De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 1 1)

Vergelijkbare documenten
bij beide groepen rij tandjes in de ééne klep, passend tandjes van het taxodonte slot moet verwarren. Deze families zijn sluitspier sterk gereduceerd

De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 2 1)

Familie PECTINIDAE (vervolg) Tabel tot bepaling van de geslachten en ondergeslachten (vervolg)

6. Verh. Kon. Belg. Inst. Natuurw. (2) 84] als uitgangspunt. Superfamilie Carditacea. sprake zal kunnen zijn. Aangezien.

overzicht en vermelding van twee nieuwe soorten

De fossiele schelpen van de Nederlandse kust II. Determinatiesleutel voor Patellogastropoda en Vetigastropoda-I (april 2011).

De NO-Atlantische en Mediterrane GLYCYMERIDIDAEsoorten

WERKGROEP GEOLOGIE, DETERMINATIEBIJEENKOMST 25 NOV 2005: KLEINE TWEEKLEPPIGEN VAN DE ZEEUWSE STRANDEN EN ZEEGATEN.

De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten tweede serie, 6 1

FOSSffi[E '. SCHELPEN

laag; omgangen bol, aanliggend", buitenlip boven midden van voorlaatste

BASTERIA, 48: , 1984

No. 4, , door. L.P. Pouderoyen INLEIDING. vindt men weer alleen in Zeeland. Daarvoor wordt het door schelpenzuigers.

INHOUD. A. W. JANSSEN, G. A. PEETERS & L. VAN DER SLIK: De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 8 (slot)...

Spisula elliptica (Brown) zijn,

De fossiele schelpen van de Nederlandse strand en en zeegaten, tweede serie, 7 1

Fossielen uit de miocene afzetting van Miste bij Winterswijk

ZOOLOGISCHE MEDEDELINGEN

Eenvoudige sleutel met afbeeldingen voor de West-Europese mesheften (Solenidae) en zwaardscheden (Pharidae)

Geelgerande waterkevers in Vlaanderen

Tweekleppigen terminologie. Dennis Leeuw

HOE IK EEN BALG MAAK

De fossiele schelpen van de Nederlandse kust II. Determinatiesleutel Trochidae, Solariellidae en Calliostomatidae

Determinatietabel voor de bijen van het genus Megachile in Nederland

GLOSSUS HUMANUS (L. 1758) - EEN EUROPESE SOORT

LEVENSGESCHIEDENIS VAN DE NOORDKROMP ARCTICA ISLANDICA (L.)

VN/ECE Reglement nr. 73 zijafscherming

Gestreepte Plymouth Rock

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.


BIJLAGE: Proeven met graveren en eroderen van de cortex van vuursteen.

-35- Deze met meer of minder. door al of niet gereduceerde. ondersoorten worden onderscheiden; Courtagnon voor ogen, afgeheeld door.

wiskunde B havo 2015-II

(Wemmeliaan); Ongeveer 1 KM ten oosten van de dorpskerk een heuvel beginnen afgraven. Hierbij is tot 5,50 m diepte gegaan, gezien

Home Sweet Home! Deel 1

FOSSIELEN IN HET VAALSER GROENZAND door

Reglementsaanpassingen cq correcties op reeds gepubliceerd Veiligheids- en Technisch Reglement op 9 december 2013 Wijziging No.01

Uw eigen broedhok bouwt u zo

Modelvliegtuigbouw. Leerlingenhandleiding. De Fantra VMBO II. Auteur; Wout Heijne. Lay out Jeroen van den Brand

32 AFZETTINGEN WTKG 36 (2), 2015

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 3)

Boterbloem (Ranunculus)

Fossielen van Cap Blanc Nez VIII

BOVENKAKEN. Opening tussen snijtand en kiezen Geen opening tussen snijtand en kiezen. vleermuis. roofdier Meer dan 4 tanden achter hoektand

Antwoorden Vorm en Ruimte herhaling. Verhoudingen

SOORTEN HANDGEREEDSCHAPPEN

WIT METAAL. CM Effen Geribd

Examen VMBO-GL en TL 2008 wiskunde CSE GL en TL tijdvak 1 donderdag 22 mei uur

Vl. M. Nadruk verboden 1

CLAVAGELLIDAE, EEN WONDERLIJKE FAMILIE

CERASTODERMA GLAUCUM (BRUGUIÈRE) ONZE "BRAKWATERKOKKEL".

