Paul Nieuwbeerta & Arjan Blokland



Vergelijkbare documenten
Voorspellen van criminele carrières is moeilijk

Criminele carrières van adolescenten en jongvolwassenen

KOSTEN EN BATEN VAN DE INVOERING VAN THREE STRIKES AND YOU RE OUT IN NEDERLAND EEN SCENARIO STUDIE

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Aandeel van de meest frequent vervolgde daders in de strafzaken van

Samenvatting Tabel a Enkele achtergronden van ex-gedetineerden uitgestroomd tussen 1996 en 1999

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Kennislink.nl. Reizende criminelen langer uit handen van de politie. Slechts kwart van misdrijven opgehelderd

Marleen Weulen Kranenbarg Cyber-offenders versus traditional offenders

Samenvatting. Tabel a Onderzoeksaantallen recidivemetingen ex-pupillen JJI uitgesplitst naar wettelijk kader

Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in

Samenvatting. De onderzoeksgroep

Opgave 3 De burger als rechter

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Monitor Veelplegers 2016

Onderzoeksbulletin. Recidive bij jongeren in de ambulante forensische ggz. Joan van Horn, Jaap van Slageren & Mara Eisenberg

Voorwaardelijke straffen: Publieke steun, naleving en recidive

Samenvatting. Onderzoeksvragen

Samenvatting (Dutch Summary)

CRIMINALITEITSPATRONEN OVER DE LEVENSLOOP ONTWIKKELINGEN IN HET CRIMINELE GEDRAG VAN EEN COHORT NEDERLANDS VEROORDEELDEN

Waar moet het heen? Wat is het doel? What works? (Andrews & Bonta, 2010) What works? Hoe kunnen we het risico per individu bepalen?

Twee criminele generaties? De intergenerationele overdracht van veroordelingen

Nieuwe dadergroep vraagt aandacht

Omvang van verschillende sanctiegroepen; volwassen en jeugdige daders met minstens één strafzaak afgedaan in 1997

DNA DATABANKEN ALS BRON VOOR CRIMINOLOGISCH ONDERZOEK. Sabine De Moor

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

Samenvatting Inleiding Methode

Recidive na een rechterlijke beslissing

Samenvatting. factoren betreft), en scoren zij anders waar het gaat om het soort en de

Risicotaxatie en risicohantering geweld bij jongeren

Zo vader, zo zoon? De intergenerationele overdracht van crimineel gedrag Rakt, Marieke van de; Nieuwbeerta, Paul; Graaf, Nan Dirk de

De subjectieve zwaarte van detentie: een empirisch onderzoek. Ellen Raaijmakers Jan de Keijser Paul Nieuwbeerta Anja Dirkzwager Joni Reef

6 secondant #6 december Groot effect SOV/ISD-maatregel

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Criminele carrières over de levensloop

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

In de afgelopen decennia heeft ongehuwd samenwonen overal in Europa. toegenomen populariteit van het ongehuwd samenwonen is onderdeel van

Nederlandse samenvatting

Resocialisatie in Nederlandse Penitentiaire Inrichtingen

maatschappijwetenschappen vwo 2015-II

Gedetineerden en hun partnerrelaties voor en na detentie

Nederlandse samenvatting (Dutch summary)

Crimineel gedrag over het leven

Keuzetwijfels in de Emerging Adulthood rondom Studie- en Partnerkeuze. in Relatie tot Depressie

Dynamische risicotaxatie

Werk doet delinquentie afnemen

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

Justitiële Verslavingszorg. De reclassering

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

Sex Offender Risk Assessment in the Netherlands: Towards a Risk Need Responsivity Oriented Approach W.J. Smid

Risicofactoren voor een criminele carrière voor jongeren betrokken bij moord en doodslag

Voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en delinquentie: cumulatie van risicogedrag onder jongeren in Nederland

Boekbespreking van A. Donker, Precursors and prevalence of young-adult and adult delinquency Dijkstra, Jan Kornelis; Veenstra, David

Eindexamen vwo maatschappijwetenschappen 2013-I

Eenzaam ben je niet alleen

Het huwelijk als keerpunt?

Anticiperende effecten van het huwelijk?

Eenmaal crimineel, altijd crimineel? Een grondige literatuur review over de stand van zaken in onderzoek naar keerpunten en desistance.

Datum 29 januari 2010 Onderwerp WODC-onderzoek 'Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt'

Voorwoord. Voorwoord

Dagelijkse activiteiten van ouder wordende echtparen: veranderingen bij achteruitgang van de gezondheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nazorgproblematiek en recidive van kortgestrafte gedetineerden

Jeugdige zedendelinquenten Jong geleerd, oud gedaan?

Woonsituaties voor en na detentie. Maaike Wensveen Hanneke Palmen Anke Ramakers Paul Nieuwbeerta Anja Dirkzwager

Bloody Mary Op zoek naar Bloody Mary - studiedag forensische systeem therapie 6/21/2017

Samenvatting. Aard en omvang van geweld

5. CONCLUSIES ONDERZOEK

Over veelplegers, uithandengeving & plaatsing in GI. Jenneke Christiaens

DE MAATREGEL INRICHTING STELSELMATIGE DADERS (ISD): MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN-BATENANALYSE VAN EEN SAMENVATTING EVENTUELE VERLENGING

Summary in Dutch/ Samenvatting in het Nederlands

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

References. Den Haag: WODC.

Project BR/154/A4/SOC Sex Offenders in and out of Crime. Recidivism, Criminal Careers and Desistance ANNEX 2

Citation for published version (APA): Bosker, O. J. (1997). Snelrecht: de generaal en speciaal preventieve effecten van sneller straffen s.n.

Screening van gedragsproblemen en consequenties hiervan op effect van interventies. Walter Matthys

Aanscherpingen glijdende schaal. Geschatte resultaten van recente en voorgenomen aanscherpingen. Samenvatting

Facts & Figures: Slachtofferschap van delinquent gedrag

Project BR/154/A4/SOC Sex Offenders in and out of Crime. Recidivism, Criminal Careers and Desistance ANNEX 1

Inhoud Voorwoord Criminologie: een terreinverkenning Beschrijvende criminologie Het strafrechtelijk systeem in actie

Toespraak DGPJS tgv installatie Erkenningscommissie Gedragsinterventies op , Sociëteit De Witte, te Den Haag

Citation for published version (APA): van Vugt, E. S. (2011). Moral development and juvenile sex offending. Oisterwijk: Boxpress.

