2 Duitsland 34.5 28.9 Finland 1.3 2.1 Frankrijk 4.5 5.8 Griekenland 0.4 0.2 Ierland 0.2 0.4 Italië 5.9 8.2 Luxemburg 0.1 0.2 Nederland 3.3 3.0 Oostenrijk 5.5 5.7 Portugal 0.5 0.1 Spanje 1.3 1.0 Zweden 1.7 2.2 Verenigd Koninkrijk 3.5 3.9 Bron: IMF 3.2.Vlaamse Uitvoer en Belgische Invoer De opening van de Oost-Europese deur naar de buitenwereld en de daarmee gepaard gaande intensifiëring van de handelsrelaties tussen Oost- en West-Europa heeft momenteel reeds een niet te ontkennen impact op het Belgische en meer specifiek nog het Vlaamse handelspatroon. Vooral langs exportzijde maar ook langs de importzijde heeft zich al een heroriëntering oostwaarts voorgedaan, waarbij de Vlaamse export naar de Eerste Groep in reële termen gemiddeld met 21% steeg tussen 1995 en 1998 en de Belgische import met 6%. Deze bevindingen contrasteren met de gemiddelde reële totale Vlaamse uitvoergroei van 9 % en de totale Belgische invoergroei van 11% gedurende dezelfde periode.

23 Ondanks deze sterke handelsexpansie met de nieuwe kandidaatlidstaten mag de impact van deze landen op de Vlaamse en Belgische economie niet overroepen worden. Hun aandeel in de totale handel overstijgt momenteel nog niet 3%, en het belang van de individuele kandidaatlidstaten, met uitzondering van Polen wat betreft haar belang in de totale Vlaamse uitvoer, bedraagt nog geen 1% zowel voor de import als de export (zie Tabel 3.2). Wel heeft België momenteel met alle landen een handelssurplus. Tabel 3.2: De Vlaamse en Belgische Handelsrelaties met de Eerste Groep Vlaamse Uitvoer Belgische Invoer Aandeel in de Gemiddelde totale uitvoer reële in 1998 (%) groeivoet van de uitvoer (1995-1998) Aandeel in Gemiddelde Exportimport de totale reële invoer in groeivoet van 1998 (%) de invoer (1995-1998) ratio in 1999 Estland 0.05 23.38 0.03-6.22 n.a. Hongarije 0.64 38.72 0.52 10.34 1.25 Polen 1.03 24.20 0.54-0.58 2.10 Slovenië 0.10 7.46 0.07 0.24 1.74 Tsjechië 0.44 9.16 0.37 15.88 1.40 Totaal 2.25 21.85 1.52 6.28 1.59 Niettegenstaande de gelijkaardige politieke achtergrond, ontwikkelen de handelsrelaties tussen de Eerste Groep en de regio Vlaanderen zich momenteel met twee snelheden. Terwijl het belang van Polen, Hongarije en Estland als afzetmarkt voor Vlaamse producten snel toeneemt, kent het belang van Slovenië en Tsjechië eerder een gematigde groei, die niet ver het totale Vlaamse gemiddelde overstijgt. Ook langs de importzijde doet zich een dergelijke gespletenheid voor, waarbij de import in België vanuit Hongarije en Tsjechië ongeveer even snel groeit als het totale Belgische gemiddelde en de importgroei vanuit Estland, Slovenië en Polen amper positief is of zelfs aan belang heeft verloren tussen 1995 en 1998.