fossielen en evolutie

WISKUNDE-ESTAFETTE Minuten voor 20 opgaven. Het totaal aantal te behalen punten is 500

Uw mes altijd scherp met een Japanse watersteen

Gelijkenis scheerapparaten volgens Philips

> Verantw. uitgever: C. Pisani - Vautierstraat Brussel. Activiteitenboekje

Extra opgaven Aanzichten, oppervlakte en inhoud

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

wiskunde CSE GL en TL

Warkruid (Cuscuta) LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten

De twee schepen komen niet precies op hetzelfde moment in S aan.

Waterlepeltje (Ludwigia)

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

platte botten Langwerpige en smalle botten met aan één kant een gewricht, of botten met brede, platte kanten en een gewrichtskom.

TERTIAIRE EN OUDPLEISTOCENE FOSSIELEN UIT WESTER-SCHELDE. door P. SCHUYF. (2e gedeelte)

Hoofdstuk 5 Oppervlakte uitwerkingen

Dignomia cf. melie (Hall, 1863) Plaat 1. brachiopode

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Weerstand bestaat globaal uit 3 typen:

Werkbeschrijving grote ombouw kliko uitgaande van een standaard container van 58 x 74 x 104 cm

Verwijsnummer rapporterende autoriteit: OPS 795 Reference number reporting authority: OPS 795

CONCHOLOGISCHE TERMEN II Bivalvia

Het normale elektrocardiogram. Zie voor nog uitgebreidere informatie

Nederlandse bomen herkennen een eenvoudige handleiding v0.4 J Holtman

INSTALLATIEADVIES GT40 LICHTSTRAAT PLATDAK

WERKDOCUMENT KLEINE GRASPARKIET

wiskunde CSE GL en TL

Hoofdstuk 6 Inhoud uitwerkingen

1 Junior Wiskunde Olympiade : tweede ronde

De haaienfauna uit het Mioceen van Miste

Vissoorten Aal Herkenning: Verspreiding: Voedsel: Lengte afgebeelde vis: Lengte tot circa: Snoek Herkenning: Verspreiding: Voedsel:

inkijkexemplaar Ontwerp van de lamp Ontwerp

De bouwonderdelen bij dit nummer

Checklist toestellen Commissie Agility, Raad van Beheer 1

Eindexamen wiskunde vmbo gl/tl I OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter. oppervlakte cirkel = π straal 2

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2005-I

Weeks Animal Analysis. Verband tussen Vorm & Functie sinds 1950

Hoofdstuk 2 boek 1 havo b Oppervlakte en inhoud.

1 e een anker op het onderbeen fig 5 2e anker op de voet

*~* Afwerking *~* 1x diagonaal doorsnijden (= driehoek A) 2x diagonaal doorsnijden (= driehoek B)

Aanzetten & slijpen. Er is een verschil tussen het aanzetten en het slijpen van een mes. Hier leggen wij u het verschil uit.

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 31 mei uur

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Mogelijkheden Buislaser

1. C De derde zijde moet meer dan 5-2=3 zijn en minder dan 5+2=7 (anders heb je geen driehoek).

1 Wiskunde, zeker. 1, 2, 3, 5, 6, 7. 8, 10, 11, 12 en 13 eurocent. duimstok Timmerman Hoe lang iets is.

Hoofdstuk 6 - Vergelijkingen

Bomen in drie seizoenen

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2005-I

Transcriptie:

v. R. Altena, Bloklander & P01.ideroyen: Fossiele schelpen ~ De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 1 1) door C. O. VAN REGTEREN ALTENA, A. BLOKLANDER en L. P. POUDEROYEN Klasse mv AL VIA Orde TAXODONTA In deze ordezijn door THIELE twee groepen samengebracht, waarvan het onwaarschijnlijk is dat. zij nauw verwant zijn. Het slot bestaat bij beide groepen uit een al of niet in het midden onderbroken rij tandjes in de eene klep, passend in de holten tussen de tandjes in de andere. Bij Mytilidae, Limidae en Ostreidae kunnen ook rijen kleine knobbeltjes op de slotrand voorkomen, die men niet met de tandjes van het taxodonte slot moet verwarren. Deze families zijn als Anisomyaria, waarbij dus de voorste sluitspier sterk gereduceerd is (Mytilidae) of ontbreekt (Limidae, Ostreidae), gemakkelijk uit te sluiten. Wanneer bij de bivalven van de schelp gesproken wordt, is een "doublet" of "doosje" bedoeld; de schelp bestaat dus uit twee kleppen, een rechter en een linker. De lengte (L) meten wij van voor naar achter, de hoogte (H) van top tot ventrale rand;. S staat voot semi diameter: de doorsnede van een schelpklep. Wij laten nu eerst een determinatietabel voor de soorten en ondersoorten van de orde Taxodonta volgen. la Ligament inwendig, d,w.z. aangehecht tussen of onder de tandjes (Nuculacea) 2 Ib Ligament uitwendig, d.w,.z. aangehecht tussen de top en de sloto plaat met tandjes (}\rcacea)... '" 13 2a Tophoek kleiner dan 120 0, achterzijde van de schelp zeer kart, geen mantelbocht (Nuculidae) 3 2b Tophoek groter dan 120 0, achterzijde van de sche!p ongeveer even lang als of langer dan de voorzijde, we! mante!bocht (Nuculanidae) 7 3a Ventra Ie rand van de schelpkl.eppen glad of grotendeels glad 4 3b Ventrale rand van de schelpkleppen fijn getand 4. Nucula spec. 4a Buitenzijde van de schelp met sculptuur van chevrongroeven 1. Acila cobboldiae 1) Van de eerste serieverschenen tot dusver de nummers 1-5, het laatste in Basteria vol. 25, pp. 3-6, pi. 17, 18 (1961).

6 BASTERIA, Vol. 26, No.1 en 2, 1962 4b Buitenzijde van de schelp niet met zulke sculptuur (Nuculoma) 5 Sa Schelp zeer bol, aan de buitenzijde met grove concentrische plooien, voorste kwartgedee!te van de ventr<tle rand der kleppen meestal fijn getand... haesendoncki 1) 5b Sche!p niet. zeer bol, buitenziide zonder grove plooien, ventrale rand der kleppen geheel glad............. 6 6a Projectie van de top op minder dan 7/8 van de lengte van voren af ge!egen................. 2. laevigata 6b Projectie van de top op meer dan 7/8 van de lengte van voren af gelegen........ 3. tenuis 7a Schelp zeer klein (L hoogstens 6 mm), achter spits, glad 5. Jupiteria pygmaea 7b Sche!p anders............. 8 8a Schelp stevig, met duide!ijke concentrische 'sculptuur over vrijwel het gehe!e oppervlak (Nuculana) 9 8b Indien er eenduidelijke concentrlsche sculptuur is, strekt deze zich nooit over vrijwel hetgehele. oppervlak uit.. 10 9a Voor- en achterzijde van de schelp niet sterk van vorm verschillend, schelp bol........... 6. deshayesiana 9b Voorzijde afgerond, achterzijde langer en afgeknot, kleppen vrij plat... '.'...... 7. minuta loa Schelp minder dan 15 mm lang, dunschalig, langwerpig ovaal, achter afgeknot, ongeveer Ilh X zo lang als hoog, bol 8. Portlandia intermedia 10b Sche1p tot enke!e cm lang, niet zeer dun, plat (Yoldia) 11 lla Schelp vrijwe! glad 9. myalis 11 b Schelp met sculptuur, die met het blote oog duidelijk zichtbaar is 12 12a Het grootste dee! van de oppervlakte van de schelp met fijne groeven, die de groeilijnen snijden... 10. lanceolata 12b In het midden van de kleppen concentrische groeven evenwijdig aan de groeilijnen -. 11. semistriata 13a Sche!p meestal langer dan hoog, onderzijde van de slotplaat vrij-. wei recht, slechts. aan de uiteinden gebogen (Arcidae) 14 13b Schelp ongeveer even' lang als hoog, onderziide van de slotplaat duidelijk gebogen (Glycymeridae)........ 19 14a Ligamentarea, d.w.z. het gebied tussen de toppen van de kleppen, met ruitvormige groeven 15 14b Ligamentarea dwars gestreept (Striarca lactea)........ 18 14c Ligamentarea hoogstens met overlangse groeilijnen, zeer kleine sootten (L tot 9 mm) (Bathyarca)........ 17 15a Schelp zeer bol (doors nee groter dan hoogte), beide kleppen met duidelijke kie1 van top naar beneden achter 12. Arca tetragona ISb Schelp minder bol, kleppen ongekield... '.'... 16 16a Sfulptuur van fijne radiale ribben gesneden door fijne concentrische groeven 13. Barbatia barbata 16b Sculptuur bestaande uit ongeveer 30 krachtige radiale ribben 14. Anadara diluvii 17a Dunschalig, voor en achter slechts weinig slottanden, die achter bijna overlangs staan.. 15. pectunculoides 1) Van de miocene Nuculoma haesendoncki (Nyst & Westendorp, 1839) hebben wij nog geen exemplaren gezien, maar haar voorkomen in. de Westerscheide lijkt ~ns waarschijnlijk.