SAMENVATTING Achtergrond Onderzoeksopzet

Andrea Donker, Edward Kleemans, Peter van der Laan en Paul Nieuwbeerta

Nederland in internationaal perspectief 1

2. Wat zijn per sector/doelgroep de algemene inzichten ten aanzien van de inhoud van de continuïteitsplannen?

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Adolescentenstrafrecht. Een onderzoeksprogramma

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Monitor 2007 Veelplegers Twente

Feiten & Achtergronden. Aanpak veelplegers. December 2006/F&A 6806

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive

Datum 12 mei 2011 Onderwerp Beantwoording Kamervragen leden Recourt en Marcouch inzake taakstraf in de buurt

Aangenomen en overgenomen amendementen

Monitor 2010 Veelplegers Twente

Transcriptie:

Lange termijn recidive patronen: hoe goed kunnen ze worden voorspeld en voorkomen? Paul Nieuwbeerta & Arjan Blokland Themagroep Levensloop, criminaliteit en interventies Rapport NSCR-2006-3 April 2006 Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving NSCR Postbus, 792, 2300 AT Leiden Telefoon: 071 5278527 Fax: 071 5278537 e-mail: nscr@.nscr.nl website: www.nscr.nl

Voorwoord In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar lange termijn recidive. Het rapport bestaat uit twee bijdragen. In de eerste bijdrage wordt een beschrijving van lange termijn recidive patronen gegeven. Daarbij wordt aangetoond dat het voorspellen van lange termijn criminele carrieres aan de hand van kenmerken van veroordeelden en hun criminele verleden zeer lastig is. In de tweede bijdrage worden de gevolgen van speciale aanpak van veelplegers onderzocht. Deze bijdrage laat zien dat een dergelijke aanpak weliswaar kan leiden tot een substantiele afname van de criminaliteit, maar de resultaten tonen ook aan dat de kosten hoog zijn en dat een dergelijk beleid inefficient is, aangezien deze aanpak leidt tot een zeer groot aantal (onnodige) extra gevangenen. Het onderzoek is uitgevoerd op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) van het Ministerie van Justitie. Voor dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van gegevens afkomstig uit de Criminele Carriere en Levensloop Studie (CCLS) die wordt uitgevoerd binnen het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR). Verschillende personen en instanties hebben een bijdrage geleverd aan het onderzoek. Allereerst willen we het WODC danken voor de medewerking bij het verkrijgen van de benodigde gegevens. Met name danken we Stefan Bogaerts, Marisca Brouwers, Frans Leeuw en Paul Smit. Ook alle medewerkers van de Dienst Justitiele Documentatie die ons zeer hebben geholpen bij dit onderzoek willen we danken - en met name Rinus Pitstra en Barbara Hoekstra. Bijzondere dank zijn we verschuldigd aan Sanne Lotens en Eva van Wijck - ten tijde van het onderzoek werkzaam op het NSCR - die op uitzonderlijke wijze hebben bijgedragen aan de gegevensverzameling van de Criminele Carriere en Levensloop Studie (CCLS). Als laatste willen we Catrien Bijleveld en Gerben Bruinsma danken voor hun nuttige commentaar op (delen van) eerdere versies van dit rapport. Paul Nieuwbeerta Arjan Blokland April 2006 2

Inhoudsopgave Voorwoord Inhoudsopgave Inleiding Voorspellen van lange termijn recidive Paul Nieuwbeerta & Arjan Blokland - Inleiding - Voorspellers van delictgevaarlijkheid - Predictieve waarde - Data - Methode - Beschrijving recidivepatronen over lange termijn - Verschillen in recidivepatronen naar persoonskenmerken in veroordelingsgeschiedenis - Voorspellen van recidive patronen - Conclusie Referenties Selectieve aanpak van veelplegers? Kosten en baten van verschillende strafscenario's Arjan Blokland & Paul Nieuwbeerta. - lnleiding - Baten selectieve aanpak - Kosten selectieve aanpak - Onderzoeksvragen - Data en methoden - Baten: daling geregistreerde criminaliteit - Kosten: groei gedetineerden populatie - Kosten en baten vergeleken - Immateriele kosten: vals positieven - Conclusie Referenties 3

Inleiding Criminologisch onderzoek in binnen en buitenland laat keer op keer zien dat een klein percentage daders verantwoordelijk is voor een disproportioneel aandeel van de totale criminaliteit. Als op voorhand zou kunnen worden vastgesteld wie tot deze groep gaan behoren, zou - zo lijkt het in eerste instantie - dus met relatief weinig middelen veel criminaliteit kunnen worden voorkomen. Naast de vraag of iemand een bepaald delict heeft begaan, wordt daarom de vraag wat iemand in de toekomst nog aan delicten zal plegen een belangrijke vraag in de huidige strafrechtspleging. In het streven de beperkte justitiele middelen op een zo efficient mogelijke manier in te zetten, wordt gezocht naar kenmerken die samenhangen met het risico eenactieve en langdurige criminele carriere te ontwikkelen. Een belangrijk empirisch gegeven hierbij is dat eerder vertoond gedrag sterk samenhangt met later nog te vertonen gedrag, ook als het crimineel gedrag betreft. Los van hun individuele gedrag behoren daders die al een criminele geschiedenis hebben opgebouwd dus tot de groep die het grootste maatschappelijk gevaar opleveren. Het zwaarder straffen van recidivisten lijkt hierdoor gerechtvaardigd. Ook vanuit ontwikkelingscriminologische hoek lijkt het trachten te isoleren van een kleine groep hardnekkige veelplegers te worden gelegitimeerd. Typologische theorieen, zoals die van Terrie Moffitt, maken een kwalitatief onderscheid tussen daders die aileen in en rond hun adolescentie over de schreef gaan en daders die al jong beginnen aan een actieve en langdurige criminele loopbaan. Voor de eerste ~ en verreweg de grootste - groep daders zou de oorzaak van hun criminele gedrag voora! moeten worden gezocht in sociaal contextuele factoren kenmerkend voor de adolescentie fase. Met het bereiken van de volwassenheid verandert de sociale context voor deze jongeren dusdanig dat deze niet meer uitnodigt tot regeloverschrijdend gedrag. Voor de kleine groep daders die op jonge leeftijd reeds antisociaal en delinquent gedrag vertoont, wordt de oorzaak van dat gedrag echter gezocht in een combinatie van persoonskenmerken en een t~e kort schietende gezinsomgeving. Tegen de tijd dat deze jongeren de adolescentie bereiken zou zich reeds een antisociale inslag hebben gevorrnd die nog maar moeilijk te beynvloeden is. Onder continue invloed van die antisociale inslag ontwikkelen deze delinquente jongeren zich tot criminele volwassenen. Uit typo!ogische theorieen zoals die hierboven beschreven kunnen in de eerste plaats kenmerken worden afgeleid die voorspellend kunnen zijn voor een lange en actieve criminele carriere. Jongeren die bijvoorbeeld reeds op jonge leeftijd met politie en justitie in aanraking komen en van meet af aan frequent delictgedrag vertonen zouden een hoogrisico lopen zich te ontwikkelen tot veelpleger. Ten tweede geven de typologische theorieen, die de oorzaak van frequent en persistent crimineel gedrag zoeken in stabiele individuele kenmerken, richting aan de te plegen interventie: waar voor de meeste daders geldt dat de beste interventie bestaat uit het versnellen of op zijn minst niet vertragen van de overgang van adolescentie naar volwassenheid, zijn de vooruitzichten op gedragverbetering voor de kleine groep veelplegers gering. Hen opsluiten om zo de maatschappelijke schade van hun criminele gedrag te voorkomen lijkt de enige oplossing. Er is echter ook kritiek op het gedifferentieerd sanctioneren van daders op basis van verschillende risicocategorieen. Sancties worden niet meer opgelegd om wat iemand heeft gedaan, maar om wat de verwachting is dat iemand nog gaat doen. De sanctie wordt zo van een repressief een preventief middel. Omdat het voorkomen van toekomstig gedrag een belangrijk strafdoel wordt, staat die straf steeds minder in verhouding tot het op dat moment gepleegde feit; het beginsel dat de straf proportioneel aan de gepleegde misdaad moet zijn wordt dan meer en meer verlaten. Bovendien zou het onderscheiden van risicocategorieen stigmatiserend werken: een persoon wordt gestraft omdat hij tot een bepaalde groep behoort, 4