24 Niettegenstaande de terugloop van de importgroei vanuit Polen in België, blijft Polen de belangrijkste handelspartner van Vlaanderen in de groep van vijf landen. Slovenië en Estland spelen daarentegen een zeer beperkte rol. 3.3.Geografische Heroriëntering en Uitvoergroei: Hoe Succesvol is de Vlaamse Uitvoer? Economische integratie intensifiëert de handelsrelaties tussen de diverse partners. Bilaterale handel tussen de partners neemt toe en een handelsheroriëntering tekent zich af doordat de handel met de partners steeds belangrijker wordt in het geheel van de internationale handelsactiviteiten van een land. Dit proces wordt weergegeven in het middendeel van Figuur 1.1. De economische integratie tussen de EU en de kandidaatlidstaten heeft ook gevolgen voor de Vlaamse bilaterale handel met deze landen, zowel voor de Vlaamse uitvoer als voor de Belgische invoer. Dit werd reeds besproken in 3.1 en 3.2. De uitbouw van handelsrelaties met de kandidaatlidstaten krijgt bovendien een krachtige impuls van de sterke groeiprestaties van de kandidaatlidstaten (zie ook hoofdstuk 2). Aangezien we verwachten dat deze economische groei zal voortduren in de komende jaren, gesteund door de convergentietendens, zullen de handelsrelaties tussen de kandidaatlidstaten en Vlaanderen zich verder ontwikkelen. De economische en bestuurlijke modernisering van de kandidaatlidstaten zorgt ervoor dat deze landen stelselmatig meer gelijken op onze andere EU-handelspartners. Op deze manier verwerven zij een stabiele plaats in de Vlaamse bilaterale handel. De vraag stelt zich nu hoe Vlaamse exporteurs hierop reeds hebben ingespeeld tijdens de eerste jaren van het transitieproces. In hoeverre hebben zij gebruik gemaakt van de geboden opportuniteiten en welke mogelijkheden bestaan er nog voor verdere uitvoerexpansie in de volgende jaren? In deze discussie mogen we niet uit het oog verliezen dat de kandidaatlidstaten na de val van het communisme een inhaalbeweging hebben uitgevoerd zowel op het vlak van consumptie als investeringen. Dit heeft zonder twijfel geleid tot uitzonderlijke exportopportuniteiten voor westerse ondernemingen. Of dit ook inhoudt dat de toekomst er minder

25 rooskleurig uitziet, zal in de loop van dit onderzoek duidelijk moeten worden. Zoals aangegeven in Figuur 1.1 kan economische groei, zowel in de huidige EU als in de kandidaatlidstaten, positieve effecten genereren voor de wederzijdse internationale handel. Om de toekomstperspectieven van de Vlaamse handel met de kandidaatlidstaten, en in het bijzonder met de Eerste Groep, na te gaan, willen we de huidige Vlaamse exportprestaties vergelijken met het "normale" lange-termijn handelspatroon. Dit "normale" handelspatroon is de bilaterale handel die we tussen Vlaanderen en de afzonderlijke lidstaten zouden verwachten op basis van een aantal structurele kenmerken van de economie. Deze structurele kenmerken worden samengebracht in een zogenaamd graviteitsmodel dat in deze studie intensief wordt gehanteerd. 3.3.1.De Graviteitsbenadering Het graviteitsmodel is een handelsmodel dat vaak wordt gebruikt voor empirisch onderzoek in verband met internationale bilaterale handel. Het model tracht op basis van een aantal structurele economische variabelen de handelsstromen tussen twee landen te verklaren en/of te voorspellen. In het graviteitsmodel veronderstelt men dat handel wordt gedreven door het inkomensniveau van het importerend land ("de rijkdom" van dat land) en de grootte van het productieapparaat van het exporterend land. Beide worden respectievelijk gemeten door het BBP of het BBP per capita van beide handelspartners. Naast BBP en bevolking van beide landen, wordt handel ook beïnvloed, maar ditmaal in negatieve zin, door de afstand tussen twee landen. Afstand kan zowel letterlijk geografisch worden geïnterpreteerd, maar ook ruimer als alle mogelijke handelsbelemmeringen tussen beide landen. In dit onderzoek nemen we nog een bijkomende determinant op in dit handelsmodel, met name willen we een extensie maken om sectoriële handel te verklaren aan de hand van de graviteitsanalyse. Hiertoe voegen we de bruto toegevoegde waarde van elke sector toe, waarbij we de vraagzijde van het model onveranderd laten.