v. R. Altena, Bloklander & Pouderoyen: Fossiele schelpen 7 17b 18a ISb. 19a 19b 20a 20b 21a 21b Stevlg, voor weinig, achter ongeveer twee maal.zoveel slottanden als voor... 16. philippiana Lengte tot 26 mm, iets meet afgerond en met fijnere sculptuur dan volgende subspecies 17 a. la~tea sealdensis Lengte tot 16 mm, iets hoekiger en m~t mindet fijne sculptuur dan vorige subspecies........... 17b. lactea la.ctea De ligamentarea met ruitvormige groeven neemt de' gehe1e ruimte tussen de twee tappen in (Glycymeris)....... Ligamentarea slechts een smalle ruit tussen de bei:de tappen (Li mopsis)...,.... :.... Sche1p zeer bol, top duide1ijk uitstekend. 18a. variabilis deshayesi Sche1p vrij plat, top nauwelijks uitstekend. 18b. variabilis variabilis Stevig, ventra Ie rand van de kleppen glad 19. aurita Dunschalig, ventrale rand van de kleppen fijn getand. 20. anomala 20 21 Familie NUCULIDAE tl. Acila cobboldiae (J. Sowerby, 1817) Nucula cobboldiae J. Sowerby. L 23, H 18,Yz, S 5; L 23, H 19,Yz, S 7~. Ventrale rand van de kleppen glad; buitenzijde met sculptuur van fijne chevrongroeven. I: Wa1cheren, Noord Beveland. II: Ritthem, de Kaloot. III: Wester~ scheide. O~Plist. t2. Nuculoma laevigata (J. Sowerby, 1818) Nucula laevigata J. Sowerby. L 19, H 14, S 5; L 17, H 13, S 4. Ventrale rand van de kleppen glad; top ver achterwaarts gelegen. I: Wa1cheren, Noord Beveland. II: Ritthem, de Kaloot. III: Westerschelde. Plio. 3. Nuculoma tenuis (Montagu, 1808) Nucula tenflis (Montagu). L 8,Yz, H 6,Yz, S 2. Kleiner dan no. 2 (L bij uitzondering tot 12); ventrale rand van de kleppen glad; top minder ver achterwaarts dan bij no. 2. I: Renesse (fossiel?). III: Westerschelde. Plio, O Plist. 4. Nucula spec. De. recente soorten van het geslacht N ucula kunnen aileen op grond van uhstekend geconserveerd materiaal met zekerheid geschei. den worden. Het bleek nietmogelijk deaangespoelde Nuculds bevredigend verder in te delen, behalve wellicht enkele zeer verse exem plaren. Waarschijnlijk is er sprake van meer dan een soort. De heer 1. VAN DER SUK vestigde er onze aandacht op, dat de recente schelp jes van ons strand, die algemeen voor Nucula nucleus (Linnaeus,