niet vanwege zijn eigen gedrag. Tot slot gaat risicojustitie zeker waar het volwassenen betreft, vaak samen met het 'uit de maatschappij halen' van categorieen daders. Onschadelijkmaking en niet resocialisatie worden het belangrijkste oogmerk van de op te leggen sanctie. Oak binnen ontwikkelingscriminologische kringen klinkt scherpe kritiek op het denken in groepen en de schijn van onveranderbaarheid van gedrag die dit tot gevolg heef!. Pleitbezorgers van een dynamisch perspectief op de ontwikkeling van crimineel gedrag stellen dat ongeacht de kenmerken van de persoon of van zijn of haar criminele verleden, verandering van gedrag altijd mogelijk blijft. Ontwikkeling ligt niet vast, maar wordt continu beinvloed door min of meer toevallige gebeurtenissen in het leven van de persoon in kwestie. Deze criminologen wijzen bijvoorbeeld op het gebleken effect dat trouwen heef! op het verloop van de criminele carriere. De dynamiek van de ontwikkeling van crimineel gedrag over het leven maakt dat persoonskenmerken, maar ook kenmerken van iemands criminele verleden slechts een beperkte voorspellende waarde hebben voor het verdere verloop van de criminele carriere. De veranderingen in het verloop van die criminele carriere als gevolg van toevallige veranderingen in levensomstandigheden kunnen immers niet worden meegenomen in de voorspelling. Bovendien geldt de invloed van levensomstandigheden de carrieres van aile daders; - potentiele - veelplegers vormen hierop geen uitzondering. Het dynamisch perspectief tenslotte heeft ook gevo1gen voor de verwachtingen ten aanzien van formele interventies. Waar binnen dadertypologieen met een meer statische opvatting het opsluiten van gebleken veelplegers de enige optie lijkt, biedt een dynamisch perspectief ruimte voor een rehabiliterende functie van strafrechtelijke interventies. Terwijl - niet aileen in Nederland" in het maatschappelijk discours de roep am een speciale aanpak van veelplegers groeit, is verre van duidelijk wat de gevolgen zouden zijn van een beleid specifiek gericht op veelplegers. Die onduidelijkheid wordt enerzijds veroorzaakt doordat onbekend is hoe goed we in staat zijn am op voorhand veelplegers als aparte groep te isoleren en anderzijds omdat onduidelijk is wat de verwachten maatschappelijke effecten zouden zijn van een op specifieke dadergroepen gericht detentiebeleid. In dit rapport beogen we iets meer duidelijkheid hierover te verschaffen. We doen dit in twee empirische bijdragen. In de eerste bijdrage geven we een beschrijving van lange termijn recidive patronen. Daamaast stellen we de vraag in hoeverre lange termijn criminele carrieres te voorspellen zijn aan de hand van kenmerken van veroordeelden en hun criminele verleden. In de tweede bijdrage onderzoeken we de gevolgen van speciale aanpak van veelplegers. Met hoeveel delicten per jaar mogen we verwachten dat de criminaliteit afneemt als we daders op basis van hun criminele geschiedenis voor langere tijd vastzetten? En wat zijn de gevolgen hiervan voor de omvang van de gedetineerden populatie? Door de opbrengsten van de door een selectief beleid voorkomen delicten af te zetten tegen de kosten gemoeid met het selectief detineren van veelplegers proberen we inzicht te verschaffen in het te verwachten maatschappelijk resultaat van een speciale aanpak van verplegers. Yoor dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van gegevens afkomstig uit de Criminele Carriere en Levensloop Studie (CCLS) die wordt uitgevoerd binnen het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR). De CCLS is een grootschalige longitudinale studie waarbinnen de complete criminele carrieres van een groat aantal personen in kaart worden gebracht. Basis voor de ecls vormt de steekproef van 4% van aile in 1977 door een Nederlandse rechter of Officier van Justitie onherroepelijk afgedane strafzaken. De CCLS bestrijkt de gehele daaropvolgende periode tot 2003 en beschikt zo dus over unieke prospectieve gegevens over een periode van 25 jaar. 5