26 Economische Integratie Op basis van dit handelsmodel willen we nu het "normale" handelspatroon tussen Vlaanderen en de Eerste Groep (uitgezonderd Slovakije) bepalen. Dit normale handelspatroon wordt bepaald door de mate van economische integratie met Vlaanderen. Hiertoe gaan we uit van twee scenario's. Integratiescenario 1: We veronderstellen dat het "normale" handelspatroon wordt bepaald door een graad van integratie gelijk aan de huidige economische integratie tussen Vlaanderen en de EU15-lidstaten. Dit integratiescenario denkt op lange termijn, waarbij de Eerste Groep volledig geïntegreerd is binnen de uitgebreide EU. Bijgevolg gebruiken we de bilaterale handelsgegevens tussen Vlaanderen en de huidige EU15-landen om de determinanten (en hun relatieve impact) van het geobserveerde handelspatroon te bepalen. Vervolgens gebruiken we deze informatie om het theoretische "normale" handelspatroon tussen Vlaanderen en de Eerste Groep te bepalen. Integratiescenario 2: We veronderstellen dat het "normale" handelspatroon wordt bepaald door een graad van integratie gelijk aan de economische integratie die momenteel bestaat tussen Vlaanderen en zowel de EU15-lidstaten als de Eerste Groep. Dit tweede integratiescenario is dus een afzwakking van het eerste integratiescenario. Bijgevolg gebruiken we de bilaterale handelsgegevens tussen Vlaanderen en de huidige EU15- lidstaten, aangevuld met de bilaterale handelsgegevens tussen Vlaanderen en de Eerste Groep, om de determinanten (en hun relatieve impact) van het geobserveerde handelspatroon te bepalen. Vervolgens gebruiken we, analoog aan het eerste integratiescenario, deze informatie om het theoretische "normale" handelspatroon tussen Vlaanderen en de Eerste Groep te bepalen. In beide integratiescenario's schatten we het graviteitsmodel. Deze schattingen bepalen het belang van de verschillende determinanten in het model. We combineren deze schattingen met de gegevens voor de Eerste Groep (BBP en afstand). Dit levert ons voorspellingen op van het "normale" sectoriële handelspatroon.

27 Vervolgens kunnen we dit "normale" handelspatroon vergelijken met de werkelijk gerealiseerde uitvoer voor 1998. Als Vlaamse exporteurs meer uitvoeren dan normaal dan is dat goed nieuws omdat zij meer dan verwacht hebben ingespeeld op de integratie van de Eerste Groep. Natuurlijk betekent dat dan dat zij in de toekomst minder zullen kunnen rekenen op de heroriëntering van de handelsstromen ten gevolge van verdere economische integratie. Anderzijds kan een lagere uitvoer dan het normale patroon een indicatie zijn voor nieuwe handelsopportuniteiten in de toekomst. We drukken de vergelijking tussen het normale handelspatroon en de gerealiseerde uitvoer in 1998 uit als de Absolute Succesgraad. Deze Absolute Succesgraad wordt gedefinieerd als -1 maal het procentuele verschil tussen de normale en de gerealiseerde Vlaamse uitvoer. De resultaten zijn weergegeven in 3.3.2. Simulatie: Impact van Economische Groei in Eerste Groep Hoofdstuk 2 toont duidelijk aan dat de Eerste Groep sterk groeit en dat deze economische groei zeer waarschijnlijk nog jaren zal voortduren, mede omwille van convergentie naar de huidige EU-lidstaten. Het graviteitsmodel laat ons toe om de impact van dergelijke economische groei op het handelspatroon te voorspellen. Concreet zullen we in beide integratiescenario's nagaan wat de impact is van een nominale economische groei van 50 % en 100 %. Deze groeipercentages lijken ons verantwoord op basis van de groei-evoluties gedurende de afgelopen jaren.