8 BASTERIA, Vol. 26, No.1 ell 2, 1962. Fig. 1: Acila cobboldiae X 1%; 2: Nuculoma laevigata X 1 '!; 3: N. tenuis X 4; 4: Nucula spec. X 2; 5: jupiteria pygmaea X 10; 6: Nuculana deshayesiana X 1 '!; 7: N. minuta X 3; 8: Portlandia intermedia X 2%; 9: Yoldia myalis X 1%; 10: Y.lanceolala X 1; 11: Y. semistriata X 1'4

1758) doorgaan, grotendeels beter overeenkomen met N. turgida (Leckenby & Marshall, 1875). Zij zijn echter niet goed genoeg geconserveerd om een zekere determinatie mogelijk te maken. Fossiele exemplaren uit de Westerschelde worden aanmerkelijk groter dan voor de receme Nucula mtcleus bekend is, bijvoorbceld: L 17Y2, H 13Y2, S 4\2; L 16, H 13, S 4Yz. De exemplaren met zeer kleine tophoek, die VAN REGTEREN ALTENA in 1937 voor N1I cula proxima Say, 1822, hield, waren niet voor hernieuwd onderzoek beschikbaar. Wij twijfelen echter of deze determinatie gehandh1afd kan worden. Fossiele Nttwla sp. kan langs de gehele kust '.lit de Eemlagen afkomstig zijn, in Zeeland bovendien uit het Boven Mioceen en Plioceen. Familie NUCULANIDAE (Ledidae) t5. Jfj.piteria pygmaea (von Mi.inster in Goldfuss, 1837) Nucula pygmaea von Munster, 1R35 (nom. nud.); Leda pygmaea (von Munster). L 4]6, H 3, S 1; L 4, H 3, S 1. Betrekkelijk stevig; ghd en glanzend; voorzijde' afgerond, achterzijde toegespitst; vemrale rand sterk gebogen. Het enige exemplaar is verloren gegaan en kon door ons niet opnieuw onderzocht worden. I: Walcheren. Anv. t6. Nuculcma deshayesiana (Nyst, 1835) Leda deshayesial1a (Nyst). L 26Y2, H 16, S 7; L 21, H 14, S 5. Zeer stevig, vrij bol; top iets voor het midden; met fijne concemrische sculptuur. I: Noordwij1c III: Westerschelde. Rup. 7. Nuculana minuta (Mi.iller, 1776) Leela minuta (Muller). L 14, H 7, S 4; L 11, H 6!6, S 5. Vrij plat, achterzijde afgeknor; min of meer duidelijke kielen lopen van top naar uiteinden achterzijde; top verder naar voren en concemrische sculptuur grover dan bij no. 6. III: Westerschelde. Plio, O-Plist. 8. Portlandia il1termedia M. Sars, 1865 Portlal/elia arctica Heering, 1950; Bloklander, 1952, non (Gray, IS24 ); Portlal1elia lel1ticula Bloklander, 1952, non (Moller, 1R42). L 13, H 8, S 2 \2; L 8Yz, H 5 Y2, S 10.. Dunschalig, bol; vrijwel glad; voorzijde rond, achterzijde afgeknor; rap duidclijk voor het

10 BASTERIA, Vol. 26, No.1 en 2, 1962 --'-------------~------.. ------------------------------ Plaat 2. Fig. 12: Area tetragona X 3; 13: Barbatia barbata X 2114; 14: Anadara diluvii X 2114.