VOORSPELLEN VAN LANGE TERMIJN RECIDIVE? Paul Nieuwbeerta Arjan Blokland INLEIDING Voorspellingen aangaande iemands toekomstige criminele gedrag vormen een cruciaal onderdeel van de strafrechtspleging. Dagelijks maken officieren van justitie, rechterscommissarissen en rechters, hierin al dan niet ondersteund door gedragskundigen, inschattingen betreffende de toekomstige delictgevaarlijkheid van daders. De beslissing tot het opleggen van een vrijheidsstraf bijvoorbeeld, vindt haar rechtvaardiging dee Is in de 'voorspelling' dat de reeds gebleken dader een groter risico heeft om nogmaals delicten te plegen (packer, 1968 geciteerd in Gottfredson & Gottfredson, 1994) - delicten die nu ten minste voor de duur van de vrijheidsstraf onmogelijk worden gemaakt. Ook bij keuzes betreffende voorlopige hechtenis, sanctie modaliteit, vervroegde invrijheidsstelling, en verlof is de geschatte kans op recidive een factor van be lang. Gegeven de grote kosten die gemoeid zijn met de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties (Molenaar, 2005), wordt gestreefd naar een zo efficient mogelijke toepassing hiervan. Als op voorhand daders met een hoog recidive risico kunnen worden geselecteerd, leidt dit tot een efficientere benutting van de beschikbare sanctie capaciteit, kan bovendien veel criminaliteit worden voorkomen, en wordt de veiligheid in de samenleving verhoogd zo is de redenering (Auerhahn, 1999). Dit 'risico'-denken neemt een steeds hogere vlucht binnen de strafrechtspleging (Buruma, 2006; Feely & Simon, 1992; Moerings, 2003) en heeft geleid tot een ware 'industrie' aan risicotaxatie instrumenten zoals de LSI-R (Andrews & Bonta, 1995), VRAG (Harris, Rice, & Quinsey, 1993), PCL-R (Hare, 1991), SAQ (Loza & Green, 2003) en RISc (Programma Terugdringen Recidive, 2004). Niet toevallig spitst het theoretische debat binnen de ontwikkelings- en levensloop criminologie zich op dit moment eveneens toe op vragen van voorspelbaarheid en (on)veranderbaarheid. Een deel van de ontwikkelings-criminologen maakt hierbij onderscheid in verschillende dadertypen op basis van de veronderstelde ontwikkelingsachtergrond van het door die daders vertoonde criminele gedrag (Loeber & Hay, 1994; Moffitt, 1993; Patterson & Yoerger, 1993). Vooral de door Moffitt (1993, 1994) voorgestelde typologie genereert momenteel onder criminologen veel respons (voor een overzicht zie: Moffitt, 2006). Het criminele gedrag van de meeste daders zou, volgens deze typologie, worden ingegev,en door sociale omstandigheden die kenmerkend zijn voor de adolescentie en vroege volwassenheid. De criminele carriere van dit type dader is doorgaans kort en concentreert zich rond het einde van de tienerjaren. Bij een ander, klein deel van de daders komt het criminele gedrag voort uit persoonlijke kenmerken van waaruit zich, versterkt door interactie met de omgeving, gedurende de kinderjaren een duurzame antisociale persoonlijkheid ontwikkelt. De constante invloed van deze antisociale persoonlijkheid leidt tot een criminele carriere die zich kenmerkt door een aanvang op jonge leeftijd, een hoge en stabiele delictsfrequentie en een lange duur. Moffitt noemt deze kleine groep de persistente daders. Niet aileen is deze laatste groep verantwoordelijk voor een, naar hun prevalentie in de totale daderpopulatie gemeten, onevenredig groot deel van de criminaliteit; de stabiliteit van hun delictgedrag en de onderliggende oorzaak, zouden bovendien een accurate voorspelling aangaande het verdere verloop van de criminele carriere van dit type dader rnogelijk kunnen maken (Piquero & Moffitt, 2004). Dadertypologieen zoals die van Moffitt en de hierin veronderstelde stabiliteit in crirnineel gedrag worden onder vuur genornen door crirninologen die algernene verklaringen 6

van crimineel gedrag voorstaan (Gottfredson & Hirschi, 1990; Laub & Sampson, 2003). In hun algemene theorie van leeftijdsgebonden informele sociale controle leggen Laub & Sampson juist de nadruk op de variabiliteit van criminele carrieres. Hoewel personen kunnen verschillen in de mate waarin zij geneigd zijn tot het plegen van criminaliteit, worden verschillen in criminele carrieres vooral veroorzaakt door veranderingen in de sociaie omstandigheden waarin een dader zich bevindt. Aangezien veei van deze veranderingen worden 'getriggered' door omstandigheden buiten de invloedssfeer van het individu, bieden persoonlijke kenmerken of kenmerken van eerder vertoond delict gedrag in de ogen van deze auteurs onvoldoende basis voor een nauwkeurige voorspelling van het toekomstige verloop van het delictgedrag, zeker op de lange termijn (Sampson & Laub, 2003, 2005). Empirisch onderzoek naar de ontwikkeling van crimineel gedrag op de lange termijn is schaars. De follow-up periodes van het meeste recidive onderzoek liggen tussen de paar maanden en de paar jaar (Blokland & Nieuwbeerta, 2004b; Bonta, Law, & Hanson, 1998; Cottle, Lee, & Heilbum, 2001). Hierdoor is het veelal onbekend of risicofactoren die verband houden met recidive op de korte termijn, ook op de lange termijn voorspellende waarde hebben. Bovendien richt vee! onderzoek zich op zeer specifieke groepen daders, bijvoorbeeld seksueel delinquenten (Hanson & Morton-Bourgon, 2005), en niet op de algehele daderpopulatie. Tot slot wordt in veel recidiveonderzoek de complexiteit van de afuankelijke variabele onderschat (Sjostedt & Grann, 2002). Vaak wordt een dichotome Ga/nee) definitie van recidive gehanteerd, wat aansluit bij het veelvuldige gebruik van gebeurtenisanalyse (o.a. Benda, 2005; Stoolmiller & Blechman, 2005; Tengstrom, Grann, Langstrom, & Kullgren, 2000). In dergelijk onderzoek wordt de vraag beantwoord: 'hoe lang duurt het tot het eerste recidive delict'. In de strafrechtspraktijk echter worden keuzes aangaande de toe te passen sanctie ook bepaald door verwachtingen omtrent bijvoorbeeld de frequentie, spreiding en duur van de recidive. Bovendien lijkt de voorspellende waarde van belangrijke risicofactoren per aspect van recidive te verschillen (Sjostedt & Grann, 2002). Samenvattend: belangrijke beslissingen in de strafrechtsketen worden mede gebaseerd op voorspellingen van delictgevaar!ijkheid, juist op de lange termijn. Op theoretische en empirische gronden kunnen echter vraagtekens worden geplaatst bij de nauwkeurigheid waarmee recidivepatronen kunnen worden voorspeld. Eerder empirisch onderzoek kende veelal een korte follow-up en had in de meeste gevallen slechts het al of niet optreden van herhaald crimineelgedrag als maat. In dit artikel stellen wij daarom de volgende onderzoeksvragen: 1. Wat zijn de recidive patronen over lange termijn (25 jaar)? 2. In hoeverre hangen verschillen tussen personen in recidive patronen samen met verschillen in persoonskenmerken en kenmerken van de veroordelingsgeschiedenis? 3. In hoeverre kunnen we recidive patronen over lange termijn voorspellen aan de hand van persoonskenmerken en kenmerken van de veroordelingsgeschiedenis? We beantwoorden deze vragen op basis van gegevens uit de Criminele Carriere en Levensloop Studie (CCLS), een grootschalige longitudinale studie naar de lange termijn ontwikkelingen in het criminele gedrag van een cohort Nederlandse veroordeelden uitgevoerd binnen het Nederlands Studie Centrum en Rechtshandhaving (NSCR). VOORSPELLERS VAN DELICTGEVAARLIJKHEID Pogingen toekomstig crimineel gedrag te voorspellen zijn niet nieuw. Bonta (1996) onderscheidt drie generaties in de ontwikkeling van methoden ter beoordeling van delictgevaarlijkheid. De eerste-generatie methode is die van het ongestructureerde klinisch 7