28 KADER 2: Graviteitsmodellen Het graviteitsmodel is een veelgebruikt instrument in zowel theoretisch als empirisch onderzoek rond internationale handel. Empirisch levert het model goede resultaten op, terwijl een aantal auteurs het model tegelijk een degelijke theoretische basis hebben gegeven. Bergstrand (1985, 1989) bouwde de micro-economische funderingen uit en koppelde het model aan een realistische context van monopolistische concurrentie. Hij werkte hierbij verder op onder andere Anderson (1979). Helpman en Krugman (1985) ontwikkelden een vereenvoudigde versie van het model. Deardorff (1995) toont aan dat het graviteitsmodel overeenstemt met diverse handelstheorieën, en op deze manier in empirisch onderzoek zeer nuttig is. Specifiek in de context van de uitbreiding van de EU maakten reeds verscheidene auteurs gebruik van graviteitsmodellen om voorspellingen te maken over de gevolgen voor de internationale handel. Reeds zeer vroeg in het transitieproces maken Hamilton en Winters (1992) gebruik van een graviteitsmodel om het volume en de richting van handel voor de kandidaatlidstaten te bepalen. Baldwin (1993, 1994, 1995) herhaalt hun procedure in een bijgewerkte versie. Alle auteurs vinden dat het "normale" handelspatroon boven het geobserveerde handelspatroon ligt, en bijgevolg besluiten zij dat de verdere economische integratie van de kandidaatlidstaten zal leiden tot meer handel tussen de EU en de kandidaatlidstaten in de daaropvolgende jaren. Deze voorspellingen zijn correct, maar de vraag blijft ten eerste wat de komende jaren zal gebeuren, en ten tweede welke de specifieke gevolgen zijn voor Vlaanderen. Een belangrijk onderscheid tussen deze studie en voorgaande studies is de focus op handelsstromen tussen Vlaanderen en zijn handelspartners. We schatten de coëfficienten dus niet op basis van alle bilaterale handelsstromen in Europa. Op deze manier kennen we een groter gewicht toe aan de specifieke Vlaamse omstandigheden. Het graviteitsmodel dat in deze studie wordt geschat, is het volgende. Merk ook duidelijk op dat we gebruik maken van exportgegevens, aangezien deze betrouwbaarder zijn dan de importgegevens, en aangezien afzonderlijke Vlaamse sectorale importgegevens niet beschikbaar zijn.

29 E ijst = 0 + β1vaist + β2yit + β3yjt + β4pjt + β5 β DI + δd + ε ij ijst Afhankelijke Variabele: E ijst Export van Vlaanderen (i) naar de Handelspartner j in Sector s in Jaar t Verklarende Variabelen: VA ist Y it,y jt P jt DI ij D Sectorale (s) Toegevoegde Waarde in Vlaanderen in jaar t BBP van Vlaanderen (i) of handelspartner j in jaar t Bevolkingsaantal 5 van handelspartner j in jaar t Afstand tussen Vlaanderen en Handelspartner j (Hoofdsteden) Vector met Sector-Specifieke Dummy-Variabelen Aangezien alle variabelen in dit model in logaritmen zijn uitgedrukt, kan in dit model bijvoorbeeld â 3 worden geïnterpreteerd als de procentuele toename van de export als het inkomen in de Vlaamse handelspartner met 1 % toeneemt. We maken gebruik van een panel data set van Vlaamse sectoriële exportcijfers naar diverse landen voor de jaren 1995-1998. We berekenen de random effects schatters, waarbij we corrigeren voor heteroskedasticiteit en autocorrelatie. Een aantal sectorspecifieke elementen hebben een impact op de Vlaamse handel naar de kandidaatlidstaten (naast sectoriële toegevoegde waarde). Daarom voegen we sectordummies toe. De schattingsresultaten zijn overwegend significant en worden weergegeven in Appendix 1. Op basis van deze schattingen kunnen we het effect van verdere economische integratie tussen Vlaanderen en de kandidaatlidstaten nagaan. Deze zijn terug te vinden in Tabel 3.3. 5 Bevolking (van handelspartner) wordt niet toegevoegd in de finale versie van het model, aangezien deze variabele niet significant blijkt te zijn.