midden; ventrale rand zwak gebogen. 1: Walcheren. III: Westerschelde. O-Plist. 9. Yoldia myalis (Couthouy, 1838) Leda niyalis (Couthouy). L 34, H 17, S 5; L 29, H 16, S 4~. Top in het midden of iets er achter; schelp glad. I: Walcheren. II: de Kaloot. III: Westerschelde. Plio, O-Plist. tl0. Yoldia laneeolata (J. Sowerby, 1817) Leda laneeolata (J. Sowerby). L 50, H 26, S 6; L 39, H20, S 5. Top duidelijk achter het midden; over het midden van de schelpkleppen lopen fijne groeven, die de groeilijnen snijden. I: Walcheren. II: Ritthem, de Kaloot. Plio O-Plist. til. Yoldia semistriata (S. V. Wood, 1840) Leda semistriata (Wood). D L 27, H 14, S 3~; L 24, H 12Yz, S 3. Top inhet midden of iets er voor; schelpkleppeb in hetmidden jjn gegroefd,. deze groeven zetten zich naar vojen en achteren als groeilijnen voort. II: de Kaloot. III: Westerschelde. Plio. Familie ARCIDAE 12. Area tetragona Poli, 1795 Plaat 2, 4 L 26, H 12, S 8Yz; L 23, H 13, S 9. Zeer bol; ligamentarea breed, met fijne ruitvormige groeven; kleppen.met kiel van top naar ventrale hoek achterrand en diepe inbochting in ventrale rand. I. Walcheren. II: Ritthem, de Kaloot. III: Westerschelde. Plio. 13. Barbatia barbata (Linnaeus, 1758) Plaat 2, 4 Area barbata Linnaeus. L 35Yz, H 26, S 7; L 34, H20, S 7. Ligamentarea smal, maar met duidelijke, fijne, ruitvormige groeven; ventrale rand kleppen ongeveer evenwijdig aan dorsale, meestal met zwakke inbochting; sculptuur van. radiale ribben door concentrische groeven in knobbeltjes verdeeld. I: Walcheren. II: Braakman, Ritthem, de Kaloot. III. Westerschelde. Plio.? O-Plist.

12 BASTERIA, Vol. 26, No.1 en 2, 1962 Plaat 3. Fig. 16: Bathyarca philippiana X 9; 17a: Striarca lactea scaldensis, holotype, X 3; 17b: Str. lactea lact(!a X 3%.

v. R. Altena. Bloklander & Pouderoyen: Fossiele schelpen 13 t14. Anadara diluvii (Lamarck, 1805) Plaat.2, 4 A rea diluvii Lamarck. L 32, H 23, S 12Yz; L 32, H 25, S 13. Bol; ligamentarea vrij smal, met fijne ruitvormige groeven; 28 tot 33 stevige radiale ribben. II: de Kaloot. Anv. 15. Bathyarca pectunculoides (Scacchi, 1834) Plaat 5 Area peetuneuloides Seaeehi. L 4, H 3, S 1. Dunschalig; top voor, grootste breedte achter het midden; voor 3-4, achter 4-5 slottanden, de achterste staan vrijwel overlangs; zeer fijne sculptuur van radiale ribben gesneden door concentrische. II: Ritthem. III: Westerschelde. Anv.,? Plio. 16. Bathyarca philippiana (Nyst, 1848) Pia at 3, 4 Area obliqua Philippi, 1844, nee Reeve, 1844; Area koreni Kobelt, 1891, nee Danielssen, 1859; Area obliquatula Dautzenberg, 1927; Area lactea Beering, 1950, nee Linnaeus, 1758. L 9, H 6Yz, S 3; L 8, H 5, S 2. Stevig; top voor, grootste hoogte achter het midden; achter ongeveer tweemaal zoveel slottanden als voar; kleppen aan buitenzijde met min of meer duidelijke radiale depressie onder de top; fijne sculptuur van radiale ribben gesneden door concentrische. III: Westerschelde. Scald en/of Poed. t17a. Striarca lactea scaldensis van Regteren Altena, 1962 Plaat 3,4 L 26, H 18, S 7; L 23Yz, H 15, S 6Y.z; L 22Yz, H 15, S 17. Groter, iets minder hoekig van vorm en met fijnere sculpruur dan no. 17b. Het laatste blijkt vooral door vergelijking van de radiale ribben op de achterzijde van de schelp. III: Westerschelde.? Anv. 17b. Striarca lactea lactea (Linnaeus, 1758) Plaat 3 Area laetea Linnaeus. Zie: Van Benthem Jutting, 1943, Fauna van Nederland, afl. 12, p. 36. Jong-plistocene exemplaren van deze SOOft, ait de Eemlagen, kunuen langs onze gehele kust aanspoelen.