interview. Voorspellingen binnen deze methode zijn gebaseerd op het oordeel van de gedragskundige of reclasseringswerker zonder dat gebruik gemaakt wordt van gestandaardiseerde meetinstrumenten. De predictieve validiteit van deze methode is zeer gering gebleken (Gottfredson & Moriarty, 2006) en kan, wanneer toegepast in combinatie met andere methodes zelfs leiden tot een daling in voorspellende waarde (Grove, Zald, Lebow, Snitz, & Nelson, 2000). De tweede-generatie methode betreft het gebruik van risicotaxatie instrumenten vrijwel volledig gebaseerd op kenmerken van de veroordelingsgeschiedenis van de dader waarvan in eerder onderzoek is vastgesteld dat deze correleren met herhaald delictgedrag. Dergelijke risicotaxatie instrumenten ontberen doorgaans een theoretische achtergrond en kunnen in principe zander klinische ervaring worden gescoord. De derde generatie bestaat uit taxatie instrumenten die naast kenmerken van de veroordelingsgeschiedenis ook tijdsvarierende ofdynamische kenmerken van de dader en zijn sociaie context in de voorspelling meenemen. Tweede en derde generatie instrumenten leveren gemiddeld een betere voorspelling dan ongestructureerde klinische interviews (Andrews, Bonta, & Worrnith, 2006; Grove et ai., 2000), maar de verschillen zijn klein (Mossman, 1994). In de huidige praktijk worden nog steeds methoden uit aile drie de generaties toegepast (Grove & Meehl, 1996). Andrews en Bonta (1994) maken bij het voorspellen van delictgevaarlijkheid onderscheid in statische risicofactoren, aspecten van het verleden van de dader die onveranderbaar zijn (bijvoorbeeld: leeftijd van eerste veroordeling) en dynamische risicofactoren of 'criminogenic needs', factoren voorspellend voor recidive die in principe wei veranderbaar zijn (bijvoorbeeld: echtelijke staat). Hoewel leeftijd wei verandert, maar niet door interventie kan worden bernvloed, wordt de leeftijd van de dader doorgaans als statische risico factor beschouwd (Bonta, 1996). Binnen de dynamische factoren wordt verder onderscheid gemaakt tussen stabiele dynamische factoren (bijvoorbeeld: alcoholverslaving) en acute dynamische factoren (zoals: dronkenschap) op basis van de tijdsspanne waarover deze dynamische factoren verwacht mogen worden te varieren.het onderscheid tussen statische en dynamische risicofactoren sluit nauw aan bij het onderscheid dat binnen de ontwikkelingscriminologie wordt gemaakt tussen statische en dynamische theorieen (Blokland, 2005; Paternoster, Dean, Piquero, Mazerolle, & Brame, 1997): Moffitt's theorie van persistente daders kan vanwege de blijvende invloed van hun antisociale persoonlijkheid op hun gedrag, worden beschouwd als een statische theorie, terwijl Laub en Sampson een dynamisch perspectief hanteren. Een aantal recente meta-analyses tonen aan dat statische risicofactoren sterke voorspellers zijn voor herhaald crimineel gedrag (zie Andrews et ai., 2006 voor een kwalitatief overzicht). In hun meta-analyse van aile tussen 1970 en 1994 internationaal gepubliceerde recidive studies met betrekking tot volwassenen vonden Gendreau, Little en Goggin (1996) dat het domein leeftijd/sekse/etniciteit een belangrijke voorspeller was voor de kans op recidive. Ook in een meta-analyse gericht op recidive onder geestelijk gestoorde daders bleek een sterk verband met leeftijd en geslacht, waarbij jongeren en mannen een hogere recidivekans hadden (Bonta et ai., 1998). Het verband met aileen etniciteit bleek minder sterk (zie ook: Cottle et ai., 2001).Een van de sterkste statische voorspellers van toekomstig crimineel gedrag is het hebben van een delinquentlcrimineel verleden (Bonta et ai., 1998; Gendrau et ai., 1996; Phillips et ai., 2005). Ook voor jongeren blijkt een geschiedenis van delinquentie voorspellend voor recidive (Lipsey & Derzon, 1998; Loeber & Dishion, 1983). Hierbij geldt dat jongeren die al op vroege leeftijd met politie ofjustitie in aanraking kwamen een groter recidiverisico hebben dan jongeren die pas op latere leeftijd een politie- ofjustitie contact opdoen (Cottle et ai., 2001). Recent Nederlands recidive onderzoek laat vergelijkbare resultaten zien (Wartna, Tollenaar, & Blom, 2005). 8