30 3.3.2.Evaluatie van de Vlaamse Exportprestaties In deze paragraaf overlopen we de voornaamste bevindingen van ons empirisch onderzoek, dat in 3.3.1. werd beschreven. Integratie-effecten Tabel 3.3 geeft de absolute en procentuele verandering weer in de huidig (1998) geobserveerde handelsstromen om het "normale" handelspatroon te bereiken. Voor details in verband met de totstandkoming van deze resultaten, zie Kader 2 in verband met graviteitsmodellen. We stellen vast dat Vlaamse exporteurs inderdaad reeds meer exporteren dan we volgens het normale handelspatroon zouden verwachten, aangezien de Absolute Succesgraad overwegend positief is. Hoe hoger de Absolute Succesgraad, hoe succesvoller de Vlaamse export naar het betrokken land is. Vooral naar Hongarije en Estland presteert Vlaanderen zeer sterk. Enkel in Slovenië verwachten we meer Vlaamse handel (Integratiescenario 1), maar hierbij mogen we niet vergeten dat onze handel met dit land reeds in een meer gevorderd stadium zit. Voor de hele Eerste Groep samen vinden we dat de Vlaamse export 39.3 % beter presteert dan men normaal verwacht. Deze voornaamste conclusie blijft behouden als we het tweede integratiescenario toepassen. De uitvoerprestaties van de Vlaamse ondernemingen zijn dan zelfs nog beter (48.8 % voor de hele Eerste Groep). Dit laatste is logisch aangezien meer economische integratie leidt tot meer bilaterale handel. Het tweede integratiescenario gaat uit van een beperktere vorm van integratie en vervolgens vinden we dus ook dat de Vlaamse uitvoer relatief meer het normale handelspatroon overtreft.

31 Tabel 3.3: Integratie-effecten Integratieeffecten Absolute Verschil tussen Absolute Gerealiseerde en Normale Succesgraad Totale Export (in miljoen euro) Integratiescenario 1 Polen 428.9 41.6 Hongarije 420.6 66.1 Tsjechië 30.5 6.8 Estland 32.8 60.7 Slovenië -20.0-19.3 Hele Eerste Groep 892.9 39.3 Integratiescenario 2 Polen 476.9 46.3 Hongarije 458.0 72.0 Tsjechië 111.5 24.8 Estland 39.3 72.6 Slovenië 11.2 10.8 Hele Eerste Groep 1096.9 48.2 Deze sterke Vlaamse prestaties kunnen worden verklaard door een aantal mogelijke redenen: 1.Sterke Concurrentiekracht van Vlaamse Ondernemingen De Vlaamse exporteurs staan wereldwijd gekend als kwalitatieve en scholingsintensieve producenten. Hun technologische know-how maakt de Eerste Groep tot trouwe klanten. 2.Ruime Aandacht in het Vlaams Uitvoerbeleid voor deze Regio Vlaanderen heeft als sterke voorstander van Europese economische integratie resoluut gekozen voor een beleidsondersteunde interesse voor de kandidaatlidstaten. Bijgevolg behoren de Vlaamse exporteurs tot de pioniers van de heropleving van de handel tussen de EU en de kandidaatlidstaten. 3.Historische Geografische Heroriëntering De snelle en massale handelsheroriëntering van de kandidaatlidstaten, en vooral van de Eerste Groep, naar de EU creëerde de afgelopen jaren grote opportuniteiten voor alle Europese exporteurs. De Vlaamse ondernemingen pikten daarvan duidelijk een