14 BASTERIA, Vol. 26, No.1 en 2, 1962 Plaat 4. Ligamentarea's van Arcidae, vergroot. Fig. 12: Area tetragona; 13: Barbatia barbata; 14: Anadara diluvii; 16: Bathyarca philippiana; 17a: Striarca lactea scaldensis. Familie GLYCYMERIDAE Het onderscheiden van soorten van het geslacht Glycymeris is bijzonder moeilijk. In Zeeland, vooral in de Westerschelde, vindt men rwee vormen, die overeenkomen met wat uit her Boven Mioceen en Plioceen van Antwerpen bekend is. Vroeger hebben wij deze respectievelijk met de recente Gl. pilosa (Linnaeus) en Gl. glycymeris (Linnaeus) in verband gehracht. Ten onrechte, want bij deze vormen valt de projectie van de top op de basis van de ligamentarea ver

v. R. Altena, Bloklander & Pouderoyen: Fossiele sche1pen 15 Plaat 5. Fig. 15: Bathyarca pectunculoides X 10; ISa: Glycymeris variabilis deshayesi X lh; ISb: Gl. variabilis variabilis X 1/2, met slot van jong exemplaar iets vergroot, ISb'; Gl. v. variabilis f. subobliqua X lh, 19: Limopsis aurita X 4; 20: L. anomala X 12.

16 BASTERIA, Vol. 26, No.1 en 2, 1962 uit het midden. Bij de twee vormen van de Westerschelde valt deze projectie in of dichtbij het midden van die basis, wat op verwantschap met de recente Gl. bimaculata (Poli, 1795) wijst. Ook de fijne, knobbelige radiale ribben, die soms bij jonge exemplaren duidelijk ontwikkeld zijn en bij de top van goed geconserveerde volwassen kleppen te zien zijn, wijzen eerder op verwantschap met GI. bimaculata. Enkele exemplaren met sterk excentrische top moeten wij voorlopig als Glycymeris spec. aanduiden. tlsa. Glycymeris variabilis deshayesi (Mayer, IS6S) Plaat 5 Giycymeris pilgsa var.? v. R. Altena, 1937; Gl. pilgsa Heering, 1950, nee (Linnaeus, 1767); Glycymeris pilgsa deshayesi (Mayer); Gl. glycymeris forma deshayesi (Mayer). L 69, H 70, S 23; L 6S, H 70, S 26; L 66, H 66, S 23. Boller, dikschaliger en meestal relatief iets hoger dan no. ISb. Vooral gekenmerkt door een wat meer uitstekende top. Door overgangen met no. Isb verbonden. I: Zeeuwsch-Vlaanderen, Walcheren. II: de Kaloot. III: Westersche1de; Roompot. Anv. tlsb. Glycymeris variabilis variabilis (J. Sowerby, IS24) Plaat 5 Glycymeris glycymeris variabilis 0. Sowerby). L SO, H SO, S 24; L 75, H 75, S 20; L 67, H 60, S 17. Minder bol, minder dikschalig en meestal re1atief iets langer dan no. 181. Vooral gekenmerkt door een minder uitstekende top. Door overgangen met no. 18a verbonden. Variabel van vorm; lange, scheve exemplaren kan men aanduiden als forma transl'ersa (S. V. Wood, 1840) (Plaat 5 fig. ISb'). Zeeuwsch-Vlaanderen, Walcheren, Noord-Beveland. II: Ritthem, de Kaloot. III: Westerschelde. Plio. Familie LIMOPSIDAE 19. Lmzopsis (Limopsis) aurita (Brocchi, ISI4) Plaat 5 L 11, H 12, S 3lh; L 8, H SYz, S 20. Groter dan no. 20; dik ~chalig; kleppen met gladde ventrale rand; sculptuur weinig gepro nonceerd, bij fossiele exemplaren meestal afgesleten. II: Ritthem III: Westerschelde. Anv., Plio, Bern. t20. Limopsis (Pectunculina) anomala (Eichwald, IS30) Plaat 5 L 4Yz, H 4Yz, S Ilh. Kleiner dan no. 19; dunschalig; kleppen met, althans gedeelte1ijk, gecreneleerde ventrale rand; sculpmur van fijne radiale en concentrische ribben. I: Walcheren. II: Ritthem. III: Westerschelde. Anv.