jaar detentie) pas efficient wordt wanneer de kosten per gedetineerde kunnen worden teruggebracht van 190 naar 12 euro per dag, hetgeen niet als een reele optie kan worden beschouwd. Bovendien blijkt risico inschatting op basis van enkel crimineel verleden veel vals positieven te genereren. Het hoger leggen van de selectieve lat vermindert dit probleem, maar resulteert in een beleid dat nauwelijks meerwaarde heeft boven het vigerende nietselectieve beleid. Hoewel de conclusie van de in deze bijdrage gedane analyses helder zijn, zijn er wei enige kanttekeningen bij te plaatsen. Allereerst moet worden opgemerkt dat de analyses niet naadloos aansluiten bij de huidige beleidspraktijk. De Wet ISD definieert de stelselmatige dader als een dader die drie veroordelingen heeft opgedaan, maar stelt de aanvullende voorwaarde dat dit gebeurde in de vijf voorafgaande jaren. Dit laatste om te voorkomen dat daders die weliswaar een lage delictsfrequentie laten zien, maar wei reeds een lange criminele carriere achter de rug hebben op basis van deze wet selectief zouden worden gedetineerd (zie in dit verband ook: Elffers, 2003). In de door ons gepresenteerde analyses is, conform de Amerikaanse three-stikes wetgeving, een dergelijke voorwaarde niet gesteld, hetgeen negatief zou kunnen uitpakken voor de berekende efficientie van de diverse strafscenario's. Analyses van de veroordelingsdichtheid, het aantal veroordelingen per jaa" laten overigens zien dat in het hier gebruikte bestand een sterke samenhang bestaat tussen de veroordelingsdichtheid en de lengte van de criminele carriere (Blokland, Nagin & Nieuwbeerta 2005). Eerder onderzoek toonde tevens aan dat veranderingen in levensomstandigheden en het voor nagenoeg aile daders geldende 'aging out of crime' een drukkend effect kunnen hebben op de veroordelingsfrequentie, ook voor hoog-frequente daders (Blokland & Nieuwbeerta 2005). De uitkomsten van de in deze bijdrage gedane scenariostudies zullen dus op dit punt niet veel verschillen van de uitkomsten van de huidige daadwerkelijke beleidspraktijk. Een andere kanttekening die geplaatst kan worden bij de gedane analyses is dat geen rekening wordt gehouden met de criminogene invloed van gevangenisstraf. Bij selectief beleid staat het beveiligen van de maatschappij voorop en heeft het resocialiseren van daders een lage prioriteit. Ontwikkelingscriminologisch onderzoek plaatst serieuze vraagtekens bij de aan selectief beleid ten grondslag liggende noodzakelijke continuyteit in delictgedrag; ook het gedrag van veelplegers blijkt aan exteme invloeden onderhevig. Deze invloeden kunnen criminaliteitsremmend zijn, maar zouden de kans op een volgend delict ook kunnen doen 'toenemen. Binnen de CCLS is al gebleken dat eerder crimineel gedrag de kans op later crimineel gedrag verhoogt (Nieuwbeerta, Blokland & Wittebrood 2004) en momenteel wordt nagegaan in hoeverre er hierbij sprake is van een detentie-effect. Als detentie inderdaad een criminogeen effect blijkt te hebben, dan kan dit het effect van een selectief beleid (deeis) teniet doen, omdat onder selectief beleid daders worden gedetineerd die onder niet-selectief beleid niet zouden zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Enkel een selectief beleid dat gepaard gaat met een (zeer) lange vrijheidsstraf zou dan nog een daling van de criminaliteit tot gevolg hebben (wat vervolgens weer de vraag oproept hoeveel Bijlmer-bajestorens we daarvoor nog zouden moeten bouwen). Een derde kanttekening die gemaakt kan worden bij de analyses betreft de generaliseerbaarheid van gegevens uit 1977 voor de huidige periode. De Criminele Carriere en Levensloops Studie heeft primair tot doel het in kaart brengen van de ontwikkeling in crimineel gedrag over het leven. am dit goed te kunnen doen is een lange follow-up periode noodzakelijk, daarom is gekozen voor een cohort uit 1977. De hier gebruikte rolling cohorts methode heeft als aanname dat de samenstelling van de opeenvolgend,e cohorten gelijk blijft. In de praktijk is dit hoogstwaarschijnlijk niet het geval. Zo werden in 1977 slechts een zeer klein aantal daders aangemerkt als drugsverslaafd, en was de sociale samenstelling van de groep daders in 1977 een andere dan vandaag. Het verdient dan ook aanbeveling de hier gerapporteerde analyses, voor wat betreft de te verwachte daling in de geregistreerde 56

criminaliteit en de te verwachten groei van de gedetineerden populatie te repliceren met gegevens van een recenter cohort. Voor het bepalen van het aandeel vals-positieven zijn prospectieve recidive gegevens over een lange termijn - en dus een ouder cohort - echter onontbeerlijk. Tot slot willen we nog een andere opmerking maken over de implicaties van onze onderzoeksresultaten. Het sejectief detineren van daders op basis van een op hun criminele verleden gemaakte inschatting van hun toekomstige criminele gedrag tekent de groeiende invloed van het risicodenken binnen de strafwetgeving en het justitiele beleid (Feely & Simon 1992). Gebleken veelplegers behoren tot de categorie daders met een grote kans op recidive en zouden daarom ter oeveiliging van de maatschappij uit diezelfde maatschappij moeten worden verwijderd. Daders met een voldoende omvangrijke criminele geschiedenis worden zo gestraft niet om wat ze reeds gedaan hebben, maar op basis van wat de verwachting is dat zij nog zuilen gaan doen. De vrijheidsstraf wordt zo van een repressief een preventief middel, dat blijkens bovenstaande in vee! gevailen 'onnodig' wordt ingezet (Moerings 2003). Bovendien komt bij een selectief beleid de verhouding tussen het gepleegde delict en de strafmaat te vervallen. SeJectief beleid, zoals de Wet lsd, staat hierdoor op gespannen voet met enkele fundamentele principes van ons huidige strafbestel. Op basis van de voar selectieve detentie van veelplegers vooral negatieve resultaten van ons onderzoek kan men zich afvragen of een dergelijke fundamentele wijziging van ons strafrechtssysteem wei opportuun is en zelfs in hoeverre dit beleid 'empirische' legitimatie heeft. Op basis van criminologisch onderzoek zouden wellicht andere beleidsalternatieven, met name diegene die wei ondersteuning vinden in criminologisch onderzoek, meet voor de hand Jiggen Bijvoorbeeld meer investeren in 'sociaal-economisch' functioneren van veroordeelden door het verbeteren en uitbreiden van de reclassering. 57

LITERATUUR Andersson, J. (1993). A longitudinal simulation study of incapacitation effects (Project Metropolitan no. 35). Stockholm: University of Stockholm, Dep. of Sociology. Auerhahn, K. (1999). Selective incapacitation and the problem of prediction. Criminology, 37(4),703-734. Austin, J., & Irwin, J. (2001). It's About Time: America's Imprisonment Binge. Belmont, CA: Wadsworth. Barnett, A., & Lofaso, A. J. (1985). Selective incapacitation and the Philadelphia cohort data. Journal ofquantitative Criminology, 1(1),3-36. Bernard, T. J., & Ritti, R. R. (1991). The Philadelphia birth cohort and selective incapacitation. JournalofResearch in Crime and Delinquency, 28(1),33-54. Block, C. R., & Werff, C. v. d. (1988). Criminele loopbanen in Nederland. Justitiele Verkenningen, 14(4),37-52. Block, C. R., & Werff, C. v. d. (1991). Initiation and continuation ofa criminal career: Who are the most active and dangerous offenders in the Netherlands (105). Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie. Blokland, A.AJ. (2005) Crime over the life span; criminaltrajectories in a Dutchconviction cohort, dissertatie, Dordrecht, 2005. Blokland, A.AJ., Bijleveld, C. & Nieuwbeerta, P. (2003) Kosten en baten van de invoering van 'Three Strikes and You're Out' in Nederland - een scenario studie, Tijdschrift voor Criminologie 45(2),178-192. Blokland, A.A.J., Nagin, D.S. & Nieuwbeerta, P. (2005) Life span offending trajectories ofa Dutch conviction cohort, Criminology 43(4), 919-954. Blokland, A.AJ. & Nieuwbeerta, P. (2005) The effects of life circumstances on longitudinal trajectories of offending, Criminology, 43(4),1203-1240. Blumstein, A., Cohen, J., & Farrington, D. P. (1988). Criminal career research: Its value for criminology. Criminology, 26(1), 1-35. Capaldi, D. M., & Patterson, G. R. (1996). Can violent offenders be distinguished from frequent offenders: prediction from childhood to adolescence. Journal ofresearch in Crime and Delinquency, 33(2), 206-231. Clark, J., Austin, J., & Henry, D. A. (1997). "Three strikes andyou're out": a review ofstate legislation. Washington DC: National Institute of Justice. Cohen, J. (1983). Incapacitation as a strategy for crime control: possibilities and pitfalls. In N. Morris (Ed.), Crime and Justice: An Annual Review ofresearch (Vol. 5, pp. 1-84). Chicago: University ofchicago Press. Cohen, M. A., & Miller, T. R. (2003). Willingness to award. Nonmonetary damages and the implied value of life from jury awards. International Review oflaw and Economics, 23(2), 165-181. Cushman, R. C. (1996). Effects on a local criminal justice system. In D. K. Sechrest (Ed.), Three Strikes and You're Out: Vengenace as a Public Policy (pp. xx-xx). Thousand Oaks, CA: Sage. Dilulio, J. J., & Piehl, A. M. (1991). Does prison pay? The stormy national debate over the cost-effectiveness of imprisonment. Brookings Review, 28-35. Donner, J. P. H. (2004). Nota naar aanleiding van het verslag; wijziging van het Wetboek van Strajrecht, het Wetboek van Stra./vordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders) (28 980). Den Haag: Ministerie van Iustitie. Elffers, H. (2003). Veelplegers of vaakplegers? Tijdschrift voor Criminologie, 45(2), 119-126. 58 I Iil II

Farrington, D. P. (1982). Longitudinal analysis of criminal violence. In N. A. Weiner (Ed.), Criminal violence (pp. 171-200). Beverly Hills, CA: Sage. Farrington, D. P. (1983). Offending from 10 to 25 years of age. In S. A. Mednick (Ed.), Prospective Studies ofcrime and Delinquency (pp. xx-xx). Boston: Kluwer-Nijhoff. Feely, M. M., & Simon, J. (1992). The new penology: Notes on emerging strategy of corrections and its implications. Criminology, 30,449-474. Flanagan, T. J., Marquart, J. W., & Adams, K. G. (1998). Incarcerating Criminals: Prisons and ails in Social and Organizational Context. New York: Oxford. Gibbons, S. (2004). Th~cost of urban property crime. Economic Journal, 114, 441-463. Gottfredson, M., & Hirschi, T. (1990). A General Theory ofcrime. Palo Alto, Calif.: Stanfort University Press. Grapendaal, M., & Tilburg, W. v. (2002). Veelplegers in Nederland. Tijdschrift voor Criminologie, 44(3), 214-230. Greenberg, D. F., & Larkin, N. J. (1998). The incapacitation of criminal opiate users. Crime and Delinquency, 44(2), 205-228. Greenwood, P. W., & Abrahamse, A. F. (1982). Selective incapacitation. Santa Monica, California: RAND. Guttridge, P., Gabrielli, W. F., Mednick, S. A., & Dusen, K. T. v. (1983). Criminal violence in a birth cohort. In S. A. Mednick (Ed.), Prospective Studies of Crime and Delinquency (pp. xx-xx). Boston: Kluwer-Nijhoff. Haapanen, R. (1990). Selective Incapacitation and the Serious Offender; A Longitudinal Study ofcrimina/ Career Patterns. New York: Springer-Verlag. Hirschi, T., & Gottfredson, M. (1983). Age and the Explanation of Crime. American Journal ofsoci%gy, 89(3),552-584. " Jacobs, M., & Essers, A. (2003). De misdaad van de straat; achtergronden van veelplegers. Tijdschrift voor Crimin%gie, 45(2), 140-152. Kempf-Leonard, K., Tracy, P. E., & Howell, J. C. (2001). Serious, violent and chronic juvenile offenders: the relationship of delinquency career type to adult criminality. Justice Quarter/y, 18,449-478. King, R. S., & Mauer, M. (2001). Aging behind bars: Three strikes seven years later. Washington, DC: The Sentencing Project. Kovandzic, T. V. (2001). The impact of Florida's habitual offender law on crime. Criminology, 39(1), 179-203. Kovandzic, T. V., Sloan III, J. J., & Vieraitis, L. M. (2002). Unintended consequences of politically popular sentencing policy: the homicide promoting effects of 'Three strikes' in U.S. cities (1980-1999). Criminology & Public Policy, 1(3), 399-424. Kunselman, J. C., & Vito, G. F. (2002). Questioning mandatory sentencing efficiency: a case of persistent felony offender rapists in Kentucky. American Journal of Criminal Justice, 27(1),53-68. La Course, D. (1994). Three strikes is working in Washington. Journal of Interpersonal Violence, 9, 421-424. Laub, J. H., & Sampson, R. J. (1993). Turning points in the life course: why change matters to the study of crime. Criminology, 31(3),301-325. Laub, J. H., & Sampson, R. J. (2003). Shared Beginnings, Divergent Lives. Delinquent boys to age 70. Cambridge: Harvard University Press. Loeber, R. (1988). Natural histories of conduct problems, delinquency and associated substance use: evidence for developmental progressions. In A. E. Kazdin (Ed.), Advances in Child Psychology (Vol. II, pp. 73-124). New York: Plenum. Loeber, R. (1998). Ontwikkelingspaden naar ernstige jeugddelinquentie. Justitide Verkenningen, 24(6), 8-25. 59

Loeber, R., Farrington, D. P., Stouthamer-Loeber, M., & Kammen, W. B. v. (1998). Antisocial Behavior and Mental Health Problems: Explanatory Factors in Childhood and Adolescence. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum. Lykken, D. T. (1995). The Antisocial Personalities. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum. Marvell, T. B., & Moody, C. E. (2001). The lethal effects of three-strikes laws. Journal of Legal Studies, XXX(January), 89-106. Mathiesen, T. (1998). Selective incapacitation revisited. Law and Human behavior, 22(4), 455-476. Mealy, L. (1995). The sociobiology of sociopathy: an integrated evolutionary model. Behavioral andbrain Sciences, 18,523-559. Meeus, W., & Hart, H. t. (1993). Jongeren in Nederland; een nationaal survey naar ontwikkeling in de adolescentie en naar intergenerationele overdracht. Amersfoort: Academische Uitgeverij. Meeus, W., Rie, S. M. d. I., Luijpers, E., & Wilde, E. J. (2001). De harde kern: ernstige gewelddadige en persistente jeugdcriminaliteit in Nederland. In J. A. Sergeant (Ed.), Ernstige en Gewelddadige Jeugddelinquentie; omvang, oorzaken en interventies (pp. 51-72). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Meijer, R., Panhuis, P. v., Siero, S., & Smit, P. (2002). Discussie: elf procent verdachten verantwoordelijk voor 20 of 60 procent van de criminaliteit? Tijdschrift voor Criminologie, 44(3), 282-284. Miller, T. R., Cohen, M. A., & Rossman, S. B. (1993). Victim costs of crime and resulting injuries. Health Affairs, 12(4), 186-197. Moerings, M. (2003). Straffen methetoogop veiligheideen ondernemingvolrisico's. Leiden: Universiteit Leiden. Moffitt, T. E. (1993). Life-course-persistent and adolescence-limited anti-social behavior: A developmental taxonomy. Psychological Review, 100,674-701. Moffitt, T. E. (1994). Natural histories of delinquency. In H.-J. Kerner (Ed.), Cross-National Longitudinal Research on Human Development and Criminal Behavior (pp. 3-61). Dordrecht: Kluwer. Moffitt, T. E. (1997). Adolescence-limited and life-course-persistent offending: A complementary pair of developmental theories. In T. E. Thornberry (Ed.), Developmental Theories of Crime and Delinquency (Vol. 7, pp. 11-54). New Brunswick: Transaction. Moffitt, T. E., Lynam, D. R., & Silva, P. A. (2001). Sex Differences in Antisocial Behavior: Conduct Disorder, Delinquency, and Violence in the Dunedin Longitudinal Study. Cambridge: Cambridge University Press. Nevares, D., Wolfgang, M. E., & Tracy, P. E. (1990). Delinquency in Puerto Rico: The 1970 birth cohort. New York: Greenwood. Nieuwbeerta, P., & Blokland, A. A. J. (2003). Criminal Careers ofadult Dutch Offenders. Codebook anddocumentation. Leiden: NSCR. Nieuwbeerta, P., Blokland, A. A. J., & Wittebrood, K. (2004). Eens crimineel, altijd crimineel? Een toetsing van 'kinds of people' en 'kinds of context' verklaringen voor de ontwikkeling van criminele carrieres. Tijdschrift voor Criminologie, 46(3), 210-232. Panhuis, P. v., & Meijer, R. (2001). De top-5% van actiefste criminelen in Nederland. SEC, 15(1),5-8. Patch, P. C. (1998). The three strikes law and control ofcrime in California. ACJS Today, 17, 1-4. Patterson, G. R., DeBaryshe, B. D., & Ramsey, E. (1989). A developmental perspective on antisocial behavior. American Psychologist, 44(2),329-355. 60

Piehl, A. M., & Dilulio, J. J. (1995). Does prison pay? Revisited: returning to the crime scene. Brookings Review, 20-25. Piper, E. S. (1985). Violent recidivism and chronicity in the 1958 Phi1adeliphia cohort. Journal ofquantitative Criminology, 1(4),319-344. Piquero, A. R. (2000a). Assessing the relationships between gender, chronicity, seriousness, and offense skewness in criminal offending. Journal ofcriminal Justice, 28, 103-115. Piquero, A. R. (2000b). Frequency, specialization, and violence in offending careers. Journal ofresearch in Crime and Delinquency, 37(4),392-418. Pulkinnen, L. (1988). Delinquent development: theoretical and empirical considerations. In M. Rutter (Ed.), Studies of Psychosocial Risk: The Power of Longitudinal data. Cambridge: Cambridge University Press. Rajkumar, A. S., & French, M. T. (1997). Drug abuse, crime costs, and the economic benefits oftreatment. Journal ofquantitative Criminology, 13(3),291-323. Sampson, R. J., & Laub, J. H. (1995). Understanding variability in lives through time: contributions of life-course criminology. Studies on Crime and Crime Prevention, 4(2), 143-158. Sampson, R. J., & Laub, J. H. (1997). A life course theory of cumulative disadvantage. In T. P. Thornberry (Ed.), Developmental theories ofcrime and delinquency (pp. 133-161). New Brunswick: Transaction Publishers. Sampson, R. J., & Laub, J. H. (2003). Life-course desisters? Trajectories of crime among delinquent boys followed to age 70. Criminology, 41(3), 555-592. Shafer, J. R. (1999). The deterrent effects ofthree-strikes law. FBI Law Enforcement Bulletin, 68,6-10. Shannon, L. W. (1988). Criminal career continuity: its social context. New York: Human" Sciences Press, Inc. Shepherd, J. M. (2002). Fear of the first strike: the full deterrent effect of California's twoand three-strikes legislation. Journal oflegal Studies, XXXI(January), 159-201. Shichor, D., & Sechrest, D. K. (1996). Three strikes as public policy: future implications. In D. K. Sechrest (Ed.), Three Strikes and You're Out: Vengenace as a Public Policy (pp. xx-xx). Thousand Oaks, CA: Sage. Stolzenberg, L., & D'Alessio, S. J. (1997). Three strikes and you're out:the impact of California's new mandatory sentencing law on serious crime rates. Crime and Delinquency, 43,457-469. Tracy, P. E., Wolfgang, M. E., & Figlio, R. M. (1990). Delinquency Careers in Two Birth Cohorts. New York: Plenum Press. Tulder, F. v. (2005). Afweging van kosten en baten in criminaliteit(sbestrijding). Tijdschrift voor Criminologie, 47(3),291-299. Versteegh, P., Janssen, J., & Bemasco, W. (2003). Beginners, doorstromers en veelplegers carriere criminaliteit in de politieregio Haaglanden. Tijdschrift voor Criminalogie, 45(2), 127-139. Visher, C. A. (1986). The RAND inmate survey: a reanalyses. In C. A. Visher (Ed.), Criminal Careers and career Criminals, Volume II (pp. 161-211). Washington D.C.: National Academy Press. Vitiello, M. (1997). Three strikes: Can we return to rationality? Journal ofcriminal Law and Criminology, 87,395-481. Walker, S. (2001). Sense and Nonsense about Crime and Drugs: A Policy Guide. Belmont, CA: Wadsworth. Werff, C. v. d. (1986). Recidive 1977; Recidivecijfers van in 1977 wegens misdrijf veroordeelden en niet-vervolgden (67). Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie. 61

Wikstrom, P.-O. H. (1991). Urban Crime, Criminals, and Victims. New York: Springer Verlag. Wolfgang, M., Figlio, R., & Sellin, T. (1972). Delinquency in a Birth Cohort. Chicago: University of Chicago Press. Wolfgang, M. E., Thornberry, T. P., & Figlio, R. M. (1987). From boy to man; from delinquency to crime. Chicago: University ofchicago Press. Zimring, F. E., & Hawkins, G. (1995). Incapacitation: Penal Confinement and the Restraint ofcrime. New York: Oxford University Press. Zimring, F. E., Hawkins, G., & Kamin, S. (2001). Punishment and democracy: Three strikes andyou're out in California. New York: Oxford University Press. 62